Plan: | Buitengebied 2009, herziening Reintsweg 1c en 3/ Lage Eggeweg 11 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.BP2015000014-VA01 |
Voorliggend plan ziet toe op de sloop van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen op de locaties Reintsweg 3 in Enter, de Lage Eggeweg 11 te Wierden en de Reintsweg 1c te Enter. Ter compensatie voor de sloop van deze (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen zullen er 2 burgerwoningen worden teruggebouwd. Eén burgerwoning zal worden gebouwd op het sloopperceel Reintsweg 3. De andere burgerwoning zal worden gerealiseerd bij het perceel Reintsweg 1c in Enter.
Omdat bovenstaande ontwikkeling toeziet aan het wijzigen van (voormalige) agrarische erven in woonerven past deze niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Het plangebied bestaat uit de volgende drie percelen in het buitengebied van de gemeente Wierden:
- Reintsweg 1c, Enter (kadastraal gemeente Wierden, sectie Z, nummer 920);
- Reintsweg 3, Enter (kadastraal gemeente Wierden, sectie Z, nummers 993 & 1005);
- Lage Eggeweg 11, Wierden (kadastraal gemeente Wierden, sectie N, nummer 26);
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan. Voor de locatie Reintsweg 1c is de begrenzing van het plangebied gebaseerd op het kadastrale perceel. De begrenzing van het plangebied is voor de locaties Reintsweg 3 in Enter en de Lage Eggeweg 11 in Wierden gebaseerd op de vigerende bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied in het landelijk gebied van Wierden (bron: Atlas Overijssel)
Het merendeel van het plangebied is gelegen binnen bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' van de gemeente Wierden. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 januari 2010.
In dit bestemmingsplan is aan het agrarische erf aan de Reintsweg 3 in Enter de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' toegekend met de aanduidingen 'intensieve veehouderij' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Aan het agrarische erf aan de Lage Eggeweg 11 in Wierden is de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' toegekend met de aanduidingen 'afwijkende maatvoering', 'intensieve veehouderij' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Aan de grond ten oosten van de locatie Reintsweg 1c in Enter is in het bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' toegekend.
Een deel van het plangebied aan de Reintsweg 1c is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied 2009, Reintsweg 1a, 1b en 1c in Enter' van de gemeente Wierden. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2013. In dit bestemmingsplan is aan het verharde/bebouwde deel van de Reintsweg 1c reeds de bestemming 'Wonen' toegekend met de aanduiding 'Maximaal aantal wooneenheden: 1', 'bedrijf aan huis' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. De aanduiding 'Maximaal aantal wooneenheden: 1' is opgenomen voor de bestaande woning op Reintsweg 1b. De bouw van een extra woning op dit perceel past dus niet binnen het geldende bestemmingsplan.
De gronden met de agrarische bestemmingen zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven. De voorgenomen ontwikkeling richt zich op de beëindiging van de agarische bedrijven, sanering van landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en het gebruik van de erven voor woondoeleinden. Ter compensatie worden bovendien twee extra burgerwoningen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling past niet binnen de vigerende bestemmingsplannen, zodat een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
In figuur 1.2 is een uitsnede van de vigerende bestemmingsplannen weergegeven. De gronden waarop voorliggend bestemmingsplan toeziet zijn met een rode omlijning weergegeven.
Figuur 1.2: Fragment bestemmingsplan Buitengebied 2009 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het planproces wordt op de volgende manieren vormgegeven:
De toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Reintsweg 1c en 3/ Lage Eggeweg 11' is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd:
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de landschapsaspecten en de huidige situatie gegeven. Hierna volgt in hoofdstuk 3 een omschrijving van het project. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Wierden beschreven. In hoofdstuk 5 alle relevante milieuthema's belicht. Hoofdstuk 6 gaat in op de planregels die in het voorliggende bestemmingsplan zijn opgenomen. In de hoofdstuk 7 wordt respectievelijk ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Reintsweg 1c en 3/ Lage Eggeweg 11' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding is de bestemming van de bewuste percelen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.
Het perceel Reintsweg 1c ligt in het buitengebied op circa 1.500 meter ten oosten van Enter. Op het erf bevindt zich momenteel alleen een bedrijfsgebouw welke in het vigerende bestemmingsplan ook is aangeduid als 'bedrijf aan huis'. Het betreffende bedrijfsgebouw heeft een oppervlakte van 315 m² en wordt gebruikt voor opslag van elektrotechnische materialen en overige kleine materialen. De werkzaamheden vinden met name plaats op de opdrachtlocatie. Rondom het bedrijfsgebouw is erfverharding aanwezig. Het perceel heeft een eigen inrit aan de Reintsweg. Ten oosten van het perceel ligt een klein weiland van ca. 2.100 m².
In de directe omgeving van de Reintsweg 1c liggen twee woonerven aan de Reintsweg 1a en 1b. Voor deze erven heeft is in 2013 een bestemmingsplan vastgesteld waarbij op de percelen Reintsweg 1a en 1b een burgerwoning mogelijk is gemaakt en voor de Reintsweg 1c het bedrijf aan huis. Voor het overige bestaat de omgeving uit agrarische gronden en landschappelijke elementen als houtwallen.
Figuur 2.1: Luchtfoto 2014 van Reintsweg 1c, Enter (bron: Atlas Overijssel)
Het perceel Reintsweg 3 ligt in het buitengebied op circa 2.400 meter ten oosten van Enter. Op het erf bevinden zich naast twee (voormalige) agrarische bedrijfswoningen diverse (voormalige) agrarische gebouwen. Deze gebouwen zijn allen ten westen van de bedrijfswoningen gesitueerd. Het gaat daarbij om stallen en schuren. De exacte oppervlakte aan gebouwen is ingemeten op 13 maart 2014. Daaruit blijkt dat de totale oppervlakte aan te slopen gebouwen voor deze locatie 1.613 m² bedraagt.
