Plan: | Buitengebied 2009, herziening Goorseweg 27 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.BP2019000009-VA01 |
Bewoners van het erf aan de Goorseweg 27 te Enter willen een landgoed oprichten, waarbij het woonerf en de omliggende gronden heringericht worden. Het plangebied heeft een oppervlakte van 10 hectare. Momenteel zijn op het woonerf een woning en enkele bijgebouwen gesitueerd. Het betreft hierbij 58 m2 aan bovengrondse bijgebouwen en 124 m2 aan ondergrondse bijgebouwen (buitenwerks). Het plan is nu om bovengronds 263 m2 aan bijgebouwen bij te bouwen. Het totale oppervlak aan bijgebouwen komt hierbij op 321 m2 bovengronds en 124 m2 ondergronds (buitenwerks). De bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van het vergroten van het woongenot en deels ten behoeve van opslag (o.a. van machines t.b.v. het onderhoud van omliggende gronden). Het hoofdgebouw (de woning) is momenteel qua bebouwing niet volledig vergund. Met het voorliggende plan wordt een deel van het bestaande woonvolume nu ook gelegaliseerd. In de nieuwe situatie blijft de woning, met buitenwerkse kelders, binnen een volume van 2000 m3.
Afbeelding 1: Weergave plangebied op topografische kaart
Onderdeel van het plan is dat de omliggende gronden landschappelijk en natuurlijk worden ingericht. Hierbij wordt ook een nieuw openbaar wandelpad gerealiseerd. Ten behoeve van de landschappelijke en natuurlijke inrichting, is een inrichtingsplan opgesteld, welke is bijgevoegd. Daarnaast worden er landschapsontsierende veldschuren in het buitengebied van de gemeente Wierden gesloopt, als extra investering in ruimtelijke kwaliteit.
De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Hiertoe is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied aan de Goorseweg te Enter maakt onderdeel uit van het moederplan bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (vastgesteld op 12 januari 2010) en de herziening 2012 ('Bestemmingsplan 2009, herziening 2012 (veegplan)', zoals vastgesteld op 2 juli 2013). Daarnaast gelden het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening waterwinning Wierden', het 'Paraplubestemmingsplan bouw van gebouwtjes voor algemeen belang', het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren gemeente Wierden' en de herziening 2019 (bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening 2019 (veegplan 2)). Het erf Goorseweg 27 heeft de bestemming 'Wonen' en de overige gronden hebben grotendeels de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en voor een beperkt deel de bestemming 'Bos'. Tevens geldt de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Aangezien het plan (onder andere de te realiseren nieuwe bebouwing, de te legaliseren bestaande bebouwing en de nieuwe landschaps- en natuurontwikkeling) niet binnen deze enkelbestemming past, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.
Afbeelding 2: Indicatieve weergave van het plangebied op de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 (bron www.ruimtelijkeplannen.nl). Op de verbeelding behorend bij dit voorliggende bestemmingsplan, is de exacte plangebrenzing aangegeven.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Goorseweg 27' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.
De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het plangebied en de ontwikkeling. Dit betreft een gebiedsbeschrijving en een planbeschrijving. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die hieruit volgen. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven op de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke, en economische uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de ligging van het plangebied en de omgeving. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.
Het plangebied aan de Goorseweg 27 ligt ten zuiden van de kern Enter, in het buitengebied van de gemeente Wierden. Aan weerszijden van de Goorseweg, in de omgeving van het plangebied, liggen verspreid voornamelijk burgerwoningen.
Het landschap is hier in de afgelopen decennia geleidelijk veranderd. Zo is de Goorseweg verdicht met nieuwe woningen en is in de jaren ‘70 aan de noordzijde van het plangebied, de A1 aangelegd. In het landschap ligt de Goorseweg hoger dan de omgeving. De weg is aangelegd op een oude dekzandrug.
Het kavelpatroon is grotendeels intact gebleven. De kavelgrenzen waren (deels) beplant met houtwallen, dit is vervaagd in de tijd, waardoor -heel lokaal- een open landschap is ontstaan. De omgeving kenmerkt zich door kleinschaligheid.
Afbeelding 3: Historische kaart uit 1934 van het plangebied en de omgeving
Het huidige perceel bestaat nog deels uit akkerbouw en weidegronden. Langs de kavelgrenzen liggen smalle sloten. Nabij het huis ligt een vijver. Aan de oostzijde van de vijver ligt een klein bosje. Het opgaande groen is kwalitatief en ecologisch gezien niet waardevol, op enkele eiken na. Het opgaande groen is wel van ruimtelijke waarde.
Afbeelding 4: Topografische kaart van het plangebied en de directe omgeving
Bewoners van het erf aan de Goorseweg 27 te Enter willen een landgoed oprichten en het woonerf en de omliggende gronden hierbij herinrichten. Het plangebied heeft een oppervlakte van 10 hectare. De betrokken gronden worden landschappelijk en natuurlijk ingericht en er wordt een wandelverbinding gerealiseerd. Het plangebied wordt gerangschikt onder de Natuurschoonwet.
Ter compensatie van de investeringen in ruimtelijke kwaliteit, worden de bebouwingsmogelijkheden op het woonerf vergroot. Momenteel zijn op het woonerf een woning en enkele bijgebouwen gesitueerd. Het betreft hierbij 58 m2 aan bovengrondse bijgebouwen en 124 m2 aan ondergrondse bijgebouwen (buitenwerks). Het plan is nu om bovengronds 263 m2 aan bijgebouwen bij te bouwen. Het totale oppervlak aan bijgebouwen komt hierbij op 321 m2 bovengronds en 124 m2 ondergronds (buitenwerks). De bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van het vergroten van het woongenot en deels ten behoeve van opslag (o.a. van machines t.b.v. het onderhoud van omliggende gronden). Het hoofdgebouw (de woning) is momenteel qua bebouwing niet volledig vergund. Met het voorliggende plan wordt een deel van het bestaande woonvolume nu ook gelegaliseerd. In de nieuwe situatie blijft de woning, met buitenwerkse kelders, binnen een volume van 2000 m3.
