Plan: | Wierden Dorp, herziening 3e Esweg ong. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.BP2021000018-VA01 |
Binnen de bebouwde kom van Wierden, aan de 3e Esweg, ligt een onbebouwd perceel. De initiatiefnemer is voornemens om op basis van de 'Beleidslijn toevoegen van woningen in de bebouwde kom' van de gemeente Wierden één vrijstaande woning te realiseren. Vanwege het ontbreken van de juiste bouw- en gebruiksregels is de voorgenomen ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het perceel is gelegen aan de 3e Esweg, tussen de woning aan de Nijverdalsestraat 115 en de 3e Esweg 1, in Wierden. Het perceel ligt aan de westkant van Wierden, binnen de bebouwde kom. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Wierden, sectie O, nummer 224 en heeft een oppervlakte van 690 m2. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Wierden weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (blauw omkaderd). Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de bebouwing aan de Nijverdalsestraat 115 en een onbebouwd perceel, aan de oostzijde door het perceel behorende bij de Nijverdalsestraat 111, aan de zuidzijde door bebouwing van het perceel 3e Esweg 1 en aan de westzijde door de 3e Esweg. In figuur 1.2 is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: kadastrale kaart)
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Wierden Dorp'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 25-10-2011 door de gemeenteraad van Wierden. Het perceel kent de enkelbestemming 'Wonen' en de dubbelstemming 'Waarde - Archeologie 1'. Op het perceel liggen tevens de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'milieuzone - intrekgebied'. In figuur 1.3 is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Wierden Dorp' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn reeds bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Een woning (hoofdgebouw) mag echter alleen binnen een bouwvlak worden gebouwd. Aan het perceel is geen bouwvlak toegekend. Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheid om op deze locatie een woning te bouwen. Het bestemmingsplan biedt eveneens geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden waarmee medewerking aan het plan verleend kan worden. Hieruit volgt dat een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Wierden Dorp, herziening 3e Esweg ong.' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Het perceel ligt aan de 3e Esweg (ongenummerd). Het perceel ligt tussen de bebouwing van de Nijverdalsestraat 115 en de 3e Esweg 1.
Oorspronkelijk ligt het perceel in een essenlandschap. Dit is onder andere zichtbaar aan de straatnaam. Door de stedelijke ontwikkelingen is het perceel in randstedelijk gebied komen te liggen. Het oorspronkelijke essenlandschap is in die hoedanigheid niet meer zichtbaar in het landschap. Kenmerkend van het randstedelijk gebied is de ruime opzet van kavels met vrijstaande woningen.
Het perceel zelf bestaat uit een intensief onderhouden grasveld/moestuin (zie figuur 2.1). Kenmerkend is een mengelmoes aan schuttingen en hagen. Dit levert een rommelig beeld op vanaf de 3e Esweg.
Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied (bron: Ad Fontem)
De initiatiefnemer is voornemens om een vrijstaande woning te realiseren. De ontsluiting van het perceel vindt plaats op de 3e Esweg. In onderstaade figuur 2.2 is een situatietekening van het plan weergegeven. In Bijlage 1 is het ruimtelijk kwaliteitsplan inclusief inrichtingsplan weergegeven.
Figuur 2.2: Toekomstige situatie (bron: Ad Fontem)
De nieuwe woning en de garage (bijgebouw) sluiten aan op de rooilijnen van de reeds bestaande woningen aan de 3e Esweg. Aan de voorzijde wordt haag aangeplant en een solitaire boom geplaatst. Aan de achterzijde van de woning wordt het perceel ingericht als achtertuin.
Aangezien het voornemen mogelijk wordt gemaakt op grond van de 'Beleidslijn toevoegen nieuwe woningen in de bebouwde kom' dient er aanvullend geïnvesteerd te worden in de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en/of de omgeving (zie ook paragraaf 3.3.3). Hiervoor is een concreet investeringsdoel gevonden aan de Notterweg 7 in het buitengebied van Wierden. Het plan is om een nieuwe houtwal met hekwerk te realiseren. De houtwal zal twee bestaande bospercelen met elkaar verbinden. Het investeringsdoel is in overleg met de gemeente Wierden bepaalt. De investering wordt middels een bestemmingsplanwijziging en voorwaardelijke verplichting op het perceel aan de Notterweg 7 geborgd.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.
Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van één nieuwe woning in het kader van de gemeentelijke beleidslijn toevoegen nieuwe woningen in de bebouwde kom. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragraven 3.3.2 en 3.2.3 wordt de realisatie van de nieuwe woning getoetst aan het provinciale beleid en aan de woonvisie van de gemeente Wierden. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Als gevolg van onderhavig plan wordt op grond van de 'Beleidslijn toevoegen van woningen in de bebouwde kom' één vrijstaande woning gerealiseerd. Op grond van de uitspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) wordt de realisatie van 11 woningen niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijke ordening. Gelet op de jurisprudentie wordt de realisatie van één vrijstaande woning niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve is artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening niet van toepassing.