In de directe omgeving van het erf ligt aan de noordzijde een weiland met daarachter recreatiepark 't Schutttenbelt. In de noordoosthoek van dit weiland is ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren een bijgebouw met een oppervlakte van ca. 80 m² aanwezig. Ten oosten en westen van het erf liggen twee bospercelen. Aan de zuidzijde van het erf ligt de Reintsweg met wederom een bosperceel en een woonerf.
Figuur 2.2: Luchtfoto 2014 van Reintsweg 3, Enter (bron: Atlas Overijssel)
Het perceel Lage Eggeweg 11 ligt in het buitengebied op circa 1.500 meter ten noordwesten van Wierden. Op het erf bevindt zich een (voormalige) agrarische bedrijfswoning en enkele (voormalige) agrarische gebouwen. Deze gebouwen zijn allen ten noorden van de bedrijfswoning gesitueerd. Het gaat daarbij om stallen en schuren. Eén van deze gebouwen wordt in het kader van voorliggend gebouw gesaneerd. Het gaat daarbij om de meest westelijk gelegen stal. De exacte oppervlakte van het gebouw bedraagt 420 m². De activiteiten met betrekking tot de agrarische bedrijfsvoering zijn gestaakt, waardoor deze stal geen functie meer heeft.
In de directe omgeving ligt op ca. 160 meter ten noordwesten van het erf een agrarisch bedrijf (Lage Eggeweg 13, Wierden). Op ca. 150 meter ten oosten van het erf ligt een ander agrarisch bedrijf (1e Lageveldsweg 5, Wierden). Op een afstand van ca. 70 meter ten zuiden van het erf ligt een woonerf (Vlierdijk 3, Wierden).
Figuur 2.3: Luchtfoto 2014 van Lage Eggeweg 11, Wierden (bron: Atlas Overijssel)
In dit hoofdstuk wordt de gewenste situatie beschreven. Ten behoeve van voorliggend initiatief is ook een 'Rood voor rood plan' opgesteld, welke is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting. Op hoofdlijnen gaat het om de sloop van 2.033 m² aan landschapontsierende gebouwen, de realisatie van 2 compensatiewoningen en de landschappelijke inpassing van de betrokken erven. Hieronder wordt dit alles nader uiteengezet.
Op twee locaties (Reintsweg 3 en de Lage Eggeweg 11 te Wierden) in het buitengebied worden voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Het gaat bij deze locaties om stallen en schuren die momenteel niet meer functioneel voor het boerenbedrijf gebruikt worden. Dit heeft onder andere tot gevolg dat er niet langer geïnvesteerd wordt in het onderhoud van de schuren en de verschijningsvorm achteruit gaat. Om verder verval van de landschapsontsierende schuren te voorkomen en de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving van de erven te verbeteren is het wenselijk dat de stallen gesaneerd worden. Op één locatie, en Reintsweg 1c te Enter, verdwijnt slechts een beperkt deel van een bedrijfsgebouw, het overige deel blijft behouden. Hieronder wordt per locatie inzicht geboden in de sloopopgave.
Reintsweg 3, Enter
Op de locatie Reintsweg 3 vindt de grootste sloopopgave plaats. Op het erf bevinden zich naast twee (voormalige) agrarische bedrijfswoningen diverse (voormalige) agrarische gebouwen. Deze gebouwen zijn allen ten westen van de bedrijfswoningen gesitueerd. Het gaat daarbij om stallen en schuren. De exacte oppervlakte aan gebouwen is ingemeten op 13 maart 2014. Daaruit blijkt dat de totale oppervlakte aan te slopen gebouwen voor deze locatie 1.613 m² bedraagt. Zie onderstaande afbeelding om te zien om welke gebouwen en oppervlakten het gaat. Daarnaast wordt een groot deel van de aanwezige erfverharding ook gesaneerd. De bedrijfswoning blijft behouden als burgerwoning.
Ter compensatie van de sanering van de (voormalige) agrarische gebouwen wordt op dit erf één extra compensatiewoning gerealiseerd. In de volgende paragraaf bij landschappelijke inpassing staat de nieuwe erfinrichting opgenomen.
Figuur 3.1: Sloopopgave Reintsweg 3, Enter
Reintsweg 1c, Enter
Op het erf aan de Reintsweg 1c bevindt zich momenteel alleen een schuur welke op basis van het gemeentelijk VAB-beleid in gebruik is als opslagruimte van elektrotechnische materialen en overige kleine materialen. De oppervlakte van die schuur bedraagt 315 m². Van deze schuur dient minimaal 83 m² gesloopt te worden.
Ten oosten van de schuur aan de Reintsweg 1c wordt, ter compensatie van de totale sloopopgave, één compensatiewoning terug gebouwd. Conform het beleid dient normaal gesproken de bestaande schuur volledig gesaneerd te worden. Tegelijkertijd heeft de nieuwe compensatiewoning recht op een bijgebouw. Standaard mag er bij een compensatiewoning 100 m² aan bijgebouwen worden gerealiseerd. Tegelijkertijd is er sprake van een VAB-locatie welke de eigenaar ook in de toekomst als opslagruimte van elektrotechnische materialen en overige kleine materialen wenst te gebruiken. Wanneer een VAB-locatie in combinatie met Rood voor rood meer bijgebouwen nodig heeft dient voor dat VAB-gebouw minimaal 3x zoveel te worden gesloopt, dan dat er wordt terug gebouwd. Een derde van de oppervlakte aan sloop aan de Lage Eggeweg 11 (140 m²) wordt daarom ingezet om aan de Reintsweg 1c een groter bijgebouw te kunnen realiseren. De totale toegestane oppervlakte aan bijgebouwen mag aan de Reintsweg 1c dan 240 m² bedragen. De initiatiefnemer wenst een aangebouwd bijgebouw te bouwen van 8 m². Daarmee resteert er een oppervlakte van 232 m² voor het vrijstaande bijgebouw. Dit betekent dat er van de bestaande schuur van 315 m² minimaal 83 m² gesloopt moet worden. Zie onderstaande afbeelding om te zien om welke schuur en oppervlakte het gaat.