Met een afwijking van artikel 33.2.3 van het geldende bestemmingsplan mag 150 m2 aan bijgebouwen gebouwd worden. Met het voorliggende plan wordt als extra investering in ruimtelijke kwaliteit nog eens 363 m2 aan landschapsontsierende veldschuren in het buitengebied van de gemeente Wierden gesloopt. Hiervan wordt 295 m2 ingezet voor het voorliggende project. Hiermee wordt aan de Goorseweg 27 maximaal 445 m2 aan bijgebouwen toegestaan. Het verschil tussen 445 m2 en 150 m2 wordt daarmee extra gecompenseert door het inzetten van te slopen oppervlak aan veldschuren. Voor de resterende 68 m2 wordt een sloopvoucher verstrekt door de gemeente.
Landschappelijke en natuurlijke inrichting
De gronden om het erf worden landschappelijk en natuurlijk ingericht. Over het landgoed lopen diverse zichtlijnen die de verschillende landschappelijke sferen met elkaar verbinden. De noordzijde van het plangebied wordt afgeschermd met bosschage, zodat de A1 niet zichtbaar is. Deze oost-west structuren worden ook verder doorgezet in de rest van het landschap om de voormalige kavelgrenzen te accentueren. Vanuit het huis zijn er lange zichtlijnen naar de oostzijde van het landgoed met een vrij uitzicht op het achterliggende landschap. Tussen het huis en de bestaande vijver ligt een in Engelse landschapsstijl aangelegde tuin. Aan de zuidzijde van het landgoed wordt langs de sloot een natte zone van poelen aangelegd.
Afbeelding 5: Weergave inrichtingsplan (zie voor een betere weergave het inrichtingsplan in bijlage 1 van de regels van het bestemmingsplan).
De inrichting van het erf is nader uitgewerkt in het inrichtingsplan welke is opgenomen in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan. Voor de realisatie van de vijver is een ontgrondingsvergunning aangevraagd en verleend, zoals beschreven in paragraaf 5.3 van de toelichting van dit bestemmingsplan.
Sloop veldschuren
Ter compensatie van het bouwplan aan de Goorseweg 27 zijn aanvullend ook veldschuren gesloopt, met een totale oppervlakte van 363 m2. Dit betreffen schuren aan de Kremersweg, nabij nummer 1 (zie afbeelding 6), en aan de Jagersweg, nabij nummer 8, waar een schuur is verkleind. Hierbij is 105 m2 gesloopt. Het betreffen veldschuren die inmiddels zijn gesloopt, en niet teruggebouwd kunnen worden (dit laat het geldende bestemmingsplan niet toe). Hiertoe zijn deze planlocaties niet opgenomen als plangebied in dit voorliggende bestemmingsplan.
Afbeelding 6: Weergave gesloopte schuren aan de Kremersweg, nabij nummer 1
Afbeelding 7: Verkleinde schuur aan de Jagersweg, nabij nummer 8, met rode cirkel aangegeven
Ten behoeve van de nieuw te realiseren bijgebouwen is een bouwplan opgesteld. Het bouwplan is weergegeven in afbeelding 8.
Afbeelding 8: Weergave bouwplan Goorseweg 27
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op de plangebieden en de voorgenomen ontwikkelingen beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, waarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die wordt ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.
Het onderhavige plan maakt geen inbreuk op de nationale belangen, zoals in de SVIR benoemd.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.
Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Momenteel zijn op het woonerf aan de Goorseweg 27 een woning en enkele bijgebouwen gesitueerd. Het betreft hierbij 58 m2 aan bovengrondse bijgebouwen en 124 m2 aan ondergrondse bijgebouwen (buitenwerks). Het plan is om bovengronds 263 m2 aan bijgebouwen bij te bouwen. Het totale oppervlak aan bijgebouwen komt hierbij op 321 m2 bovengronds en 124 m2 ondergronds (buitenwerks). Daarnaast wordt een vergroting van het volume van de woning planologisch mogelijk gemaakt, naar maximaal 2000 m3. Als ruimtelijke tegenprestatie wordt o.a. 363 m2 aan landschapsontsierende veldschuren in het buitengebied van de gemeente Wierden gesloopt, waarvan 295 m2 wordt ingezet ten behoeve van dit plan. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.
Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.
De Nationale Omgevingsvisie
Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:
Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, namelijk:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen. Ook voldoet het plan aan de prioriteit voor toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied. Met het voorliggende plan zijn landschapsontsierende schuren gesloopt die geen vervolgfunctie meer hebben. Het landschappelijk en natuurlijk inrichten van gronden past binnen het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied.
Wet natuurbescherming
De nieuwe Wet natuurbescherming heeft vanaf 1 januari 2017 drie wetten vervangen. Dit betreffen de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) heeft als doel de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied, genaamd 'Borkeld', ligt op een ruime afstand van het plangebied. Een uitgebreide toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving m.b.t. natuurbescherming (o.a. m.b.t. soortenbescherming) is opgenomen in paragraaf 4.2 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan voldoet aan de wet- en regelgeving.
Conclusie
Vanuit de NOVI, de SVIR, het Barro en de Wet natuurbescherming komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.
Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening zijn inmiddels geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de eisen van de nieuwe Omgevingswet. Dat heeft de provincie 'beleidsarm' gedaan: eerder vastgesteld beleid is verwerkt in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. In de visie doet de provincie een beperkt aantal aanpassingen. De geldende Omgevingsverordening is vervangen door een nieuwe, omdat de huidige verordening vervalt als de Omgevingswet in werking treedt.
Rode draden en beleidsambities
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit staan centraal in de Omgevingsvisie, zij vormen de rode draden. Daarbij horen de volgende definities:
Duurzaamheid: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.”
