direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2009, herziening Schapendijk 26
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het buitengebied van de gemeente Wierden, aan de Schapendijk 26 te Notter is een hallenhuisboerderij en enkele opstallen. Hoewel de boerderij karakteristiek is, is de boerderij onherstelbaar beschadigd. Herbouw hierbij is onmogelijk. De staat van de gebouwen en de verhardering op het erf is dusdanig dat het wenselijk is om tot herontwikkeling over te gaan. De initiatiefnemer wil daarom met toepassing van de Rood-voor-Rood regeling drie woningen (twee extra) realiseren. Bestaande gebouwen (302 m²) zullen gesloopt worden om het iniatief mogelijk te maken. Verder wordt 1.400 m² sloopoppervlakte ingebracht van de Jagersweg 14a te Enter en tot slot wordt de mestkelder naast het gebouw gesloopt van circa 40 m2.

Het voornemen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'bestemmingsplan Buitengebied 2009', waardoor het bestemmingsplan voor het plangebied moet worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken middels het aangepaste Rood-voor-Rood beleid 'Ruimte voor maatwerk' dat op 6 juni 2017 door de gemeenteraad van Wierden is vastgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit een perceel gelegen in het buitengebied van Wierden. Het plangebied ligt op circa 1 kilometer ten noordoosten van Rijssen, circa 4,5 kilometer ten zuidwesten van Wierden en is gelegen in het gehucht Notter. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Wierden, sectie X, perceelnummer 885. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (geel omkaderd). Het plangebied wordt begrenst door de Schapendijk (noorden en oosten) en de Klokkendijk (zuiden en westen). Zie de digitale verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01_0002.png" Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Schapendijk 26 in Notter geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009', 'Buitengebied 2009, herziening waterwinning Wierden', 'Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan)', 'Paraplubestemmingsplan bouw van gebouwtjes voor algemeen belang' en 'Paraplubestemmingsplan Parkeren gemeente Wierden' . Het bestemmingsplan ' Buitengebied 2009' is door de gemeenteraad van Wierden op 12 januari 2010 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01_0003.png" Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'bestemmingsplan Buitengebied 2009' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied zijn de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch met waarden - landschap' toegekend met dubbelbestemming 'Archeologische verwachtingswaarde' en gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. De gronden die bestemd zijn als 'wonen' zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor het wonen in woonhuizen, landschappelijke inpassing en bed & breakfast in de woning. Daarnaast zijn de gronden die bestemd zijn als 'agrarisch met 'agrarisch met waarden - Landschap' in eerste instantie bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf, niet zijnde opslag van veevoer en en agrarische producten, het hobbymatig houden van vee, kwekerijen, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarde, infrastructurele voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van waterhuishouding, natuurvriendelijke oeverzones van 5m breed aan weerszijden van een watergang en voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik.

Het bouwen van gebouwen is ter plaatse slechts toegestaan binnen de bouwvlakken ten behoeve van de geldende bestemming. Het plan voor de bouw van twee extra woningen past niet binnen de geldende bestemmingen. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Schapendijk 26' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Schapendijk 26 in Notter sprake van een woonerf in het buitengebied van de gemeente Wierden. Notter is een gehucht en is gelegen in het zuidwesten van de gemeente Wierden. Binnen het plangebied is sprake een boerderij en schuur die zijn opgenomen in de inventarisatie karakteristieke panden. In de praktijk zijn zowel de boerderij als de schuur echter dermate bouwvallig dat hergebruik van deze panden uitgesloten is. Deze bouwvallige staat werd destijds, bij de inventarisatie in 2009, ook al opgemerkt en de verpaupering is sindsdien alleen maar toegenomen. Daarom is het wenselijk om, ondanks de cultuurhistorische waarde die deze panden van oorsprong hadden, over te gaan tot sloop.

Het gebied is aan de oost- en zuidzijde omgeven door Natuurnetwerk Nederland (voorheen: EHS) gebied 'Reggedal' (zie ook figuur 2.1). Het plangebied is omgeven door de straten Klokkendijk en Schapendijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01_0004.png"

Figuur 2.1: huidige situatie Schapendijk 26 te Notter (bron: Atlas van Overijssel)

Het erf maakt onderdeel uit van het oude hoevenlandschap. Nadat de grote gemeenschappelijke essen (essenlandschap) volledig bezet waren door meerdere agrariërs ging men op zoek naar de hogere dekzandkopjes in het landschap. Deze kleinere essen worden kampen genoemd. Vanwege de omvang van de kamp (ook wel éénmansesje genoemd) was er doorgaans sprake van één agrarisch erf. Men verbouwde op de kamp graansoorten en gebruikte natte percelen als hooilanden. Ten tijde van het potstalsysteem haalde men plaggen vanuit de heidevelden waardoor een kampje in veel gevallen hoger is geworden ten opzichte van het omliggende landschap.

Het oude hoevenlandschap of kampenlandschap wordt gekenmerkt door de grillige structuur van beplanting en wegen. De wegen liepen van erf naar erf waarbij beplanting is aangebracht rondom de kampen, wegen en percelen. Ten oosten van het plangebied ligt het bosrijke gebied rondom de Grimberg waarbij diverse bospercelen aan zijn geplant evenals brede robuuste houtsingels of houtwallen. Naar het westen ligt de overgang naar een open essenlandschap (De Notteresch) en het zuidelijk gelegen beekdallandschap langs de Regge. Het kampje dat grens vormt van het plangebied was de uitloper van het oude hoevenlandschap.

Het erf is bijzonder oud en de eerste tekenen van bebouwing komen voor op kaarten van rond 1850. Kenmerkend is de clustervormige bebouwing boven op de kamp, van oorsprong afgesloten langs de wegen (Schapendijk en Klokkendijk) met beplanting. Zeker richting 1900 was er sprake van een robuuste beplantingsstrook. Beplanting werd doorgaans aangebracht om graansoorten te beschermen tegen ongewenste diersoorten. In de loop van de jaren is de beplanting verdwenen en is het éénmansesje verder open geraakt. De komst van de moderne landbouw en de komst van aardgas zorgden ervoor dat dergelijke beplantingen overbodig zijn geraakt. Hout was niet meer nodig voor kachels (onder andere bakhuisjes) en de komst van prikkeldraad namen belangrijke functies over.