Figuur 3.2: Sloopopgave Reintsweg 1c, Enter
Lage Eggeweg 11, Wierden
Op het perceel Lage Eggeweg 11 te Wierden, bevindt zich naast de te handhaven woning met schuur en werktuigenberging een voormalige (vleesvarkens)stal met een oppervlakte van 420 m². De activiteiten met betrekking tot de agrarische bedrijfsvoering zijn gestaakt, waardoor deze stal geen functie meer heeft. De huidige eigenaar is bereid deze stal te slopen in ruil voor nieuw groen. De betreffende sloopstal is in onderstaande figuur rood omlijnd. Met de sloop van deze stal neemt op deze locatie de verstening van het landelijk gebied af. Door de vrijkomende ruimte opnieuw in te richten met groen is er sprake van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Bovendien is er door de beëindiging van het agrarische bedrijf (omzetten bestemming) sprake van een verbetering van de milieukwaliteit.
Op het erf aan de Lage Eggeweg 11 wordt geen compensatiewoning gerealiseerd.
Figuur 3.3: Sloopopgave Lage Eggeweg 11, Wierden
De gemeente heeft de ervenconsulent van Het Oversticht verzocht om advies uit te brengen in verband met dit Rood voor roodplan. Voor het opstellen van het advies is op 16 juni 2014 een bezoek gebracht aan de drie betrokken erven. Op 20 augustus 2014 is het definitieve advies uitgebracht, welke als bijlage is opgenomen in het 'Rood voor rood plan' (Bijlage 1). Daarin is per locatie een aantal specifieke aandachts- en adviespunten aangegeven. De conclusie luidt dat een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op de drie locaties op verschillende manieren wordt bereikt. Daarbij is het belangrijk dat gebruik wordt gemaakt van bestaande waardevolle lijnen, beplantingen, doorzichten en van streekeigen materialen.
Ten behoeve van voorliggend plan is voor de drie betrokken erven een erfinrichtingsplan opgesteld, waarbij gebruik is gemaakt van het advies van de ervenconsulent. Op basis van de nieuwe erfinrichting is een beplantingsplan opgesteld (Hannink landschapsvormgeving, oktober 2015). Zie bijlagen 2, 3 en 4 bij de regels voor de exacte plannen. Om te borgen dat de ontwikkelingen landschappelijk worden ingepast zijn de beplantingsplannen als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de bijlage bij de regels.
De realisatie van een compensatewoning op de adressen Reintsweg 1c en 3 leidt slechts tot een beperkte toename van verkeer. De bestaande inrichting van de Reintsweg kan een dergelijke beperkte toename aan. Op eigen erven wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid zodat er geen overlast voor de omgeving ontstaat.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de dertien onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Conclusie
Het plan raakt geen rijksbelangen zoals hiervoor zijn gesteld. Daarmee is het initiatief in overeenstemming met het rijksbeleid, zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldaan moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Voorliggend bestemmingsplan maakt binnen het plangebied de realisatie van 2 nieuwe burgerwoningen mogelijk. Woningbouwontwikkelingen kunnen conform de begripsbepaling uit het Bro gezien als een stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie omtrent de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking blijkt echter dat een aantal van 2 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Conclusie
Het plan omvat geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame ontwikkeling kan derhalve achterwege blijven.
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied. Voor zover regels uit de verordening op voorliggend plan van toepassing zijn worden deze in de volgende paragraaf getoetst onder de 'generieke beleidskeuzes'.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht en getoetst.
Figuur 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel)
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Conclusie
Het saneren van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen levert geen strijdigheden op met de generieke beleidskeuzes. Daarom is voor dit plan specifiek gekeken naar de locaties waar een compensatiewoning wordt gerealiseerd.
Op de locaties Reintsweg 1 (a-c) en Reintsweg 3 in Enter zullen de twee compensatiewoningen worden gerealiseerd. Voor de locatie Reintsweg 1 geldt dat deze niet is gelegen in één van de genoemde reserveringsgebieden. De locatie Reinstweg 3 in Enter is voor het thema 'externe veiligheid' aangeduid als 'laagvliegroutes en funnel'. Deze bepaling heeft echter alleen gevolgen voor de realisatie van windturbines. Voor het overige geldt dat ook deze locatie niet is gelegen in één van de overige reserveringsgebieden.
Bij voorliggend plan worden twee nieuwe woningbouwkavels gerealiseerd in het buitengebied van Enter (groene omgeving). Derhalve dient aan artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls groene omgeving) van de verordening worden voldaan. De sociaal-economische reden voor het toepassen van de rood voor rood regeling ligt in de toenemende leegstand van landschapsontsierende (agrarische) bedrijfsgebouwen in het buitengebied. Leegstaande bedrijfsgebouwen worden niet onderhouden en leiden tot een verminderde ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied in Overijssel. Rood voor rood stimuleert de sloop van landschapsontsierende gebouwen, leidt tot een versterking van natuur en draagt bij aan het landschap en erfkarakter. Bij voorliggend plan worden landschapsontsierende bedrijfsgebouwen gesloopt. Daarnaast wordt er geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit op de slooplocaties en de omgeving van de compensatiewoningen. In deze toelichting wordt gemotiveerd dat de realisatie van de twee nieuwe woningen in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Geconcludeerd wordt dat daarmee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.1.6.
Ontwikkelinsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Zowel de locatie Reintsweg 3 als de locatie Reintsweg 1c in Enter liggen in het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)'. Dit ontwikkelingsperspectief is bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouw-water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Conclusie
Het gebruik van deze percelen voor woondoeleinden waarbij tevens een versterking van de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt, past binnen het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap'.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Bij dit plan is voor de ontwikkellocaties aan de Reintsweg 3 en 1c in Enter bezien welke gebiedskenmerken voor deze plekken gelden. Daaruit komt het volgende naar voren.