Ruimtelijke kwaliteit: datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.” Ruimtelijke kwaliteit gaat voor ons dus niet zozeer over ‘mooi’, maar vooral over ‘goed’: functioneel, mooi en toekomstbestendig.
Sociale kwaliteit: De rode draad sociale kwaliteit gaat over het welzijn of ‘goed voelen’ van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. Hierbij worden vier categorien onderscheiden:
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Het voorliggende plan betreft een plan waarbij een nieuw landgoed wordt gerealiseerd. Er wordt bovengronds 263 m2 aan bijgebouwen bij gebouwd. Het totale oppervlak aan bijgebouwen komt hierbij op 321 m2 bovengronds en 124 m2 ondergronds (buitenwerks). Daarnaast wordt een vergroting van het volume van de woning planologisch mogelijk gemaakt, naar maximaal 2000 m3. Ter compensatie wordt o.a. nieuwe natuur gerealiseerd, er worden nieuwe landschapselementen toegevoegd, er wordt een wandelverbinding gerealiseerd en er is inmiddels 363 m2 aan landschapsontsierende bebouwing (veldschuren) gesloopt aan de Jagersweg en Kremersweg, waarvan 295 m2 wordt ingezet ten behoeve van dit plan. Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een aanmerkelijke winst. De kwaliteitseisen uit het opgestelde inrichtingsplan zijn daarbij middels een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde.
Afbeelding 9: Weergave Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Om te bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn wordt onder andere gebruik gemaakt van het principe van concentratie van bebouwing (artikel 2.1.2 uit de Omgevingsverordening), zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3) en toekomstbestendigheid (artikel 2.1.4).
In dit voorliggende plan is sprake van een herontwikkeling van een bestaand woonerf en de natuurlijke en landschappelijke inrichting van bijbehorende gronden. De nieuwe toegestane bebouwing wordt gerealiseerd op het bestaande woonerf. Elders in de gemeente Wierden zijn inmiddels, ter compensatie, veldschuren gesloopt. Hiermee is sprake van bebouwingsconcentratie en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan is toekomstbestendig, o.a. in die zin dat het plan voor de lange termijn een toegevoegde waarde heeft. Dit op het gebied van het behoud en de versterking van landschaps- en natuurwaarden, maar bijvoorbeeld ook omdat een wandelverbinding wordt gerealiseerd. Er zijn in en om het plangebied geen belemmeringen op basis van het relevante generieke beleid.
2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.
Het plangebied aan de Goorseweg behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (zie afbeelding 10). In dit ontwikkelingsperspectief staat het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen als ambitie voorop. Daarnaast gelden de ruimtelijke kwaliteitsambities:
Afbeelding 10: Uitsnede van de kaart 'Ontwikkelingsperspectieven', met daarop in rode cirkel het plangebied aan de Goorseweg 27 globaal weergegeven (bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Het voorgenomen plan voldoet aan het ontwikkelingsperspectief. Het plan beperkt geen omliggende functies en de ontwikkeling gaat gepaard met de ontwikkeling van passende landschappelijke elementen en nieuwe natuur.
3. Gebiedskenmerken
In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende, en/of richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende en/of richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de Natuurlijke laag, de Laag van het agrarische cultuurlandschap, de Stedelijke laag en de Laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied aan de Goorseweg 27 te Enter en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het plangebied ligt op de grens van stuwwallen (donkerbruin gekleurd) en beekdalen en natte laagtes (licht blauw gekleurd). De groene stippellijn geeft een stuwwal lijn weer (zie afbeelding 11).
Afbeelding 11: Uitsnede kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag, met daarop in rode cirkel het plangebied aan de Goorseweg 27 globaal weergegeven (bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Normerend uitgangspunt 'Stuwwallen':
Normerend uitgangspunt 'Beekdalen en natte laagtes':
Richtinggevende uitgangspunten 'Stuwwallen':
Richtinggevende uitgangspunten 'Beekdalen en natte laagtes':
Het opgestelde ontwikkelingsplan (zie Bijlage 1 van de regels) voldoet aan deze normerende en richtinggevende uitgangspunten. Zo draagt de ontwikkeling bij aan de waterdynamiek en zal er meer water worden vastgehouden waarbij de zichtbaarheid en beleefbaarheid van het water sterk wordt vergroot. Daarnaast de accentueren de broekbossen (brede singels) in het zuiden het lagere en nattere gedeelte van het landgoed. Deze hebben een mix van boom- en heestersoorten zodat ze ecologisch waardevol zijn en bovendien (ree)wild aantrekken en voor bijen een woonomgeving bieden. De uitvoering (en instandhouding) van het inrichtingsplan (zoals opgenomen in het ontwikkelingsplan) is als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het plangebied aan de Goorseweg ligt gedeeltelijk in het Maten- en Flierenlandschap (blauw gekleurd) en het Essenlandschap (beige gekleurd).
Het Maten- en Flierenlandschap is een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Rond de beek ontstond een lineair landschap, met daaromheen in de natte laagtes een matenlandschap. Het Maten- en Flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden. In het Essenlandschap is er een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, -voormalige- heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd.
Afbeelding 12: Uitsnede kaart gebiedskenmerken, laag van het agrarische cultuurlandschap, met daarop in rode cirkel het plangebied aan de Goorseweg 27 globaal weergegeven (bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Normerend uitgangspunt 'Maten- en Flierenlandschap':
Normerend uitgangspunt 'Essenlandschap':
Richtinggevend uitgangspunt 'Maten- en Flierenlandschap':
Richtinggevend uitgangspunt 'Essenlandschap':
Het opgestelde ontwikkelingsplan (zie Bijlage 1 van de regels) voldoet aan de richtinggevende uitgangspunten. De perceelsgrenzen worden beplant met houtwallen en bomenrijen zoals in het essenlandschap, in het noorden wordt de perceelsgrens geaccentueerd met een brede houtwal. Het landgoed vormt een belangrijke schakel in het omliggende gebied. Ze gaat verdroging en wateroverlast tegen en vormt een ecologische verbindingszone. Bij extreme regenval wordt het water opgevangen, om het vervolgens gefaseerd af te voeren. Er komen bloemrijke vochtige graslanden die belangrijk zijn voor bijzondere flora, insecten en vogels. In vochtig hooiland komen overgangen naar grote zeggenvegetaties en ruigten met moerasspirea voor. Her en der kan opslag plaatsvinden van wilgen. Deze elementen zijn van belang voor vlinders of struweelvogels.
