direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Enter-Dorp, herziening Daalakkers 11/ Hambergerweg 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2015000009-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan de Hambergerweg 4 te Enter zat het loonbedrijf Roessink gevestigd. Omdat de voormalige bedrijfsgebouwen hun functie hebben verloren, wil de initiatiefnemer, hier de overtollige bebouwing slopen en vervangen door drie nieuwe woningen.

Voor twee van de te ontwikkelen woningen wordt aangesloten bij de Rood voor Rood-regeling. In ruil voor de bouw van de woningen worden landschapsontsierende schuren gesloopt op deze locatie. Daarnaast wordt een veldschuur gesloopt (kadastraal bekend: gem. Wierden, Sectie W, nr 409). In totaal wordt 1.713 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt.

De derde nieuw te bouwen woning wordt verkregen door de verplaatsing van het bouwrecht van een te slopen woning aan de oostzijde van het terrein.

Aangezien de ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, moet een bestemmingsplanherziening plaatsvinden.

1.2 Huidig planologisch regiem

De locatie maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Enter-Dorp'. Dit plan is op 13 januari 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Wierden.

Het gebied met de paarse kleur is bestemd voor 'Bedrijf' (zie afbeelding 1). De omliggende gele kleur is bestemd voor 'Wonen'. Door middel van een arcering is aangegeven dat er sprake is van een ligging in een gebied met een archeologische (verwachtings)waarde.

Aangezien de nieuwbouw van burgerwoningen niet past binnen deze geldende bestemmingen, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2015000009-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Weergave verbeelding bestemmingsplan Enter-Dorp (bron www.ruimtelijkeplannen.nl). Het plangebied ligt in het rode kader.

1.3 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het plangebied en de ontwikkeling. Dit betreft een gebiedsbeschrijving en een planbeschrijving. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. De randvoorwaarden die hieruit volgen worden getoetst aan het plan. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke, en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de ligging van de projectlocatie. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Gebiedsbeschrijving

De locatie is gelegen in de westelijke dorpsrand van de kern Enter, gemeente Wierden (zie afbeelding 2). Ten oosten en zuiden van het plangebied ligt de dorpskern Enter. Ten noorden en ten westen liggen agrarische percelen. De locatie ligt tussen de Rijssenseweg, G.J. Beltmanstraat, Daalakkers en Hambergerweg (zie afbeelding 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2015000009-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: Globale ligging locatie (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2015000009-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: Indicatie ligging plangebied (Bron: Google Earth)

2.3 Planbeschrijving

Huidige situatie

De locatie bestaat uit een bedrijfsterein met twee bedrijfswoningen en diverse bebouwing, waaronder opslagloodsen. Omdat het loonbedrijf is beëindigd, heeft de bedrijfsbebouwing zijn functie verloren. Gelet op de ouderdom, verschijningsvorm en de nabijheid van burgerwoningen, ligt een bedrijfsmatig hergebruik niet in de rede (zie afbeelding 4).

Landschappelijk gezien ligt het projectgebied op de Enterse es. Het erf is op de oude akkergrond ontstaan. De grote hoeveelheid bebouwing, de grote oppervlakte bestrating en de dichte groenstructuren zijn niet karakteristiek voor het landschap.

Het huidig erf heeft weinig contact met omgeving. De ontsluiting vindt plaats aan de dorpszijde (achterkant aan Hambergerweg).

Op het terrein zijn de volgende gebouwen aanwezig:

  Gebouw   Maatvoering   Sloop/herbouw  
A   Opslagloods   829,3 m2   Sloop  
B   Hok   12 m2   Sloop  
C   Hok   30 m2   Sloop  
D   Waterhok   6,9 m2   Sloop  
E   Opslagloods   818 m2   Sloop  
F   Werkplaats   n.v.t.   Blijft ongewijzigd  
G   Woning   n.v.t.   Herbouw op andere locatie op het terrein  
H   Woning   n.v.t.   Blijft ongewijzigd  
I   Veldschuur   17 m2   Sloop  
Totaal     1.713,2 m2    

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2015000009-VA01_0004.png"

Afbeelding 4: Te slopen bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2015000009-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: Kadastrale ligging te slopen veldschuur.

