direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2009, herziening herinrichting de Regge
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2021000015-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Waterschap Vechtstromen is voornemens om het project Regge Pelmolen in uitvoering te brengen. Het project is opgesteld om de kanalisatie van de rivier de Regge, die heeft plaatsgevonden begin 20ste eeuw, ongedaan te maken en de rivier te herstellen naar zijn natuurlijke vrij afstromende en meanderende vorm. De herinrichting naar een natuurlijk watersysteem moet ongewenste effecten van de kanalisatie terugdraaien. Kenmerkende plant- en diersoorten moeten weer kunnen terugkeren en toenemen, waar ze de laatste eeuw zijn afgenomen. Verdroging, dalende grondwaterstanden en verhoogde piekafvoeren tijdens hoogwater worden vermindert.

Het projectgebied Regge Pelmolen bij Rijssen is één van de laatste ontbrekende schakels in de vrijwel geheel heringerichte Regge. Doel van het project is het herinrichten van 1,6 km van de Regge tussen de reeds gerealiseerde projecten Reggedal Enter en Landinrichting Rijssen. Voldoende water voor diverse functies zoals landbouw en natuur, een goede waterkwaliteit, realisatie van nieuwe natuur en het versterken van huidige natuurverbindingen, maar ook een bijdrage aan recreatief medegebruik zijn de belangrijkste uitgangspunten bij dit project.

Het plangebied van het project Regge Pelmolen ligt gedeeltelijk in de gemeente Wierden en gedeeltelijk in de gemeente Rijssen-Holten.

De herinrichting van de Regge is niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan op het grondgebied van de gemeente Wierden. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Voor het deel dat niet binnen het vigerende bestemmingsplan (omgevingsplan) van de gemeente Rijssen-Holten past wordt ook een bestemmingsplan opgesteld.

In deze toelichting is aangetoond dat het gewenste plan binnen de gemeente Wierden vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en dat het geheel in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging en begrenzing

De Regge ligt ten noordoosten van de kern Rijssen in het buitengebied. De gemeentegrens van Rijssen-Holten en Wierden loopt in het midden van de rivier. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de N347 en loopt richting het westen door tot net voorbij de instroom van de watergang Maatgraven. Het totale traject heeft een lengte van ca. 1,6 kilometer. Het project kent twee trajecten. Traject 1 loopt tussen de twee provinciale wegen. De Regge gaat binnen dit traject meer meanderen en een meer natuurlijke loop volgen door het dal. Traject 2 loopt vanaf de provinciale weg tot het instroompunt Maatgraven. Traject 2 kent werkzaamheden die vallen onder groot onderhoud die niet strijdig zijn met het vigerende planologisch regime.

De plangrens van onderhavig bestemmingsplan bevindt zich dan ook binnen de grenzen van traject 1 en de gemeentelijke grenzen van Wierden. Onderstaande afbeelding toont de grenzen van traject 1 waar het plangebied binnen valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000015-VA01_0002.png" Globale ligging plangebied (tracé tot zwarte lijnen, bron: Google Maps)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de gronden van het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening 2019 (veegplan 2) van toepassing. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Wierden op 10 december 2019. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van dit bestemmingsplan ter plaatse van de gronden van het plangebied van onderhavige ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000015-VA01_0003.png"

Bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening 2019 (veegplan 2)

Ter plaatse van de beoogde herinrichting van de Regge zijn de gronden in de gemeente Wierden voorzien van de bestemmingen Bos en Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap en Water.

De gronden die voorzien zijn van de bestemming Bos zijn bestemd voor:

  • bos en/of dichte beplantingsstroken;
  • het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  • voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;

De gronden die voorzien zijn van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap zijn bestemd voor:

  • de uitoefening van het agrarisch bedrijf, niet zijnde opslag van veevoer en agrarische producten;
  • het hobbymatig houden van vee;
  • het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en de natuurlijke waarden;
  • infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  • voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
  • voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals onverharde en (half)verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden.

De Regge die mede gebruikt wordt voor recreatie- en beroepsvaart past niet geheel binnen bovengenoemde bestemmingen. De Regge past wel binnen de bestemming Water. In de huidige situatie is de Regge ook voorzien van de bestemming Water.

Om de herinrichting van de Regge juridisch-planologisch mogelijk te maken voorziet onderhavig bestemmingsplan in een herziening van de bestemmingen.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden. Hoofdstuk 4 bevat de uitvoerbaarheidsaspecten. Tot slot bevat de toelichting hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de procedure van het plan (hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik voor agrarisch doeleinden, natuurbeheer en waterhuishouding van de Regge. De gronden ten noorden van de Regge zijn eigendom van Landschap Overijssel en waterschap Vechtstromen. Deze percelen hebben in het kader van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) een natuurbestemming gekregen (Bos), maar zijn nog niet ingericht als natuur. Het plangebied is omringd met agrarisch percelen, woonpercelen, cultuurhistorische momenten en lichte bedrijvigheid van een kwekerij / manege.