Echter, in bovengenoemde uitspraak heeft de Raad van State bepaald dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Middels voorliggend bestemmingsplan is dit aangetoond. In dit bestemmingsplan is de ontwikkeling getoetst aan de omgevingsaspecten (inclusief bijbehorende onderzoeken) en het erfinrichtingsplan. Tevens wordt met dit bestemmingsplan aangetoond dat wordt voldaan aan gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid. Zie hiervoor de bestemmingsplantoelichting. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Onderhavig plan betreft de realisatie van een vrijstaande woning op basis van de beleidslijn 'Toevoegen van woningen in de bebouwde kom' van de gemeente Wierden. Aangezien het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Wierden en omgeven door woningen maakt het plangebied onderdeel uit van bestaand bebouwd gebied. Het plan past binnen de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.2.2. Realisatie nieuwe woningen (lid 1 en 4)
Lid 1
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Lid 4
De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De gemeente Wierden heeft op 10 juli 2018 de Lokale Woonagenda 2018-2022 vastgesteld. Op 3 maart 2020 is de Woonagenda geactualiseerd en aangescherpt en vastgesteld door de gemeenteraad van Wierden. Deze lokale woonagenda sluit aan op de Regionale Woonvisie Twente, waarin de gezamenlijke uitgangspunten voor het regionale woonbeleid zijn vastgelegd. Op basis daarvan is de kwantitatieve programmering bepaald in prestatieafspraken tussen de provincie Overijssel en de Twentse gemeenten. De kwalitatieve programmering betreft echter lokaal maatwerk, waar gemeenten zelf invulling aan kunnen geven binnen de gezamenlijke contouren van de Regionale Woonvisie. De Lokale Woonagenda 2018-2022 geeft daar invulling aan. Er wordt geconcludeerd dat het voornemen voldoet aan de principes van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel. In paragraaf 3.3.2 wordt het voornemen tevens getoetst aan de woonvisie van de gemeente Wierden.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (lid 1)
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De gemeente Wierden heeft het KGO-beleid ook van toepassing verklaard om woningbouw binnen de bebouwde kom te stimuleren. De gemeente Wierden staat open voor toepassing van het provinciale 'KGO-beleid' binnen de bebouwde kom, maar er bestaat wel behoefte om de investering in de ruimtelijke kwaliteit meetbaar te maken om rechtsongelijkheid, dan wel de schijn daarvan, te voorkomen. Om deze reden is de beleidslijn 'Toevoegen woningen in de bebouwde kom' vastgesteld. Met een rekenmethode kan worden bepaald wat de investering in de ruimtelijke kwaliteit moet zijn om het gevraagde evenwicht te krijgen waardoor de gewenste ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Deze beleidslijn is hiervan het resultaat. Deze aanvullende kwaliteitsbijdrage wordt bepaald aan de hand van de meerwaarde van een ontwikkeling. Het bedrag van de meerwaarde kan naar boven of beneden worden gesteld door een aantal wegingsfactoren.
Op 14 september 2021 is er een nieuwe rekenmethode vastgesteld. Met deze nieuwe rekenmethode moet de focus weer worden gelegd op de ruimtelijke discussie, waarbij het financiële element hiervan slechts een beperkt onderdeel is. Bovendien dient de nieuwe rekenmethode simpeler en uniformer te zijn. Zo is de hoogte van de tegenprestatie beter uit te leggen en weten initiatiefnemers gemakkelijker en sneller waar ze aan toe zijn. Voor de nieuwe rekenmethode worden alle multi-interpreteerbare elementen uit de KGO-berekening verwijderd. De nieuwe rekenmethode gaat uit van slechts 3 elementen:
In onderhavig plan wordt een vrijstaande woning gerealiseerd op basis van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving die in de beleidslijn 'Toevoegen woningen in de bebouwde kom' is opgenomen. In paragraaf 3.3.3 wordt de investering op basis van de KGO-berekening weergegeven. Aangezien de gemeente Wierden het provinciale KGO-beleid heeft vertaald in een eigen beleidslijn wordt voldaan aan artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is
omlijnd (bron: provincie Overijssel)
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één vrijstaande woning op een onbebouwd perceel binnen de bebouwde kom. Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en levert geen extra belemmeringen op voor de aanwezige functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven. Binnen de 'Laag van de beleving' heeft het plangebied geen bijzondere eigenschappen. Deze kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.