Toekomstige situatie

In de nieuwe situatie wordt de te slopen woning vervangen door een nieuwe woning. De te saneren voormalige bedrijfsbebouwing wordt gecompenseerd door twee nieuw op te richten burgerwoningen. In totaal zullen er vier burgerwoningen aanwezig zijn: één reeds bestaande woning, en drie nieuw op te richten burgerwoningen.

Elke woning krijgt zijn eigen kavel (erf). Hiervoor is voldoende ruimte binnen de oorspronkelijke bedrijfsbestemming. Er wordt voorzien in één gemeenschappelijke inrit, die de drie nieuw te bouwen woningen ontsluit op de Hambergerweg. De ontsluiting van de reeds aanwezige woning aan de Daalakkers blijft ongewijzigd.

De inrichting van het erf sluit aan op enerzijds de dorpsrand van Enter en anderzijds de overgang naar de open en bolle es. Het erf krijgt een rafelig silhouet van groen (houtwallen en solitaire eiken op erfgrens), waardoor doorzichten vanaf erf naar landschap en andersom ontstaan. Hiermee wordt een geleidelijke overgang gecreëerd van de dorpsrand naar de open es richting het noordoosten. De woningen zijn hierbij grotendeels landschappelijk ingepast door (bestaande) houtwallen en enkele grote solitaire eiken aan de kant van de Hambergerweg. In hoogte wordt het meer natuurlijk reliëf van de bolling van de es hersteld.

Het siergedeelte van de privétuinen is geconcentreerd direct rond de woning (met name aan de voorzijde). Op de erfgrenzen (tussen de woonkavels) worden bij voorkeur hagen toegepast (geen schuttingen of muurtjes).

Een ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd door:

  • sloop van de loodsen;
  • vermindering van de bestrating;
  • behoud van de waardevolle eiken;
  • verkleinen van de maat en schaal van de locatie (bedrijventerrein) naar erfschaal, waardoor deze passender is binnen het essenlandschap;
  • doorzichten in groen en nieuw te bouwen bebouwing;
  • de inrichting van nieuwe erven is geïnspireerd op klassieke erfopbouw uit het essenlandschap;
  • met de invulling van de landschappelijke beplanting wordt uitsluitend inheems plantmateriaal gebruikt. Daarnaast zal de beplanting komen te bestaan uit soorten die van nature in het gebied voorkomen.

Het inrichtingsplan is op afbeelding 6 weergegeven. Het bijbehorende achtergronddocument is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2015000009-VA01_0006.png"

Afbeelding 6: Inrichtingsplan

Advies ervenconsulent

De ervenconsulent van Het Oversticht heeft advies uitgebracht ten aanzien van de herinrichting van het projectgebied (zie Bijlage 2). De conclusie van de ervenconsulent is dat verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt door de verwijdering van de grote bedrijfshallen en de daaromheen liggende bestrating. Natuurlijk reliëf kan worden hersteld. De woningen moeten een uitstraling hebben die past langs de rand van de es. Het inrichtingsplan (zie afbeelding 6 en Bijlage 1) sluit aan op het advies van de ervenconsulent. Landschapsontsierende bebouwing en bestrating wordt gesloopt, waarmee natuurlijk reliëf weer ichtbaar wordt. De woningen zullen daarnaast aan de criteria die in gebied 12 ('oudere projectmatige woonbuurten') van de Welstandsnota van de gemeente Wierden gesteld worden moeten voldoen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. In het voorliggende plan worden voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt, en wordt de bedrijfsbestemming omgezet in een woonbestemming, waarbij de realisatie van twee extra nieuwe woningen mogelijk wordt gemaakt (en een vervangende woning). Dit betreft een dermate kleinschalig plan dat hier geen sprake is van een ' stedelijke ontwikkeling', in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit de structuurvisie geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie beschrijft welke richting de provincie Overijssel inslaat voor de komende tientallen jaren op het terrein van ruimtelijke ontwikkeling, economie, milieu en water. De leidende thema's voor alle beleidskeuzen binnen deze visie zijn ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie afbeelding 7). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde.

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2015000009-VA01_0007.png"

Afbeelding 7: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel) 

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2015000009-VA01_0008.png"

Afbeelding 8: Uitsnede kaart ontwikkelingspersectieven, Omgevingsvisie provincie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Uit voorgaande afbeedling blijkt dat het plangebied binnen de categorie "Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieu's" is aangewezen als 'Woonwijk". Hier streeft de provincie naar een veelzijdige mix van woon- en werkmilieus elk met een eigen karakteristiek. De identiteit en eigenheid van de kernen is leidend bij opgaven zoals herstructurering, inbreiding en uitbreiding.