De Regge

Het traject van De Regge is in de 20e á 30e jaren van de 20ste eeuw gekanaliseerd van een kronkelende rivier naar zijn huidige vorm. Daarbij is het drassige en moerassige gebied dat om de beek lag geschikt gemaakt voor bewoning en landbouw. Een eeuw later worden de effecten van dit handelen duidelijk. De gronden rondom de Regge verdrogen veel sneller door gedaalde grondwaterstanden en versnelde afvoer tijdens hoogwater. De natuur leidt onder deze omstandigheden en er is in de loop der tijd een sterke terugname in plant- en diersoorten waargenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000015-VA01_0004.png" De Regge verbeeld op een topografisch kaart uit 1910

 afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000015-VA01_0005.png"

Huidige situatie plangebied (vanaf de satelliet)

2.2 Toekomstige situatie

De waterbeheerder heeft het beleid gericht op het waar mogelijk herstellen van beken en rivieren. met oog voor de aangrenzende functies. De trajecten bij Rijssen zijn één van de laatste ontbrekende schakels in de herinrichting van de Regge. In de beoogde situatie komt er een nieuwe loop van de Regge en wordt de oude loop opgehoogd tot groene hoogwatergeul. Ten zuiden worden lage gronden verlaagd waardoor een plas dras situatie onstaat. Door een slenk blijft er stroming in de plas dras inrichting. De aanpassingen zorgen voor een herkenbaar cultuurlandschap en versterkt biosysteem. Landschappelijk worden er een aantal ingrepen verricht waarbij verschillende niet waardevolle bomen worden gerooid om oudere solitaire eiken beter tot hun recht te laten komen. Overige waardevolle solitaire bomen en groenstructuren worden bewaard of versterkt. Langs de Regge worden een aantal wandel en fietspaden verlegt en worden een aantal struinpaden aangelegd. Onderstaande afbeelding toont het schetsontwerp van de herstructurering. In Bijlage 1 is tevens een tekening van de beoogde situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000015-VA01_0006.png"

Beoogde situatie plangebied (schetsontwerp)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Met de komst van het nieuwe stelsel van wetgeving doet een nieuw instrument zijn intrede dat een antwoord biedt op deze ambitie: de omgevingsvisie. Rijk, provincies en gemeenten moeten allemaal een omgevingsvisie opstellen voor hun grondgebied. Het Rijk heeft in dit kader de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. De NOVI beschrijft de hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van het Nederlandse grondgebied. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Er zijn in totaal 21 nationale belangen waar de NOVI zich op richt:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • 10. Beperken van klimaatverandering.
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Planspecifiek

Met de herinrichting van de Regge wordt er aangesloten bij het nationale belang 'Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit' en 'Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit)'. De herinrichting draagt zorg voor een verbetering van natuur en biodiversiteit in het plangebied en voor een waterveilig en klimaatbestendige leefomgeving. Water wordt langer geborgen in het plangebied en de omgeving, de drassige omgeving zorgt voor aantrekkelijke plek voor natuur. De ontwikkeling is niet in strijd met de andere nationale belangen en het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Het Besluit ruimtelijke ordening is op 1 juli 2017 gewijzigd. Met de wijziging van het Bro is ook een nieuwe ladder systematiek geïntroduceerd, waarbij de ladder geen treden meer bevat. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buiten stedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kunnen vinden.

Als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan moet er getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Volgens artikel 1.1.1, lid 1 onder 1 van het Bro is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd.

Indien de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.

Planspecifiek

Het Besluit ruimtelijke ordening stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden. In het voorliggende bestemmingsplan is sprake van een wijziging van het ruimtebeslag: de herinrichting van een watersysteem en ontwikkelen van natuurvoorzieningen.

Met de herinrichting van het watersysteem en natuurvoorzieningen is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het Bro. Een toetsing aan de Ladder is niet nodig. Daar komt bij dat de gewenste ontwikkeling nodig is om in de toekomst aangepast te zijn aan klimaatverandering en biodiversiteit te versterken. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar watersysteem.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsverordening en Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden. Op 3 maart 2021 is zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening geconsolideerd.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieus betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hierbij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.


Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.


Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.


Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.


Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.


Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000015-VA01_0007.png"

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Planspecifiek

Indien het initiatief, herstructureren van een watersysteem Regge en ontwikkelen van natuurvoorzieningen, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.


Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. De generieke beleidskeuzes vormen de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. De beleidskeuzes hebben betrekking op integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming, zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De beleidskeuze worden navolgend onderbouwd.

  • 1. Integraliteit

Voor de onderbouwing van de integraliteit van het plan worden navolgend de relevante belangen en beleidsambities afgewogen.

Met de herstructureren van een watersysteem Regge en ontwikkelen van natuurvoorzieningen zijn belangen van verschillende actoren afgewogen. Zo wordt er rekening gehouden met omwonenden en ondernemers in de omgeving, door voldoende afstand te houden en waar nodig mitigerende maatregelen te nemen. Belanghebbende worden op de hoogte gesteld van de plannen.

De herstructurering van het watersysteem Regge en de ontwikkeling van natuurvoorzieningen sluit aan bij de ambitie voor:

  • Natuur: Een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten; een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).
  • Regionaal waterbeheer: Watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn. Waarbij rekening wordt gehouden met gevolgen van klimaatverandering. Versterken van ruimtelijke kwaliteit en kosten van het waterbeheer. Om het watersysteem een goede ecologische en chemische kwaliteit te geven voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig te maken is de herstructurering van het watersysteem op het traject bij Rijssen noodzakelijk.

Onderhavige herstructurering draagt daarmee bij aan natuur die beleefd en gebruikt kan worden en een watersystemen die een goede ecologische en chemische kwaliteit en die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn.

  • 2. Toekomstbestendigheid

De eis dat de gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties open houdt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Met de beoogde herstructurering wordt juist bijgedragen aan een toekomstbestendig watersysteem en beleefbare natuur.

  • 3. Concentratiebeleid

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Cleantech regio (Deventer). Voor de overige kernen geldt dat er voor lokale behoefte en bijzondere doelgroepen gebouwd mag worden. Deze kernen mogen ruimte bieden aan lokaal gewortelde bedrijvigheid. Onder lokaal gewortelde bedrijvigheid wordt verstaan: bedrijven die hun oorsprong of verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of kern waar ze gevestigd zijn of zich vestigen en waar ze toegevoegde waarde bieden aan de sociaaleconomische structuur en het voorzieningenniveau.