In het beeld van de huidige landbouw is het onmogelijk geworden om het perceel (volwaardig) te bewerken. De omvang van het perceel is te minimaal voor de huidige omvang van machines. Daarmee verdwijnt ook de nut en de noodzaak om een karakteristiek erf bestaande uit boerderij en opstallen te behouden. Het verdwijnen daarvan heeft reeds de uitwerking gehad op de huidige staat van de opstallen. Het verval is dusdanig groot dat herstel of renovatie onmogelijk is geworden. De locatie is dan ook uitermate goed geschikt voor de invulling van het Rood-voor-Rood beleid en daarmee de herbestemming van agrarische erven om tot een vitaal platteland te komen. Dit is een aansluiting op de reeds bestaande woonbestemming. Figuur 2.2 toont de huidige situatie van het erf en de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01_0005.png"

Figuur 2.2: Erf Schapendijk 26

2.2 Financiële onderbouwing

Uit de beschrijving van de huidige situatie is gebleken dat het erf niet langer voldoet aan de eisen van de huidige tijd. Echter, de omgeving en de ruimtelijke kwaliteit bieden genoeg aanknopingspunten om een erfenensemble te realiseren. Vanuit het Rood-voor-Rood beleid 2011 van de gemeente Wierden bestaat de mogelijkheid voor herstructurering door middel van Rood-voor-Rood, waarbij in ruil voor de sloop van schuren en andere investeringen in de ruimtelijke kwaliteit een woning gebouwd mag worden.

Er moet aan de de voorwaarde worden voldaan dat tenminste 300 m2 wordt gesloopt op het perceel waar de (compensatie) woning(en) komt te staan. Het is mogelijk om een tweede locatie in te brengen om aan de gevraagde 850 m2 te komen. Om twee woningen te kunnen bouwen dient er een veelvoud van 850 m2 bedrijfsgebouwen gesloopt te worden. Ook moet de woning noodzakelijk zijn voor het afdekken van de sloopkosten en/of de gecorrigeerde vervangingswaarde. In dit geval is er 1400 m2 gesloopt aan de Jagersweg (14a). Daarnaast wordt er 302 m2 gesloopt aan de Schapendijk. Dit betreffen de schuren en het stalgedeelte van de Hallenhuisboerderij. Ook wordt een mestkelder naast het gebouw gesloopt (40 m2). De helft mag hier van worden mee gerekend.

Totaal wordt daarom aan de Schapendijk 322 m2 gesloopt. Samen met de Jagersweg geldt een totale sloop van 1722 m2. Voor de realistatie van twee compensatiewoningen dient 1700 m2 gesloopt te worden. Als uitgangspositie geldt de waarde van de bouwkavel waarbij de huidige waarde van de ondergrond in mindering mag worden gebracht. Daarnaast mag 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde en de sloopkosten á € 25,- per m2 worden afgetrokken. Als de werkelijke kosten hoger zijn, mogen deze kosten aan worden gewend. In beide gevallen is dat aan de orde. De werkzaamheden zijn (grotendeels) reeds uitgevoerd waardoor de kosten bekend zijn. In dit geval betekent dat de investering in de ruimtelijke kwaliteit € 33.915,00 is, voor de volledige financiële onderbouwing zie Bijlage 4 Ruimtelijk kwaliteitsplan RVR.

Voor de investering mogen diverse onderzoekskosten worden afgetrokken tot een maximum van € 25.000,-. De onderzoekskosten, inclusief taxatiekosten, bedragen in dit geval door het lange voortraject meer dan € 25.000,-.

Ten einde mogen investeringen in de ruimtelijke kwaliteit mee worden gerekend als investering in de ruimtelijke kwaliteit. De kostenpost voor maatregelen voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit aan de Schapendijk 26 bedraagt € 33.596,50--. Gesteld kan worden dat het te investeren bedrag de gevraagde investering ruim overschrijdt. Er hoeft geen bedrag gestort te worden in het gemeentelijke fonds. Er wordt voldaan aan de voorwaarden vanuit het rood voor rood beleid. Er is sprake van een forse investering in de ruimtelijke kwaliteit.

Extra kwaliteitsimpuls

De procedure heeft door een lange procedure met ‘t Oversticht en de veel hogere sloopkosten een hogere investering gevraagd. Hoewel de investeringen veel hoger zijn uitgevallen moet voor een tweede (extra) woning een aanvullende prestatie worden geleverd. De aanvullende prestatie wordt vanuit het beleid verwoord in de sloop van 400 m2 extra landschap ontsierende bebouwing. Er wordt slechts 22 m2 extra gesloopt. Voor de overige 378 m2 is geen potentiële schuur gevonden. Om wel te kunnen voldoen aan de regeling wordt voorgesteld om de sloop om te zetten in een extra kwaliteitsimpuls. Dat betekent dat er een financiële bijdrage wordt gedaan in een nog nader te bepalen doel. Om de financiële bijdrage op reële waarde te kunnen zetten is gekeken naar een sloopnorm.

Aanvankelijk was de sloopnorm in eerdere beleidstukken € 25,- per vierkante meter. Dit bedrag is inmiddels achterhaald. Het slopen, asbest saneren en het dichten van de sloopgaten kost meer. Daarom wordt voorgesteld om €50,- per vierkante sloopmeter aan te houden. Het saneren van een eenvoudige schuur zonder asbest kost minder, het saneren van een schuur met (veel) asbest zal ongetwijfeld meer gaan kosten. Gesteld mag worden dat een bijdrage van € 50,- per vierkante meter toereikend is. 378 m2 x € 50,- = €18.900.

Een aanvullende investering moet per definitie een bijdrage leveren voor de ruimtelijke kwaliteit. Er is daarom contact gezocht met bestuursleden van de Coöperatie Notter Zuna om actuele doelen te achterhalen. De coöperatie heeft tot doel om vanuit lokale initiatieven het landschap te behouden en te versterken. De coöperatie heeft aangegeven het geld graag te besteden aan het “langdurig landschap onderhoud binnen Notter en Zuna”. Aan de investering zitten voorwaarden verbonden.

  • Het totaalbedrag (€ 18.900,-) blijft twee jaar lang beschikbaar voor het doel “langdurig landschap onderhoud binnen Notter en Zuna”.
  • De aanvrager stort het totaalbedrag naar het groenfonds van de gemeente Wierden.
  • De coöperatie Notter Zuna kan een verzoek indienen bij de gemeente voor uitbetaling van het genoemde bedrag.
  • De gemeente Wierden keurt een aanvraag al dan niet goed. Als het geld niet binnen 2 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan wordt gebruikt dan komt het geld vrij voor andere ruimtelijke initiatieven binnen de gehele gemeente Wierden (algemeen gemeentelijke groenfonds).