De nadruk ligt op het creëren van een breed spectrum aan gemengde milieus van woningen, werkruimtes, bedrijven, voorzieningen en recreatieve mogelijkheden die voortbouwen op de karakteristieke opbouw van dorp of kern. Hierbij kan het omliggende landschap beter bereikbaar worden gemaakt door open en zorgvuldig ingerichte dorpsranden.

Ter plaatse van de als "Woonwijk" aangeduide gebieden is er ruimte voor hestructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon-, werk- en gemengde stadsmilieus.

3. Gebiedskenmerken

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. In deze laag bestaat van oudsher een sterke samenhang tussen natuur- en watersysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2015000009-VA01_0009.png"

Afbeelding 9: Weergave kaart natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

De locatie is gelegen op een stuwwalrug. Stuwwallen zijn opgestuwde aardlagen, ontstaan in de ijstijd, zijn in de tijd vrij ongeschonden gebleven. Het reliëf en het hoogteverschil met de omgeving zijn nog steeds goed zichtbaar en beleefbaar. De stuwwallen zijn rijk aan archeologische waarden. De stuwwallen met hun bos- en heidegebieden zijn belangrijke inzijggebieden van regenwater voor de lokale en regionale grondwaterstromen. De kwelzones aan de voet van de stuwwallen bieden potenties voor kwelafhankelijke vegetatie.

Laag van het agrarische cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het erom dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen en daardoor is een sterke ruimtelijke functionele relatie met het omringende landschap ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2015000009-VA01_0010.png"

Afbeelding 10: Weergave kaart agrarisch cultuurlandschap ,Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

De locatie maakt deel uit van het essenlandschap. Dit is een samenhangend systeem van open essen, kleinschalige flanken met erven en esdorpen, kleinschalige natte laagtes met beken en (voormalige) grote open heidevelden. De ordening van het landschap volgt de natuurlijke ondergrond van hoog en laag en nat en droog en is als een spinnenwebstructuur gegroeid vanuit de nederzettingen. De essen onderscheiden zich door de karakteristieke openheid, de bijzondere bodemkwaliteit met archeologische waarden en het huidige reliëf. Op de flanken ligt een kleinschalig landschappelijk raamwerk van landschapselementen zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen, maar daarbij wordt de kwaliteit eigenheid en onderscheidend vermogen (mede gevormd door de historie) van de regio steeds belangrijker.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2015000009-VA01_0011.png"

Afbeelding 11: Weergave kaart stedelijke laag ,Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden.

Lust- en leisurelaag

De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisure laag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid.

In het voorliggende plan is de lust- en leisurelaag niet van toepassing.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is passend binnen de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. In het inrichtingsplan (zie Bijlage 1) is rekening gehouden met de uitgangspunten die voortkomen uit de geldende gebiedskenmerken. De inrichting van het projectgebied draagt bij aan het herstellen van karakteristieken en de schaal van het landschap. De inrichting van het erf sluit aan op enerzijds de dorpsrand van Enter en anderzijds de overgang naar de open en bolle es.

Omgevingsverordening Overijssel 2009

De Omgevingsverordening is een juridisch instrument dat zorgt dat het provinciale beleid van de Omgevingsvisie doorwerkt in plannen van andere overheden. De Omgevingsverordening geeft regels voor onder andere gemeentelijke ruimtelijke plannen (geeft instructies aan gemeenteraden over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen).

In artikel 2.2.2. (nieuwe woningbouwlocaties) van de verordening is het volgende opgenomen.

  • 1. Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een Woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met de Woonvisie. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 3.4.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Gemeenten staan voor de uitdaging de Omgevingsvisie te vertalen naar de gemeentelijke praktijk. Binnen de randvoorwaarden uit de Omgevingsvisie hebben gemeenten de ruimte om eigen beleid te ontwikkelen. Eén van die hoofdlijnen van beleid is de zogenaamde Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Kort gezegd betekent dit dat er in het buitengebied ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen, mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties moeten in evenwicht zijn.