Stedelijke laag
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955-nu'. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. In figuur 3.3 is een uitsnede van de stedelijke laag weergegeven.
Figuur 3.3: Stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied lag oorspronkelijk in het essenlandschap. Door de stedelijke ontwikkelingen is het perceel in randstedelijk gebied komen te liggen. Het oorspronkelijke essenlandschap is in die hoedanigheid niet meer zichtbaar in het landschap. Kenmerkend van het randstedelijk gebied is de ruime opzet van kavels met vrijstaande woningen.
Middels dit plan wordt een nieuwe woning op een onbebouwd perceel tussen bestaande bebouwing gerealiseerd. De woning wordt in de rooilijn van de aanwezige bebouwing gerealiseerd en voegt zich daarmee in het bestaande bebouwingsbeeld. De kavel is - evenals de in de omgeving aanwezige kavels - ruim opgezet. Qua maatvoering wordt aangesloten bij de omgeving (en de regels uit het geldende bestemmingsplan). Derhalve kan geconcludeerd worden dat de realisatie van één woning past binnen de kenmerken van de woonwijken 1955-nu.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmingsplannen en projectbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.
Ruimtelijke ontwikkelingsvisie
Ambitieniveau
De gemeente Wierden zet in op de verdere uitwerking van de lijnen die zijn uitgezet in de Ontwikkelingsvisie 2005. De ambitie van de gemeente is ‘een actieve en zelfbewuste gemeente zijn, die kwaliteit hoog in het vaandel heeft en die onderneemt’. Over 20 jaar is de gemeente nog meer een groene, ondernemende, recreatieve gemeente met (deels) stedelijke trekjes en een hele mooie woon- en leefomgeving. Waar nodig wordt samengewerkt met andere gemeenten of andere overheden. Er wordt aansluiting gezocht bij de Omgevingsvisie Overijssel. Rode draden in de Omgevingsvisie Overijssel vormen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Centrale waarden
De gemeente Wierden ontleent haar identiteit aan haar ligging op het overgangsgebied tussen de Sallandse Heuvelrug en het Twentse landgoederenlandschap, op de kruising van snelwegen en spoorlijnen, doorsneden door de Regge en dichtbij de Twentse steden. De identiteit kan kort worden samengevat als ‘een gemeente die verbindt’. Het gaat daarbij om verschillende soorten verbindingen en verbindingen op verschillende niveaus.
Gemeente Wierden verbindt:
De kern Wierden kent het meest stedelijke karakter van de deelgebieden. Wierden is dan ook verder ontwikkeld als een aantrekkelijke woonkern voor jong en oud. Er zijn voldoende en diverse voorzieningen op het gebied van sport en cultuur, welzijn en zorg en een gevarieerd winkelaanbod. Voor plaatselijke bedrijven is er ruimte op de diverse opgeknapte bedrijventerreinen en het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein De Weuste Noord. Wierden is nog beter bereikbaar en zet in op het verbeteren van de kwaliteit van de rand van het dorp (stadsrandzone). In de kern wierden wordt op ingespeeld op:
Daarnaast moet de gemeente onder andere alert zijn op:
Toets
Het plangebied is gelegen aan de 3e Esweg ong. Ten aanzien van nieuwe woningen/nieuwe woonwijken wordt in de structuurvisie nader ingegaan op inbreidingslocaties. Daarbij wordt specifiek aangegeven dat de gemeente mogelijkheden ziet tot het ontwikkelen van woningen op diverse inbreidingslocaties. Met voorliggend plan wordt een vrijstaande woning mogelijk gemaakt op een inbreidingslocatie langs de 3e Esweg. Deze ontwikkeling is in lijn met de gemeentelijke structuurvisie. Daarnaast wordt in paragraaf 3.3.2 aangetoond dat het plan past binnen de lokale woonagenda van de gemeente Wierden. Tevens heeft de gemeente Wierden de beleidslijn toevoegingen nieuwe woningen in de bebouwde kom vastgesteld. In paragraaf 3.3.3 wordt aangetoond dat het plan past binnen deze beleidslijn.
Op 10 juli 2018 heeft de gemeenteraad van Wierden de Lokale woonagenda 2018-2022 vastgesteld. In de zomer van 2019 is het woningmarktonderzoek geactualiseerd waardoor de gemeente inzicht kreeg in de actuele kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte in de kernen. De uitkomsten, samen met een aantal andere actualiteiten, leidden tot een toetsing van de Lokale woonagenda 2018-2022 en een doorkijk naar het programma binnen het woondossier van de gemeente voor het komende jaar. Derhalve is op 3 maart 2020 de Lokale woonagenda 2018-2022 geactualiseerd en aangescherpt vastgesteld.