2.3 Ruimtelijke kwaliteit

De planlocatie is gelegen aan de Schapendijk 26 in Notter. Ter plaatse staat een hallenhuisboerderij en enkele opstallen. Hoewel de boerderij karakteristiek is, is de boerderij onherstelbaar beschadigd. Herbouw is onmogelijk. Het voornemen is om een nieuwe woning te bouwen. Door gebruik te maken van de rood voor rood regeling worden daarnaast twee extra woningen gebouwd. Daarvoor wordt de bestaande woning en worden de bestaande bijgebouwen gesloopt. Om te kunnen voldoen aan de regeling worden daarnaast 1400 m2 sloopmeters ‘gehaald’ vanuit de Jagersweg in Enter

Er heeft een uitvoerig traject plaats gevonden met Het Oversticht en de gemeente Wierden om tot een passende erfinrichting te komen waarbij drie woningen worden gebouwd. Daarbij zijn een aantal varianten behandeld. Uiteindelijk is in overeenstemming met elkaar een concept opgesteld. Dit concept is in figuur 2.3 weergegeven. De woningen worden op gepaste afstand van elkaar gebouwd, maar zodanig dat er sprake blijft van één erfensemble. Met de positionering van de woningen wordt de verbinding met het landschap gezocht. Daarbij is één woning richting zuid georiënteerd (beekdal), één woning richting het westen (beekdal en hooilanden) en één woning richting het noorden (es). Bij de positionering van de woningen is gelet op de bestaande hoogtelijnen om daarmee de kamp te respecteren. Iedere woning maakt onderdeel uit van een open ruimte binnen het plangebied wat refereert naar het vroegere kleinschalige landschap. Onderstaand een afbeelding uit het beeldkwaliteitsplan. Voor het volledige beeldkwaliteitsplan wordt verwezen naar Bijlage 6 Beeldkwaliteitsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01_0006.png"

Figuur 2.3: Concept inrichting (bron: SADA Architects).

Om verbintenis met elkaar te houden kent het centrum van het erf een bepalende infrastructuur om het erf te kunnen ontsluiten. Dat gebeurt via de bestaande ontsluiting evenals aan de noordzijde. De weg krijgt een landelijke indruk waarbij de voorkeur gelegen is in een onverharde of half-verharde uitvoering. De weg loopt ten dele als karrespoor om de infrastructuur niet te nadrukkelijk aanwezig te laten zijn.

Tussen de compensatiewoningen worden grote maten bomen aangeplant om het geheel één erf te laten vormen en om vanuit beginsel al massa te verkrijgen. Met een kleinere maat bomen is dit effect pas veel later te ervaren. De bestaande singel rondom het perceel is onmisbaar voor de herkenning van het landschap. De houtsingel wordt behouden en versterkt met extra inheemse beplanting, maar wordt pleksgewijs wat transparanter gemaakt zodat het plangebied verbinding houdt met het omliggende landschap. Voorkomen moet worden dat de kamp volledig afgesloten raakt. Totaal worden er 1500 exemplaren aangeplant.

Te midden van het plan wordt een fruitboomgaard gerealiseerd die refereert naar het vroegere gebruik rondom de erven. De fruitboomgaard deelt het gebied op transparante wijze op waarbij een haagelement zorgt voor een verbindende factor tussen de verschillende woningen. Ook refereert de haag naar het eerdere gebruik om fruitboomgaarden te beschermen van buitenaf. De fruitboomgaard zal bestaan uit oude ras fruitsoorten aangevuld met nootsoorten waaronder walnoot.

Met de voorgenomen plan kan gesteld worden dat aan de landschappelijke inpassing wordt voldaan. Onderstaande figuur 2.4 geeft de landschappelijke inpassing van het perceel weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01_0007.png"

Figuur 2.4: landschappelijke inpssing (bron: Hannink Landschapsvormgeving)

2.4 Toekomstige situatie

Eigenaar van de gronden is voornemens om met 4 gezinnen in het buitengebied, vlakbij Rijssen, te gaan wonen. Aan deze wens kan concreet invulling worden gegeven op het voorliggende plangebied. Op deze locatie is het echter slechts toegestaan om 1 woning te realiseren, waar de familie de wens heeft om 3 woningen te bouwen. Om het gewenste voornemen mogelijk te maken is het noodzakelijk om gebruik te maken van de Rood-voor-Rood regeling van de gemeente Wierden. In de nieuwe situatie zullen de familieleden in 3 woningen op het plangebied gaan wonen. De ouders van initiatiefnemer zullen middels een inwoonsituatie ook op deze locatie gaan wonen. Er moet daarvoor een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en bouwvolume plaats vinden en er moet geïnvesteerd worden in de ruimtelijke kwaliteit.

Naast de persoonlijke wens van de famlie hebben ook de landschapelijke kwaliteit en een hoge ambitie op het gebied van architectuur bijgedragen aan de ontwikkeling van dit plan. Door de sloop van de vervallen bebouwing en de inrichting van het gebied kan de landschappelijke kwaliteit worden verbeterd. De locatie is gelegen op amper 1 kilometer van Rijssen en is gelegen in een schitterende landelijke omgeving. Gezamenlijk hebben de broers het droombeeld om niet traditionele ‘catalogus’ woningen in het buitengebied te bouwen, maar juist woningen te realiseren die een waardevolle kwalitatieve toevoeging vormen in samenhang met de omgeving. De ambitie is kwalitatief hoogwaardige woningen te ontwerpen, waarbij het ontwerp van de omliggende gronden direct in samenhang met de woningen is opgenomen.

Zoals aangegeven is de nut en de noodzaak voor volledig herstel van de karakteristieke situatie verdwenen. De plek maakt daarom plaats voor een geheel eigentijdse invulling waarbij bebouwing volledig opgaat in de landschappelijke waarden van het gebied. De oorspronkelijke karakteristieken worden in eerste instantie losgelaten en maken plaats voor nieuwe kwaliteiten. De kernwaarden als een erfcluster, een open kamp met een omzoomde rand krijgen aandacht en worden gerespecteerd om de nieuwe situatie te laten integreren in het gebied. Hoewel er al beplanting is aangebracht via de regeling groene en blauwe diensten is er ruimte om de randen veel nadrukkelijker aan te zetten met zichtlijnen om contact te zoeken met het omliggende landschap. Onderstaand een afbeelding van de toekomstige situatie, met.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01_0008.png"

Figuur 2.5: toekomstige situatie Schapendijk Notter (bron: Hannink Landschapsvormgeving)

Voorliggend voornemen voorziet nog niet in een concrete invulling van de woningen. Initiatiefnemer hebben voor hun wensen een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin de contouren van de nieuw te bouwen woningen zichtbaar worden gemaakt. In Bijlage 6 Beeldkwaliteitsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld voor de te bouwen woningen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor zeer kleinschalige ontwikkelingen. Uit uitspraken (ECLI:NL:RVS:2014:4720 & ECLI:NL:RVS:2015:2921) blijkt namelijk dat de ontwikkeling van respectievelijk acht en elf woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro.