Uitgangspunten zijn:

  • Elke nieuwe ontwikkeling dient bij te dragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken.
  • Bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Conclusie

De locatie maakt volgens het provinciale beleid onderdeel uit van het stedelijk gebied. De kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is formeel gezien niet kaderstellend voor de beoogde ontwikkkeling.

Echter, gelet op de ligging aan de rand van Enter, is ervoor gekozen om wel hierop aan te sluiten. Zie hiervoor het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1.

3.4 Gemeentelijk beleid

Rood voor Rood met gesloten beurs Wierden

De doelstelling van het Rood voor Rood-beleid is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied door de sloop van landschapontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Om dit doel te bereiken kunnen, in ruil voor het definitief en substantieel slopen van bedrijfsgebouwen, op planologisch verantwoorde locaties, één of meer bouwkavels voor een woning (of een klein bedrijfsgebouw) worden toegekend.

In ruil voor definitieve sloop van minimaal 850 m² aan voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen kan op de slooplocatie een (compensatie)woning worden gebouwd. De inhoudsmaat van de woning op de bouwkavel mag niet meer bedragen dan 750 m³ (exclusief bijgebouwen met een maximum van 100 m²). Wanneer een woning binnen de bebouwde kom wordt gebouwd, dan gelden de regels van het daar geldende bestemmingsplan. De voormalige (agrarische) bedrijfswoning kan worden bestemd als burgerwoning, maar kan ook gesaneerd en herbouwd worden.

De woning moet worden teruggebouwd op de slooplocatie of, wanneer sprake is van meerdere slooplocaties,één van de slooplocaties. Dit betekent dat de nieuwe woning binnen de grenzen van het bouwblok van het voormalige bedrijf moet worden gebouwd. Alleen wanneer herbouw op de slooplocatie vanuit landschappelijk of milieuhygiënisch oogpunt niet mogelijk of wenselijk is kan hiervan worden afgeweken. In dat geval kan ook op de aan de slooplocatie aangrenzende grond/ perceel worden teruggebouwd, mits wordt aangesloten op bestaande bebouwingslinten of –clusters.

Het is mogelijk meerdere compensatiewoningen te bouwen. Dit kan alleen wanneer een veelvoud van 850 m² bedrijfsgebouwen gesloopt wordt en de extra woning(en) noodzakelijk zijn voor het afdekken van de sloopkosten en 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Voorkomen moet worden dat overal in het buitengebied woningen ontstaan van eenzelfde omvang en type, dat gelijkvormigheid de overhand krijgt en dat de structuur van het platteland wordt aangetast.

Uitgangspunt bij het bouwen van een woning is dat de nieuwe kavel binnen de grenzen van het (oorspronkelijke) bouwblok van het voormalige bedrijf moet worden gesitueerd. Er zal dan sprake zijn van een erf waarop twee woningen komen (de bestaande dienstwoning en de compensatiewoning) met bijgebouwen. Het is de bedoeling dat de bestaande erfsituatie zoveel mogelijk gehandhaafd blijft. De kwaliteit van het totaal is bepalend. Voor een goede inrichting zal advies worden gevraagd aan de Ervenconsulent van het Oversticht.

Een nieuwe woning op een erf mag niet ten koste gaan van bijzondere waarden die in het gebied of op het perceel aanwezig zijn. Het gaat om landschappelijke waarden, natuurwaarden en cultuurhistorische waarden (bijvoorbeeld waardevolle kreken, boerderijstroken, etc.). Indien wel sprake is van bijzondere waarden op het perceel, moet uit een ruimtelijke onderbouwing blijken dat een woning inpasbaar is in de bestaande structuren en de ruimtelijke kwaliteit per saldo verbetert. Daarnaast kunnen (overige) wettelijke c.q. verplichte normen aanleiding zijn om af te zien van de (woning)bouw opeen bepaalde locatie.

Bij een Rood voor Rood-initiatief moet het bestemmingsplan worden aangepast. Uitgangspunt is dat de voormalige (agrarische) bedrijfslocatie een woonbestemming krijgt, waarbij meerdere woningen worden toegestaan (de bestaande dienstwoning en de nieuwe compensatiewoning[en]). Zo nodig wordt het voormalig (agrarisch) bouwblok verkleind. Gronden die buiten het nieuwe erf liggen, krijgen een gebiedsbestemming, zonder bebouwingsmogelijkheden. De herziening van het bestemmingsplan dient binnen één jaar nadat positief besloten is op een aanvraag om gebruik te mogen maken van Rood voor Rood, ter visie te liggen. Door het aanpassen van het bestemmingsplan wordt tevens voorkomen dat opnieuw bebouwing kan worden opgericht voor bedrijfsfuncties.

