direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wierden Dorp, 2e herziening De Klomphof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2021000007-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het perceel aan De Klomphof in Wierden is een plan ontwikkeld. Op de locatie is seniorencomplex De Klomphof gelegen. Dit complex is in de jaren '70 en begin jaren '80 gebouwd in opdracht van de woningstichting. Het ontwerp van het complex bestond destijds uit meerdere woongebouwen in de openbare ruimte. Het complex voldoet echter niet meer aan de hedendaagse eisen die levensloopbestendige woningen met zich meebrengt. Het zijn vooral kleine oppervlaktes die slecht toegankelijk zijn. De woningen sluiten daarom niet meer aan bij de hedendaagse woonwensen van deze doelgroep. Een deel van de appartementengebouwen zijn enkele jaren geleden gesloopt.

In 2013 is voor De Klomphof een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. Het plan bestond uit drie fasen (planperiode 2014-2021) waarin in totaal 128 woningen werden teruggebouwd. De eerste fase (nieuwbouw van 47 appartementen) is inmiddels gerealiseerd. De overige twee fasen zijn echter nooit uitgevoerd. Na uitvoering van fase 1 hebben zich namelijk wijzigingen in de Woningwet voorgedaan, waardoor de woningstichting aangepaste taken heeft gekregen. Het stedenbouwkundig ontwerp uit 2013 was hierdoor onvoldoende passend.

Voor het complex is nu een nieuw plan ontwikkeld. Daarbij wordt een deel van de gebouwen gerenoveerd. Voor een ander deel van de bebouwing wordt gekozen voor een andere verdeling in levensloopbestendige woningen en appartementen (waaronder studio's, 3-kamer en 2-kamer appartementen).

Vanwege het ontbreken van de juiste bouw- en gebruiksregels is het voornemen op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen aan De Klomphof, aan de westkant van het centrum van Wierden. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en staat kadastraal bekend als gemeente Wierden, sectie K en meerdere kadastrale percelen. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Wierden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000007-VA01_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied te zien is. Het plangebied wordt aan de noordkant begrenst door de bebouwing grenzend aan de Nijverdalsestraat, aan de oostkant aan de Schoolstraat, aan de zuidkant de Marktstraat en aan de westkant aan de Wethouder van Buurenstraat en De Klomphof. Op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan is de exacte begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000007-VA01_0002.png" Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOK)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Wierden-dorp herziening De Klomphof', vastgesteld op 3 december 2013. Het plangebied is voorzien van meerdere enkelbestemmingen: 'Wonen', 'Woongebouw', 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Maatschappelijk'. Op de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Maatschappelijk' zijn daarnaast bouwvlakken opgenomen met maatvoeringen voor bouw- en goothoogten. Op een deel van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Leiding - Gas'. Tot slot liggen er twee gebiedsaanduidingen op het perceel, te weten: 'milieuzone - intrekgebied' en 'wetgevingszone - wijzigingsgebied'. Daarnaast zijn er twee paraplubestemmingen van kracht, te weten: 'Paraplubestemmingsplan bouw van gebouwtjes voor algemeen belang' vastgesteld op 09-12-2014 en 'Paraplubestemmingsplan Parkeren gemeente Wierden' vastgesteld op 10-07-2018.

In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van bestemmingsplan 'Wierden-dorp herziening De Klomphof' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000007-VA01_0003.png" Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Wierden-dorp herziening De Klomphof' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het stedenbouwkundig ontwerp voor De Klomphof is gewijzigd ten opzichte van het plan zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Wierden-dorp herziening De Klomphof'. Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de ontwikkeling mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Wierden Dorp, 2e herziening De Klomphof' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0189.BP2021000007-VA01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Wierden is een dorp, dat is ontstaan in de late middeleeuwen aan de zuidoostrand van een es. De locatie van de Klomphof ligt net buiten het centrumgebied van Wierden in het zuidwestelijk deel van de kern Wierden. De Klomphof wordt ontsloten door de Wethouder Van Buurenstraat en de Marktstraat.

Het seniorencomplex aan De Klomphof is in de jaren '70 en begin '80 gebouwd en is eigendom van de Stichting Wonen Wierden Enter (SWWE), tegenwoordig: Reggewoon. Het oorspronkelijke ontwerp van De Klomphof bestond uit meerdere gebouwen omgeven door groen.

In 2013 is een bestemmingsplan doorlopen voor De Klomphof. Het plan was destijds opgedeeld in drie fases (planperiode 2014-2021) met in totaal 128 woningen. Het plan bestond uit 113 appartementen verdeeld over 4 gebouwen en 15 grondgebonden woningen in de sociale huursector. Van het plan is uiteindelijk één woongebouw gerealiseerd, namelijk het appartementengebouw aan de Marktstraat. Hier zijn 47 appartementen gerealiseerd. De overige 81 woningen uit het plan zijn nooit gerealiseerd.

