direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening Blokkendijk 1"
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2018000006-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening Blokkendijk 1"' van de gemeente Wierden.

1.2 de verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening Blokkendijk 1"' bestaande uit de kaart met het nummer NL.IMRO.0189.BP2018000006-VA01.

1.3 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat un het GML-bestand NL.IMRO.0189.BP2018000006-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 afwijking

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (kwekerijen en houtteelt daaronder niet begrepen) en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, fruitteeltbedrijf, een (boom)kwekerijbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een vis- of wormenkwekerij;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingsconcentratie

het centraliseren van bebouwing;

1.10 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.11 bedrijfsgebouw/dienstgebouw

een gebouw, dat voor de uitoefening van het terrein noodzakelijk is;

1.12 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, enkel slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.13 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.17 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, zoals weergegeven in bijlage 1;

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 CROW

oorspronkelijke afkorting van 'Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, non-profit kennispartner voor (decentrale) overheden, aannemers en adviesbureaus;

1.25 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 geluidsgevoelige objecten

woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en kinderdagverblijven), dan wel daarmee naar soort, aard en omvang gelijk te stellen functies alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen (delen van een onderwijsgebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten, vallen niet onder Wet geluidhinder);

1.29 hobbymatig houden van dieren

het niet bedrijfsmatig houden van dieren;

1.30 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.31 kelder

een gedeelte van een gebouw, dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw;

1.32 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

1.33 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-maatschappelijke, sociaalmedische, sociaalculturele (met inbegrip van een buurthuis of soortgelijke voorziening) en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.34 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.35 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.36 opslag organisch materiaal

tijdelijke (maximaal 12 maanden) opslag van organisch materiaal zoals bladeren, berm- en slootmaaisel uit de omgeving op agrarische grond dat wordt gebruikt ter verbetering van de bodemstructuur van de agrarische gronden. De ondergrond mag niet worden verhard, indien dit gewenst is dan kan aansluiting worden gezocht bij het agrarisch erf waarbinnen en aansluiten aan het bestemmingsvlak kuilvoerplaten zijn toegestaan;

1.37 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de vloer dan wel het laagst gelegen gedeelte van het bouwwerk is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden maaiveld;

1.38 overkapping (bijbehorend bouwwerk)

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een van boven afgesloten of afgedekte ruimte met maximaal één wand;

1.39 paardenbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining.

1.40 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.41 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
1.42 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.43 recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.44 recreatiewoning

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.45 ruimtelijk kwaliteitsplan

een plan dat beschrijft op welke wijze het erf landschappelijk gezien is ingepast in zijn omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken en kwaliteiten worden doorvertaald in de inrichting van het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende maatregelen elders, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Voor het bepalen van de sterke gebiedskenmerken en kwaliteiten moet gebruik gemaakt worden van het Landschapsontwikkelingsplan gemeente Wierden;

1.46 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.47 voldoende parkeergelegenheid

parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de richtlijnen van de CROW-publicatie 381 'toekomstbestendig parkeren';

1.48 weg

voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg, bestaande uit één hoofdrijbaan of hoofdrijbanen, daaronder niet begrepen de in-/uitvoegstroken, voorsorteervakken, weefvakken, fietspaden en parallelwegen;

1.49 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.50 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.51 woonzorginstelling

een voorziening functioneel ingericht op het bieden van zorg, bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere huishoudens door hulpbehoevenden op het fysieke, psychische en/of sociale vlak met extra zorg en/of begeleiding, dan wel een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (24-uurs), met de daarbij behorende voorzieningen waar onder in elk geval dagbesteding voor zowel bewoners als andere hulpbehoevenden wordt verstaan;

1.52 zorgeenheid

een zelfstandig gedeelte van een woonzorginstelling dat is bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 De afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens:

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 1 m, respectievelijk overstekken van meer dan 1 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel.

2.1.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.3 De breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.1.4 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.5 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden afwijkende goothoogtes ten behoeve van esthetische accenten (tot een maximum van 25% van de totale gootlengte) buiten beschouwing gelaten.

2.1.6 De hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.1.7 De inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ofhet hart van de scheidsmuren) en de hiermee gelijk te stellen denkbeeldige gevels van overkappingen en aanbouwen en de buitenzijde van daken en dakkapellen, met dien verstande dat een kelder dient te worden meegerekend indien er sprake is van een ruimtelijke uitstraling en de kelder van buiten toegankelijk is met uitzondering van de inhoud van een kelder bij een recreatiewoningen, deze moet altijd worden meegerekend bij de inhoudsbepaling.