Stedelijke laag en Laag van de beleving
Met betrekking tot de Stedelijke laag en de Laag van de beleving ligt het plangebied in 'Verspreide bebouwing' en in het 'Informele trage netwerk'. In 'Verspreide bebouwing' hebben de agrarische erven van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze ‘eenheid in handelen’ ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschappen, broek- en heideontginningen, veenlandschappen etc.. Het 'Informele trage netwerk' is het langzame netwerk van de provincie, waarin delen van het agrarische cultuurlandschap en de natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar worden gemaakt.
Normerend uitgangspunt 'Verspreide bebouwing':
Normerend uitgangspunt 'Informele trage netwerk':
Richtinggevend uitgangspunt 'Verspreide bebouwing':
Richtinggevend uitgangspunt 'Informele trage netwerk':
Door het realiseren van een wandelverbinding wordt de continuïteit van het landschap verbeterd. Er wordt een nieuwe wandelroute gerealiseerd aan de noordoostkant van het plangebied, het recreatiepad Goorseweg-Regge. Dit wordt gedaan door de nu nog doodlopende Trelliesweg met de Entergraven te verbinden, met een nieuw wandelpad aan de oostkant van het plangebied.
Daarnaast is er een duidelijk onderscheid in voor- en achterkant van het erf, en wordt het erf aan het landschap gekoppeld.
Conclusie provinciaal beleid
Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectieven en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.
De gemeente Wierden verleend planologische medewerking aan het voorliggende plan door het toepassen van de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving', waarbij aansluiting is gezocht bij de beleidsnotitie 'Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente'.
Beleidslijn toepassing kwaliteitsimpuls groene omgeving
Op 25 oktober 2013 is de 'Beleidslijn toepassing kwaliteitsimpuls groene omgeving' in werking getreden. Deze beleidslijn sluit aan op het provinciale beleid betreffende de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (zie paragraaf 3.3.1.). Indien de onwikkeling als wenselijk wordt beoordeeld, dient een investering in de ontwikkeling zelf plaats te vinden, maar de gemeente vraagt tegelijkertijd om een investering in de omgevingskwaliteit rondom de betreffende locatie. Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestatie moeten in evenwicht zijn.
Het voorliggende plan betreft een plan waarbij een nieuw landgoed wordt gerealiseerd, zonder een extra wooneenheid. Het plan is om bovengronds 263 m2 aan bijgebouwen bij te bouwen. Het totale oppervlak aan bijgebouwen komt hierbij op 321 m2 bovengronds en 124 m2 ondergronds (buitenwerks). Daarnaast wordt een vergroting van het volume van de woning planologisch mogelijk gemaakt, naar maximaal 2000 m3. Ter compensatie wordt o.a. nieuwe natuur gerealiseerd, er worden nieuwe landschapselementen toegevoegd, er wordt een wandelverbinding gerealiseerd en er is inmiddels 363 m2 aan landschapsontsierende bebouwing (veldschuren) gesloopt aan de Jagersweg en Kremersweg, waarvan 295 m2 aan sloopmeters wordt ingezet bij het voorliggende plan). Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een aanmerkelijke kwaliteitswinst. De kwaliteitseisen uit het opgestelde inrichtingsplan zijn daarbij middels een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in dit bestemmingsplan.
Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente
De beleidsnotitie 'Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente' is op 8 maart 2022 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit beleid bevat regionale spelregels die door gemeenten kunnen worden toegepast bij verschillende ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. De beleidsnotitie biedt o.a. planologische mogelijkheden voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen. Het beleid sluit aan op de eerdere regelingen betreffende 'Rood voor Rood' en 'Nieuwe Landgoederen' zoals de gemeente Wierden deze had.
Nieuwe landgoederen, waarmee planologisch grotere woningen en bijgebouwen worden toegestaan dan conform de standaard-regels voor woningen en bijgebouwen in het buitengebied, kunnen een goede bijdrage leveren aan de (verdere) versterking van de ruimtelijke kwaliteit en het uitbreiden van recreatieve wandel- en fietspaden. Een nieuw landgoed is minimaal 10 hectare groot en bestaat voor tenminste 30% uit nieuw bos of nieuwe natuur. Verder moet 90% van het terrein openbaar toegankelijk zijn. De landgoederen moeten passen binnen de maatvoering, verkaveling en de karakteristiek van het aanwezige landschap. Met het stichten van een nieuw landgoed mag geen totaal nieuw landschap ontstaan, het moet aansluiten bij bestaande landschapstypen. Om de samenhang te waarborgen dienen percelen die onderdeel uitmaken van het landgoed een dubbelbestemming 'Waarde – Landgoed' te krijgen. Wanneer een landhuis onderdeel uitmaakt van het landgoed, dan is de bestemming 'Wonen' met de specifieke aanduiding 'Landhuis' van toepassing.
De gewenste ontwikkeling aan de Goorseweg 27 wordt niet behandeld als een nieuw landgoed volgens de voorwaarden zoals benoemd in deze beleidsnotitie. Dit komt voornamelijk door het feit dat er al een woning aanwezig is in het plangebied en er geen nieuwe woning wordt gerealiseerd. Ter onderbouwing van het bestemmingsplan wordt wel aangesloten op de voorwaarden zoals deze in de beleidsnotitie staan benoemd.