De compensatiewoningen worden gerealiseerd aan de Schapendijk en Klokkendijk. In ruil daarvoor zijn elders landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Waardoor er in de gemeente Wierden een subtantiele afname is van bebouwing. Voorliggend plan ziet toe op de realisatie van twee extra woningen in het buitengebied. In lijn met jurisprudentie wordt deze ontwikkeling niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling gezien zoals bedoeld in artikel 3.1.6. van het Bro. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet plaats te vinden.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Dit komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01_0009.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

De bestaande (voormalige agrarische) vervallen bebouwing op het erf aan de Schapendijk 26 in Notter heeft geen toekomstperspectief. Om te voorkomen dat er verval optreed is een transformatie van het erf gewenst waarbij bestaande bebouwing gesloopt zal worden. In het kader van Rood-voor-Rood zullen er twee nieuwe woningen gerealiseerd worden, alsmede vervanging van de huidige woning. Dit brengt het totaal aan woningen voor het plangebied op 3. Hierdoor is sprake van nieuwbouw in de groene omgeving. Hoewel er compensatiewoningen worden opgericht in de groene omgeving, is er door de sloop en investering in de landschap geen sprake van extra ruimtebeslag op de groene omgeving. Bovendien wordt met het ruimtelijk kwaliteitsplan een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01_0010.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied valt binnen het ontwikkelperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

In onderhavig geval worden er in totaal drie woningen gerealiseerd, waarvan twee met behulp van de Rood-voor-Rood regeling. Het realiseren van woningen past in het mixlandschap, waar ruimte is voor een verscheidenheid aan functies.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

Het plangebied valt binnen de natuurlijke laag: 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01_0011.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van het oppervlakte van de provincie Overijssel. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Het plangebied is volledig gelegen binnen het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen'. De compensatiekavels worden gerealiseerd op een ingesloten 'eiland' tussen wegen gelegen in Notter, vlakbij Rijssen. Door het voornemen word geïnvesteerd in het gebied door een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De landschappelijke inpassing is dusdanig vormgegeven om zo veel mogelijk de waardevolle kenmerken te behouden. Geconcludeerd wordt dan ook dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' en 'Essenlandschap' (zie figuur 3.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01_0012.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige –heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven).

Het plangebied bevindt zich aan de rand van het Oude hoeven- en Essenlandschap. Op basis van deze laag is hier ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Door de inrichting van het plangebied zal een natuurlijke overgang van het plangebied naar het buitengebied worden gecreëerd.

Laag van de beleving

Het plangebied is gelegen in het buitengebied. Langs het plangebied zijn historische infrastructuur, fietsroutes en wandelroutes gelegen. In onderhavig plan worden er geen wegen en/of routes gewijzigd. De bestaande routes blijven bestaan en er komt licht stedelijke bebouwing. Dit zal gepaard gaan met een investering in de ruimtelijke kwaliteit. Het plan doet geen afbreuuk aan de ambities binnen de Laag van de beleving.

Stedelijke laag

De 'Stedelijke laag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Wierden

De 'Structuurvisie Wierden' is in 2005 door de gemeenteraad van Wierden vastgesteld. Hierin heeft de raad voor de hele gemeente een ontwikkelingsvisie vastgesteld, alsmede waar zij in 2030 willen staan. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmingsplannen en projectbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie.

De gemeente Wierden heeft de volgende ambitie ontwikkeld: 'een actieve en zelfbewuste gemeente zijn, die kwaliteit hoog in het vaandel heeft en die onderneemt'. Over 20 jaar is de gemeente een groene, ondernemende, recreatieve gemeente met (deels) stedelijke trekjes en een hele mooie woon- en leefomgeving. Waar nodig werkt de gemeente samen met andere gemeenten of overheden en in de toekomstplannen zal aansluiting gezocht worden bij de Omgevingsvisie Overijssel. Hierin spelen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol.

Centrale waarden

Ruimtelijk gezien zijn de sterke kanten van de gemeente Wierden het feit dat de gemeente gelegen is op het overgangsgebied tussen de Sallandse heuvelrug en het Twentse landgoederenlandschap, dichtbij de natuur en vlakbij Twentse steden. De gemeente is goed bereikbaar via diverse snelwegen en spoorlijnen. En ook water (De Regge) ontbreekt niet. De gemeente Wierden verbindt:

  • Stad en land;
  • Wonen, werken en recreëren (kruispunt van snelwegen en spoorlijnen);
  • Landschapstypen.


De structuurvisie onderscheidt drie deelgebieden. Voor ieder deelgebied is een visie gemaakt. Hierin zijn de specifieke kernkwaliteiten, het streefbeeld voor de toekomst en de bijbehorende ontwikkelingsrichtingen uitgewerkt. De ontwikkelingsrichtingen zijn thematisch geordend. Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Landelijk gebied, inclusief Hoge Hexel en buurtschappen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01_0013.png"

Figuur 3.5: Structuurvisiekaart (bron: gemeente Wierden)

Het streefbeeld voor het Landelijk gebied is als volgt omschreven: "Wierden heeft een vitaal platteland. De gemeente streeft naar goede ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven en biedt daarnaast kansen voor verbrede landbouw. Ook is er ruimte voor functieverandering in vrijkomende agrarische bebouwing, natuurbeheer en de ontwikkeling van enkele nieuwe landgoederen. Verrommeling en verpaupering worden zoveel mogelijk tegengegaan. De Ecologische Hoofdstructuur is ontwikkeld en de wateropgaven in de verdroogde natuurgebieden met nog steeds grote natuurwaarden (TOP-gebieden) en voor de beken zijn uitgevoerd. Het landelijk gebied heeft zich nog meer ontwikkeld als aantrekkelijk recreatiegebied op regionaal niveau. De Regge is bevaarbaar. Er is ruimte voor landelijk wonen, waarbij de leefbaarheid in het landelijk gebied en de buurtschappen optimaal is gebleven".

Één van de ontwikkelingsrichtingen is 'landelijk wonen': Rood-voor-Rood initiatiefnemers passen binnen dit beleid. Voorliggend plan voorziet concreet in deze Rood-voor-Rood plannen door sloop van voormalige agrarische bebouwing en de realisatie van twee compensatiekavels, waardoor het geheel op 3 woningen komt.


Conclusie

Voorliggend plan voorziet in sloop van voormalige agrarische bebouwing, gaat verpaupering tegen en voorziet in een kwaliteitsimpuls voor het plangebied. Het levert daarmee een bijdrage aan het voorkomen van verrommeling en verpaupering in het buitengebied. Daarnaast beperkten de nieuwe woningen de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering.