Er is inmiddels wel de nodige bebouwing gesloopt. Twee woongebouwen aan de noordkant van het complex zijn behouden gebleven (totaal 28 appartementen). In onderstaande figuur is de huidige situatie van De Klomphof weergegeven, met het relatief nieuwe woongebouw aan de zuidzijde (47 appartementen) en het bestaande woongebouw (28 appartementen) aan de noordzijde. Het gebied daartussen is momenteel onbebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000007-VA01_0004.png" Figuur 2.1: huidige situatie De Klomphof (bron: PDOK; bewerking Ad Fontem)

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000007-VA01_0005.png" Figuur 2.2: huidige situatie De Klomphof vanaf Schoolstraat (bron: Google streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Stedenbouwkundig ontwerp

Het stedenbouwkundig ontwerp voor De Klomphof is de afgelopen tijd gewijzigd met als doelstelling het realiseren van levensloopbestendige woningen en woongebouwen met verschillende type appartementen en prijsklassen. Het plan betreft het volgende onderdelen:

Nieuwbouw

  • 12 levensloopbestendige woningen (grond gebonden)
  • 30 appartementen verdeeld over twee gebouwen, bestaande uit:
      • a. 3 studio's
      • b. 9 drie-kamer appartementen
      • c. 18 twee-kamer appartementen

Renovatie en verbouw

  • 28 bestaande appartementen in de noordzijde van het plangebied worden gerenoveerd. De bestaande bergingen tussen de twee woongebouwen in worden uitgebreid.

Het zuidelijk appartementengebouw aan de Marktstraat (47 appartementen) is inmiddels gerealiseerd conform het vigerende bestemmingsplan. Met voorliggend bestemmingsplan worden derhalve in totaal 70 woningen mogelijk gemaakt. In het vigerende bestemmingsplan is er nog een bouwmogelijkheid van 81 woningen. Dit betekent per saldo dus een reductie van 11 woningen met voorliggend plan.

Beeldkwaliteitsplan
Voor het plangebied is het beeldkwaliteitsplan De Klomphof opgesteld. Dit is een aanpassing van het beeldkwaliteitsplan uit 2013.

In het beeldkwaliteitsplan zijn kaders opgenomen ten aanzien van de gebouwen en de openbare ruimte. Voor de gebouwen zijn kaders opgesteld ten aanzien van:

  • oriëntatie, rooilijnen en balkons;
  • basiskleur gevels;
  • functies en programma;
  • entrees complexen

Voor de openbare ruimte zijn kaders opgesteld ten aanzien van:

  • erfscheidingen;
  • inrichting openbare ruimte.

Het beeldkwaliteitsplan wordt tegelijkertijd met dit bestemmingsplan vastgesteld en gaat onderdeel uitmaken van het gemeentelijk welstandsbeleid. In Bijlage 1 van deze toelichting is het beeldkwaliteitsplan opgenomen.

Bomen in het plangebied

Om de ontwikkeling mogelijk te maken zullen er enkele bomen binnen het plangebied gekapt moeten worden. Ter compensatie worden er elders binnen het plangebied bomen teruggeplant. De te kappen en de te behouden bomen zijn weergegeven op een kaart die is opgenomen in Bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000007-VA01_0006.png" Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Proviel adviseurs)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet per saldo niet in het toevoegen van extra woningen. Daarentegen neemt het aantal woningen in de toekomstige situatie juist af. Volledigheidshalve is de beoogde nieuwe situatie wel getoetst aan de huidige beleidskaders. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragraven 3.2 en 3.3 wordt de realisatie van de nieuwe woningen getoetst aan het provinciale beleid en aan de woonvisie van de gemeente Wierden. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Als gevolg van onderhavig plan worden, in vergelijking met het huidige vigerende bestemmingsplan, per saldo geen extra woningen binnen de bebouwde kom van de gemeente Wierden gerealiseerd. Op grond van de uitspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) wordt de realisatie van 11 woningen niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijke ordening. Gelet op de jurisprudentie wordt de voorgenomen ontwikkeling niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve is artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening niet van toepassing.

Echter, in bovengenoemde uitspraak heeft de Raad van State bepaald dat ook wanneer de
Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt derhalve geen belemmering voor de
uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000007-VA01_0007.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Onderhavig plan betreft de realisatie van 70 woningen (waarvan 28 woningen voor renovatie). Ten opzichte van de huidige vergunde planologische situatie neemt het aantal woningen per saldo juist af. Aangezien het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Wierden en omgeven door woningen maakt het plangebied onderdeel uit van bestaand bebouwd gebied. Het plan past binnen de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.2.2. Realisatie nieuwe woningen (lid 1 en 4)

Lid 1

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Lid 4

De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Doorwerking voor voorliggend plan:

De gemeente Wierden heeft op 10 juli 2018 de Lokale Woonagenda 2018-2022 vastgesteld. Op 3 maart 2020 is de Woonagenda geactualiseerd en aangescherpt en vastgesteld door de gemeenteraad van Wierden. Deze lokale woonagenda sluit aan op de Regionale Woonvisie Twente, waarin de gezamenlijke uitgangspunten voor het regionale woonbeleid zijn vastgelegd. Op basis daarvan is de kwantitatieve programmering bepaald in prestatieafspraken tussen de provincie Overijssel en de Twentse gemeenten. De kwalitatieve programmering betreft echter lokaal maatwerk, waar gemeenten zelf invulling aan kunnen geven binnen de gezamenlijke contouren van de Regionale Woonvisie. De Lokale Woonagenda 2018-2022 geeft daar invulling aan. Er wordt geconcludeerd dat het voornemen voldoet aan de principes van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel. In paragraaf 3.3.2 wordt het voornemen tevens getoetst aan de woonvisie van de gemeente Wierden.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000007-VA01_0008.png" Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 70 woningen (waarvan 28 renovatie bestaande woningen en 42 nieuwbouw). Ten opzichte van het huidige bestemmingsplan worden per saldo geen extra woningen toegevoegd. Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en levert geen extra belemmeringen op voor de aanwezige functies in de omgeving.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven. Binnen de 'Laag van de beleving' heeft het plangebied geen bijzondere eigenschappen. Deze kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.