Met de herstructurering van het watersysteem is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het concentratiebeleid is dan ook niet van toepassing.

  • 4. (boven)Regionale afstemming

De aanleiding voor de herstructurering van het watersysteem de Regge is de regionale ontwikkeling van een natuurlijk en toekomstbestendig watersysteem en verbinden van ecologische gebieden rondom dit systeem. In de regio van gemeente Rijssen-Holten zijn systemen al aangepast, om het natuurlijk watersysteem te voltooien is de ontwikkeling van de laatste stukken tracé noodzakelijk. De ontwikkeling is daarmee gericht en afgestemd op de behoefte van de regio.


Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van toepassing omdat het plangebied zich in het buitengebied bevindt.

Voor de groene omgeving zijn 3 ontwikkelperspectieven te onderscheiden:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW)
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Voor onderhavig gebied is het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap van toepassing.

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Voor onderhavig gebied is het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water van toepassing. In deze gebieden is ruimte voor groen ondernemerschap, voor initiatieven en functies die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap én ruimte voor continuïteit van de aanwezige landbouwfunctie. Initiatieven van bewoners en ondernemers zijn hier leidend: zij zijn eigenaar en vormgever van de omgevingskwaliteit. De na te streven kwaliteitsdoelen voor natuur en water zijn daarbij het uitgangspunt.

Met het herstructureren van het watersysteem wordt ruimte geboden voor beleefbare maatschappelijke dragers als natuur, water en landschap. De ontwikkeling bevorderd de waardevolle natuur aanwezig in het plangebied en waarborgt de zichtbaar en beleefbaar van het landschap en cultuurhistorische elementen.


Gebiedskenmerken

De laatste stap is toetsen hoe de ontwikkeling vormgegeven kan worden. Dit wordt gedaan aan de hand van gebiedskenmerken. Er worden vier lagen onderscheiden: laag van de beleving, stedelijke laag, laag van de agrarische cultuurlandschappen en de natuurlijke laag. De ontwikkeling dient in lijn te zijn met de gebiedskenmerken van de verschillende lagen. De relevante kenmerken zullen navolgend benoemd worden.


Laag van de beleving
Het plangebied heeft een specifieke aanduiding voor de laag van de beleving. De aanduiding wandelroute wordt gekenmerkt door het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien. Van oudsher verbonden deze routes vaak de kernen met het ommeland en met elkaar. Zo vormde het dorpsplein, de dorpsstaat, de weg naar buiten en uiteindelijk de zandpaden door de velden, een samenhangend netwerk. De maaswijdte van dit netwerk is sterk afhankelijk van het type landschap. Doordat bepaalde schakels in dit netwerk in de loop van de tijd zijn verdwenen (ruilverkaveling, opwaardering tot hoofdinfrastructuur en individuele ingrepen door particuliere grondeigenaren) is er sprake van discontinuïteit. Onderdelen van het langzame netwerk zijn opgenomen in de nationale en provinciale ruiter-, fiets, wandel- en vaarroutes.

De ambitie is de verschuiving in het verplaatsingsgedrag van auto naar fiets. Opheffen van de discontinuïteiten in het padennetwerk. Een schaalniveau hoger: het fiets- en wandelpaden netwerk wordt op niveau van de regio geïntegreerd tot een compleet systeem onder andere door de aanleg van fietssnelwegen. Zo kun je bij voorbeeld heel Salland doorkruisen zonder een etappe via een verharde weg. Op deze manier ontstaat er een comfortabel alternatief netwerk om met de fiets naar school, naar het dorp en naar het station te komen. Verbinden van kernen met het buitengebied, ommetjes, gericht op het beleefbaar maken van de directe leefomgeving en het landschap en het verknopen van dit netwerk aan overstapplaatsen aan de hoofd- en regionale infrastructuur. De ligging en de dichtheid van het netwerk worden ingezet om de intensiteit van het gebruik te sturen. Erfgoed langs het informele trage netwerk wordt benut om de toeristische aantrekkelijkheid van gebieden te vergroten.

Met de beoogde herstructurering wordt het informele trage netwerk geïntensiveerd en uitgebreid om het gebied beleefbaarder te maken. Het trage netwerk wordt verbonden met het regionale netwerk en versterkt het regionale netwerk.


Stedelijke laag

Het plangebied bevindt zich niet in stedelijk gebied en wordt gekenmerkt door het 'informele trage netwerk' en 'verspreide bebouwing'. Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien. Met de herstructurering van het watersysteem wordt het trage netwerk uitgebreid voor het beleefbaar maken van natuur en landschap in het plangebied. Dit is in lijn met de ambities voor dit gebiedskenmerk. De ontwikkeling heeft geen invloed op 'verspreide bebouwing'.


Laag van de agrarische cultuurlandschappen
Een deel van het plangebied bevindt zich in een Oude hoevenlandschap. Dit landschap wordt gekenmerkt door verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Essenlandschap in het klein met samenhangend systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en – voormalige – heidevelden. Ordening vanuit de erven, die de ‘organische’ vormen van landschap volgt. Spinragstructuur vanuit de erven naar de omliggende gronden en tussen de erven

De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen

Het overige deel van het plangebied bevindt zich in een Jong heide- en broekontginningslandschap. Dit landschap wordt gekenmerkt door grote oppervlakte aan - voormalige - natte en droge heidegronden die oorspronkelijk functioneel verbonden waren met essen- en oude hoevelandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. Ten opzichte van de omliggende essen- en hoevelandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld en wegen zijn lanen met lange rechtstanden.