Conclusie

Alhoewel de locatie niet in het landelijk gebied ligt maar in de kern, is de keuze gemaakt om toch aan te sluiten op het Rood voor Rood-beleid van de gemeente. Dit betekent dat de voormalige bedrijfswoning wordt teruggebouwd als burgerwoning.

In ruil voor de sloop van ruim 1.700 m2 aan voormalige bedrijfsbebouwing worden twee compensatiewoningen gebouwd met een inhoudsmaat van elk maximaal 750 m3. Alle woningen worden binnen het oorspronkelijk bouwvlak gebouwd. De erfsituatie wordt zodanig aangepast dat er sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. In het inrichtingsplan, zoals is opgenomen in Bijlage 1, is dit nader toegelicht. In deze bijlage wordt eveneens ingegaan op de sloop- en herbouwkosten en opbrengsten. De woningen krijgen een woonbestemming, overeenkomstig het bestemmingsplan "Enter-Dorp". Het initiatief is passend binnen het Rood voor Rood-beleid met gesloten beurs, hoewel dit beleid formeel niet voor het stedelijke gebied geldt.

Welstandsnota

De Welstandsnota van de gemeente Wierden is door de raad vastgesteld op 9 september 2014. In deze welstandsnota wordt helder weergegeven aan welke criteria bouwplannen in de gemeente getoetst worden. Ook staat hierin op welke aspecten specifiek wordt gelet in bepaalde gebieden of bij bijzondere objecten. In de gemeente (binnen de kernen en het buitengebied) zijn in totaal 13 gebieden onderscheiden. Per gebied worden er verschillende eisen aan de welstand gesteld.

De welstandscriteria in de welstandsnota vormen in de eerste plaats een vangnet en dienen om bouwplannen die het aanzien niet waard zijn, uit de gemeente te weren. Dat is formeel de bedoeling van het welstandstoezicht. Maar de welstandscriteria kunenn ook worden gebruikt als middel om na te denken over de verschijningsvorm van het bouwwerk in relatie tot zijn omgeving.

De welstandsnota wordt door de dorpsbouwmeester gebruikt als uitgangspunt voor de te toetsen bouwplannen.

Op basis van de Welstandsnota gelden een aantal uitgangspunten waar bij ruimtelijke plannen rekening mee gehouden moet worden.

  • 1. Algemene welstandscriteria;
  • Relatie tussen vorm, gebruik en constructie;
  • Relatie tussen bouwwerk en omgeving;
  • Betekenissen van vormen in de sociaal-culturele context;
  • Evenwicht tussen helderheid en complexiteit;
  • Schaal- en maatverhoudingen;
  • Materiaal, textuur, kleur en licht;
  • Detaillering.
  • 2. Criteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen;
  • 3. Gebiedscriteria;
  • 4. Objectgerichte criteria voor specifieke bouwwerken.

Conclusie

Het voorgenomen plan voldoet aan de hiervoor opgesomde uitgangspunten. Zie hiertoe het inrichtingsplan in Bijlage 1.

In het inrichtingsplan is de karakteristiek van het landschap als basis genomen. De karakteristiek wordt in de welstandsnota en Ervengids van gemeente Wierden als volgt beschreven:

" De es is heel open en heeft een bolle ligging. De rand van de es is besloten door erfbeplanting, wegbeplanting en bosjes. Grote eikenbomen op de erven (in de vorm van eikengaarden) verbinden de erven met de eiken in het landschap, de overgang tussen erf en landschap is geleidelijk. De erven liggen vaak met de achterzijde naar de weg. Soms loopt de weg over het erf heen."

De erfinrichting sluit aan op de welstandsnota. In paragraaf 2.3 van het inrichtingsplan is dit nader toegelicht.

Bestemmingsplan Enter-Dorp

In het bestemmingsplan Enter-Dorp heeft de locatie een bedrijfsbestemming. Binnen deze bestemming zijn bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'agrarish loonbedrijf' is een bedrijfswoning toegestaan. Bouwen is alleen toegestaan binnen een bouwvlak.