Stedelijke laag

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Bebouwingsschil 1900-1955'. De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter. De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Kenmerkend in de bebouwing is de verwantschap in architectuurstijlen en aandacht voor architectonische details en verbijzondering van gebouwen op specifieke plekken als straathoeken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000007-VA01_0009.png" Figuur 3.5: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Middels dit plan worden per saldo geen nieuwe woningen op een onbebouwd perceel tussen bestaande bebouwing gerealiseerd. Qua maatvoering wordt aangesloten bij de omgeving (en de regels uit het geldende bestemmingsplan). Derhalve kan geconcludeerd worden dat de realisatie van voorliggende ontwikkeling past binnen de kenmerken van de bebouwingsschil 1900-1955.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Wierden

De structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmingsplannen en projectbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.

Ruimtelijke ontwikkelingsvisie

Ambitieniveau

De gemeente Wierden zet in op de verdere uitwerking van de lijnen die zijn uitgezet in de Ontwikkelingsvisie 2005. De ambitie van de gemeente is ‘een actieve en zelfbewuste gemeente zijn, die kwaliteit hoog in het vaandel heeft en die onderneemt’. Over 20 jaar is de gemeente nog meer een groene, ondernemende, recreatieve gemeente met (deels) stedelijke trekjes en een hele mooie woon- en leefomgeving. Waar nodig wordt samengewerkt met andere gemeenten of andere overheden. Er wordt aansluiting gezocht bij de Omgevingsvisie Overijssel. Rode draden in de Omgevingsvisie Overijssel vormen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Centrale waarden

De gemeente Wierden ontleent haar identiteit aan haar ligging op het overgangsgebied tussen de Sallandse Heuvelrug en het Twentse landgoederenlandschap, op de kruising van snelwegen en spoorlijnen, doorsneden door de Regge en dichtbij de Twentse steden. De identiteit kan kort worden samengevat als ‘een gemeente die verbindt’. Het gaat daarbij om verschillende soorten verbindingen en verbindingen op verschillende niveaus.

Gemeente Wierden verbindt:

  • Stad en land;
  • Wonen, werken en recreëren (kruispunt van snelwegen en spoorlijnen);
  • Landschapstypen.

De kern Wierden kent het meest stedelijke karakter van de deelgebieden. Wierden is dan ook verder ontwikkeld als een aantrekkelijke woonkern voor jong en oud. Er zijn voldoende en diverse voorzieningen op het gebied van sport en cultuur, welzijn en zorg en een gevarieerd winkelaanbod. Voor plaatselijke bedrijven is er ruimte op de diverse opgeknapte bedrijventerreinen en het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein De Weuste Noord. Wierden is nog beter bereikbaar en zet in op het verbeteren van de kwaliteit van de rand van het dorp (stadsrandzone). Met betrekking tot woningbouw wordt in de kern Wierden ingespeeld op:

  • de vraag naar een gedifferentieerd woningaanbod (naast gezinnen met name ook inzetten op jonge starters, senioren en zorgvragers en koop en huur);
  • de vergrijzing van de bevolking, die leidt tot toenemende behoefte aan zorg- en welzijnsvoorzieningen en veranderende woonwensen (100% levensloop bestendig bouwen, wonen dichtbij voorzieningen);
  • stagnatie van de bevolking, die op termijn leidt tot stagnatie van woningbehoefte en behoefte aan voorzieningen;
  • het behoud van karakteristieke bebouwing en dorpsstructuur.

Toets

Het plangebied is gelegen aan De Klomphof. Ten aanzien van nieuwe woningen/nieuwe woonwijken wordt in de structuurvisie nader ingegaan op inbreidingslocaties. Daarbij wordt specifiek aangegeven dat de gemeente mogelijkheden ziet tot het ontwikkelen van een gedifferentieerd woningbouwaanbod op diverse inbreidingslocaties. Ook leidt de toenemende vergrijzing van de bevolking tot een toenemende behoefte aan zorg- en welzijnsvoorzieningen (o.a. levensloop bestendig bouwen en wonen nabij voorzieningen).

Voorliggend plan heeft betrekking op 70 woningen (waarvan 28 renovatie en 42 nieuwbouw) op een inbreidingslocatie in Wierden. Per saldo is er geen sprake van een toevoeging van het aantal woningen. Deze ontwikkeling is in lijn met de gemeentelijke structuurvisie. Daarnaast wordt in paragraaf 3.3.2 aangetoond dat het plan past binnen de woonvisie van de gemeente Wierden.

3.3.2 Lokale woonagenda 2018-2022

Op 10 juli 2018 heeft de gemeenteraad van Wierden de Lokale woonagenda 2018-2022 vastgesteld. In de zomer van 2019 is het woningmarktonderzoek geactualiseerd waardoor de gemeente inzicht kreeg in de actuele kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte in de kernen. De uitkomsten, samen met een aantal andere actualiteiten, leidden tot een toetsing van de Lokale woonagenda 2018-2022 en een doorkijk naar het programma binnen het woondossier van de gemeente voor het komende jaar. Derhalve is op 3 maart 2020 de Lokale woonagenda 2018-2022 geactualiseerd en aangescherpt vastgesteld.