De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen. De ambitie is verder de landschappelijke karakteristieken voor weidevogels in stand te houden en te versterken. De jonge heide- en broekontginningslandschappen krijgen in gebieden met weidevogels een beschermende bestemmingsplanregeling, gericht op instandhouding van de openheid.

Met de beoogde herstructurering blijven de dragende structuren intact. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het weidevogelgebied voor niet-kritische soorten.


Natuurlijke laag
Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied dat is aangewezen als dekzandvlakte en ruggen'. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

De ontwikkeling heeft geen invloed op de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en droog en nat.


Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische herziening in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Wierden 2010

De structuurvisie voor de gemeente Wierden kent een plantermijn voor de komende 20 jaar, tot 2030 (vastgesteld op 5 augustus 2010). De structuurvisie is een visie met een korte termijnplanning, met een actualisatie van het bestaande beleid en met afgestemd nieuw beleid. Daarnaast biedt de structuurvisie tevens een doorkijk naar de langere termijn, om transformaties voor de langere termijn nu al in te kunnen zetten. Het doel van deze structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht van de gemeente Wierden, het benutten en versterken van de goede bereikbaarheid tussen Zwolle, Deventer en de steden in Twente, Het omgaan met de ontwikkeling en schaalvergroting in de agrarische sector leidt tot de ontwikkeling van andere functies, zoals natuur, recreatie en wonen. Het behouden van ruimtelijk kwaliteiten en deze waar mogelijk verbeteren is van groot belang bij dit document.

De opzet van de structuurvisie

Op basis van de kernkwaliteiten en de daarvan afgeleide centrale waarden van de gemeente, is vervolgens het integrale ruimtelijke streefbeeld voor 2030 beschreven.

De visie is vervolgens vertaald naar de deelgebieden: kern Wierden, kern Enter en het landelijk gebied (inclusief kleine kern Hoge Hexel en buurtschappen). Per deelgebied zijn de specifieke kernkwaliteiten, het streefbeeld en de bijbehorende (thematische) ontwikkelingsrichtingen uitgewerkt.

Planspecifiek

Het projectgebied is gelegen binnen het deelgebied: landelijk gebied. De structuurvisie heeft de kernkwaliteiten, streefbeeld en ontwikkelingsrichting als volgt uitgewerkt.

Landelijk gebied

Kernkwaliteiten

  • Het afwisselende coulisselandschap.
  • De hoge natuurlijke en landschappelijke waarden van het Wierdense Veld en de Regge.
  • De (blauwe) kwaliteiten en potenties van de Regge en de beekdalen.
  • De cultuurhistorische waarden van de landgoederen.
  • Het grote areaal agrarisch gebied.
  • De buurtschappen.
  • Sterke sociale cohesie.
  • De recreatieve aantrekkelijkheid.

Streefbeeld

Wierden heeft een vitaal platteland. De gemeente streeft naar goede ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven en biedt kansen voor verbrede landbouw. Ook is er ruimte voor functieverandering in de VAB’s, natuurbeheer en de ontwikkeling van enkele nieuwe landgoederen. Verrommeling en verpaupering worden zoveel mogelijk tegengegaan. De EHS is ontwikkeld en de wateropgaven in TOP-gebieden en met betrekking tot de beken zijn opgelost. Het landelijk gebied heeft zich nog meer ontwikkeld als aantrekkelijk recreatief gebied op regionaal niveau. De Regge is bevaarbaar. Er is ruimte voor landelijk wonen, waarbij de leefbaarheid in landelijk gebied en buurtschappen optimaal is gebleven.

Ontwikkelingsrichtingen

Voor het landelijk gebied in relatie tot de onderhavige ontwikkeling zijn de volgende ontwikkelingsrichtingen en aandachtspunten relevant:

Recreatie en toerisme

  • Regge bevaarbaar maken van/naar Enter.
  • Regge beter beleefbaar maken en koppelen van toeristisch-recreatieve functies aan Regge, mits inpasbaar in landschap (rustplaatsen, streekproducten, museum, oude herberg, et cetera).

Landschap / Groenstructuren

  • Reggesysteem: een halfopen landschap met natuurlijk karakter ontwikkelen
  • Beleefbaarheid Regge vergroten door toegankelijker maken van het gebied en bevaarbaar maken Regge voor zompen
  • Behouden en ontwikkelen historische samenhang landelijk gebied en kernen

Water

  • Herinrichting beekdalen (Eksosche Aa, Regge, en Entergraven)

Betekenis voor bestemmingsplan

Onderhavig bestemmingsplan maakt de herinrichting van de gronden als natuur en waterbergingsgebied, alsmede de nieuwe loop van de Regge planologisch mogelijk. Landschappelijke structuren vormen een onderlegger onder het plan, en worden waar mogelijk versterkt door de inrichting en de beplanting. Dit past binnen de doelstellingen zoals verwoord in de structuurvisie Wierden en het landschapsontwikkelingsplan. Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

De visie op het landschap in de gemeente Wierden is beschreven in het landschapsontwikkelingsplan (LOP), dat op 10 februari 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. De algemene doelstellingen voor het LOP zijn:

  • het behouden en versterken van de landschappelijke (kern)kwaliteiten van het gebied;
  • het behouden en versterken diversiteit en herkenbaarheid van de verschillende landschappen;
  • een ontwikkelingsgerichte benadering.

In het LOP is de gemeente Wierden onderverdeeld in verschillende deelgebieden, die onderling een sterke samenhang hebben, maar die tegelijkertijd ruimtelijk, functioneel en qua ontwikkelingen en beleid van elkaar verschillen. Per deelgebied zijn de eigen kenmerken, kwaliteiten, ontwikkelingen, kansen en bedreigingen uiteengezet. Daarnaast zijn de verschillende specifieke opgaven voor de deelgebieden bepaald.