Zowel de Reintsweg 3 als de Reintsweg 1c liggen in de natuurlijke laag 'zandgebieden: dekzandvlakte- en ruggen'. De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen. Dekzandvlakten en ruggen dienen een beschermende bestemming te krijgen gericht op de instandhouding van het huidige reliëf. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij inrichting. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, dient uitgangspunt te zijn. Hiermee dient bij de planuitwerking rekening te worden gehouden.
Hoewel de agrarische functies verloren gaan, worden de erven niet of nauwelijks aangetast. Er wordt bebouwing gesaneerd en geïnvesteerd in een correcte landschappelijke inpassing van de betrokken percelen. Het plan brengt daardoor geen negatieve effecten met zich mee voor de natuurlijk laag. De ontwikkeling past daarom binnen de ambities voor de 'Natuurlijke laag'.
De locatie Reintsweg 3 ligt in het oude hoevenlandschap. Het oude hoevenlandschap wordt omschreven als een 'essenlandschap in het klein met samenhangend systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en - voormalige - heidevelden. Ordening vanuit de erven, die de 'organische' vormen van landschap volgt'. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dienen deze bij te dragen aan het behoud en de accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
De locatie Reintsweg 1c ligt in het jonge heide- en broekontginningslandschap. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Geen van de locaties in dit plan ligt in stedelijk gebied. De stedelijke laag is daarom niet van toepassing.
Geen van de locaties in dit plan ligt de lust- en leisurelaag. De lust- en leisurelaag is daarom niet van toepassing.
Conclusie
Bij voorliggend plan is voor de verschillende erven op basis van de gebiedskenmerken een erfinrichtingsplan en beplantingsplan opgesteld. Daarbij is rekening gehouden met de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan op positieve wijze bijdraagt aan de gebiedskenmerken.
Het gebied rondom Enter maakt deel uit van het Reconstructieplan Salland-Twente dat in september 2004 door Provinciale Staten is vastgesteld. Voor dit gebied is in oktober 2006 het landinrichtingsplan Enter vastgesteld, ook wel Uitwerkingsplan Enter geheten. Dit plan omvat maatregelen voor verbeteringen van landbouw, recreatie, leefbaarheid, landschap, milieu, water en natuur.
In het uitwerkingsplan worden doelen gesteld met daar aan gekoppeld maatregelen die in hoofdzaak gericht zijn op een verbetering van de fysieke omgeving (inrichting voor natuur, landbouw, landschap en recreatie). Verder worden in het uitwerkingsplan ook maatregelen gesteld voor de verbetering van de sociaal-economische structuur en vitaliteit van het platteland. Hierbij gaat het om wonen, werken en leefbaarheid.
In het uitwerkingsplan staat het erf Reintsweg 3 als knelpunt benoemd. Het agrarisch bedrijf aan de Reintsweg 3 ligt naast het recreatiepark 't Schuttenbelt. Door deze ligging zit het agrarisch bedrijf op slot. In het Uitwerkingsplan Enter staat dat de landinrichtingscommissie wil helpen een oplossing te zoeken om dit knelpunt op te lossen.
Conclusie
Met voorliggend plan wordt het agrarische bedrijf aan de Reintsweg 3 in Enter beëindigd. Dit zorgt ervoor dat dit knelpunt wordt opgelost en past geheel binnen het beleid zoals verwoord in het Uitwerkingsplan Enter.
Ontwikkelingen in de groene omgeving (het buitengebied) wil de provincie laten samengaan met een impuls in kwaliteit. Met die gedachte heeft de provincie de "Kwaliteitsimpuls Groene omgeving" ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. De eerdere detailkaders die voor dergelijke regelingen bestonden kunnen daarin overigens wel herkenbaar blijven. In de omgevingsvisie wordt dan ook aangegeven dat de "Kwaliteitsimpuls Groene omgeving" het onder meer mogelijk maakt om landschapontsierende opstallen te slopen door de mogelijkheid te bieden een gebouw met woonbestemming toe te voegen (Rood voor rood). Hoofddoel hierbij is het versterken van ruimtelijke kwaliteit. De gemeenten hebben het voortouw bij het toepassen van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Uitgaande van de 'vier lagen'-benadering en de Catalogus Gebiedskenmerken dienen gemeente te onderbouwen dat een ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit. De provincie noemt daarbij de volgende basisprincipes die op alle plannen van toepassing zijn:
Het is aan de gemeenten om het instrument "Kwaliteitsimpuls Groene omgeving" verder uit te werken.
Conclusie
Met voorliggend wordt de toenemende leegstand van landschapsontsierende (agrarische) bedrijfsgebouwen in het buitengebied van de gemeente Wierden tegengegaan. Er wordt in totaal 2.033 m² aan landschapontsierende gebouwen gesaneerd waarvoor ter compensatie 2 nieuwe woningen worden mogelijk gemaakt. Op alle betrokken erven is op basis van de Catalogus Gebiedskenmerken voorzien in een passende erfinrichting én landschappelijke inpassing. Geconcludeerd wordt dat met dit plan op correcte wijze uitvoering is gegeven aan de provinciale 'Kwaliteitsimpuls groene omgeving'.
De structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmingsplannen en projectbesluiten/afwijkingsbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.
De structuurvisie onderscheidt drie deelgebieden. Per deelgebied is een visie gemaakt. Het plangebied is gelegen in 'agrarisch gebied' is gelegen, waarvoor de kenmerken en kansen vanuit het 'landelijk gebied' gelden. Omdat het in deze situatie te ver gaat om de gehele visie te beschrijven, wordt volstaan met de toelichting op het landelijk gebied.