De gemeente Wierden beschikt over een actuele Woonvisie. Deze lokale woonagenda sluit aan op de Regionale Woonvisie Twente, waar de gezamenlijke uitgangspunten voor het regionale woonbeleid zijn vastgelegd. Op basis van de Regionale Woonvisie Twente is de kwantitatieve programmering bepaald in prestatieafspraken tussen de provincie en de Twentse gemeenten. De kwalitatieve programmering betreft echter lokaal maatwerk, waar de gemeenten in de regio zelf invulling aan geven binnen de gezamenlijke contouren van de Regionale Woonvisie. De lokale woonvisie geeft daar invulling aan, samen met een aantal thematische opgaven die voor de gemeente Wierden relevant zijn om de komende jaren nadere invulling aan te geven.

In de woonagenda zijn vier thema’s naar voren gekomen die van belang zijn in de lokale uitwerking. Deze thema’s vormen de leidraad voor de woonagenda. Het betreffen de volgende thema’s:

  • 1. Beschikbaarheid en betaalbaarheid;
  • 2. Wonen en zorg;
  • 3. Duurzaamheid;
  • 4. Toekomstbestendigheid: een kwalitatieve opgave.

Met name het tweede en vierde thema is van belang.

Wonen en zorg

Door de trend van vergrijzing zal het aantal ouderen de komende 20 jaar aanzienlijk toenemen. Mensen wonen langer zelfstandig thuis en hebben daar een geschikte woning én woonomgeving voor nodig. Denk bijvoorbeeld aan de toegankelijkheid van de woning voor mensen met een fysieke beperking, hun mogelijkheden voor het onderhoud van de woning, noodzakelijke voorzieningen die binnen bereik zijn en sociaal contact en ondersteuning die binnen bereik zijn.

  • Woon-zorgvraag in de gemeente Wierden.

In de woonvisie van Wierden is de indicatieve ontwikkeling van de woon-zorgvraag van verschillende doelgroepen in de gemeente Wierden weergegeven. Daarbij is doorgerekend tot 2027. Daarbij is rekening gehouden met de demografische ontwikkelingen zoals de bevolkingsprognose van de provincie Overijssel weergeeft voor de gemeente Wierden, de huidige beleidsregels omtrent de toegang van cliënten voor bepaalde vormen van zorg (zorgindicaties in relatie tot de extramuralisering van de zorg) en enkele aanvullende aannames rondom generatieverschillen, technologische ontwikkelingen en de omslag van de verzorgingsstaat naar de participatiemaatschappij. Het is vooral een ‘kwalitatieve vraag’ die moet aansluiten bij hun wensen wanneer zij wél kiezen voor verzorgd wonen. Steeds meer zal de zorg echter ook moeten kunnen worden verleend op de reguliere woonlocatie. De vraagontwikkeling voor woon-zorgplaatsen 2012-2027 is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000007-VA01_0010.png"

Toekomstbestendigheid: een kwalitatieve opgave

De gemeente Wierden wil actief sturen op plannen die een kwalitatieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de gemeente. Daarmee wil de gemeente inspelen op de veranderende woningbehoefte in de gemeente Wierden. Derhalve zijn de volgende doelen opgesteld:

  • Woningbehoefte in de koopsector.

Streven naar een optimale balans tussen het type woningen en de locaties die daarvoor beschikbaar zijn. De aanvullende woningbehoefte richt zich vooral op 2-1- kapwoningen en vrijstaande woningen, en woningen in het goedkope en middeldure segment. Door hoofdzakelijk op de bouw in deze segmenten te richten ontstaat er doorstroming (van ouderen naar kleinere woningen, van gezinnen uit het goedkope segment naar het middeldure segment, waardoor weer vrijkomend aanbod ontstaat in het goedkope segment) en ruimte voor instroom van buiten de gemeente (gezinnen en jonge huishoudens, waaronder ook terugkerende jongeren)

  • Toevoeging voor de lokale vraag.

Minimaal voldoende woningaanbod realiseren voor de lokale behoefte met daarin een kleine plus die instroom van buitenaf mogelijk maakt, waar ook provinciale afspraken over zijn gemaakt. Met het realiseren van bouwplannen moet sprake zijn van een kwalitatieve toevoeging aan het wonen in de gemeente Wierden. Daarbij is het belangrijk om te bouwen naar behoefte op locaties waar nieuwbouw bijdraagt aan de verdere ontwikkeling van gewenste woonmilieus en woonvormen. Het versterken van de woonaantrekkelijkheid en het borgen van een gedifferentieerde samenstelling van wijken zijn hierbij belangrijke uitgangspunten. De lokale behoefte kan veranderen onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom is het van belang om in gesprek te blijven over de realisatie van bouwplannen om deze indien nodig bij te kunnen stellen aan de lokale behoefte

  • Spreiding over kernen.

Het leeuwendeel van de bouwopgaven voor de komende jaren verdelen over de kernen. Voor de afweging van bouwplannen in beeld brengen over welke voorraad de gemeente per kern beschikt en welke segmenten daarin missen. Dit geeft houvast voor het beoordelen van plannen. In de andere kernen mee werken aan incidentele initiatieven die vanuit de lokale behoefte naar voren komen als deze passend zijn op de schaal van de kern.

  • Inbreiding gaat voor uitbreiding.

Ontwikkelingen binnen bestaande kernen hebben de voorkeur ten opzichte van ontwikkelingen in het buitengebied. In het kader van het ‘Rood voor Rood’-beleid wordt hier echter een uitzondering op gemaakt.