In het voorliggende plan beslaat het landgoed ruim 10 hectare, waarvan circa 4.3 hectare als nieuwe natuur wordt ingericht. Er worden onder andere bloemrijke vochtige graslanden ontwikkeld, er worden landschapselementen toegevoegd en er wordt een grote nieuwe vijver gecreëerd die een habitat op zich is. Deze vijver vormt een biotoop voor vogels, insecten en moerasplanten. Daarnaast biedt het landgoed extra waterberging in het gebied, ze gaat verdroging en wateroverlast tegen en vormt een belangrijke ecologische verbindingszone. De inrichting sluit aan bij de bestaande landschapstypen (zie o.a. paragraaf 3.3.1.). De toeristisch-recreatieve mogelijkheden worden vergroot. Er wordt o.a. een wandelverbinding gerealiseerd van waaraf het landgoed en de directe omgeving beleefd kan worden. Het landgoed wordt gerangschikt onder de Natuurschoonwet. In Bijlage 1 van de regels is het inrichtingsplan opgenomen. Met dit bestemmingsplan krijgen de betrokken gronden de dubbelbestemming 'Waarde – Landgoed' en het huis krijgt de bestemming 'Wonen - Landhuis'. Hiermee wordt aangesloten op de voorwaarden zoals deze zijn weergegeven in de beleidsnotitie 'Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente'
Landschapsontwikkelingsplan
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Wierden betreft onder andere een landschappelijk toetsingkader voor beoordelen van ruimtelijke projecten. In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Wierden is het plangebied gelegen in deelgebied 'Beekdalen van de Regge' (zie afbeelding 13). In dit deelgebied is het doel om de huidige onnatuurlijke rivier om te vormen naar een meer natuurlijk riviersysteem met bijbehorende inrichting, gebruik en natuurwaarden. Ter realisatie van dit doel zijn meerere beken weer op het Reggesysteem aangekoppeld.
Afbeelding 13: Uitsnede kaart LOP, met daarop globaal aangegeven de ligging van het plangebied.
Het voorgenomen plan is een mooie kans om een bijdrage te leveren aan de waardevolle Regge. De nieuw te realiseren vijver vormt belangrijke schakel in het omliggende gebied. Ze gaat verdroging en wateroverlast tegen en vormt een ecologische verbindingszone. Bij extreme regenval wordt het water opgevangen en om het vervolgens gefaseerd af te voeren worden nieuwe landschapselementen aangelegd. Elementen die worden toegevoegd naast de eerder genoemde vijver betreffen; boomgroepen van bijzondere bomen en heesters rondom de landschapsvijver, bomenrijen, bosschages en broekbossen. Voor een uitgebreid inrichtingpslan zie Inrichtingsplan Goorseweg 27.
Geluidbeleid
De mate waarin het geluid het (woon)milieu mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidgevoelige functies. Bij plannen waarbij geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, is akoestisch onderzoek nodig indien het plangebied binnen de onderzoekszone van geluidsbronnen (weg, spoor, industrie) ligt.
De gemeente Wierden start voor nieuwe ontwikkelingen in het plangebied een zelfstandige planologische procedure op. Er moet dan rekening worden gehouden met het gebiedsgericht geluidsbeleid van de gemeente Wierden. Op basis van het functioneel gebruik van de ruimte is de gemeente Wierden onderverdeeld in een negental gebieden:
Voor ieder gebied is in het geluidsbeleid voor de thema's bedrijven en verkeer een passende geluidskwaliteit opgenomen. De geluidskwaliteit geeft aan wat de ambitie is voor dat gebied. Daarnaast geeft de ambitietabel ook aan, indien noodzakelijk, waar de ruimte zit voor mogelijke afwijkingen van de ambitie (bovengrens).
Tabel 1. Geluidsklasse
Tabel 2. Gebiedstypering
De nota geluidsbeleid en de hierbij behorende nota hogere grenswaarden van de gemeente Wierden schept het lokale geluidbeleid kader, vormt het uitgangspunt voor een eventuele hogere waarden afweging en schetst de voorwaarden en criteria waaraan getoetst wordt.
Op grond van de gebiedstypenkaart ligt het plangebied aan de Goorseweg 27 in het gebiedstype 'verwevingsgebied' (zie afbeelding 14). Voor dit gebied geldt een ambitie van 44-48 dB. Als de ambitiewaarde niet gehaald kan worden, moet worden gecompenseerd. Hierbij dient eerst te worden gekeken welke compensatie op akoestisch gebied kan worden behaald. Als niet op akoestisch gebied kan worden gecompenseerd, moet compensatie worden gezocht in bijvoorbeeld extra groen, situering van geluidgevoelige ruimtes aan luwe zijde etc.
Afbeelding 14: Gebiedstypenkaart, met daarop aangegeven de ligging van het plangebied.
Binnen het plangebied aan de Goorseweg 27 wordt enkel het woonvolume gelegaliseerd, nieuwe bijgebouwen opgericht en nieuwe natuur ontwikkeld. Dit plan heeft geen significant gevolg voor het geluidsniveau in het plangebied.
Beleidsnota Archeologie
Het gemeentelijke archeologiebeleid staat beschreven in de Beleidsnota Archeologie die door de gemeenteraad op 5 oktober 2010 is vastgesteld. Voor de hele gemeente is onderzoek verricht om inzicht te krijgen in de aanwezige archeologische waarden én in de kans dat archeologische resten in de ondergrond aanwezig zijn. Op basis van het archeologisch onderzoek is een verwachtingskaart opgesteld. Aan de op kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. De verwachtingskaart kan worden gebruikt voor toetsing van ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Doel van de verwachtingskaart is dat deze met bijbehorende bestemmingen en regels in de gemeentelijke structuurvisies en bestemmingsplannen wordt overgenomen. De juridische bescherming wordt geregeld in de bestemmingsplanregels. Er zijn drie verschillende categorieën:
Deze terreinen zijn op grond van de Monumentenwet 1988 aangewezen als beschermd archeologisch monument. Het beschermingsregime voor deze terreinen staat geheel los van het bestemmingsplan. Wel moeten deze terreinen opgenomen worden op de verbeelding. De gemeente Wierden heeft 6 terreinen van zeer hoge archeologische waarde beschermd.