'Landelijk gebied'
Voor dit deelgebied wordt gestreefd naar goede ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven en worden daarnaast kansen voor verbrede landbouw, zoals zorg, kamperen bij de boer, agrarisch natuur- en landschapsbeheer geboden. Ook is er ruimte voor functieverandering in vrijkomende agrarische bebouwing en de ontwikkeling van enkele nieuwe landgoederen. Verrommeling en verpaupering worden zoveel mogelijk tegengegaan. De Ecologische Hoofdstructuur is ontwikkeld en de wateropgaven in de verdroogde natuurgebieden met nog steeds grote natuurwaarden (TOP-gebieden) en voor de beken zijn uitgevoerd. Het landelijk gebied heeft zich nog meer ontwikkeld als aantrekkelijk recreatiegebied op regionaal niveau. Daarnaast wordt aangegeven dat er onvoldoende aanbod is in het kader van zorg- en welzijnssfeer. Er is ruimte voor landelijk wonen, waarbij de leefbaarheid in het landelijk gebied en de buurtschappen optimaal is gebleven.
In het landelijk gebied kan onder andere worden ingespeeld op:
Conclusie
De voorgestane wijziging passen binnen de uitgangspunten van de structuurvisie van de gemeente Wierden. De landschappelijke kwaliteit van het landelijk gebied in de gemeente Wierden wordt versterkt door de voorgenomen ruimteljike ontwikkeling.
De gemeente Wierden heeft op 10 mei 2011 het beleidskader 'Rood voor rood met gesloten beurs' vastgesteld. De doelstelling van het Rood voor Rood-beleid is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied door de sloop van landschapontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Om dit doel te bereiken kunnen, in ruil voor het definitief en substantieel slopen van bedrijfsgebouwen, op planologisch verantwoorde locaties, één of meer bouwkavels voor een woning (of een klein bedrijfsgebouw) worden toegekend. De belangrijkste randvoorwaarden staan hieronder opgesomd:
De deelnemer moet daarbij een plan indienen bij de gemeente waarin de aard van het initiatief beschreven staat.
Conclusie
Bij voorliggend plan worden op drie erven in het buitengebied van de gemeente Wierden landschapsontsierende stallen gesloopt. Het gaat in totaal om 2.033 m² aan landschapsontsierende gebouwen, welke in de voorgaande hoofstukken zijn toegelicht. Een taxatierapport m.b.t. de woningbouwkavels en gecorrigeerde vervangingswaarde is opgevraagd. Daarnaast zijn de omvang van de sloopkosten, de berekening van 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde en de bijdrage t.b.v. de verbetering van ruimtelijke kwaliteit in beeld gebracht. Tot slot zijn de voorgestelde locaties en grootte van de kavel nader weergeven op een erfinrichtingsschets. Het verplaatsen van een deel van deel van de m² aan sloop wordt naar de locatie Reintsweg 1c in Enter past echter niet in het gemeentelijke Rood voor Rood beleid. De 'Kwalititeitsimpuls Groene Omgeving' biedt mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling, mits er voldoende geïnvesteerd wordt in ruimtelijke kwaliteit. Met voorliggend plan is de ruimtelijke kwaliteitsverbetering in beeld gebracht. Daarbij is sprake van voldoende sloop en het principe van 'gesloten beurs' zoals ook is te zien in Bijlage 1. Geconcludeerd wordt dat het plan leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied van de gemeente Wierden.
De gemeente Wierden schrijft in de gemeentelijke Woonvisie 2010-2015 dat zij ruimte wil bieden om in te spelen op wensen van mensen. Daarbij verwijst het beleid ook naar de regelingen ‘Rood voor Rood’ en ‘Vrijkomende Agrarische Bebouwing’ waarmee het mogelijk is om landschapontsierende opstallen te slopen door de mogelijkheid te bieden een gebouw met woonbestemming (RvR) toe te voegen of om er een andere functie aan te geven (VAB). Het hoofddoel hierbij ishet versterken van de ruimtelijke kwaliteit.
Conclusie
Bij voorliggend plan zal één van de nieuwe woningen bewoond gaan worden door een initiatiefnemer zelf en één van de nieuwe woningen door kinderen van de andere initiatiefnemer. Daarmee speelt dit plan in op een concrete wens van deze inwoners. De mogelijkheid bestaat daarbij om hier levensloopbestendig te bouwen.
Op dit moment is de gemeente Wierden druk bezig met de herprogrammering van de woningbouwopgave in Twente. Het zal blijken dat de gemeente Wierden woningen teveel in planning heeft (harde plancapaciteit). Nadat deze herprogrammering heeft plaatsgevonden is echter de verwachting dat de nieuwe woningen ten oosten van Enter wel passen binnen de te bouwen aantallen. Het plan past binnen het gemeentelijke beleid uti de woonvisie.
Het Landschapsontwikkelingsplan gemeente Wierden (LOP) is op 10 februari 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. De algemene doelstellingen voor het LOP zijn:
In het LOP is de gemeente Wierden onderverdeeld in verschillende deelgebieden, die onderling een sterke samenhang hebben, maar die tegelijkertijd ruimtelijk, functioneel en qua ontwikkelingen en beleid van elkaar verschillen. Per deelgebied zijn de eigen kenmerken, kwaliteiten, ontwikkelingen, kansen en bedreigingen uiteengezet. Daarnaast zijn de verschillende specifieke opgaven voor de deelgebieden bepaald.
De locaties aan de Reintsweg zijn gelegen in deelgebied 11: 'Leijerweerd-Kartelaarshoek-Bullenaarshoek'. De kwaliteiten van dat deelgebied kunnen als volgt worden omschreven:
Vanuit het Landschapsontwikkelingsplan zijn de volgende opgaven van toepassing:
Ontwikkelingen binnen dit deelgebied moeten passen binnen het landschappelijke kader. Hierbij moet aandacht worden besteed aan de positionering, schaal, architectuur en landschappelijke inpassing, in het bijzonder bij historische erven. Daarnaast is het belangrijk om subsidies in te zetten, bijvoorbeeld in het kader van Groene diensten' en 'Behoud en Versterking van de kwaliteit van het cultuurlandschap'.