Het plangebied valt binnen de dubbelbestemming 'Archeologisch waardevol gebied'. Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied' mag niet worden gebouwd, met dien verstande dat dit niet van toepassing is op bouwprojecten waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, of voor bouwprojecten waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend en waarbij een rapport is overlegd waaruit blijkt dat de bescherming van de archeologische waarde in voldoende mate is vastgesteld.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken, is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan wordt onderbouwd waarom de ontwikkeling ruimtelijk inpasbaar is en welke kwaliteitsverbetering er plaatsvindt. Daarbij wordt aangesloten op het overige relevante gemeentelijke beleid.

Woonvisie 2010 tot 2015

In de Woonvisie van de gemeente Wierden is opgnomen dat het goed functioneren van een gemeenschap vraagt om ruimte voor mensen die verbonden zijn met die gemeenschap en daarmee ruimte biedt voor verschillende generaties. Dit komt tot uitdrukking in een gedifferentieerde bevolkingsopbouw. Om die differentiatie te behouden is ook een gedifferentieerde woningvoorraad nodig.

Wierden en Enter kennen een gedifferentieerd woning- en voorzieningenaanbod en trekken daarmee verschillende doelgroepen aan. In deze twee kernen ligt de komende jaren de nadruk op het behoud van een gedifferentieerd woningaanbod in koop en huur. De gemeente wil daarbij zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in deze kernen en daarom, in lijn met de provinciale en lokale beleiduitgangspunten, op ‘dorpse’ schaal compact bouwen nabij centrumvoorzieningen.

De provincie Overijssel geeft aan dat bij woningbouw herstructurering/ inbreiding altijd voorgaat op uitbreiding. Hier voldoet het plan aan.

De gemeente Wierden schrijft in de gemeentelijke Woonvisie 2010-2015 dat zij ruimte wil bieden om in te spelen op wensen van mensen. Dat hier sprake van is, blijkt wel uit het feit dat er al potentiele kopers zijn, voordat de woningen daadwerkelijk in de verkoop zijn gezet. De mogelijkheid bestaat om hier levensloopbestendig te bouwen.

Op dit moment is de gemeente Wierden druk bezig met de herprogrammering van de woningbouwopgave in Twente. Het zal blijken dat de gemeente Wierden woningen teveel in planning heeft (harde plancapaciteit). Nadat deze herprogrammering heeft plaatsgevonden is echter de verwachting dat 3 nieuwe woningen op het terrein aan de Hambergerweg wel passen binnen de te bouwen aantallen.

Conclusie

In het voorliggende plan wordt zorgvuldig omgegaan met de beschikbare ruimte in de kern Enter. Een bedrijventerrein wordt gesaneerd en opnieuw ingevuld met beperkte woningbouw. Hierdoor krijgt het terrein een nieuwe functie, waarbij het op een goede wijze ruimtelijk wordt ingepast in de directe omgeving.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuur, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij soortenbescherming heeft men te maken met de Flora- en faunawet. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de EHS.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe. Bpaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Door middel van bureauonderzoek is er getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. De onderzoeksnotitie is bijgevoegd in Bijlage 3. Geconcludeerd wordt:

  • In het plangebied zijn geen strikt beschermde plantensoorten aangetroffen. Gelet op het aanwezige terreintype (hoge voedselrijkdom) en beheer zijn deze ook niet te verwachten op locatie.
  • De te slopen bebouwing is ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Negatieve effecten op vleermuizen ter hoogte van de locatie van de veldschuur worden evenmin verwacht, omdat het object geen functie heeft als verblijfplaats voor vleermuizen en het foerageergebied onaangetast blijft.
  • De voorgenomen ontwikkeling leidt naar verwachting niet tot een verlies van leefgebied voor grondgebonden zoogdieren. De ontwikkeling leidt juist naar verwachting tot een toename van geschikt leefgebied voor deze soorten omdat het areaal aan beplanting, en daarmee de mogelijkheden tot dekking en foerageren zullen toenemen.
  • Binnen het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nesten. Nestgelegenheid voor categorie-5 broedvogels is in het plangebied voldoende aanwezig.
  • De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op algemeen voorkomende amfibieën. Reptielen, vissen en overige ongewervelden worden op basis van het aanwezige biotoop en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht.