Dit zijn terreinen die staan op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van Overijssel. In deze terreinen zijn archeologische waarden vastgesteld. Voor deze terreinen geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Binnen de gemeente Wierden zijn 23 van dergelijke terreinen aanwezig. Deze terreinen hebben allemaal een hoge archeologische waarde.
Voor deze gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Ontheffing voor ontwikkelingen in het buitengebied ligt voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 10 ha, voor gebieden met een middelhoge en hoge verwachting op 5.000 m², respectievelijk 2.500 m². Bij plannen binnen de bebouwde kom geldt een ontheffing voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 5 ha, voor gebieden met een middelhoge verwachting kleiner dan 250 m² en gebieden met hoge verwachting kleiner dan 100 m².
Deze ontheffingen gelden niet wanneer een plangebied binnen een straal van 50 meter van een AMK-terrein of archeologische waarneming ligt.
In paragraaf 4.3 van de toelichting van dit bestemmingsplan is een toets van het plan aan de archeologische verwachtingswaarden in het plangebied opgenomen.
Conclusie gemeentelijk beleid
De voorgenomen ontwikkeling aan de Goorseweg 27 past binnen het gemeentelijke beleid en het plan is uitgewerkt conform de in het beleid beschreven en vastgelegde landschappelijke uitgangspunten.
Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.
In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Soortenbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming. Gebiedsbescherming betreft o.a. regelgevingen m.b.t. Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN).
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming richt zich o.a. op de bescherming van soorten. Hierbij wordt uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Door middel van een Quickscan flora en fauna (door Eelerwoude) is getoetst of er bij het voorgenomen plan sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. De quickscan is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan. De belangrijkste conclusies zijn in dit hoofdstuk weergegeven.
Soorten van de habitatrichtlijn
De woning en enkele oudere zomereiken binnen het plangebied zijn geschikt als verblijfplaats voor gebouw en boombewonende soorten als laatvlieger, gewone dwergvleermuis en rosse vleermuis. Deze potentiële verblijfplaatsen blijven gehandhaafd. Door het kleinschalige karakter is het plangebied geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Met name in de luwte van de bestaande landschapselement zal naar verwachting gefoerageerd worden en ook kunnen deze lijnvormige elementen als vliegroute dienen. Deze landschapselementen blijven behouden en worden versterkt. Door de beoogde inrichting met meer variatie, nieuwe groenstructuren en het extensieve beheer zal het foerageergebied voor vleermuizen verder verbeteren, negatieve effecten zijn dan ook niet aan de orde.
Gezien het actuele verspreidingsgebied en aanwezige biotoop worden overige soorten van de habitatrichtlijn niet verwacht in het plangebied.
Soorten van de Vogelrichtlijn
Verblijfplaatsen van vogelsoorten, of aanwijzingen (braakballen of uitwerpselen) hiertoe, die jaarrond van vaste rust- en verblijfplaatsen gebruik maken zijn niet aangetroffen met uitzondering van een horst in het broekbosje, welke waarschijnlijk gebruikt wordt door een buizerd. Wel maakt het plangebied naar verwachting deel uit van het foerageergebied van steenuil, kerkuil, buizerd en eventueel sperwer en havik. Door de voorgenomen inrichting wordt dit leefgebied voor deze soorten verder versterkt. Het eventuele horst van de buizerd blijft gehandhaafd. Gezien de potentie voor een steenuil na inrichting van het gebied wordt geadviseerd hier een steenuil kast te plaatsen. Nadere informatie hierover kan ingewonnen worden bij de lokale uilenwerkgroep (katoelnkiekers).
Andere soorten
Op basis van deze quickscan is geconstateerd dat de ingreep naar verwachting zal leiden tot een tijdelijk verlies van leefgebied van enkele soorten van het beschermingsregime “andere soorten”. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Daarnaast neemt het leefgebied na inrichting toe. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling. Een ontheffing Wet natuurbescherming is daarom niet noodzakelijk.
Andere soorten waarvoor geen vrijstelling geldt en die in de omgeving voorkomen betreffen eekhoorn, steenmarter en kleine ijsvogelvlinder. Voor deze soorten geldt dat door de beoogde ontwikkeling meer geschikt leefgebied ontstaat. Negatieve effecten op deze soorten worden dan ook niet verwacht. Eventuele verblijfplaatsen blijven gehandhaafd en het leefgebied wordt versterkt.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Op ruim 3 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Borkeld. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden wordt niet verwacht dat de werkzaamheden een invloed hebben op aangewezen habitattypen en -soorten. Derhalve is er geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een nadere toetsing wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Bij de aanleg- en bouwwerkzaamheden komt wel stikstof vrij. Dit betreffen tijdelijke werkzaamheden. Momenteel zijn via een wetswijziging op 1 juli 2021 alle tijdelijke projecten vergunningsvrij. Derhalve is het op dit moment niet noodzakelijk om een stikstofberekening uit te voeren. In het kader van het verkrijgen van een ontgrondingsvergunning is overigens wel een stikstofberekening uitgevoerd, voor deze aanlegwerkzaamheden. Deze stikstofberekening is voor de volledigheid opgenomen in Bijlage 5 van de toelichting van het bestemmingsplan. De conclusie van deze berekening is dat de herinrichting van het landgoed geen depositieresultaten boven 0,00 mol/ha/jaar tot gevolg heeft. In de beheerfase leidt het voorliggende plan niet tot extra stikstof-uitstoot ten opzichte van de bestaande situatie. Dit, mede gezien de relatief grote afstand tot Natura 2000-gebied, geeft dat er geen sprake zal zijn van een significante stikstofdepositie op Natura 2000-gebied.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied en het omliggende gebied maken geen deel uit van het Nederlands Natuurnetwerk (NNN). Nadere toetsing is niet aan de orde. Met de voorgenomen werkzaamheden worden echter geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN. Van afname van areaal is geen sprake. Tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN significant aantasten. De voorgenomen werkzaamheden leiden naar verwachting vooral tot een versterking van de NNN. Een toetsing aan het EHS-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Indien rekening wordt gehouden met broedende vogels worden met de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten verwacht op beschermde soorten. Op deze wijze is een ontheffing Wet natuurbescherming of nader onderzoek niet noodzakelijk. Gesteld wordt dat de ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de natuurwaarden in het plangebied.