Het plangebied is gelegen in deelgebied 6 'Beekdalen van de Regge'. In het LOP zijn de volgende opgaven benoemd voor dit deelgebied:

  • Herstel van de veerkracht van het watersysteem (bergen, afvoeren).
  • Realisatie van ecologisch (robuuste) verbindingszone.
  • Enter een eigen gezicht en karakter geven aan de Regge en vergroten toegankelijkheid gebied.
  • Vergroten van de toegankelijkheid en beleving van het Reggedal.
  • Herstellen/versterken oorspronkelijke landschappelijke diversiteit tussen Boven Regge, Eksosche Aa en Middenregge.
  • Bij de ontwikkeling van de Reggevisie en de ontwikkeling tot ecologische verbindingszone bewaakt het LOP de impact op het landschap, zowel op het beekdallandschap als op het aangrenzende kleinschalige landschap.
  • Behoud en versterken van de beekdalranden.

Betekenis voor bestemmingsplan

Onderhavig bestemmingsplan maakt de herinrichting van de gronden als natuur en waterbergingsgebied, alsmede de nieuwe loop van de Regge planologisch mogelijk. Landschappelijke structuren vormen een onderlegger onder het plan, en worden waar mogelijk versterkt door de inrichting en de beplanting. Dit past binnen de doelstellingen zoals verwoord in de structuurvisie Wierden en het landschapsontwikkelingsplan. Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • a. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  • b. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  • c. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  • d. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.

Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:

  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.

Planspecifiek

De herinrichting van een watersysteem valt onder de activiteit die in de bijlage van het Besluit m.e.r. is opgenomen in onderdeel D 9 'Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan'. De drempelwaarde is als volgt geformuleerd:

In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of

2°. vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.

De functiewijziging van agrarisch naar natuurlandschap heeft niet betrekking op een oppervlakte van 125 hectare of meer. Met onderhavige ontwikkeling is er tevens geen sprake van vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer. De ontwikkeling blijft daarmee onder de drempelwaarde. Er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In de vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bijlage 2) is beoordeeld of als gevolg van de realisatie van het project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten.

Conclusie

Gezien de omvang van de activiteiten in relatie tot de drempelwaarden en de verwachte effecten, zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. Nadere analyse in een m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk. In Bijlage 3 staat het besluit dat door het college van B&W wordt genomen om in te stemmen met de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.2 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.

Bij een herziening van de bestemming is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de herziening tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een wijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingsplanherziening niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Planspecifiek

Om de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied vast te stellen is in het kader van het herstructureren van het watersysteem reeds een vooronderzoek bodem (Bijlage 4), verkennend bodemonderzoek (Bijlage 5) en waterbodem onderzoek (Bijlage 6) uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt vastgesteld of de gewenste vorm van bodemgebruik vanuit milieuhygiënisch oogpunt mogelijk is. De resultaten geven een indicatie van de (her)gebruiksmogelijkheden van eventueel vrijkomende grond en of bij graafwerkzaamheden aanvullende arbeidshygiënische veiligheidsmaatregelen noodzakelijk zijn.

Uit het onderzoek komen de volgende conclusies en adviezen:

Zintuiglijk zijn in de vaste bodem geen noemenswaardige bijmengingen aan bodemvreemde materialen waargenomen. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal op en/of in de bodem aangetroffen.

In de vaste bodem zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK, PCB’s, minerale olie, HCH en of hexachloorbenzeen aangetoond. De maximaal aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. De aangetroffen minerale olie wordt naar verwachting veroorzaakt door humusachtige verbindingen.

In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium, chroom en/of nikkel aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

Op basis van de analyseresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan geen bezwaren voor de voorgenomen herinrichting van de locatie.

Indien grond vrijkomt die niet binnen het werkgebied kan worden hergebruikt is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing (Bbk). De aangetoonde verhogingen in de bovengrond kunnen, bij toetsing aan het Bbk, beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik elders.

4.3 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de voertuigaantrekkende werking.

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Er worden met onderhavig plan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een substantiële toename van verkeer. Enkel de werkzaamheden ten behoeve van de herstructurering van het watersysteem resulteren tijdelijk in extra verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie. Nadat de werkzaamheden zijn afgerond zijn de verkeersbewegingen weer (nagenoeg) vergelijkbaar met de bestaande situatie. Het watersysteem zelf produceert geen uitstoot die kan leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het project beïnvloed dan ook niet in betekenende mate de luchtkwaliteit in de zin van het Besluit NIBM.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Planspecifiek

In het kader van de beoogde herstructurering van het watersysteem is geen onderzoek of uitgebreide toelichting noodzakelijk. Met de ontwikkeling van dit project worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Dit geldt ook voor geluidsproducerende objecten. De geluidssituatie voor en na het plan blijkt gelijk aan elkaar.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde herstructurering van het watersysteem.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

In- en uitwaartse zonering

Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie een bufferzone gecreëerd.

Planspecifiek

Met de herstructurering van het watersysteem is er geen sprake van milieugevoelige functies. De ontwikkeling van het natuurlijke watersysteem heeft tevens geen betrekking op een milieuhinderlijke functie. Er dient derhalve niet getoetst te worden of met het beoogde herstructurering van het watersysteem voldoende afstand wordt gehouden tot milieugevoelige en milieuhinderlijke functies.

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de herstructurering van het watersysteem.