De gemeente Wierden beschikt over een actuele Woonvisie. Deze lokale woonagenda sluit aan op de Regionale Woonvisie Twente, waar de gezamenlijke uitgangspunten voor het regionale woonbeleid zijn vastgelegd. Op basis van de Regionale Woonvisie Twente is de kwantitatieve programmering bepaald in prestatieafspraken tussen de provincie en de Twentse gemeenten. De kwalitatieve programmering betreft echter lokaal maatwerk, waar de gemeenten in de regio zelf invulling aan geven binnen de gezamenlijke contouren van de Regionale Woonvisie. De lokale woonvisie geeft daar invulling aan, samen met een aantal thematische opgaven die voor de gemeente Wierden relevant zijn om de komende jaren nadere invulling aan te geven.
In de woonagenda zijn vier thema’s naar voren gekomen die van belang zijn in de lokale uitwerking. Deze thema’s vormen de leidraad voor de woonagenda. Het betreffen de volgende thema’s:
Met name het laatste thema is van belang.
Toekomstbestendigheid: een kwalitatieve opgave
De gemeente Wierden wil actief sturen op plannen die een kwalitatieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de gemeente. Daarmee wil de gemeente inspelen op de veranderende woningbehoefte in de gemeente Wierden. Derhalve zijn de volgende doelen opgesteld:
streven naar een optimale balans tussen het type woningen en de locaties die daarvoor beschikbaar zijn. De aanvullende woningbehoefte richt zich vooral op 2-1- kapwoningen en vrijstaande woningen, en woningen in het goedkope en middeldure segment. Door hoofdzakelijk op de bouw in deze segmenten te richten ontstaat er doorstroming (van ouderen naar kleinere woningen, van gezinnen uit het goedkope segment naar het middeldure segment, waardoor weer vrijkomend aanbod ontstaat in het goedkope segment) en ruimte voor instroom van buiten de gemeente (gezinnen en jonge huishoudens, waaronder ook terugkerende jongeren)
minimaal voldoende woningaanbod realiseren voor de lokale behoefte met daarin een kleine plus die instroom van buitenaf mogelijk maakt, waar ook provinciale afspraken over zijn gemaakt. Met het realiseren van bouwplannen moet sprake zijn van een kwalitatieve toevoeging aan het wonen in de gemeente Wierden. Daarbij is het belangrijk om te bouwen naar behoefte op locaties waar nieuwbouw bijdraagt aan de verdere ontwikkeling van gewenste woonmilieus en woonvormen. Het versterken van de woonaantrekkelijkheid en het borgen van een gedifferentieerde samenstelling van wijken zijn hierbij belangrijke uitgangspunten. De lokale behoefte kan veranderen onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom is het van belang om in gesprek te blijven over de realisatie van bouwplannen om deze indien nodig bij te kunnen stellen aan de lokale behoefte
het leeuwendeel van de bouwopgaven voor de komende jaren verdelen over de kernen. Voor de afweging van bouwplannen in beeld brengen over welke voorraad de gemeente per kern beschikt en welke segmenten daarin missen. Dit geeft houvast voor het beoordelen van plannen. In de andere kernen mee werken aan incidentele initiatieven die vanuit de lokale behoefte naar voren komen als deze passend zijn op de schaal van de kern.
Ontwikkelingen binnen bestaande kernen hebben de voorkeur ten opzichte van ontwikkelingen in het buitengebied. In het kader van het ‘Rood voor Rood’-beleid wordt hier echter een uitzondering op gemaakt.
Balans op de woningmarkt heeft niet alleen betrekking op de nieuwbouwopgave in relatie tot doelgroepen waarvoor deze gerealiseerd moeten worden. Het heeft ook betrekking op de beschikbaarheid van het huidige woningaanbod voor verschillende doelgroepen. In de Woonagenda wordt specifiek aandacht besteed aan doelgroepen die niet vanzelfsprekend in de door hen gewenste woonsituatie kunnen voorzien. Het gaat dan om groepen die op grond van hun inkomen slechts beperkte mogelijkheden hebben op de woningmarkt (lagere inkomens en middeninkomens), starters en jonge huishoudens. De gemeente Wierden hecht er waarde aan dat er een voldoende aanbod is aan betaalbare woningen, gezinswoningen, levensloopgeschikte woningen, etc. om de verschillende doelgroepen te kunnen huisvesten. Ook is de in- en doorstroming op de woningmarkt van belang in het kader van de betaalbaarheid en de beschikbaarheid. De gemeente Wierden wil iedereen die in de gemeente wil wonen goede kansen bieden op een passende woning.