De lagere natte gebieden is verder in het kader van de Reconstructie Hart van Twente aangewezen als gebied waar aanleg van landschapselementen moet worden gestimuleerd. Dit is ook doorvertaald in het Uitwerkingsplan Enter.
Door de aanleg van landschapselementen kan de groen-blauwe dooradering in het gebied rond de Regge worden versterkt. Naast de voorgestelde maatregelen in het kader van de landinrichting liggen er kansen in het ontwikkelen van beplantingsstroken langs sloten, bermen, boombeplantingen langs wegen en aankleding van historische erven met beplantingen.
Conclusie
Met voorliggend plan wordt een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit geleverd door de sanering van landschapsontsierende gebouwen. Op de betrokken erven wordt de nieuwe situatie landschappeling ingepast door uitvoering van een beplantingsplan. Dit plan draagt, mede gelet op de investering in de ruimtelijke kwaliteit, bij aan de visie zoals deze is verwoord in het landschapsontwikkelingsplan.
Eén van de instrumenten die het gemeentebestuur heeft om een actief beleid te voeren om de kwaliteit van de leefomgeving te bevorderen, is het welstandstoezicht. Het welstandstoezicht gebeurt op basis van het door de gemeenteraad vastgestelde beleid. Via haar welstandsnota wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving duurzaam bevorderen. Hiervoor zijn verschillende criteria ontwikkeld die bij de welstandsbeoordeling van een bouwplan een rol spelen. .
De gemeenteraad heeft in de vergadering van 9 september 2014 de Welstandsnota 2014 Wierden vastgesteld. Het doel van het welstandstoezicht is om een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van Wierden. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten. In de nota is vastgelegd hoe het welstandstoezicht van de gemeente Wierden is geregeld. Ook bevat de nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. Voor alle bouwplannen die niet vergunning- en welstandsvrij zijn, gelden de gebiedsgerichte welstandscriteria. Gebiedsgerichte welstandscriteria zijn specifiek gericht op de karakteristieken van een bepaald deelgebied. Indien van toepassing gelden daarnaast criteria voor specifieke bebouwingstypen. Alle locaties op de verbeelding zijn gelegen in deelgebied 1 (Buitengebied). De welstandscriteria behorende bij dit deelgebied zijn daarmee van toepassing.
Conclusie
Bij de vormgeving van het bouwplan voor de nieuwe woningen zal rekening worden gehouden met de welstandscriteria die gelden voor het gebied. Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning vindt toetsing op dit onderdeel plaats.
Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Verder zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de diverse onderzoeksaspecten. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Onderzoek
Met voorliggend bestemmingsplan worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt en worden twee agrarische bedrijven beëindigd. Hoewel sprake is van een uitbreiding van het aantal woningen, kan niet gesproken worden van een stedelijk project als bedoeld in lijst D. In het kader van de voorbereiding van dit bestemmingsplan is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. De onderzoekslocatie ligt op grote afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Door de grote afstand en de invulling van het tussenliggende gebied heeft de in dit plan besloten wijziging geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.
Conclusie
Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Met betrekking tot de in dit wijzigingsplan besloten plangebied geldt het omgevingstype rustige woonwijk.
Tabel richtafstanden
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De feitelijke situatie betreft het saneren van landschapsontsierende stallen en de realisatie van twee nieuwe woningen. Zoals reeds hiervoor genoemd dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. Twee woningen vormen geen milieubelastende functie voor de omgeving. De realisatie van twee nieuwe wonigen levert geen belemmeringen op voor de omgeving.
In de direct omgeving (straal 250 meter) van de locatie Reintsweg 3 ligt qua bedrijvigheid enkel het vakantiecentrum 't Schuttenbeld. Het recreatiererrein begint op ca. 60 meter ten noorden van de woningen. Voor 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)' geldt milieucategorie 3.1 met een gewenste richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Aan deze richtafstand word voldaan. Geconcludeerd wordt dat er voor de nieuwe woning aan de Reintsweg 3 sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
In de directe omgeving (straal 250 meter) van de locatie Reintsweg 3 ligt qua bedrijvigheid een loon-/hoveniersbedrijf (Reintsweg 1) op ca. 175 meter ten westen van de beoogde woning en een melkveehouderij (Wolvesweg 3) op ca. 175 meter ten noorden van de beoogde woning. Voor loonbedrijven) met een brutto vloeroppervlak groter dan 500 m² geldt een gewenste richtafstand van 50 meter voor geluid. Voor de melkveehouderij geldt conform de Wgv een vaste afstand van 50 meter. Aan de vereiste afstanden wordt ruimschoots voldaan. Geconstateerd wordt dat er voor de nieuwe woning aan de Reintsweg 1c sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom 14 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom bedraagt deze 3 odour units per kubieke meter lucht.
De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:
In een straal van 200 meter rondom het erf aan de Reintsweg 3 bevinden zich geen agrarische bedrijven. In een straal van 200 meter rondom het erf aan de Reintsweg 1c ligt enkel de melkveehouderij aan de Wolvesweg 3 in Enter. Deze ligt echter op een grotere afstand dan de minimaal vereiste afstand van 50 meter conform de Wgv.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is voor de locaties van de nieuwe woningen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen.
Zie voor de rapportage van het verkennende bodemonderzoek aan de Reintsweg 3 (Kruse Milieu BV, oktober 2015) bijlage 2. Zie voor de rapportage van het verkennende bodemonderzoek aan de Reintsweg 1c (Kruse Milieu BV, september 2015) bijlage 3.