Balans op de woningmarkt heeft niet alleen betrekking op de nieuwbouwopgave in relatie tot doelgroepen waarvoor deze gerealiseerd moeten worden. Het heeft ook betrekking op de beschikbaarheid van het huidige woningaanbod voor verschillende doelgroepen. In de Woonagenda wordt specifiek aandacht besteed aan doelgroepen die niet vanzelfsprekend in de door hen gewenste woonsituatie kunnen voorzien. Het gaat dan om groepen die op grond van hun inkomen slechts beperkte mogelijkheden hebben op de woningmarkt (lagere inkomens en middeninkomens), starters en jonge huishoudens. De gemeente Wierden hecht er waarde aan dat er een voldoende aanbod is aan betaalbare woningen, gezinswoningen, levensloopgeschikte woningen, etc. om de verschillende doelgroepen te kunnen huisvesten. Ook is de in- en doorstroming op de woningmarkt van belang in het kader van de betaalbaarheid en de beschikbaarheid. De gemeente Wierden wil iedereen die in de gemeente wil wonen goede kansen bieden op een passende woning.

In de woningbouwafspraken die de gemeente Wierden met de provincie Overijssel heeft gemaakt wordt uitgegaan van een woningbouwcontingent van 567 woningen tot 2026. Het woningbouwcontingent biedt kwantitatief voldoende ruimte om aan de woningbehoefte voor de komende jaren te voldoen, en biedt ook nog ruimte voor extra instroom van buiten de gemeente.

De gemeente streeft binnen de ruimte die ter beschikking is naar een optimale balans tussen het type woningen dat gerealiseerd wordt en de locaties die daarvoor beschikbaar zijn. De aanvullende woningbehoefte richt zich vooral op 2-1-kapwoningen en vrijstaande woningen in het goedkope en middeldure segment. Daarnaast wil de gemeente minimaal voldoende woningaanbod realiseren voor de lokale behoefte, zoals die volgt uit de provinciale afspraken.

Toets

Voorliggend plan heeft betrekking op 70 woningen, waarvan 42 nieuwbouw en 28 renovatie. Per saldo is geen sprake van toevoeging van het aantal woningen. Het plan betreft de realisatie van levensloopbestendige woningen op een inbreidingslocatie. Op basis van de woningbouwafspraken met de provincie is er sprake van 567 woningbouwcontingenten tot 2026. Daarnaast is er nog een forse vraag naar woon-zorgplaatsen.

Aangezien het plan betrekking heeft op de bouw van 70 levensloopbestendige woningen voor een specifiek voordoende vraag van de initiatiefnemer wordt voorzien in de lokale behoefte. Gelet op het aantal woningbouwcontingenten dat beschikbaar is kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Lokale Woonagenda 2018-2022.

3.3.3 Welstandsnota 2014 Wierden

Eén van de instrumenten die het gemeentebestuur heeft om een actief beleid te voeren om de kwaliteit van de leefomgeving te bevorderen, is het welstandstoezicht. Het welstandstoezicht gebeurt op basis van het door de gemeenteraad vastgestelde beleid. Via haar welstandsnota wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving duurzaam bevorderen. Hiervoor zijn verschillende criteria ontwikkeld die bij de welstandsbeoordeling van een bouwplan een rol spelen. In september 2014 heeft de gemeenteraad van Wierden de herziene welstandsnota vastgesteld. Het welstandsbeleid van de gemeente Wierden is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Door het opstellen van een welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten.

Het welstandsbeleid in de gemeente Wierden kent algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria. Het plangebied is volgens de gebiedsindelingskaart gelegen in het deelgebied 'Buitengebied'.

Toetsing

Zoals in hoofdstuk 2 reeds toegelicht is voor het gebied een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan wordt tegelijkertijd met dit bestemmingsplan vastgesteld en gaat onderdeel uitmaken van het gemeentelijk welstandsbeleid. De aanvraag omgevingsvergunning wordt te zijner tijd aan het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan getoetst.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Als gevolg van dit plan worden 28 bestaande appartementen gerenoveerd, 12 levensloopbestendige grondgebonden woningen gebouwd en 30 nieuwe appartementen gerealiseerd. Met voorliggend bestemmingsplan worden derhalve in totaal 70 woningen mogelijk gemaakt (renovatie en nieuwbouw). In het vigerende bestemmingsplan is er nog een bouwmogelijkheid van 81 woningen. Dit betekent dus een reductie van 11 woningen met voorliggend plan.

Onder verwijzing van de uitspraken van de Raad van State van 15 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:694), 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) en 17 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1253) hangt het antwoord op de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling een rol spelen. Uit deze uitspraken volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

In de uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar veranderde het gebruik van de gronden door de realisatie van twee woningen, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.

Gelet op bovengenoemde uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 kan onderhavig plan - waarbij sprake is van een reductie van het aantal woningen ten opzichte van de vigerende planologische situatie - op een deels braakliggend perceel met de bestemming 'Wonen' niet worden aangemerkt als een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject. Hoewel er sprake is van een geringe toename van bebouwing leidt dit niet tot negatieve milieueffecten. In Hoofdstuk 4 is aangetoond dat dit bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Op basis hiervan geldt dat het plan geen nieuw stedelijk ontwikkelingsproject betreft en derhalve niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000007-VA01_0011.png" Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Wierden, aan de rand van het centrum van Wierden. In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig, waaronder: wonen, detailhandel, horeca, maatschappelijke en centrumbestemmingen. Het plangebied is derhalve gelegen in het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.