In de woningbouwafspraken die de gemeente Wierden met de provincie Overijssel heeft gemaakt wordt uitgegaan van een woningbouwcontingent van 567 woningen tot 2026. Het woningbouwcontingent biedt kwantitatief voldoende ruimte om aan de woningbehoefte voor de komende jaren te voldoen, en biedt ook nog ruimte voor extra instroom van buiten de gemeente.
De gemeente streeft binnen de ruimte die ter beschikking is naar een optimale balans tussen het type woningen dat gerealiseerd wordt en de locaties die daarvoor beschikbaar zijn. De aanvullende woningbehoefte richt zich vooral op 2-1-kapwoningen en vrijstaande woningen in het goedkope en middeldure segment. Daarnaast wil de gemeente minimaal voldoende woningaanbod realiseren voor de lokale behoefte, zoals die volgt uit de provinciale afspraken.
Toets
De initiatiefnemers zijn voornemens om een vrijstaande woning te realiseren. Het betreft een kavel tussen bestaande bebouwing. De aanvullende woningbehoefte richt zich vooral op twee-onder-een kapwoningen en vrijstaande woningen. Daarnaast is er op basis van de woningbouwafspraken met de provincie sprake van een woningbouwcontingent van 567 woningen tot 2026. Aangezien het plan betrekking heeft op de bouw van een levensloopbestendige woning voor een specifiek voordoende vraag van de initiatiefnemer wordt voorzien in de lokale behoefte. Gelet op het aantal woningbouwcontingenten dat beschikbaar is en de aanvullende behoeftevraag voor twee-onder-een kapwoningen en vrijstaande woningen kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Lokale Woonagenda 2018-2022.
De gemeente Wierden werd en wordt regelmatig geconfronteerd met aanvragen voor het bouwen van nieuwe woningen op nog onbebouwde locaties (open gebieden) in de dorpen. Voor het beoordelen van verzoeken voor het bouwen van nieuwe woningen op nog onbebouwde gebieden in de dorpen is deze beleidsnotitie opgesteld. Het doel van deze beleidsnotitie is om verzoeken om te mogen bouwen binnen de dorpen transparant te kunnen beoordelen en om voorwaarden te kunnen verbinden voor de bouw van één of meerdere woningen binnen de dorpen/ dorpsrand. De gemeente richt zich daarbij op inbreiding binnen de bestaande kernen. Voor percelen waar nu al bebouwing is toegestaan op basis van de geldende bestemmingsplannen (zoals “Wonen” of “Bedrijf”) geldt het ‘ja-mits’- principe. Inbreiding met woningen is mogelijk wanneer voldaan wordt aan onderstaande voorwaarden:
Op 14 september 2021 heeft de gemeenteraad van Wierden ingestemd met de nieuwe rekenmethode voor de investering KGO (versie 2021). Met de nieuwe rekenmethode is de focus weer gelegd op de ruimtelijke discussie, waarbij het financiële element hiervan slechts een beperkt onderdeel is. Zo is de hoogte van de tegenprestatie beter uit te leggen en weten initiatiefnemers gemakkelijker en sneller waar ze aan toe zijn.
Voor de nieuwe rekenmethode worden alle multi-interpreteerbare elementen uit de oude KGO-berekening verwijderd. De nieuwe rekenmethode gaat uit van slechts drie elementen:
De berekening die hierbij hoort is: (Oppervlakte perceel) X (Meerwaardebedrag) – (Noodzakelijke sloopkosten) = KGO-investering.
Toets
Voorliggend plan voldoet aan de vier uitgangspunten van de gemeente Wierden. Allereerst ligt het plangebied binnen de bebouwde kom van Wierden (bestemmingsplan 'Wierden Dorp'). Het bouwplan kan op een logische manier aansluiten op de bestaande stedenbouwkundige structuur. De kavel grens aan de openbare weg en er wordt niet achter bestaande woningen gebouwd. Dit is vastgelegd in de inrichtingsschets, opgenomen in Bijlage 1. Hieruit is ook te herleiden dat het plan rekening houdt met klimaatadaptatie. Zo is er onder andere rekening gehouden met waterberging en landschappelijke inpassing van de kavel.
Zoals gezegd wordt de nieuwe woning gerealiseerd in de rooilijn van de bestaande bebouwing aan de 3e Esweg. De ontsluiting vindt plaats via de 3e Esweg en er wordt een vrijstaande woning gerealiseerd. Aan de voorzijde van het erf wordt een haag en solitaire boom ingepland. Aangezien de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (zoals verwoord in de beleidslijn toevoegen woningen in de bebouwde kom) uitgaat van een tegenprestatie wordt hieronder de kwaliteitsimpuls beschreven.