2.1.8 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.9 De verticale diepte van een bouwwerk:

van de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein tot aan de bovenzijde van de vloer van het ondergronds gelegen (deel van ) het gebouw.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, niet zijnde de opslag van veevoer en agrarische producten;
  • b. het houden en laten grazen van vee, waaronder hobbymatig ten behoeve van het in lid 4.1 vermelde gebruik;
  • c. het verbouwen van gewassen, waaronder hobbymatig ten behoeve van het in lid 4.1 vermelde gebruik;
  • d. kwekerijen, niet zijnden boomkwekerijen
  • e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarde;
  • f. infrastructurele voorzieningen en erfontsluitingswegen ten behoeve van het in lid 4.1 vermelde gebruik;
  • g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • h. natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
  • i. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals onverharde en (half)verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  • j. tijdelijke (maximaal 12 maanden) opslag van organisch materiaal tot een maximale hoeveelheid van 600 m³ ten behoeve van verbetering van de bodemstructuur;
  • k. het treffen van landschapsmaatregelen, waaronder de landschapsmaatregelen zoals vermeld in bijlage 2;

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde ten dienste van de bestemming, worden gebouwd.

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest zijn niet toegestaan;
  • c. teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. landschappelijke inpassing;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.2 ten behoeve van de realisering van zonnepanelen, met dien verstande dat:
    • 1. deze grenzen aan de bestemming 'Maatschappelijk';
    • 2. de afstand van de zonnepanelen tot de grens van het bouwblok van voorgenoemde bestemming niet meer bedraagt dan 50 meter;
    • 3. de oppervlakte aan zonnepanelen niet meer bedraagt dan 500 m²;
    • 4. de hoogte niet meer bedraagt dan 1,50 m;
    • 5. de noodzaak om buiten het bestemmingsvlak 'Maatschappelijk' te bouwen voldoende wordt onderbouwd;
    • 6. de zonnepanelen landschappelijk ingepast worden;
    • 7. geen zonnepanelen geplaatst worden op essen of kampen of (archeologisch) monument;
    • 8. de bestaande houtopstanden worden gerespecteerd;
    • 9. tegelijkertijd de afwijking genoemd in 3.6 onder e wordt toegepast.

3.4.1 Afwijkingskader

Bij toepassing van de voorgenoemde afwijkingsbevoegdheid in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval niet gerekend het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. het diepploegen en -woelen van de bodem (maximaal tot 2 m);
  • b. het aanleggen van een drainagestelsel;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  • d. het treffen van de landschapsmaatregelen, zoals vermeld in Bijlage 2.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 ten behoeve van de opslag van veevoer en agrarische producten.

3.6.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven en vergraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden en/of verbeteren van sloten en/of greppels;
  • c. het dempen van sloten en greppels;
  • d. het dempen van kleine geïsoleerde wateren;
  • e. het aanbrengen van verharding met een oppervlakte groter dan 300 m²;
  • f. het aanleggen van (half-)verharde recreatieve paden en voorzieningen met een oppervlakte groter dan 200 m².

3.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. het treffen van de landschapsmaatregelen, zoals vermeld in bijlage 2, betreffen;
  • c. infrastructurele voorzieningen ten behoeve van het in lid 4.1 vermelde gebruik betreffen;
  • d. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

3.7.3 Afwegingskader

Van strijdig gebruik als bedoeld in artikel 3.16 lid 1 onder a Wet ruimtelijke ordening is geen sprake indien de waarden van deze gronden niet onevenredig worden geschaad, dan wel de mogelijkheid voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden verkleind.