Het meest nabijgelegen perceel waar milieubelastende activiteiten mogen plaatsvinden bevinden zich ten oosten van het plangebied. Dit betreft de bebouwing aan de Schoolstraat. Dit perceel heeft momenteel de enkelbestemming 'Centrum'. Hier zijn verschillende functies mogelijk, waaronder: detailhandel, horeca tot categorie 2, dienstverlening. Voor deze functies geldt milieucategorie 1. Uitgaande van een gemengd gebied, geldt hiervoor een richtafstand van 0 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan waardoor geconcludeerd wordt dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een actualisatie verkennend bodemonderzoek van Wareco ingenieurs (referentie: 210549_R_BOR1_0671). Het bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Hieronder wordt de samenvatting, de conclusie en de aanbevelingen weergegeven.

Aanleiding en doel

Op een locatie aan de Klomphof te Wierden is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Aanleiding voor het verkennend bodemonderzoek is de voorgenomen herinrichting, groot onderhoud en realisatie van nieuwbouw in het projectgebied. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de actuele bodemkwaliteit.

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740, strategie voor een onverdachte locatie. In verband met de mogelijke afvoer van vrijkomende grond is de grond aanvullend onderzocht op PFAS-verbindingen.

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

In de grond zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetroffen. Op basis van de indicatieve toetsing aan de hergebruiknormen voldoet de grond aan kwaliteitsklasse “achtergrondwaarde” en “wonen/industrie”

Bij het uitgevoerde onderzoek zijn geen concrete aanwijzingen naar voren gekomen dat op de locatie asbest in de bodem aanwezig is. De historische bodemgegevens en veldwaarnemingen geven geen aanwijzing dat de bodemkwaliteit beïnvloed is door asbesthoudend materiaal. Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van een asbest-onverdachte locatie. Op basis van de zintuiglijke waarnemingen bij het uitgevoerde onderzoek is er geen reden om de hypothese aan te passen.

Conclusies grondwater

Bij het uitgevoerde bodemonderzoek zijn in het grondwater sterk verhoogde gehalten aan nikkel aangetroffen. Verder zijn in het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten aangetroffen.

De aangetroffen sterke verontreiniging met nikkel (91 en 280 µg/l) wordt naar verwachting veroorzaakt door diffuse bronnen van meststoffen vanuit de stroomopwaartse omgeving van de onderzoekslocatie. Het verband tussen meststoffen en uitspoeling is een proces dat staat beschreven in de nota: “De gevolgen van mestgebruik voor Drinkwaterwinning, Een tussenbalans, KWR 2016.023, maart 2016). Aangezien in de grond geen verhoogde gehalten voor nikkel zijn aangetoond en er geen sprake is van een mogelijke puntbron op de locatie zelf, wordt het niet aannemelijk geacht dat het verhoogde gehalte wordt veroorzaakt door een activiteit ter plaatse. De aangetroffen verontreiniging kan daarom worden beschouwd als een verhoogd achtergrondgehalte.

Geval van verontreiniging

Op de locatie is er sprake van sterk verhoogde gehalten voor nikkel in grondwater. Op basis van het vooronderzoek en de waarnemingen in het veld zijn de aangetroffen gehalten gerelateerd aan een verhoogd achtergrondgehalte door bronnen uit de omgeving. Dit onderzoek dient in een gebiedsgericht onderzoek te worden opgepakt. Initiatiefnemers hiertoe kunnen de gemeente, de provincie en/of het waterschap zijn.

Advies

In de grond zijn geen tot maximaal licht verhoogde gehalten aangetroffen. In het grondwater zijn sterk verhoogde gehalten met nikkel aangetroffen waarbij de oorzaak, naar verwachting, buiten de onderzoekslocatie ligt.

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren tegen de voorgenomen bouwplannen.

Aangezien het onderzoek wordt ingediend bij de gemeente, hoeft de opdrachtgever geen verder contact op te nemen met overige instanties die zich bezig houden met gebiedsgericht onderzoek naar de grondwaterkwaliteit.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied is gelegen in een zone waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km per uur. Een weg met een maximumsnelheid van 30 km per uur kent geen geluidszone en wordt derhalve niet beoordeeld in het kader van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet echter wel een aanvaardbare akoestische kwaliteit worden bereikt. Er dient derhalve een akoestische afweging plaats te vinden.

Het plangebied wordt ontsloten via de Wethouder van Buurenstraat en De Klomphof aan de westzijde en de Schoolstraat aan de oostzijde. De wegen bestaan uit klinkers en hebben een breedte van circa 5 meter. De wegen hebben vooral een verblijfsfunctie voor langzaam en gemotoriseerd verkeer. Gelet op de kenmerken van de wegen kan gesteld worden dat er geen sprake zal zijn van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de gevel van de nieuwe woningen. Aangezien het nieuwbouwwoningen betreft dient voldaan te worden aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Daarmee wordt voldoende geborgd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat aangezien voldaan moet worden aan het binnenniveau van 33 dB.