Op basis van de KGO-investering kan de investering in de ruimtelijke kwaliteit berekend worden over de meerwaarde van de ontwikkeling. De KGO-investering wordt zoals hierboven is beschreven berekend door de oppervlakte van het perceel X het meerwaardebedrag minus de noodzakelijke sloopkosten.
De oppervlakte van het perceel – het deel wat in de nieuwe situatie een woonbestemming (inclusief bouwblok) verkrijgt – bedraagt 690 m². Het meerwaardebedrag bedraagt € 25,- per m2. De meerwaarde van de voorgenomen ontwikkeling bedraagt derhalve € 17.250,-. Op de locatie waar de woning gebouwd moet worden staat momenteel geen bebouwing die gesloopt moet worden. Dat betekent dat de KGO-investering uitkomt op: € 17.250,- . Dit bedrag zal geinvesteerd worden in een gemeentelijk project. Het concrete investeringsdoel wordt in overleg met de gemeente Wierden bepaalt. De investering wordt in een anterieure overeenkomst met de gemeente Wierden vastgelegd.
Investering in de ruimtelijke kwaliteit
In totaal moet een bedrag van €17.250,- worden geïnvesteerd in de kwaliteit van de omgeving. Conform het inrichtingsplan worden enkele fruitbomen en solitaire bomen aangeplant in het plangebied. Deze kosten behoren tot de basisinspanning en kunnen niet in mindering gebracht worden op de KGO-berekening. Wel is de initiatiefnemer voornemens om ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit gebakken klinkers toe tepassen in plaats van betonklinkers. Op basis van de offerte bedragen de meerkosten van gebakken klinkers (ten opzichte van betonklinkers) €3.411,75 voor 77 m2 aan bestrating. Er wordt €3.411,75 geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied.
Het overige bedrag (€13.838,25) wordt gebruikt voor de ontwikkeling van een houtwal aan de Notterweg 7 Wierden. De houtwal heeft aan afmeting van 3,5 meter breed over een lengte van ca. 67 meter. Tussen de twee delen wordt een landschappelijk boerenhekwerk geplaatst gemaakt van hout. De houtwal wordt aangeplant met de soorten zomer eik, berk, linde, hulst, krent, beuk en grove den. De houtwal vormt een verbinding tussen de omliggende bossen en is met de lineaire vorm passend in het jonge heide- en broekontginningslandschap. De werkzaamheden voor de aanleg van de houtwal bestaan uit het opbrengen van grond, verwerken van de grond in de wal en het aanbrengen van de geleverde beplanting. De kosten voor de aanleg van onderstaand afgebeelde houtwal bedraagt €19.965,00 incl. BTW.
Er wordt geconcludeerd dat het plan past binnen de 'Beleidslijn toevoegen van woningen in de bebouwde kom'.
Figuur 3.4: aanleg houtwal aan de Notterweg 7 in Wierden (bron: initiatiefnemer)
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.
Als gevolg van dit plan wordt op een onbebouwd perceel tussen bestaande bebouwing één nieuwe woning mogelijk gemaakt. Onder verwijzing van de uitspraken van de Raad van State van 15 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:694), 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) en 17 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1253) hangt het antwoord op de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling een rol spelen. Uit deze uitspraken volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
In de uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar veranderde het gebruik van de gronden door de realisatie van twee woningen, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.
Gelet op bovengenoemde uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 kan onderhavig plan - de realisatie van één vrijstaande woning - op een onbebouwd perceel met de bestemming 'Wonen' niet worden aangemerkt als een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject. Hoewel er sprake is van een geringe toename van bebouwing leidt dit niet tot negatieve milieueffecten. In Hoofdstuk 4 is aangetoond dat dit bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Op basis hiervan geldt dat het plan geen nieuw stedelijk ontwikkelingsproject betreft en derhalve niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Wierden. In de directe omgeving van het plangebied zijn overwegend woningen aanwezig. Het plangebied is derhalve gelegen in het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Externe werking
Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.