Conclusie
Uit het verkennende bodemonderzoek voor de woning aan de Reintsweg 3 volgt de conclusie dat er geen bezwaar bestaat tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Uit het verkennende bodemonderzoek voor de woning aan de Reintsweg 1c volgt de conclusie dat er geen bezwaar bestaat tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde matige verontreiniging in het grondwater geen risico voor de volksgezondheid oplevert. Er zijn mogelijk wel (humane) risico’s aanwezig, wanneer het freatische grondwater gebruikt wordt als drinkwater voor vee of voor de besproeiing van gewassen in een moestuin. Deze risico’s worden gering geacht bij de vastgestelde gehalten. Gebruik van het freatisch grondwater wordt echter afgeraden om enig risico uit te sluiten.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh). Hierin zijn opgenomen de normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Binnen de zones van industrieterreinen, wegen en spoorwegen dient bij het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Voorliggend plangebied ligt niet binnen een zone van industrieterreinen en/of spoorwegen.
In hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (Wgh) is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van woningen (en daarmee gelijk te stellen geluidsgevoelige objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een (spoor)weg of grote lawaaimaker.
Deze zone geldt niet voor de volgende wegen:
De locaties liggen in 'buitenstedelijk' gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszones, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de verharde Reintsweg. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting LDEN op de gevels van een woning t.g.v. een weg bedraagt 48 dB. Ter plaatse komt alleen bestemmingsverkeer voor de aangrenzende percelen. Hierdoor is het aantal verkeersbewegingen zo laag dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Mede gelet op de geringe hoeveelheid verkeer dat over deze weg gaat, kan worden aangenomen dat de geluidbelasting van het verkeer op de (toekomstige) woningen de grens van 48 dB niet overschrijdt. Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn de normen voor de risico's als gevolg van risicovolle inrichtingen vastgelegd.
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Bevi regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De wettelijke norm is een kans van eens per miljoen jaar.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Daarnaast geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen voor transportleidingen en geldt de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen voor het (spoor)wegtransport van gevaarlijke stoffen.
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de figuur 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven, de locaties aan de Reintsweg 1c en Reintsweg 3 zijn daarbij rood omcirkeld.
Figuur 5.1: Fragment risicokaart Overijssel (bron: nederland.risicokaart.nl)
Op basis van de risicokaart van Overijssel kan geconcludeerd worden dat binnen een straal van 1 km vanaf de locaties:
Verder is geconstateerd dat binnen een straal van 1 km geen:
Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Het Besluit gevoelige bestemmingen is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
De Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie - en depositie - van luchtverontreinigende stoffen. In de Regeling zijn gestandaardiseerde rekenmethoden opgenomen om concentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen te kunnen berekenen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor de realisatie van twee nieuwe woningen op de percelen Reintsweg 1c en 3 in Enter. Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling met een geringe verkeerstoename. Daarmee is sprake van een plan dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan luchtverontreiniging. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.
Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.
Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):
Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.
Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):
Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).
Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):
Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:
Conclusie
Omdat voorliggend bestemmingsplan voorziet in de sloop van bestaande gebouwen en de realisatie van nieuwe woningen, onder andere in een groene omgeving (weiland) is een quickscan flora- en fauna uitgevoerd (Natuurbank Overijssel, 1 oktober 2015). Deze quickscan is ook als bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen. De conclusie uit de quickscan is dat voorliggend plan geen negatief effect heeft op het duurzaam behoud van het functionele leefgebied van beschermde soorten in de omgeving. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ffwet
aangevraagd te worden. De Ff-wet vormt geen belemmering voor realisatie van de voorgenomen activiteit.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing. In de provinciale verordening is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen. De EHS is een samenhangend netwerk van natuurgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel het veiligstellen van ecosystemen met de daarbij behorende soorten.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in de EHS, beschermd natuurgebied of waardevolle waterloop. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal en heeft geen negatief effect op beschermde gebieden of waterlopen erbuiten. De instandhoudingsdoelen van het Natura2000-gebied, de kwaliteitsdoelen van de waterloop en de kernkwaliteiten van de EHS worden door de voorgenomen activiteit niet aangetast. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing, watervergunning of natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.
Archeologie
De Monumentenwet 1988 regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Bureau Baac heeft voor het grondgebied van de gemeente Wierden een inventarisatie opgesteld van de archeologische verwachtingen. Het plangebied is getoetst aan archeologische verwachtingskaart. Zie figuur 5.2.
Figuur 5.2: Fragment archeologische verwachtingswaardenkaart gemeente Wierden
Er geldt een archeologische onderzoeksplicht in gebieden met:
Uit de verwachtingskaart blijkt dat voor de locatie Reintsweg 1c sprake is van deels een hoge en deels een middelhoge archeologische verwachting. Voor de locatie Reintsweg 3 is deels sprake van een middelhoge en deels een lage archeologische verwachtingswaarde. Daarnaast staat voor die locatie op de kaart aangegeven dat er bebouwing was omstreeks ca. 1832. De nieuwe woning aan de Reintsweg 3 bevindt zich overigens op de locatie van een voormalige stal, waar de grond reeds geroerd is.
Conclusie
Voor plangebieden in het buitengebied met een hoge verwachting geldt een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 2.500 m². Met hetgeen in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt (2 nieuwe woningen, waarvan 1 op geroerde grond) wordt deze drempel niet gehaald. Nader archeologisch onderzoek kan derhalve achterwege blijven.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Voor het aspect 'cultuurhistorie' heeft een toetsing plaatsgevonden aan de hand van de historische waardenkaart van de provincie Overijssel. De gebouwen in het plangebied zijn niet aangewezen als monument. Dit betekent dat deze niet zijn beschermd op grond van de Monumentenwet 1988 (rijksmonumenten) of provinciale en gemeentelijke verordeningen (provinciale en gemeentelijke monumenten).
Conclusie
Voorliggend plan heeft geen nadelige gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromenl heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe.
Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem.
Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Er is geen sprake van een toename van verhard oppervlak omdat er een veelvoud aan landschapsontsierende stallen wordt gesaneerd. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd. Het vuile water wordt via het bestaande gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd.
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Watertoetsproces
Op 21 september 2015 heeft initiatiefnemer het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het resultaat van deze toets is als bijlage 5 aan deze toelichting gekoppeld. Het plan betreft de beëindiging van een tweetal agrarische bedrijven, de sanering van 2.033 m² aan landschapontsierende gebouwen en de realisatie van 2 compensatiewoningen. Door de afname aan verharding heeft het plan een positieve invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn voor het overige geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Conclusie
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de vormgeving van de planregels is aansluiting gezocht bij de regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'.