3.3.2 Monumentenverordening 2010 gemeente Wierden

De Hallenhuisboerderij en schuur aan de Schapendijk 26 te Notter zijn aangewezen als gemeentelijke monumenten. Dergelijke monumenten zijn beschermd op basis van de Monumentenverordening 2010 gemeente Wierden. Conform artikel 10, lid 2 is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

  • a. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
  • b. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Voorliggend plan ziet daarmee toe op sloop van een gemeentelijk monument, te weten de Hallenhuisboerderij en schuur. Een vergunning daartoe kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Vooruitlopend op deze vergunning is in het principebesluit van 4 juli 2017, de initiatiefnemers opgedragen zo spoedig mogelijk de bestaande, vervallen bebouwing op het erf te slopen. De reden hiervoor is de huidige (vervallen) bebouwing en gezien het feit dat de gebouwen niet langer gebruikt werden. Door de sloop van deze (voormalige) Hallenhuisboerderij en schuur zijn er op het erf niet langer monumentale gebouwen aanwezig.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Wierden is vastgesteld op 10 februari 2009 door de gemeenteraad. In eerste instantie dient het opstellen van een LOP om een duidelijke visie te ontwikkelen op het veranderende landschap. De algemene doelstellingen van het LOP zijn:

  • het behouden en versterken van de landschappelijke (kern)kwaliteiten van het gebied;
  • het behouden en versterken van diversiteit en herkenbaarheid van de verschillende landschappen;
  • een ontwikkelingsgerichte benadering.

De gemeente Wierden is nader onder te verdelen in 13 verschillende deelgebieden. Gebieden die onderling een sterke samenhang hebben, maar die tegelijkertijd ruimtelijk en functioneel van elkaar verschillen. Over al deze 13 deelgebieden doet het Landschapsontwikkelingsplan uitspraken op basis van landschappelijke kwaliteiten, bestaande en gewenste ontwikkelingen.

Daarnaast zijn de verschillende specifieke opgaven voor de deelgebieden bepaald. De locatie waar de woningen gerealiseerd zullen worden ligt in het deelgebied 7: 'Notter - Zuna'. De visie in dit gebied is gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van de hoge landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Het kleinschalige landschap rond Notter en Zuna is door deze kwaliteiten immers van grote betekenis als toeristische trekpleister. De gemeente Wierden streeft erna om deze toeristische waarden verder te ontwikkelen.

Om deze doelen te bereiken is het belangrijk dat de waardevolle essen, steilranden, onverharde wegen, oude historische erven en beplantingen duurzaam behouden blijven. Daarnaast is het belangrijk dat nieuwvestigingen en uitbreidingen passen binnen een landschappelijk kader. Er moet aandacht worden besteed aan positionering, schaal, architectuur en landschappelijke inpassing, en dan met name bij historische erven.

In het kader van het Landinrichtingsplan Rijssen zijn recent beekdalrandbeplantingen aangelegd en zijn de randbeplantingen rond de Notters hersteld door de gemeente Wierden. Ook zijn nieuwe recreatieve paden voorgesteld en behoud van onverharde wegen. De visie sluit hier bij aan. Daarnaast stelt de gemeente Wierden voor om langs enkele wegen de boombeplantingen verder te versterken. Niet in de vorm van een strakke laan, maar in gedeelten dan weer links en dan weer rechts van de weg. Op deze manier wordt het kleinschalige en historische karakter van het gebied versterkt.

Toets
Door de sloop van landschapsontsierende bebouwing aan de Schapendijk en aan de Jagersweg wordt de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het buitengebied versterkt. De nieuwe woningen zullen als een erfenensemble gerealiseerd worden op het plangebied en zullen landschappelijk ingepast worden. Daarnaast zullen tussen de woningen grote maten bomen aangeplant worden om het geheel één erf te laten vormen. De bestaande singel rondom het perceel is onmisbaar voor de herkenning van het landschap. De houtsingel wordt behouden en versterkt met extra inheemse beplanting, maar wordt pleksgewijs wat transparanter gemaakt zodat het plangebied verbinding houdt met het omliggende landschap. In totaal worden er 1500 exemplaren aangeplant.

Door middel van de landschapsmaatregelen wordt een landschappelijk kader ontwikkeld rond de bebouwing en ontstaat er een halfopen landschap. Het initiatief past daarmee goed binnen de ontwikkelingsrichting van dit gebied zoals beschreven in het Landschapsontwikkelingsplan.

3.3.4 Ruimte voor maatwerk

De gemeente Wierden heeft de notitie 'Ruimte voor maatwerk: hoe om te gaan met leegstand van schuren in het landelijk gebied', vastgesteld op 6 juni 2017, opgesteld om te kijken op welk beleid aanvullingen noodzakelijk zijn. Hierin gaat zij met name in op het Rood-voor-Rood beleid. Met de notitie sluit de gemeente aan op ontwikkelingen en wensen van de huidige tijd in het buitengebied en op haar eigen Rood-voor-Rood beleid: 'Rood-voor-Rood met gesloten beurs gemeente Wierden 2011'. Het Rood-voor-Rood beleid is in 2006 geïntroduceerd door de gemeente Wierden, en sindsdien 2 keer aangepast. Om maatwerk te kunnen bieden en de regeling op onderdelen te vereenvoudigen zijn enkele wijzigingen aangebracht.

Bouw compensatiewoning

Het beleid gaat uit van de bouw van een compensatiewoning op een slooplocatie. Er mag echter ook op andere locaties te bouwen, mits voldaan wordt aan een aantal strikte voorwaarden:

  • a. Er moet aansluitend/nabij bestaande bebouwing gebouwd worden.
  • b. De toekomstige bewoners van een compensatiewoning moeten een (sociaal-maatschappelijke) binding hebben met de bouwlocatie.
  • c. Er moet een aanvullende kwaliteitsimpuls geleverd worden.

Conclusie

Er is gekozen om de woningen in een erfenensemble te realiseren. Op deze locatie was reeds een woning aanwezig. Deze zal, inclusief enkele bijgebouwen gesloopt worden. Tezamen met de sloopmeters van het perceel aan de Jagersweg geeft dit het recht voor twee nieuwe woningen en vervanging van de reeds bestaande woning op het plangebied. Hieronder een korte toelichting op de eisen, die gesteld worden voor de bouw van een compensatiewoning.

  • a. Op het plangebied is reeds een woonrecht aanwezig. Hier zal de bestaande woning gesloopt worden en zal een nieuwe woning gerealiseerd worden. In de buurt van deze woning zullen deze twee compensatiekavels gerealiseerd worden. Hierdoor zal er een erfenensemble ontstaan.
  • b. De bewoners van de (compensatie)woningen zijn familie van elkaar. Daarnaast zal er een boomgaard gerealiseerd worden die zal functioneren als bindend sociaal element vanwege de collectieve aard. Hierdoor is er een sociale binding met de bouwlocatie, omgeving en waarborgen zij de bewoning voor de toekomst.
  • c. De ruimtelijke kwaliteit op deze locatie zal verbeteren door de sloop van voormalige bedrijfsbebouwing en de landschappelijke investering in de vorm van landschapsmaatregelen.