Het meest nabijgelegen bedrijfsperceel ligt op een afstand van ca. 70 meter ten noordwesten van het plangebied. Het gaat om het bedrijfsperceel van waterwinbedrijf Vitens aan de Nijverdalsestraat 98 in Wierden. Voor dergelijke bedrijven geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geluid'. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Daarnaast bevindt zich op circa 65 meter ten oosten van het plangebied een kantoor aan de Nijverdalsestraat 109. Voor kantoren geldt een grootste richtafstand van 10 meter voor het aspect 'geluid'. Aan deze richtafstand wordt tevens ruimschoots voldaan waardoor geconcludeerd wordt dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te onderzoeken is door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnummer 21013410, d.d. 17 maart 2021). Het bodemonderzoek is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder wordt de samenvatting, de conclusie en de aanbevelingen weergegeven.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 4 boringen verricht. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig, fijn, zwak siltig, zwak humeus zand. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het grondwater bevindt zich dieper dan 5.0 m - mv, waardoor geen grondwater onderzoek is uitgevoerd.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond is een zeer lichte verontreiniging met PAK aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het bodemonderzoek opgenomen in Bijlage 2. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Op basis van het geactualiseerde bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Gelet op de ligging van het plangebied aan de Nijverdalsestraat waarvoor een maximumsnelheid geldt van 50 km per uur en de afstand tot de spoorlijn Wierden - Nijverdal en Wierden - Rijssen is door Geluidplus een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 3 Akoestisch onderzoek bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de toetsresultaten weergegeven.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Geluid Plus Adviseurs heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de heersende geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai voor de te realiseren woning aan de 3e Esweg (tussen Nijverdalsestraat 115 en 3e Esweg 1) te Wierden. Het onderzoek is uitgevoerd vanwege een wijziging van het bestemmingsplan.
De toekomstige woning ondervindt een geluidbelasting ten gevolge van de 3 e Esweg, de Nijverdalsestraat en de Loonderesweg (allen 50 km/uur). De geluidbelasting afkomstig van deze wegen is getoetst aan de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid. Ondanks dat het plangebied buiten de zones van de N35 en het spoor ligt, is de geluidbelasting afkomstig hiervan inzichtelijk gemaakt
Op basis van de onderhavige rapportage kunnen de volgende conclusies worden gegeven:
Wanneer een hogere grenswaarde wordt aangevraagd vormt het aspect 'geluid' geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals hierboven zijn beschreven, wordt geconclueerd dat voorliggend plan voor de realisatie van een vrijstaande woning 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Tevens kan de realisatie van één woning niet aangemerkt worden als de realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen de zone van een Rijks- of provinciale weg. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 180 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 23 juni 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4 Watertoets. Op grond van de watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden 3e Esweg ongenummerd (kenmerk 3237 versie 1.0), zie ook, zie ook Bijlage 5 Quickscan natuurwaardenonderzoek. Het plangebied is op 2 maart 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, en de ligging ten opzichte van Natura 2000-gebied, kan een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied niet uitgesloten worden.
Stikstof
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Wierdense Veld op circa 3,1 kilometer afstand van het plangebied. Om te bepalen wat het effect is van een ontwikkeling op een Natura 2000-gebied zijn twee factoren van belang. Enerzijds de omvang en het type ontwikkeling en anderzijds de afstand tot Natura 2000-gebied.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt één vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied ligt op 3,1 kilometer afstand. Volgens de 'Adviesmemo noodzaak gedetailleerd onderzoek stikstofdepositie' van de Omgevingsdienst Twente dient bij een bestemmingsplan waarbij één stal wordt gesloopt en één woning wordt gebouwd een stikstofberekening worden uitgevoerd wanneer het plangebied binnen 1.250 meter afstand ligt. De afstand van het plangebied tot Natura 2000 gebied is 3,1 kilometer. Er zijn dan ook geen significante effecten te verwachten, gezien de omvang van het project en de afstand tot Natura 2000-gebied. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze Natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden. Deze conclusie wordt getrokken op basis van ervaring met stikstofberekeningen voor soortgelijke projecten, zowel qua omvang, als afstand tussen plangebied en stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied. Het uitvoeren van een stikstofberekening wordt niet noodzakelijk geacht.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortenbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied mogelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied, voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels mogelijk licht aangetast, maar dit leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortenbescherming.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Baac heeft voor het grondgebied van de gemeente Wierden een inventarisatie opgesteld van de archeologische verwachtingen. Het plangebied is getoetst aan deze archeologische verwachtingskaart. Daaruit volgt dat voor het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Bij een hoge archeologische verwachting geldt een onderzoeksplicht voor plangebieden groter dan 100 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm.
Figuur 4.3: Fragment archeologische verwachtingswaardenkaart gemeente Wierden (bron:
gemeente Wierden)
Toets
Bureau voor Archeologie heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen uitgevoerd voor bouwwerkzaamheden op een perceel aan de 3e Esweg (ongenummer) in Wierden (projectnummer: 2021012502 en rapport 1037). Het archeologisch onderzoek is als Bijlage 6 Archeologisch onderzoek bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten van het archeologisch onderzoek beschreven.