In dit hoofdstuk worden de bij het bestemmingsplan behorende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
1. Inleidende regels.
2. Bestemmingsregels.
3. Algemene regels.
4. Overgangs- en slotregel.
In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze dient te worden gemeten. Voor wat betreft de berekening van de inhoudsmaat van woningen dient te worden opgemerkt dat kelders in principe niet worden meegerekend bij de berekening van de inhoud van een woning. Alleen wanneer sprake is van een ruimtelijke uitstraling, bijvoorbeeld bij een entree van een garage of ramen, dient de kelder wel meegenomen te worden bij de berekening van de inhoud.
In hoofdstuk 2 worden specifieke regels gegeven voor de gegeven bestemmingen en aanduidingen. De artikelen bestaan in elk geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. In beginsel is de bestemmingsomschrijving bepalend voor het gebruik (zowel in ruime als in enge zin) van de grond.
Hoofdstuk 3 bevat regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke hoofdstuk onder te brengen.
Hoofdstuk 4 bevat de overgangsregels en de slotregel.
In het plangebied is sprake van de volgende bestemmingen:
Agrarisch met waarden - Landschap
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, het hobbymatig houden van vee en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarde.
In de bouwregels is bepaald dat er geen gebouwen zijn toegestaan. Uitzondering daarop is een bijgebouw ten behoeve van het hobbymatig houden van vee ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Dit betreft een bestaand bijgebouw met een oppervlakte van ca. 80 m². De bouwhoogte van overige bouwwerken, waaronder erfafscheidingen, mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat geen overkapping mag worden gerealiseerd.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met dien verstande dat de woning en/of een aan de woning aangebouwde bouwwerken mogen worden gebruikt voor bed & breakfast. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' mogen bovendien de voor het betrokken perceel genoemde (bedrijfs)activiteiten plaatsvinden, met dien verstande dat de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing en de maximale gezamenlijke bebouwingsoppervlakte die voor deze activiteit wordt gebruikt niet meer bedraagt dan de bestaande oppervlakte zoals genoemd in de tabel.
In de bouwregels is bepaald dat een woning uitsluitend in een bestemmingsvlak mag worden gebouwd. Per bestemmingsvlak mag niet meer dan één woonhuis worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' het aantal woonhuizen niet meer dan het aangegeven aantal mag bedragen. De inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 750 m³, exclusief de inhoud van kelders voor zover deze zijn gelegen onder een gebouw en deze van buiten niet toegankelijk is. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m. De dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen. om te borgen dat de woning wordt voorzien van een kap. Voor bijbehorende bouwwerken zijn eveneens bouwregels opgenomen.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden. Daartoe is een beschermingsregime opgenomen.
Onderstaand worden enige algemene regels nader toegelicht.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Het verlenen van een omgevingsvergunning mag geen automatisme zijn. Het bevoegd gezag (doorgaans burgemeester en wethouders) zal het verlenen van die vergunning zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.
Overgangsregels
Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening.
Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat is volledige herbouw toegestaan.
Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.
Sinds 1 juli 2008 heeft de Grondexploitatiewet als onderdeel van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening rechtskracht gekregen. Doel van de wet is te komen tot een verbetering van het stelsel van kostenverhaal bij particuliere grondexploitatie. In de wet is opgenomen dat een gemeente de gemaakte kosten op een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot ontwikkeling van een bouwplan overgaat. Dit betekent dat een bestemmingsplan dat een bouwplan mogelijk maakt pas vastgesteld kan worden, nadat er duidelijkheid is over het verhalen van kosten op de grondeigenaar. Daarnaast kan de gemeente eisen stellen met betrekking tot de te ontwikkelen locatie, zoals kwaliteitseisen van het openbaar gebied.
In artikel 6.12, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (artikel 6.2.1. Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. Bro staan de (bouw)plannen genoemd waarvoor een exploitatieplan nodig is.
Een exploitatieplan kan achterwege blijven wanneer de kosten door middels van een anterieure overeenkomst worden verhaald. Met initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten waarin te verhalen kosten, waaronder het verhalen van eventuele tegemoetkoming in planschade, zijn opgenomen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Vooroverleg
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, randstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is (15 maart 2011). Het voorliggende plan kan gevat worden onder categorie B (Buitengebied/Groene Omgeving) onderdeel 4 (Nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding met KGO). Er is binnen de gemeente Wierden echter sprake van een gemeentelijk beleidskader (vastgesteld door de raad) dat door de provincie is beoordeeld als zijnde in overeenstemming met de Omgevingsvisie Overijssel, Omgevingsverordening en Werkboek KGO. Daarom hoeft het plan niet te worden voorgelegd aan de provincie. Het plan is in overeenstemming met de provinciale belangen.
Waterschap Vechtstromen
Op 21-9-2015 is een digitale watertoets uitgevoerd via www.dewatertoets.nl. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg. Uit deze digitale toets is naar voren gekomen dat er geen negatieve gevolgen zijn voor de waterhuishouding. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Inspraak
In de Inspraakverordening van de gemeente Wierden is aangegeven op welke wijze belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid - inclusief bestemmingsplannen - worden betrokken. Met toepassing van deze verordening wordt, via het plaatsen van een advertentie in de Driehoek bekend gemaakt dat het (voor-)ontwerpbestemmingsplan (danwel wijzigingsplan) ter inzage ligt. Deze advertentie vermeldt op welke wijze men nadere informatie kan verkrijgen en hoe men op het plan kan reageren.
Gelet op het ondergeschikte karakter van het voorliggende bestemmingsplan is ten aanzien van dit plan geen inspraakprocedure gevolgd.
Zienswijze
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 25 februari tot en met 6 april 2016 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.