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
De gemeenteraad van de gemeente Wierden heeft op 5 oktober 2010 de 'Archeologische waardenkaart' en de 'Beleidsnota archeologie gemeente Wierden' vastgesteld. In deze beleidsnota is de Indicatieve kaart van Archeologische Waarden opgenomen. Op deze kaart kent het plangebied een middelhoge / lage indicatieve waarde (zie afbeelding 14).
Afbeelding 15: Uitsnede Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden Gemeente Wierden, met daarbij globaal aangegeven de ligging van het plangebied aan de Goorseweg 27 (rode cirkel)
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009', vastgesteld op 12 januari 2010, kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingswaarde'. Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan de archeologische dubbelbestemming.
Conclusie
Er worden met het voorgenomen plan geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast. Een nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundigedoelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie.
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. In het waterbeheerplan wordt het waterbeleid beschreven voor de primaire taakgebieden van het waterschap:
Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De waterschappen adviseren bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Met de (digitale) Watertoets kan het waterschap haar waterbelangen inbrengen in de ruimtelijke planvorming.
Wateraspecten plangebieden
Momenteel zijn op het woonerf aan de Goorseweg 27 een woning en enkele bijgebouwen gesitueerd. Het betreft hierbij 58 m2 aan bovengrondse bijgebouwen en 124 m2 aan ondergrondse bijgebouwen (buitenwerks). Het plan is nu om bovengronds 263 m2 aan bijgebouwen bij te bouwen. Het totale oppervlak aan bijgebouwen komt hierbij op 321 m2 bovengronds en 124 m2 ondergronds (buitenwerks). Het hoofdgebouw (de woning) is momenteel qua bebouwing niet volledig vergund. Met het voorliggende plan wordt een deel van het bestaande woonvolume nu ook gelegaliseerd. In de nieuwe situatie blijft de woning, met buitenwerkse kelders, binnen een volume van 2000 m3.
Het plangebied loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. De realisatie van de vijver heeft zelfs positieve gevolgen voor de waterberging. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied. In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater gescheiden behandeld. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. Dit zal gebeuren in de omliggende weide. Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste rondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt door het waterschap geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Het waterschap bevorderd daarnaast de realisatie van natte natuur. In het voorliggende plan wordt daadwerkelijk natte natuur gerealiseerd.
Watertoets
De initiatiefnemer heeft op 26 juli 2019 het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan. Hierbij is de normale procedure van de watertoets toegepast. Er heeft nadere afstemming met het waterschap plaatsgevonden. O.a. is afgestemd dat binnen de beheerzone van 5 meter van de insteek van de watergang (van het waterschap) die door het plangebied loopt (aan de zuidkant), geen bomen worden aangeplant. Ook is afgestemd dat de huidige bestemming 'Agrarisch' van de betrokken watergang met het voorliggende plan wordt gewijzigd naar de bestemming 'Agrarisch met waarden' en dat het schouwpad aan de oostzijde van het plangebied gebruikt kan worden als wandelpad. Het waterschap heeft ingestemd met het voorgenomen plan.
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is op het erf aan de Goorseweg 27 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN5707. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting van dit bestemmingsplan. De belangrijkste conclusie is hierna weergegeven.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. De bovengrond en de ondergrond zijn niet verontreinigd. In de 3 mengmonsters van de fijne fractie is geen asbest aangetoond. Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouw- en verbouwplannen, aangezien de vastgestelde lichte verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Voor de ontwikkeling van nieuwe natuur op het landgoed wordt er een vijver gerealiseerd, daarnaast wordt de bestaande vijver uitgediept. Door de hoeveelheid af te graven grond is er een ontgrondingsvergunning verleend door de Provincie Overijssel. Als basis voor de ontgrondingsvergunning zijn het bodem- en wateronderzoek gebruikt. De volledige onderzoeken zijn te vinden in Bijlage 3. Met dit rapport wordt de uitvoerbaarheid van de gewenste ontwikkeling met betrekking tot de ontgronding bevestigd.
De Wet geluidhinder heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Industrielawaai en railverkeerslawaai zijn bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industriegebieden in de nabije omgeving gelegen zijn. De locatie is gelegen aan de Goorseweg en ligt ten zuiden van de rijksweg A1.
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Met het voorgenomen plan wordt geen nieuwe woning gerealieerd. Het volume van de bestaande woning wordt wel gelegaliseerd, tot een maximaal volume van 2.000 m3. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. In dit lid staat beschreven dat indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is, geldt de geluidsbelasting niet met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.
Akoestisch onderzoek is voor voorliggend plan niet noodzakelijk De reeds bestaande geluidgevoelige bebouwing betreft het woonhuis waarbij de situatie niet wijzigt. Het bestemingsplan is met betrekking tot het aspect geluid uitvoerbaar.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) betreft een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het voorliggende plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Aan de Goorseweg worden geen nieuwe woningen toegevoegd, die extra verkeersbewegingen met zich meebrengen.
Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.