4.6 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

Planspecifiek

Voor een gezonde en veilige leefomgeving en vanuit een goede ruimtelijke ordening, is het van belang om de externe veiligheid rondom het plangebied te inventariseren. Daarvoor is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede hiervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000015-VA01_0008.png"

Uitsnede risicokaart externe veiligheid (globaal plangebied: zwart omkaderd bron: Risicokaart.nl)

Op de risicokaart is te zien dat nabij het plangebied geen risicovolle inrichting aanwezig is. De twee risicovolle inrichtingen die zich het dichtst bevinden bij het plangebied zijn:

  • Een risicovolle inrichting met een koolstof opslag aan de N347/N350, meer dan 400 meter van het plangebied.
  • Op 175 meter van het plangebied ligt een buisleiding voor het transport van aardgas van de Gasunie.

Omdat met de ontwikkeling geen kwetsbare objecten worden gerealiseerd zorgt de ligging van het plangebied in de buurt van voorgenoemde elementen niet voor extra veiligheidsrisico's. De afstand tot de twee risicovolle objecten is dermate groot dat de plaatsgebonden risicocontour geen belemmering vormt, noch het invloedsgebied van de inrichting en de buisleiding.

Een toetsing in het kader van de wet Bevi en Bevb is niet van toepassing voor deze ontwikkeling. De ontwikkeling zorgt niet voor een toename van de effecten van een mogelijk incident. Er is daarmee geen verandering van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde herstructurering van het watersysteem .

4.7 Explosieven

De mogelijke aanwezigheid van explosieven in de ondergrond houdt in Nederland over het algemeen verband met de Tweede Wereldoorlog. Handelingen die leidden tot niet gesprongen conventionele explosieven in de bodem betroffen bijvoorbeeld het afwerpen van munitie, beschietingen vanuit de lucht/vanaf het water/op het land, het neerstorten van vliegtuigen, gevechten tijdens de begin-, tussen- en eindfase van de Tweede Wereldoorlog, het dumpen van munitie en het verdedigen van gebieden met mijnenvelden en dergelijke.

Indien er bij voorgenomen (graaf)werkzaamheden een redelijk vermoeden bestaat op het aantreffen van conventionele explosieven (CE) in de (water)bodem dient een vooronderzoek conform de WSCS-OCE uitgevoerd te worden. Dit wordt voorgeschreven door de vereniging voor Explosieven Opsporing (VEO) en is verankerd in de bouwprocesbepalingen in het Arbobesluit en de V&G voorbereidingsfase.

Planspecifiek

In het kader van de werkzaamheden voor de grondroerende werkzaamheden voor het herstructureren van het watersysteem is er een quickscan uitgevoerd naar Conventionele Explosieven (CE) Bijlage 7. Het projectgebied blijkt uit onderzoek deels verdacht te zijn op de aanwezigheid van Conventionele Explosieven door oorlogshandelingen in de Tweede Wereldoorlog.

Om grondroerende werkzaamheden op een veilige wijze te kunnen uitvoeren worden detectie onderzoeken uitgevoerd. Er wordt door deze aangepaste werkwijze rekening gehouden met de belemmeringen vanuit het kader Explosieven.

4.8 Water

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

 

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

 

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

 

Planspecifiek

Watersysteem

Onderstaand zijn de hydrologische effecten van het plan beschreven. Op basis van hydrologische berekeningen zijn de effecten op het oppervlaktewatersysteem en grondwatersysteem in beeld gebracht.

Oppervlaktewatersysteem

Onderstaand zijn de effecten van de ontwerpsituatie beschreven voor het oppervlaktewatersysteem. Aan bod komen de zomer- en wintersituatie, stroomsnelheden en situaties met hoge afvoeren.

Zomer en wintersituaties

Door het ondiepere maar ook iets bredere stromingsprofiel van de nieuwe loop, neemt de totale weerstand in het nieuwe profiel toe ten opzichte van het oude profiel. Dit komt vooral doordat het contactoppervlak tussen water en bodem+talud toeneemt. Dit leidt tot hogere oppervlaktewaterstanden met een maximale toename in de wintersituatie van 7 centimeter . De waterstandsverhoging vindt plaats tot aan de eerste bovenstroomse stuw in de Regge en Exosche Aa. In de zomersituatie is de maximale verhoging 4 cm rondom het projectgebied, tot 2 centimeter bij de instroom van de Exosche Aa.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000015-VA01_0009.png"

Effecten in zomersituatie op Regge

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000015-VA01_0010.png"

Effecten in wintersituatie op Regge

Stroomsnelheid

De stroomsnelheid in de rivier neemt door de meandering en grotere druk toe binnen het plangebied.

Situatie met hoge afvoeren

Peilveranderingen binnen het watersysteem is met name buiten het plangebied merkbaar. 2km bovenstrooms zal het peil enkele centimeters hoger zijn. De maximum peilverhoging bereikt 3 cm in een uitzonderlijke situatie van 1 op de 100 jaar.

Grondwaterstanden

De veranderingen in het watersysteem, de aanleg van de nieuwe loop van de Regge en de slenk incl. plasdras inrichting leiden tot een toename van de drainerende werking van het watersysteem met een verdrogend effect in de omgeving. In de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand en Gemiddelde Voorjaarsgrondwaterstand en Gemiddeld Laagste Grondwaterstand zijn de verdrogingseffecten berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000015-VA01_0011.png"

Effecten van het natuurlijke watersysteem op de grondwaterstanden in de omgeving.