Railverkeerslawaai

De dichtstbijzijnde spoorlijn ligt op circa 280 meter afstand van het plangebied. Gezien de ruime afstand en het feit dat het geluid geblokkeerd wordt door aanwezige bebouwing tussen het spoor en het plangebied, wordt aangenomen dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Voor het aspect railverkeerslawaai is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Industrielawaai

Vanwege het ontbreken van een geluidgezoneerd industrieterrein vormt het aspect 'industrielawaai' geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met voorliggend plan worden, in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan, per saldo geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Het plan betreft de renovatie van 28 woningen en de bouw van 42 nieuwbouw woningen (waarvan 12 grondgebonden en 30 appartementen/studio's). Volledigheidshalve zijn de verkeersbewegingen van de nieuw te bouwen woningen getoetst. Deze 42 woningen zorgen gezamenlijk voor een verkeersgeneratie van 279 verkeersbewegingen (berekening: 8,2 verkeersgeneratie voor grondgebonden woningen en 6,0 verkeersgeneratie voor appartementen). De bijdrage van het extra verkeer op de luchtkwaliteit is in onderstaande figuur opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000007-VA01_0012.png"

Figuur 4.2: verkeersgeneratie in relatie tot luchtkwaliteit (bron: NIBM)

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals hierboven zijn beschreven, wordt geconcludeerd dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Zeker gezien er per saldo geen sprake is van een toename van het aantal woningen, kan het voorliggend plan niet aangemerkt worden als de realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen de zone van een Rijks- of provinciale weg. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000007-VA01_0013.png" Figuur 4.3: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 225 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Waterhuishoudkundigplan

Royal Hashkoning heeft voor het plangebied een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Dit plan is als Bijlage 5 van de toelichting opgenomen.

Hemelwater

Het uitgangspunt voor het omgaan met hemelwater is om zoveel mogelijk water lokaal te infiltreren. Hemelwater wordt gescheiden afgevoerd van vuilwater richting wadi's, kratten of IT-riool. Met het plan zal het verhard oppervlak door bebouwing en wegen toenemen. Voor de gehele ontwikkeling van De Klomphof geldt dat er 40 mm berging voor het verhard oppervlak moet worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000007-VA01_0014.png"
Uit de toename van het verhard oppervlak blijkt dat er een in totaal 317 m³ aan waterberging nodig is ter compensatie van het verharde oppervlak in De Klomphof. In de tabel is dit schematisch weergegeven waarbij ook is aangegeven op welke manier de berging kan worden ingevuld. Zoals blijkt uit het waterhuishoudkundig plan worden er in het plangebied wadi's en krattenvelden gerealiseerd. De wegen, voetpaden en parkeerplaatsen zullen worden aangesloten op de IT-riolering, waarin ook berging beschikbaar is. Vanuit deze voorzieningen kan het hemelwater infiltreren in de bodem. Met het plan wordt voldaan aan de bergingseis voor hemelwater.

Riolering

Het uitgangspunt voor de ontwikkeling van De Klomphof is dat er een gescheiden rioolstelsel wordt aangelegd. Rond de bestaande bebouwing is nu een gemengd riool aanwezig, welke als basis zal dienen voor het toekomstige DWA stelsel.

Watertoetsproces

Op 18 mei 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4. Op grond van de watertoets geldt de normale procedure. Er heeft vervolgens contact plaatsgevonden met het waterschap om de plannen nader toe te lichten. Het waterschap heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het waterschap kan een positief advies geven op het plan. Aandachtspunt blijft wel dat er sprake is van een toename van het verhard oppervlakte. De hemelwaterafvoer dient mogelijk binnen het plan geïnfiltreerd/geborgen worden en het plan mag geen nadelige gevolgen hebben voor de directe omgeving ten aanzien van de waterhuishouding op de planlocatie. Binnen het plangebied wordt ruimte gereserveerd voor de waterberging, zodat hemelwater geïnfiltreerd kan worden. Het aspect 'water' levert geen belemmeringen op voor voorliggend bestemmingsplan.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Als gevolg van de uit te voeren werkzaamheden (renovatie en nieuwbouw) kan overtreding van de Wet natuurbescherming, op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd de wettelijke consequenties van de wenselijke ontwikkeling, in het kader van soort- en gebiedsbescherming, in beeld te brengen. Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een Quickscan Natuurwaardenonderzoek [3233 versie 1.0 ], zie ook Bijlage 6. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Het plangebied is op 2 maart 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingsplaatsen en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied zoals het Natuurnetwerk Nederland en Natura2000.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de uitvoering van voorgenomen activiteiten, kan op voorhand niet volledig uitgesloten worden. Om een mogelijk negatief effect op Natura 2000-vast te kunnen stellen, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden.

Stikstofberekening

Voor de ontwikkeling van De Klomphof in Wierden is een stikstofberekening uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 7. De conclusies zijn als volgt.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling van De Klomphof in Wierden komt er NOx vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. In zowel de aanleg- als gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de bouw en gebruik van de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000- gebieden.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. De AERIUS Calculator 2020 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.

De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren.

Beschermde dieren benutten het plangebied als foerageergebied, maar mogelijk bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats, nestelen er vogels en bezetten vleermuizen er een vaste rust- en voortplantingsplaats.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de bebouwing gesloopt wordt en de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Vleermuizen en hun vaste rust- en voortplantingsplaatsen zijn beschermd en mogen alleen met een ontheffing negatief beïnvloed worden. Om de functie van de bebouwing voor vleermuizen vast te kunnen stellen dient aanvullend onderzoek conform het vleermuisprotocol uitgevoerd te worden. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden in de periode half mei-half september (half oktober).

Voor de amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van vaste rust- en/of voortplantingsplaats’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende vleermuizen en vogels af, maar deze afname leidt niet tot wettelijke consequenties. Indien een vleermuizenonderzoek wordt uitgevoerd, vormt het aspect 'ecologie' geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Op het noordelijk deel van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en op het oostelijk deel van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 100 m² en bij verstoringen dieper dan 50 cm. Voor 'Waarde - Archeologie 2' geldt een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 250 m² en bij verstoringen dieper dan 50 cm.