Afbeelding 16: Uitsnede Risicokaart Overijssel (met rode cirkel is de globale ligging van het plangebied aangegeven) (Bron: www.risicokaart.nl)
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Op de risicokaart van Nederland is te zien dat er in de nabijheid van het plangebied aan de Goorseweg geen externe veiligheidsrisico's aanwezig zijn (zie afbeelding 16). Het voorliggende bestemmingsplan is met betrekking tot het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Binnen het plangebied betreft het bestaande woonhuis een milieugevoelig object. Dit woonhuis wordt niet gewijzigd. Bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor het voorliggende bestemmingplan. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan op dit aspect uitvoerbaar is.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Momenteel zijn op het woonerf aan de Goorseweg 27 een woning en enkele bijgebouwen gesitueerd. Het betreft hierbij 58 m2 aan bovengrondse bijgebouwen en 124 m2 aan ondergrondse bijgebouwen (buitenwerks). Het plan is nu om bovengronds 263 m2 aan bijgebouwen bij te bouwen. Het totale oppervlak aan bijgebouwen komt hierbij op 321 m2 bovengronds en 124 m2 ondergronds (buitenwerks). Het hoofdgebouw (de woning) is momenteel qua bebouwing niet volledig vergund. Met het voorliggende plan wordt een deel van het bestaande woonvolume nu ook gelegaliseerd. In de nieuwe situatie blijft de woning, met buitenwerkse kelders, binnen een volume van 2000 m3. Deze uitbreiding van woonbebouwing hoeft niet beschouwd te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject, waarmee toetsing aan het Besluit MER derhalve niet aan de orde is. Aangezien het voorgenomen plan ook niet tot significante effecten op instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden leidt, geldt er vanuit die kant ook geen MER-plicht.
De omliggende gronden worden landschappelijk en natuurlijk ingericht. Hierbij wordt o.a. een bestaande vijver uitgediept, een nieuwe vijver gerealiseerd en wordt (ten behoeve van natuurontwikkeling) bovengrond van bestaand grasland en van een bestaande akker afgegraven. In totaal zullen er op een oppervlakte van 3,15 ha ontgrondingswerkzaamheden plaatsvinden. De ontgravingsdiepte varieert tussen de 0,10 m en 2,5 m. Dit betekent dat er in totaal 21.430 m3 wordt afgegraven. Ontgrondingen zijn op grond van onderdeel D, onder 16.1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. formeel m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de ontgronding de bij dit onderdeel aangegeven drempelwaarde van 12,5 hectare overschrijdt.
Artikel 16.1: De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld onder D 16.2).
De ontgrondingen blijven met een terreinoppervlak van circa 3,15 hectare onder de genoemde drempelwaarde en zijn daarom formeel niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat ook onder de drempelwaarde belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden dient voor de voorgenomen activiteit een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden (hiervoor dient een aanmeldnotitie).
Hiertoe is de notitie 'Vormvrije m.e.r. Beoordelingsnotitie, Goorseweg 27 te Enter' opgesteld (zie Bijlage 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan). Op basis van de hierin opgenomen onderbouwing is geoordeeld dat geen significante nadelige milieueffecten zijn te verwachten, m.b.t. de ontgrondingen.
Ontsluiting vindt plaats via de bestaande inrit over de Goorseweg. De Goorseweg betreft een gemeentelijke weg. Deze ontsluiting wijzigt niet. Parkeren vindt, net als in de huidige situatie, plaats op eigen erf. Hier is voldoende parkeergelegenheid. Met het voorliggende plan neemt de parkeerbehoefte niet toe.
In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkelingen geen belemmeringen met zich meebrengen.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan zijn vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling en, betreffende de regels en de verbeelding, is waar mogelijk aangesloten op het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009', de herziening 2012 (Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan)) en de herziening 2019 (bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening 2019 (veegplan 2)).
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld. Dit zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.
Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.
Artikel 3 Agrarisch: De gronden die agrarisch in gebruik blijven, en waar geen of weinig landschapselementen worden gerealiseerd, behouden de bestemming 'Agrarisch'.
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap: de gronden die niet overwegend met landschapselementen en/of natuur worden ingericht in het voorliggende plangebied, maar wel voor een deel, hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' gekregen.
Artikel 5 Natuur: de gronden die de bestemming 'Natuur' hebben gekregen, zijn met name bestemd voor de ontwikkeling (en het behoud en het beheer) van de natuurlijke en landschappelijke waarden, overeenkomstig het inrichtingsplan welke is opgenomen in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan. Ook wordt binnen deze bestemming de wandelverbinding gerealiseerd (verbinding tussen de Trelliesweg en de Entergraven).
Artikel 6 Wonen - Landhuis: deze regeling is specifiek van toepassing op het bouwplan aan de Goorseweg 27. Dit artikel regelt onder andere de wijze waarop het erf gebruikt mag worden en welke bouwregels gelden.
Artikel 7 Waarde - Landgoed: deze dubbelbestemming zorgt er voor dat, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), de gronden tevens bestemd zijn voor een samenhangend beheer van de gronden, met daarbijbehorende bouwwerken.
3. Algemene regels
Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Artikel 9 Algemene bouwregels
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Artikel 12 Overige regels
4. Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
Artikel 14 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in de betrokken plangebieden en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk zijn de voorgenomen ontwikkelingen daarmee uitvoerbaar.
Vooroverleg
Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties.
Rijk
In het plan zijn geen rijksbelangen betrokken zoals in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (paragraaf 3.1) zijn benoemd. Er hoeft daarom geen vooroverleg met het Rijk te worden gevoerd.
Provincie
Het plan is afgestemd met de provincie. De provincie heeft ingestemd met het plan.
Waterschap Vechtstromen
De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan en er heeft nadere afstemming plaatsgevonden. Het waterschap heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het voorgenomen plan. De procedure in het kader van deze watertoets is goed doorlopen.
Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft voor de duur van zes weken ter inzage gelegen, vanaf 15 juni 2022. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Wierden. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.