De verdrogingseffecten zullen binnen een beïnvloedingsgebied plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000015-VA01_0012.png"

Beïnvloedingsgebied natuurlijk watersysteem op grondwaterstanden

Mitigerende maatregelen

Ten behoeve van de natuurontwikkeling, zoals de aanleg van een plas-dras gebied, wordt het maaiveld ter plekke verlaagd. De berekende grondwaterstandverlaging in voorgaande kop ten opzichte van het huidige maaiveld komt hierdoor niet meer overeen met de nieuwe situatie, waarin grondwaterstand en maaiveldhoogte op elkaar zijn afgestemd en gericht zijn op de functie natuur. Ook zal de aangegeven grondwaterstandverlaging niet van invloed zijn op de kwekerij, omdat deze kweek niet in de volle grond plaatsvindt, maar op folieen de grondwaterstand hierop niet van invloed is.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Er vindt geen toename van het verharde oppervlak plaats. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

Er is in het plangebied geen riolering aanwezig. Afvalwater is niet aan de orde en hemelwater wordt geïnfiltreerd.

Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is initiatiefnemer van het plan. De bestemming en de grootte van het plan hebben een gewenste invloed op de waterhuishouding en watersysteem. Met de herinrichting van de Regge is er geen sprake van een toename van verharding in het gebied.

Het aspect Water vormt geen belemmering voor de beoogde herstructurering van het watersysteem.

4.9 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.

Bescherming van houtopstanden

De huidige bosbestemming maakt met onderhavig plan plaats voor een waterbestemming. Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben.

De te kappen (naald) bosjes maken deel uit van een houtopstand. Er is contact met de provincie Overijssel over de te kappen bomen. In overleg met de provincie vindt herplant van bomen plaats.

Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in standhouden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek
Er is een toetsing wet natuurbescherming (Bijlage 8) uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt voor het onderdeel gebiedsbescherming dat het plangebied behoort tot het Natuurnetwerk Nederland, maar niet tot een Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging binnen het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent een interne werking in Overijssel, maar de beoogde invulling leidt niet tot negatieve effecten op de kernwaarden van NNN Overijssel.

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied ligt op een afstand van ruim 3 km ten zuiden van het plangebied en betreft het gebied Borkeld. Het gaat om een stikstofgevoelig gebied waarop de Habitatrichtlijn van toepassing is. Ten noorden en ten westen van het plangebied op een afstand van ca. 3,3 km ligt het Natura 2000-gebied Borkeld. Voor dit gebied is de Habitatrichtlijn van toepassing.

Met de beoogde ontwikkeling zal in de gebruiksfase geen sprake zijn van stikstoftoename. Verkeersbewegingen nemen als gevolg van de ontwikkeling niet toe en met het gebruik van het natuurlijke watersysteem is geen sprake van stikstofuitstoot. Er hoeft derhalve niet getoetst te worden of in de gebruiksfase sprake zal zijn van nadelige gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Per 1 juli 2021 geldt er op grond van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering een vrijstelling voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten. Dit houdt in dat het uitvoeren van een stikstofberekening en het treffen van eventuele maatregelen niet nodig is voor tijdelijke stikstoftoename als gevolg de bouw,- aanleg- en sloopactiviteiten.

Het bestemmingsplan leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Voor het onderdeel soortenbescherming geldt dat de inrichting en het gevoerde beheer het plangebied maken tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, tevens tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten.

Beschermde diersoorten komen voor binnen het plangebied hoofdzakelijk vleermuizen, otter en beekrombout. binnen het plangebied is echter geen leefgebied en / of verblijfplaatsen van deze soorten aanwezig die verloren kunnen gaan of verstoord kunnen worden. Bomen en struiken die verwijderd worden kennen geen vleermuizenverblijven of jaarrond beschermde nesten. Negatieve effecten op beschermde soorten worden uitgesloten.

Ten aanzien van de Eekhoorn dient een ontheffing te worden aangevraagd. Ten aanzien van broedvogels en vissen dient er rekening te worden gehouden met de zorgplicht. Dit kan bereikt worden door binnen de minst kwetsbare periodes werkzaamheden te verrichten.

Er is gekozen om te werken volgens een Ecologisch werkprotocol volgens de Wet natuurbescherming. Dit protocol wordt opgesteld. Er wordt daarin voldaan aan de gestelde eisen en voorwaarden. Een van de voorwaarden is, dat gewerkt moet worden buiten de kwetsbare periode / broedperiode. Indien uitvoering van de werkzaamheden in het broedseizoen niet is te voorkomen en in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord, dient terrein voorafgaand aan de werkzaamheden geïnspecteerd worden door een deskundig ecoloog op aanwezigheid van in gebruik zijnde vogelnesten. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, neemt de betekenis van het plangebied als habitat, voor de in het plangebied foeragerende vleermuizen, otter en beekrombout niet af. Dit leidt daarmee niet tot wettelijke consequenties in het kader van de soortenbescherming.

4.10 Verkeer en parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.

Planspecifiek

Net als in de huidige situatie is het gebied enkel toegankelijk voor de eigenaren van de percelen (onderhoud/werk). Met de herstructurering is er geen sprake van een verkeerstoename. Voetpaden maken het gebied bereikbaar en beleefbaar voor voetgangers. De voetpaden in het plangebied worden aan de zuidzijde ontsloten, bij de Pelmolen en Leijerweerdsdijk.

De functie 'natuurgebied' is niet opgenomen in de Nota Parkeernormen Rijssen-Holten 2018 en deze functie is ook niet opgenomen in de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Omdat op het natuurgebied slechts sporadisch personen verblijven als onderdeel van hun wandeling of fietstocht. Van parkeerbehoefte is dus geen sprake bij deze ontwikkeling.

Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de beoogde herstructurering van het watersysteem

4.11 Cultuurhistorie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer.

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Planspecifiek

In of in de nabijheid van het plangebied zijn rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Het gaat om het monument de Pelmolen, welke een windoliemolen is. Tevens zijn de gronden van het plangebied geen onderdeel van cultureel erfgoedgebied. In het plangebied zijn wel enkele kenmerkende landschapselementen aanwezig van cultuurhistorische waarde. Het gaat daarbij om het kampenlandschap en beekdal Regge.