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen, met daarbijbehorende gebouwen bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de 'specifieke vorm van maatschappelijk - geluidgevoelige objecten' géén geluidsgevoelige objecten zijn toegestaan;
  • b. één bedrijfswoning;
  • c. maatschappelijke activiteiten, waarbij bebouwing ten behoeve van deze activiteiten uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – zorgeenheden', met dien verstande dat onder maatschappelijke activiteiten ondermeer wordt verstaan:
    • 1. dagbesteding voor ouderen;
    • 2. zorggerelateerde appartementen, met dien verstande dat dit maximaal 6 appartementen mag betreffen;
    • 3. een kinderdagverblijf;
    • 4. woonzorginstelling;
    • 5. zorgaccomodaties, met dien verstande dat dit maximaal 30 accommodaties mag betreffen;
    • 6. extensieve buitenruimtes, zoals speelweides en recreatieve buitenruimtes;
  • d. het hobbymatig houden van dieren ten behoeve van de functies als genoemd onder sub c;
  • e. opslag ter plaatse van bebouwing met de aanduidig 'opslag', met dien verstande dat is toegestaan:
    • 1. opslag ten behoeve van het onder a tot en met c vermelde gebruik;
    • 2. opslag van materialen en werktuigen;
  • f. de uitoefening van de bestaande agrarische bedrijfsactiviteiten in het plangebied tot een periode van maximaal twee jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan (waaronder wordt begrepen het exploiteren van de bestaande pluimvee-activiteiten), met dien verstande dat deze activiteiten aantoonbaar moeten zijn gestopt alvorens wordt gestart met de maatschappelijke activiteiten zoals genoemd onder 4.1 sub a tot en met c;

 

met daarbij behorende:

  • g. gebouwen, waaronder wordt begrepen de bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  • h. bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde;
  • i. tuinen en erven;
  • j. terreinen en parkeervoorzieningen;
  • k. infrastructurele voorzieningen;
  • l. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

met dien verstande dat de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 5.000 m², met dien verstande dat de oppervlakte van de in lid 4.2.2 en lid 4.2.3 genoemde gebouwen hier niet onder valt, en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – zorgeenheden' de gezamenlijke oppervlakte maximaal 2.200 m² zijn;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan bedragen dan 10 m;
  • d. de dakhelling mag niet minder dan 15° bedragen, met dien verstande dat voor een oppervlakte van ten hoogste 100 m² de dakhelling 0° mag bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder b tot en met d geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en in voorkomend geval van herbouw, gehandhaafd mogen worden.

4.2.2 Bedrijfswoning

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de inhoud van de dienstwoning mag niet meer bedragen dan 750 m3, exclusief de inhoud van kelders voor zover deze zijn gelegen onder een gebouw en deze van buiten niet toegankelijk is, met dien verstande dat indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere inhoud aanwezig was, deze grotere inhoud als maximum geldt.

4.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken ten behoeve van dienstwoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 180 m2;
  • b. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 8 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 15% lager dient te zijn dan de dienstwoning, met een minimum van 1 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c geldt in geval van een bedrijfswoning met één bouwlaag, dat de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 4 m mag bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met d geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen worden, echter niet in geval van herbouw.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van perceels- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde mag niet meer dan 6 m bedragen.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 4.2.1 onder b en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 8 m;
  • b. 4.2.1 onder c en toestaan dat de bouwhoogte wordt verhoogd tot 12 m.

4.3.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

4.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Algemeen

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ten behoeve van maatschappelijke activiteiten overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder dat de uitoefening van de bestaande agrarische activiteiten aantoonbaar zijn beëindigd.

4.5.2 Voorwaardelijke verplichting - Landschapsmaatregelen fase 1
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik en het in gebruik laten namen van nieuwe bouwwerken overeenkomstig de in 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen en beeldkwaliteitseisen conform het in Bijlage 2 (fase 1, legenda) opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan en erfinrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen nieuwe bouwwerken overeenkomstig de in 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving gebruikt worden en in gebruik genomen worden onder de voorwaarde dat binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen en beeldkwaliteitseisen conform het in Bijlage 2 (fase 1) opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan en erfinrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

4.5.3 Voorwaardelijke verplichting - Landschapsmaatregelen fase 2
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik en het in gebruik laten namen van bouwwerken overeenkomstig de in 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving en zoals vermeld in Bijlage 2 (fase 2, legenda) zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen en beeldkwaliteitseisen alsmede de benodigde sloop van de bestaande bebouwing conform het in Bijlage 2 (fase 2, legenda) opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan met erfinrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing, waarbij geldt dat:
    • 1. Deze verplichting qua landschappelijke inpassing alsmede de sloopverplichting van de bestaande bebouwing pas van kracht wordt nadat de bebouwing is gerealiseerd zoals is weergegeven in de legenda van fase 2;
    • 2. Deze bijbehorende landschapsmaatregelen (als gevolg van het mogen realiseren van fase 2) binnen een termijn van twee jaar na realisatie van de bebouwing conform het in Bijlage 2 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan en erfinrichtingsplan moeten zijn aangelegd.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5 sub a onder 1 en sub b, indien in plaats van de landschapsmaatregelen, zoals opgenomen in het Erfinrichtingsplan in bijlage 2, andere landschapsmaatregelen wordt getroffen, met dien verstande dat:

  • a. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in het Erfinrichtingsplan in bijlage 2 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in het Erfinrichtingsplan in bijlage 2 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Bebouwingsgrenzen

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dienen, wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan een verkeersbestemming een afstand van 15 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijbaan in acht wordt genomen.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als paardenbak;
  • b. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

7.2 Uitzondering strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:

  • a. de opslag van materiaal en het stallen van caravans in (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen;
  • b. vooruitlopend op de gehele realisatie van voorliggend planvoornemen het gebruiken van de bedrijfswoning voor gedeeltelijke dagopvang.

7.3 Parkeren
7.3.1 Parkeren

Ten behoeve van het parkeren dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, met dien verstande dat sprake is van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:

  • a. voldaan wordt aan de normen uit de CROW-publicatie 381 'toekomstbestendig parkeren', zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging;
  • b. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de CROW-publicatie 381 'toekomstbestendig parkeren', zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging;
  • c. voldaan wordt aan de door CROW-publicatie 381 'toekomstbestendig parkeren' gehanteerde indeling in het buitengebied.

7.3.2 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in 7.3.1 , indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor het pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

7.4 Voorwaardelijke verplichting - bodemsanering

Tot een met dit plan strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het in gebruik laten nemen van de nieuwe gebouwen in fase 2 zoals vermeld in Bijlage 2 (fase 2, legenda) zonder:

  • a. de sanering van de saneringsplichtige bodemverontreinigingen zoals aangetoond in het Bijlage 3; en/of:
  • b. dat door een ter zake deskundige is verklaard dat de bodemkwaliteit geschikt wordt geacht voor het beoogde gebruik.

7.5 Voorwaardelijke verplichting - peil

Tot een met dit plan strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het bouwen van en in gebruik laten nemen van nieuwe gebouwen, zonder dat het vloerpeil dusdanig hoog is gelegd zodat er bij extreme buien geen water in het gebouw komt. Het vloerpeil ligt in deze gevallen minimaal 20 cm boven de kruin van de meest nabij gelegen weg. Daarbij mag bij extreem hevige neerslag (1/250 jaar, 90 mm/u) geen schade optreden aan de bebouwing in het plangebied.

7.6 Voorwaardelijke verplichting - waterberging
  • a. Tot een met de bestemming 'Maatschappelijk' strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik (laten) nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder de aanleg en instandhouding van (een) waterbergende voorziening(en) op eigen terrein met een waterbergende capaciteit van 0,040 m³ per m² van het bebouwd oppervlak teneinde te komen tot een goede waterhuishoudkundige situatie;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 12 maanden na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de waterbergende voorziening als bedoeld onder a.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsbevoegdheid
8.1.1 Omgevingsvergunning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dat uit stedenbouwkundig oogpunt en/of welstand ter plaatse wenselijk is;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de vergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van de andere werken wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • e. de bestemmingsregels en toestaan dat telecommasten tot een hoogte van niet meer dan 40 m worden geplaatst;
  • f. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m2;
  • g. de bestemmingsregels ten behoeve van tijdelijk kamperen in groeps- of verenigingsverband met een duur van niet meer dan 10 dagen (opbouw- en afbreekdagen daaronder begrepen);
  • h. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2.

8.1.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

10.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.

10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag tot maximaal twee jaren na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan worden voortgezet. Dit betekent dat, in afwijking van het bepaalde in hoofdstukken 2 en 3 van deze regels, geldt dat de pluimveehouderij, geëxploiteerd aan de Blokkendijk 1 te Zuna (gemeente Wierden), voor maximaal twee jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan, mag worden voortgezet overeenkomstig de huidige omvang, waarbij de exploitatie uitsluitend mag plaatsvinden door de huidige bewoners en exploitant. Zodra er gestart wordt met de uitvoering van de maatschappelijke activiteiten van voorliggend planvoornemen, geldt dat de bedrijfsactiviteiten van de pluimveehouderij moeten worden beëindigd en vervalt het recht om deze bedrijfsactiviteiten te exploiteren.

10.5 Strijdig gebruik
  • a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • b. Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening Blokkendijk 1" van de gemeente Wierden.