Geconcludeerd kan worden dat het voornemen past binnen de kaders die gesteld zijn binnen de notitie 'Ruimte voor maatwerk: hoe om te gaan met leegstand van schuren in het landelijk gebied' en het beleid 'Rood voor Rood met gesloten beurs gemeente Wierden 2011'.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het plan betreft de bouw van twee nieuwe woningen en de herbouw van een bestaande woning. De ontwikkeling is concreet beschreven in paragraaf 2.4. Het huidige gebruik van het plangebied is zowel 'wonen' als 'agrarisch met waarden - landschap'. Dit zal worden omgezet naar 'Wonen', 'Bos' en 'Agrarisch met waarden - Landschap'.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Uit voorgaande volgt dat de bouw van drie woningen, waarvan één herbouw, in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen Aanmeldnotitie te worden opgesteld.

De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01_0014.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Met het toevoegen van twee extra woningen op het plangebied aan de Schapendijk 26, is er ook sprake van het toevoegen van twee extra milieugevoelige functies binnen het gebied. Hierdoor is het noodzakelijk om te kijken naar de externe- en interne werking van gewenst voornemen.

Interne werking

Bij de interne werking voor het gewenste voornemen staat de vraag: 'laat de omgeving de gewenste ontwikkeling toe?' een rol. Hierbij wordt er gekeken naar de functies in de omgeving en in welke mate deze van invloed zijn op het gewenste voornemen.

Allereerst is er ten noordwesten van het plangebied een agrarisch bedrijf gelegen. bij agrarische bedrijven geldt, op basis van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering", een grootste afstand van 50 meter (voor het aspect geur). Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven, bepalend. In dit kader zullen de richtafstanden voor wat betreft het aspect geur in deze paragraaf derhalve buiten beschouwing worden gelaten. De dichtsbijzijnde gevoelige functie, 'wonen', is op een minimale afstand van 50 meter geplaatst. Hierdoor ontstaat er een goed woon- en leefklimaat voor de nieuwe woningen. De meest noordwestelijk gelegen woonbestemming is gelegen op een afstand van 51 meter tot de grens van het agrarische bedrijf.

Ten zuidoosten van het plangebied is een agrarisch bedrijf gelegen met gronden die de functieaanduiding 'kampeerterrein' kennen. Het betreft 'Campground SVR Camping en Recreation the Grimberghoeve', gelegen aan de Klokkendijk 12 te Notter. Op basis van de VNG-uitgave wordt de camping aangemerkt als 'kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. (met keuken)'. Deze functie valt onder de milieucategorie 3.1 en kent een grootste richtafstand van 50 meter (voor geluid). De afstand tussen het plangebied en deze functieaanduiding is circa 25 meter. De dichtsbijzijnde woonbestemming zal gelegen worden op een minimale afstand van 50 meter ten opzichte van de camping. Hierdoor zal is nader onderzoek niet noodzakelijk zijn en is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

In de omgeving van het plangebied zijn daarnaast nog enkele bedrijven aanwezig, deze bevinden zich echter allen op ruime afstanden (minimaal 280 meter) waardoor zij geen belemmeringen vormen voor onderhavig plan.

Externe werking

Bij de externe werking wordt er gekeken naar de invloed van het voornemen op de omgeving. Dus in welke mate functies in de omgeving hinder ondervinden van het voornemen. Hiervan kan sprake zijn als een woon- en leefklimaat van omwonenden in (ernstige) mate wordt aangetast.

In onderhavig geval is er sprake van het toevoegen van de functie 'wonen', deze is niet milieubelastend voor de omgeving. Hierdoor is de externe werking van het voornemen minimaal.

Uit het voorgaande blijkt dat het plan voldoet aan een goed woon- en leefklimaat, en geen negatieve interne- en externe werking heeft op de omgeving.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Ten noordwesten van de herbouwlocatie is het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf, gelegen op een afstand van 50 meter, gemeten vanaf de woonbestemming van de Rood-voor-Rood woning (nieuw geurgevoelig object) tot aan het bouwvlak van de agrarische bestemming. Andere woningen zullen op een grotere afstand gesitueerd worden. De herbouwlocaties op het plangebied zijn gesitueerd buiten de bebouwde kom wat betekent dat de afstand van de veehouderij tot de compensatiewoning minimaal 50 meter moet bedragen. Hier wordt aan voldaan. In dit opzicht is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de extra te realiseren woningen.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Bij het bepalen van de kwaliteit van de bodem is gebruikt gemaakt van een verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707 richtlijnen. Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd aan de Schapendijk 26 te Notter, kadastraal bekend als gemeente Wierden, sectie X, nummer 885. Zie bijlage Bijlage 2 voor het volledige bodemonderzoek.

De onderzoekslocatie bestaat uit het erf met leegstaande boerderij en het omliggende grasland. Op de locatie staan verder nog 2 houten schuurtjes en 2 kassen. In het verleden heeft er meer bebouwing op de locatie gestaan.

Deellocatie Grasland

Deze deellocatie bestaat uit grasland en heeft voor zover bekend altijd uit landbouwgrond bestaan. In zowel de boven- als de ondergrond zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwater zijn slechts lichte verhogingen nikkel en barium aangetroffen.

Deellocatie Erf

In het kader van het onderzoek conform de NEN5740 zijn er slechts verhogingen ten opzichte van de streefwaarde aangetroffen in de bovengrond.

In het kader van de NEN5707 “Asbest in grond” is tijdens de maaiveldinspectie op 6 plaatsen asbestverdacht materiaal óp het maaiveld aangetroffen. Ter plaatse van de inspectiegaten 22A, 24A en 32A is een sterk verhoogde concentratie asbest (gewogen) aangetroffen (boven de interventiewaarde 100 mg/kg ds). In inspectiegat 25A is een verhoogde concentratie ten opzichte van “de helft van de interventiewaarde 50 mg/kg ds” aangetroffen (gewogen).

Opgemerkt dient te worden dat er in de geanalyseerde grondmonsters slechts lichte concentraties asbest zijn aangetroffen (zie tabel 14, bijlage 2). De verhoogde gewogen concentraties boven de interventiewaarde worden voornamelijk veroorzaakt daar het aangetroffen asbest materiaal (groter dan 20mm).

De verhoogde concentraties asbest in bodem bevinden zich aan de oostzijde van het erf. Aan de westzijde zijn in de geanalyseerde grondmonsters slechts lichte concentraties asbest aangetroffen. Tevens is er aan de westzijde geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

De aangetroffen verhogingen asbest in de bodem geven aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Echter is op basis van onderhavig onderzoek reeds grotendeels in beeld gebracht waar de verontreiniging aanwezig is. Derhalve is op basis van deze resultaten een saneringscontour opgesteld.