Gezien de activiteiten geen landschapselement aantast en zelfs versterkt is geen verder onderzoek noodzakelijk. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van het natuurlijk watersysteem.

4.12 Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Ten behoeve van de beoogde grondwerkzaamheden voor de herstructurering van het watersysteem is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, dat als Bijlage 9 aan deze toelichting is toegevoegd. Dit onderzoek is in 2019 uitgevoerd op basis van het schetsontwerp. Naar aanleiding van het aangepaste schetsontwerp is in 2021 heeft een actualisatie van het bureauonderzoek plaatsgevonden. De notitie van deze quickscan archeologie is opgesteld voor het totale plangebied (Bijlage 10).

Op basis van de quickscan is voor het beekdal van de Regge een theoretisch verwachtingsmodel gespecificeerd:

  • 1. Langs het beekdal bevinden zich dekzandkopjes of dekzandruggen. Deze gebieden hebben een hoge archeologische verwachting voor alle periodes. Met uitzondering van een sloot in de het zuidelijke deel van het plangebied vinden er binnen de huidige plannen geen ingrepen plaats in deze zones met een hoge archeologische verwachting.
  • 2. Locaties in het beekdal maar grenzend aan dekzandruggen en koppen, zoals deze zijn gekarteerd op de geomorfologische kaart, hebben een middelhoge tot hoge archeologische verwachting op resten uit het Laat-Paleolithicum – Mesolithicum. Vanaf het Neolithicum werd het beekdal dermate nat, dat permanente bewoning minder aannemelijk is.

Met een inventariserend veldonderzoek (Bijlage 11) is door middel van boringen de verwachting van de bovengenoemde zones getoetst. Hierbij zijn een aantal boordraaien haaks op het beekdal geplaatst. Dit onderzoek dient een beter inzicht te verkrijgen in de bodemopbouw, de mate van intactheid hiervan, en eventuele begraven flanken van dekzandflanken en ruggen, restgeulen en meanderruggen. Uit het booronderzoek is gebleken dat in het onderzoeksgebied beekeerdgronden met leem en veenlaagjes voorkomen. Er zijn geen aanwijzingen voor restgeulen, afgedekte intacte dekzandkopjes of ruggen waargenomen. Deze lager gelegen beekeerdgronden hebben een lage archeologische verwachting. Het gebied is constant doorsneden door de Regge en daarnaast heeft er ook kanalisering plaatsgevonden.

De archeologische verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum – Mesolithicum kan worden bijgesteld naar laag. Dit geldt niet voor het dekzandkopje dat in het zuidwesten van het plangebied aanwezig is. Dit dekzandkopje heeft een hoge archeologische verwachting voor alle periodes. In de huidige plannen vinden hier, op de aanleg van een sloot na, geen bodemingrepen plaats. Bij eventuele aanvullend werkzaamheden in dit dekzandkopje dient inventariserende booronderzoek - karterend fase - plaats te vinden, uit te voeren in een grid van 13 x 15 m, volgens methode A3 uit de KNA Leidraad Karterend Booronderzoek (2012), geschikt voor het opsporen van middelgrote nederzettingen met een vondstrooiing van overwegend vuursteen.

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd.

De dubbelbestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan (Waarde - Archeologisch monument en Waarde - Archeologische verwachtingswaarde, zijn overgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Deze dubbelbestemmingen liggen aan de rand van het gebied waar geen graafwerkzaamheden beoogd zijn.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde hermeandering van de Regge.

4.13 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De betreffende percelen in het plangebied zijn beschikbaar. Betrokken percelen in de gemeente Wierden zijn eigendom van het waterschap en Landschap Overijssel. Het waterschap heeft overeenstemming met Landschap Overijssel over de inrichting. Ook op het grondgebied van gemeente Rijssen-Holten zijn betreffende percelen beschikbaar.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en eventuele planschadekosten, komen voor rekening van aanvrager (waterschap). De gemeente sluit een anterieure overeenkomst af met het waterschap. Er is door het bestuur van het waterschap budget beschikbaar gesteld voor de voorbereiding en uitvoering van het project.

Het kostenverhaal is daarmee anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012). Binnen deze standaard vorm is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het Omgevingsplan van de gemeente Rijssen-Holten.

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Regels

De planregels zijn onderverdeeld in vijf hoofdstukken.

Hoofdstuk 1: Definities

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Enkelbestemmingen

Water

Deze bestemming is gegeven aan alle gronden en biedt ruimte voor het vrij meanderen van de rivier en de mogelijkheid voor waterberging. Ook extensief recreatief medegebruik is toegestaan. Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming zijn toegestaan met een maximale hoogte van 2,50m.

Voor de aanleg van een aanlegsteiger en een vissteiger zijn ook de maximale toegestane lengte en breedte opgenomen.

Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologisch monument

Naast de andere voorkomende bestemming(en) zijn de gronden met deze dubbelbestemming bestemd voor de instandhouding en bescherming van (een) ondergrondse archeologische monumenten.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde

Naast de andere voorkomende bestemming(en) zijn de gronden met deze dubbelbestemming bestemd voor de instandhouding en bescherming van (een) ondergrondse archeologische waarden.

Waarde - Natuur en landschap

Deze dubbelbestemming is gegeven aan alle gronden voor het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden.

Daarnaast bevat voorliggend bestemmingsplan de volgende gebiedsaanduidingen:

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Vooroverleg

Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met het waterschap Vechtstromen en de provincie Overijssel. Hier zullen t.z.t. de uitkomsten van het overleg opgenomen worden.

6.3 Zienswijzen

Hier zullen t.z.t. de zienswijzen en beantwoording worden opgenomen.