De vraagstelling van het onderzoek luidt: hoe kan rekening gehouden worden met eventuele archeologische resten bij de voorgenomen ontwikkeling? Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de richtlijnen van de KNA, protocollen 4002 en 4003. Voor het onderzoek zijn kaarten, databases en literatuur geraadpleegd om te komen tot een gespecificeerde archeologische verwachting van het gebied.
Het plangebied ligt in het archeologisch landschap 'Stuwwallen', in de landschapszone hellingen. De ondergrond in het plangebied bestaat uit gestuwde rivierafzettingen met daarop een meer dan 50 cm dikke eerdlaag. Deze eerdlaag ontstaat door jarenlange bemesting en ophoging, vermoedelijk al vanaf de Late Middeleeuwen. Uit historische kaarten blijkt dat het plangebied vanaf de 18e eeuw tot en met het heden onbebouwd is gebleven.
In het plangebied zijn vijf boringen gezet tot in de C-horizont. Uit de boringen blijkt dat de eerdlaag 100 tot 120 cm dik is. Onder dit pakket ligt een oude akkerlaag. In drie boringen bevindt zich onder de akkerlaag een deels intact bodem in de vorm van een B- of BC-horizont. De ondergrond bestaat uit grof zand.
De akkerlaag en B-horizont zijn een potentieel archeologisch niveau. De top van de akkerlaag (het bovenste archeologisch niveau) ligt tussen 100 en 120 cm -mv (1656 en 1674 cm NAP). Omdat in deze laag, en de onderliggende B-horizont archeologische resten aanwezig kunnen zijn, wordt aanbevolen om graafwerkzaamheden te beperken tot 70 cm -mv (100 cm -mv plus een veiligheidsmarge van 30 cm). Indien beneden dit niveau gegraven gaat worden, adviseert Bureau voor Archeologie om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren met als doel het karteren en eventueel waarderen van archeologische resten.
Vanwege de kleine omvang van het te verstoren oppervlak (ongeveer 50 m 2 ) kan overwogen worden dit onderzoek te combineren met het civiele werk bij het uitgraven van de bouwput (proefsleuvenonderzoek variant archeologische begeleiding).
Dit onderzoek is met grote zorgvuldigheid uitgevoerd. Het is echter nooit uit te sluiten dat bij de graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen op plaatsen en dieptes waar die niet worden verwacht. Eventuele archeologische resten is men verplicht te melden bij de Minister van OCW in overeenstemming met de Erfgoedwet uit 2015. In dit geval wordt aangeraden om contact op te nemen met de gemeente Wierden.
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
De nieuwe woning wordt ontsloten via de 3e Esweg en vervolgens de Nijverdalsestraat. Beide wegen zijn berekend op een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen ten behoeve van de nieuwe woning kan makkelijk via de huidige infrastructuur worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep. De woning en/of een aan de woning aangebouwd gebouw mogen worden gebruikt voor een bed & breakfast. Daarnaast zijn daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen, erven en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Voor hoofdgebouwen geldt dat deze binnen een bouwvlak moeten worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' mag de goothoogte niet meer bedragen dan is aangegeven.
Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat de gezamenlijke oppervlakte bij een hoofdgebouw per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 75 m2 en 100 m2 voor percelen groter dan 400 m2. Het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer dan 50 bedragen. Bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte wordt de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken voor zover gelegen binnen het bouwvlak tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdbouw niet meegerekend. De goothoogte van een bijbehorende bouwwerken in de vorm van een bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen. De bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 8 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte 15% lager dient te zijn dan het hoofdgebouw, met een minimum van 1 m. In het geval van een hoofdgebouw met één bouwlaag geldt dat de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorende bouwwerken niet meer dan 4 m mag bedragen. De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 1 m bedragen. De dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen. Een bijbehorend bouwwerk in de vorm van erkers mogen worden opgericht als de gronden niet gelegen zijn ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'. De diepte van een erker of entree gemeten vanaf de voorgevel van de woning mag niet meer dan 1,5 meter bedragen. De breedte van de erker mag niet meer bedragen dan 2/3 van de gevel tot een maximum van 4 meter. De hoogte van de erker of entree, gemeten vanaf aansluitend terrein, mag niet hoger zijn dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van die woning of dat woongebouw, en niet hoger zijn dan 3 meter. De afstand van de erker tot de weg moet ten minste 3 meter bedragen.
Bos
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor bos en/of dichte beplantingsstroken, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden. Op de tot 'Bos' bestemende gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd. Hiervoor geldt een bouwhoogte van niet meer dan 1 meter.
Waarde - Archeologie 1
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van verwachte archeologische waarden.
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 23 juni 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan ligt met ingang van 20 april 2022 voor een periode van zes weken ter inzage. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.