Geadviseerd wordt om dit onderzoek voor te leggen aan het bevoegd gezag. Het bodemonderzoek is aan de gemeente Wierden aangeboden. Geconcludeerd hieruit is dat het bodemonderzoek voldoende dekkend was voor de woonbestemmingen. Het uitgevoerde bodemonderzoek door Terra Agribusiness is door de ODT en de gemeente als passend beoordeeld. Geconcludeerd kan worden dat het bodemonderzoek heeft aangetoond dat er een goed woon- en leefklimaat aanwezig is.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied is omringd door de straten Schapendijk en Klokkendijk. Beide straten kennen een maximum snelheid van 60 kilometer per uur en hebben dubbele rijstroken. Ten eerste is de Schapendijk gelegen ten oosten van het plangebied. Deze straat wordt met name gebruikt voor de afwikkeling van het verkeer voor het perceel gelegen op het plangebied.

In het vigerende bestemmingsplan is er al een woonbestemming aanwezig. Deze bestemming, en de woning, zullen verder van de Schapendijk gesitueerd worden. Hierdoor zal het woon- en leefklimaat verbeteren. De twee compensatiekavels zijn op een gelijke afstand van de omliggende wegen gelegen. Door de geringe verkeersbewegingen en de afstand van de weg tot de woningen kan gesteld worden dat de voorkeursgrenswaarde (48db) niet zal worden overschreden op de woningen.

Daarnaast grenst het plangebied aan de west- en noordzijde aan de Klokkendijk. Dit is net als de Schapendijk een 60 kilometer per uur weg. Deze weg geldt als ontsluitingsweg voor de aanliggende percelen. De camping aan de zuidoost zijde van het plangebied is wellicht de enige functie die voor het meeste verkeer kan zorgen. Deze is echter ontsloten via de Klokkendijk, die vervolgens richting het zuidoosten ontsluiting heeft op de N350, een provinciale weg. Door deze ontsluiting kan gesteld worden dat bezoekers weinig tot geen gebruik maken van de wegen om het plangebied heen.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat de Wet geluidhinder geen belemmeringen vormt voor het plan. Hiermee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatste van de compensatiekavels.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

In de toekomstige situatie is er sprake van een toename van twee woningen op het plangebied. Deze zullen via de Klokkendijik ontsloten worden. Verkeersbewegingen bestaan enkel uit het af en aanrijden van de bewoners. Hierdoor zullen de verkeersbewegingen door het voornemen nauwlijks toenemen. Voor zover er sprake zal zijn van een toename aan verkeersbewegingen, zal deze beperkt zijn. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 8,6 per woning gesteld worden, een totaal van 17,2 (afgerond 18). Er zal geen of nauwlijks sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergeven met 18 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01_0015.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomill.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Er zal geen nader onderzoek noodzakelijk zijn. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01_0016.png" Figuur 4.3: uitsnede risicokaart ter plaatse van het plangebied (blauw omkaderd) (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat op een afstand van circa 310 meter ten noordoosten van het plangebied een risico is opgenomen in de risicokaart. Het gaat hierbij om opslag van rookzwak buskruit in de kruidbunker. Het plangebied is ruim buiten de risicocontour en terreingebied gelegen. In het bestemmingsplan is hiervoor een minimale afstand voor de B-contour opgenomen van 100 meter. Het plangebied valt hier buiten. De dichtsbijzijnde gevoelige functie is gelegen op een minimale afstand van 190 meter. Er kan verondersteld worden dat gevoelige functies die op 300 meter liggen, voldoen aan de gewenste afstand. In het zuidwesten is op een afstand van circa 400 meter een installatie voor propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas gelegen. Hiervoor geldt een risicoafstand van 20 meter. Hier ligt het plangebied ruim buiten. Derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 14 juni 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie .Bijlage 3. Op basis van de watertoets is de normale procedure van toepassing. Op grond van artikel 12 uit het besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Vechtstromen kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Daarbij toetst het waterschap het plan aan het voorkeursbeleid dat is geformuleerd. Voor het verdere proces is contact opgenomen met de RO adviseur van het waterschap (d.d. 03-07-2019).

In de nabijheid van het plangebied ligt waterloop WL02027: WLMDR1066 van waterschap Vechtstromen. De waterloop heeft een belangrijke aan-, af-, en doorvoer functie. Voor het onderhoud van deze waterlopen is een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de insteek noodzakelijk. In deze obstakelvrije zone mag niet zonder toestemming van het waterschap worden gebouwd.

Het voorliggend plan voorziet niet in bouw binnen de contouren van de waterloop. Dit betekent dat met inachtneming van de uitgangspunten zoals verstrekt door het waterschap, het voornemen een positief waterschapsadvies krijgt.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (Natuurbank Overijssel, projectnummer 1337, d.d. 11-12-2017), zie ook Bijlage 1. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Het plangebied valt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 30 meter afstand van het plangebied. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op gronden erbuiten en dus ook niet op het NNN dat op enige afstand van het plangebied ligt.

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Sallandse Heuvelrug ligt op een afstand van circa 4,2 kilometer ten westen van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Om de emissie/depositie NOx in Natura2000-gebied te kunnen berekenen wordt gebruik gemaakt van het computerprogramma Aerius Caluculator (versie 2019) (www.aerius.nl). Voor deze berekening zie Bijlage 5. Voor het bepalen van de emissie, wordt gekeken naar toename van verkeer en de inzet van materieel ten behoeve van ontwikkelfase en de toename van verkeer tijdens de gebruiksfase.

De berekende depositie van NOx/NH3 in verzuringsgevoelige habitattypen in Natura2000-gebied, als gevolg van de ontwikkel- en gebruiksfase, is 0,00 mol/ha/jaar. Calculator biedt nog niet de mogelijkheid om de resultaten van de berekeningen als PDF te exporteren.

Conclusie

De emissie van NOx, als gevolg van activiteiten gedurende de ontwikkel- en gebruiksfase, leidt niet tot een meetbare depositie NOx (of NH3) in Natura2000-gebied.

De sloop en bouw van de woning leiden niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebied. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen Wet natuurbeschermingsvergunning aangevraagd te worden.

Door uitvoering van de Aeriusberekening is aangetoond dat er geen verslechtering van de milieukwaliteit in Natura2000 plaats vindt. Ondanks het feit dat de PAS is vervallen, biedt het programma Aerius-culculator voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteiten op Natura2000 en is de uitkomst van de berekening m.b.v. Aerius-calculator geldig en toepasbaar.

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

Soortenbescherming

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, amfibieën-, vleermuis- en vogelsoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerargeergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er rust- en voortplantingslocaties, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustlocatie en nestelen er vogels in het plangebied.

Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ of zijn niet beschermd (bruine rat, mol, huismuis). De functie van het plangebied als foerageergebied voor deze soorten is niet beschermd. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om de werkzaamheden af te stemmen op de ecologie van grondgebonden zoogdieren om te voorkomen ze onnodig verwond of gedood worden.