Toets

BAAC heeft voorafgaand aan woningbouw een inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (karterende fase) uitgevoerd in het 846 m² grote plangebied De Klomphof te Wierden. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 8. De samenvatting van het onderzoek is als volgt:

Het plangebied maakt deel uit van een groter project, waarvoor in 2013 reeds een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek zijn uitgevoerd. Uit deze onderzoeken kwam naar voren dat mogelijk (steentijd)vindplaatsen aanwezig kunnen zijn. Tijdens onderhavig onderzoek zijn zes boringen gezet met een megaboor (ø 15 cm).

Ter plaatse van vier boringen is bodem tot minimaal 0,85 m -mv verstoord. In de overige twee boringen is vanaf 0,4 á 0,5 m mv een deels intacte podzolbodem in dekzand aangetroffen. Deze bodemlagen zijn gezeefd om archeologische resten op te sporen. Deze zijn echter niet aangetroffen.

De kans dat een vindplaats in het plangebied aanwezig is, is zeer klein. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt aan de westkant ontsloten via De Klomphof en via de oostkant via de Schoolstraat. Beide wegen zijn rustige wijkontsluitingswegen (30 km/u) die berekend zijn op een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen ten behoeve van de nieuwe woning kan makkelijk via de huidige infrastructuur worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Het parkeren vindt plaats op de daarvoor ingerichte parkeerplekken langs de straat. Op diverse plekken binnen het plangebied worden parkeerplekken gerealiseerd. Conform de parkeernorm geldt de volgende parkeerbehoefte in de het plangebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000007-VA01_0015.png"

Voor de categorie 'huurhuis (grondgebonden), sociale huur' geldt een parkeernorm van 1,6 per woning (uitgaande van weinig stedelijk en rest bebouwde kom). Voor de categorie 'huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)' geldt een parkeernorm van 1,4 per woning (wederom uitgaande van weinig stedelijk en rest bebouwde kom). Uitgaande van 12 nieuwe grondgebonden woningen, 30 nieuwe appartementen, 28 te renoveren appartementen en 47 reeds gebouwde appartementen komt dat neer op een parkeerbehoefte van 166 parkeerplaatsen.

Voor de reeds gebouwde appartementen (Markant) aan de Marktstraat zijn reeds 37 parkeerplaatsen gerealiseerd. Volgens de parkeernorm is dit te weinig, maar in praktijk blijkt dit wel voldoende te zijn. Voor het overig deel van het plangebied zijn afgerond 100 parkeerplaatsen nodig. In totaal zijn dus 137 parkeerplaatsen benodigd.

Momenteel zijn 130 parkeerplaatsen ingetekend. De 7 parkeerplaatsen die nog tekort komen worden gereserveerd in de bestaande openbare ruimte als langsparkeren aan de Wethouder van Burenstraat. De verwachting is dat deze parkeerplaatsen niet nodig zullen zijn, gezien de ervaring bij de parkeerbehoefte van het reeds gerealiseerde appartementengebouw Markant.

Er wordt voldaan aan de parkeernorm. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep. De woning en/of een aan de woning aangebouwd gebouw mogen worden gebruikt voor een bed & breakfast. Daarnaast zijn daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen, erven en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Voor hoofdgebouwen geldt dat deze binnen een bouwvlak moeten worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte en maximum goothoogte' mag de bouw- en goothoogte niet meer bedragen dan is aangegeven.

Wonen - Woongebouw

De voor Wonen- Woongebouw aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woongebouwen met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen, tuinen en erven.

Op de tot 'Wonen - Woongebouw' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Voor hoofdgebouwen geldt dat deze binnen een bouwvlak moeten worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte en maximum goothoogte' mag de bouw- en goothoogte niet meer bedragen dan is aangegeven.

Groen

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, fiets- en/of voetpaden, speelvoorzieningen en hierbij passende openbare verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, bijbehorende verhardingen en waterhuishoudkundige voorzieningen, met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.

Op de voor Groen aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming. Gebouwen mogen niet worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, woonstraten en paden, voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, bermen, vijvers en watergangen, parkeervoorzieningen. Met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, fietsenstallingen, abri, telefooncellen, straatmeubilair en dergelijke, speel- en verblijfsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen.

Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.

Waarde - Archeologie 1

De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) (basisbestemming), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van verwachte archeologische waarden

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Waarde - Archeologie 2

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) (basisbestemming), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van verwachte archeologische waarden

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Leiding - Gas

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding

Op de voor Leiding - Gas aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Communicatie

Ter voorbereiding van het ontwerp bestemmingsplan zijn omwonenden geïnformeerd over de plannen in de Klomphof door middel van een inloopmiddag.

7.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 18 mei 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 7 juli 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze binnengekomen. Dit heeft geleidt tot een planaanpassing. De bouwvlakken binnen het plangebied grenzend aan de woningen aan de Wethouder van Buurenstraat 2 en De Klomphof 2 worden opgeschoven in oostelijke richting. Ook verdwijnt de directe aansluiting van het plangebied op de Wethouder van Buurenstraat. Dit wordt een doodlopende straat.

Tot slot is bij artikel 6.2.1 onder e de volgende regel toegevoegd: ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bergingen' mogen bergingen worden gerealiseerd, zodat vanuit de regels wordt verwezen naar de aanduiding op de verbeelding van het bestemmingsplan.

De volledige zienswijzennota is bij het vastgestelde bestemmingsplan bijgevoegd (Bijlage 9).