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten worden geen vleermuizen verwond of gedood, worden geen verblijfplaatsen van vleermuizen verstoord en wordt functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen niet aangetast.

Het onderzoeksgebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland en Natura2000-gebied. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op die gebieden.

Conclusie  

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soort- of gebiedsbescherming. Er is geen nader onderzoek vereist en er hoeft geen ontheffing of vergunning in het kader van de Wnb aangevraagd te worden. Door uitvoering van de quickscan natuurwaardenonderzoek heeft initiatiefnemer voldaan aan de zorgplicht zoals vermeld in Art. 1.11 van de Wnb.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Wierden beschikt over een archeologische verwachtingskaart. Deze kaart geeft de kans weer op archeologische vondsten. Een uitsnede van deze archeologische verwachtingskaart is opgenomen in figuur 4.4. Het plangebied is aangegeven middels de blauwe contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2019000007-VA01_0017.png"

Figuur 4.4 uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Wierden)

Toets

Uit bovenstaande uitsnede van de gemeentelijke archeologsiche verwachtingskaart blijkt dat het plangebied ligt in een gebied met een hoge, middelhoge en lage verwachting.

Bij ontwikkelingen, in het gebied met een hoge verwachting, met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Aangezien het hier gaat om de realisatie van drie woningen is het niet aannemelijk dat voorliggend voornemen een groter oppervlakte dan 2.500 m2 betreft. Bij middelhoge verwachting gaat het om een oppervlakte van 5.000 m2 en bij lage verwachting om 10 hectare. Hier blijft het plan ruimschoots onder.

Op het plangebied waren twee gemeentelijke monumenten gelegen. Deze zijn verder behandeld in paragraaf 3.3.2.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in, op in de directe nabijheid van het plangebied, geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via de Klokkendijk en Schapendijk. Deze twee wegen omsluiten het plangebied. Op de Schapendijk zal alleen de her te bouwen woning ontsloten worden/blijven. De twee extra woningen zullen ontsloten worden via de Klokkendijk.

In paragraaf 4.6 is de luchtkwaliteit besproken. Hierin is geconcludeerd dat er een maximale extra verkeersgeneratie van 18 voertuigen kan ontstaan. Er zal een nieuw inrit (voor beide compensatie woningen) worden aangebracht op de Klokkendijk. De bestaande inrit op de Schapendijk zal behouden blijven. De Klokkendijk is dusdanig ingericht dat deze beperkte toename gemakkelijk afgewikkeld kan worden. Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit plan besloten ontwikkelingen.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Voor de twee extra woningen is het noodzakelijk dat er minimaal 2 parkeerplaatsen per vrijstaande woning worden gerealiseerd. Hiervoor biedt het terrein voldoende ruimte. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

'Agrarisch met waarden - landschap'

De bestemming 'agrarisch met waarden - landschap' zal toegekend worden aan de gronden die om de woningen heen liggen, ter plaatse van het plangebied aan de Schapendijk 26.

De op de verbeelding aangewezen gronden voor 'Agrarisch met waarden - landschap' zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf, niet zijnde de opslag van veevoer en agrarische producten. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor kwekerijen, (niet zijnde boomkwekerijen), het hobbymatig houden van vee, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarde, infrastructurele voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van van de waterhuishouding.

Alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 2 meter, waarbij een aantal bouwwerken specifiek zijn uitgesloten. Binnen deze bestemming is het mogelijk, middels een omgevingsvergunning, bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren.

'Bos'

Deze bestemming betreft gronden die niet of nagenoeg niet in gebruik zijn bij de landbouw en waaraan belangrijke natuurlijke en landschappelijke waarden kunnen worden toegekend. De bestemmingsregeling is dan ook gericht op het handhaven c.q. het versterken van deze waarden.

De aanlegvergunningen zijn erop gericht de aanwezige waarden zoveel mogelijk te handhaven. Een aantal aanlegvergunningen voorkomt, dat voor het uitvoeren van diverse activiteiten de waarde van het gebied onevenredig zou kunnen worden aangetast. Een aanlegvergunning is niet vereist, indien de andere-werken of werkzaamheden worden uitgevoerd in het kader van een beheersplan, zoals is voorzien in de Natuurbeschermingswet, dan wel indien een vergunning ingevolge deze wet is vereist.

In de bestemming Bos is opgenomen dat de gronden bestemd zijn voor bos en voor dichte beplantingsstroken. Onder dichte beplantingsstroken wordt verstaan: opgaande beplanting, struiken, bomen et cetera.

'Wonen'

De op de verbeelding voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen, met dien verstande dat de gronden mede zij bestemd voor landschappelijke inpassing en bed & breakfast is toegestaan in de woning en/of een aan de woning aangebouwd gebouw. Daarnaast zijn op de gronden bijbehorende gebouwen, bouwwerken (geen gebouw zijnde), tuinen en erven toegestaan. Tenslotte zijn kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis toegestaan. Voor deze functies zijn regels opgenomen in de ‘specifieke gebruiksregels’.

Per bestemmingsvlak mag niet meer dan één woning worden gebouwd. De inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 750 m3 en kent een maximale goothoogte van 7 meter. De dakhelling mag bij zowel hoofd- en bijgebouwen niet minder dan 25 en niet meer dan 60 graden bedragen.

Dakoverstekken zullen niet meegenomen worden in de inhoudsmaten, aangezien zij, conform het beeldkwaliteitsplan, dienen ter volmaking van de architectonische eenheid en kwaliteit van de woningen.

Erf- en terreinafscheidingen mogen worden gebouwd tot een bouwhoogte van 2 meter. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder begrepen overkappingen, mogen worden gebouwd tot maximaal 5 meter.

'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'

Deze dubbelbestemming is gegeven aan de gronden met een hoge trefkans (Indicatieve Kaart Archeologische Waarden). De in de planregels genoemde regels gelden naast de bestemmingen die de gronden reeds vanwege hun ligging/gebruik/verschijningsvorm is toegekend. Ter bescherming van de archeologische waarden zijn aanlegvergunningen opgenomen bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachtingswaarde. In verband met (verwachte) archeologische waarden is voor een nader aangeduid gebied een dubbelbestemming opgenomen en is bepaald dat in beginsel een bouwverbod geldt en dat een aanlegvergunning is vereist voor ingrepen dieper dan 50 cm beneden het maaiveld. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk wanneer wanneer het bouwwerken of -projecten betreft met een oppervlakte van minder dan 2.500 m2. De gemeente Wierden is gestart met het opstellen van een eigen archeologie beleid. Wanneer dit is afgerond zal dit via een aparte procedure juridisch-planologisch worden vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 14 juni 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 12 augustus 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.