De voorgenomen werkzaamheden kunnen doorgang vinden vanuit de natuurwetgeving, mits rekening wordt gehouden met broedvogels. Werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, tenzij duidelijk is gebleken dat er tijdens de start van de ingreep geen broedende vogels op het terrein aanwezig zijn.

Ook dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de zorgplicht. Tijdens de uitvoering dient men bijvoorbeeld alert te zijn op aanwezigheid van fauna en deze, indien noodzakelijk, te verplaatsen. Bij onvoorziene situaties dient daarnaast contact opgenomen te worden met een ter zake kundige.

Nader (veld)onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt op basis van de voorgenomen ontwikkelingen niet noodzakelijk geacht, mits rekening wordt gehouden met broedvogels.

Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden wordt niet verwacht dat de werkzaamheden een invloed hebben op aangewezen habitattypen en -soorten. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ook niet verwacht dat de kernopgaven van de Natura 2000-gebieden belemmerd worden in een mogelijke uitbreiding of kwaliteitsverbetering. Er wordt geen externe werking of cumulatie verwacht. Een vergunning of toetsing op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zijde wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

De locatie waarop de veldschuur zich bevindt maakt onderdeel uit van het EHS gebied Reggedal. De belangrijkste doelen voor natuur en landschap in het Reggegebied zijn gericht op de hydrologie van het gebied en bijbehorende natte vegetaties. De sloop van de veldschuur, op een extensief agrarisch perceel leidt niet tot negatieve effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het gebied. Derhalve wordt een toetsing van de voorgenomen ontwikkeling aan het EHS beleid niet noodzakelijk geacht.

4.3 Archeologische en cultuurhistorische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Voor het totale grondgebied van de gemeente Wierden is een archeologische inventarisatie en verwachtingskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2015000009-VA01_0012.png"

Afbeelding 12: Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Wierden. Het plangebied ligt binnen de rode cirkel.

De projectlocatie ligt in zijn totaliteit in het oranje gebied. Dit is een gebied met een hoge archeologische waarde (AMK-terrein 13625 Kornegoor, Enter, Graf onbepaald). Het gaat om een gebied uit de Romeinse tijd. Het terrein is deel van een esdekcomplex met sporen van inheem-Romeinse begraving en bewoning.

Omdat de locatie een hoge archeologische waarde heeft, heeft deze in het bestemmingsplan Enter-Dorp een dubbelbestemming ''Waarde - Archeologie 1' gekregen. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van verwachte archeologische waarden, met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

Gezien de hoge archeologische verwachtingswaarde heeft een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek plaatsgevonden (zie Bijlage 4). Conclusie van het onderzoek is dat ter plaatse van het intacte esdek een middelhoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Vroege Middeleeuwen geldt. Voor de Romeinse tijd geldt hier een hoge verwachting, met name op het aantreffen van resten die samenhangen met nederzettingen of begravingen. De toekomstige woningen zijn echter gepland ter plaatse van het gebied waar ontgravingen hebben plaatsgevonden van 1,5 tot 0,6 meter onder het oorspronkelijke maaiveld. Bovendien is de ondergrond hier 0,35 tot 3,35 onder het huidige maaiveld verstoord. Eventueel oorspronkelijk aanwezige archeologische resten zijn hier verstoord dan wel vernietigd. Aangezien de toekomstige woningen binnen de contouren van de ontgraving vallen wordt geconcludeerd dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is en dat het plangebied vrijgegeven kan worden voor de toekomstige ontwikkelingen.

In het projectgebied en de directe omgeving zijn daarnaast geen cultuurhistorische waarden aanwezig die met het voorliggende plan worden aangetast.

4.4 Water

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundigedoelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten projectgebied

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater gescheiden behandeld. Het hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel.

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste rondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoets

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen op 13 april 2015 geinformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De watertoets is opgenomen in Bijlage 5 de toelichting.

4.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve gevolgen voor de natuur, archeologie en de waterhuishouding heeft. Deze aspecten staan de realisatie van het wijzigingsplan dan ook niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

Verkennend bodemonderzoek Hambergerweg

In opdracht van Bouwbedrijf Homan BV is in een verkennend bodemonderzoek de bodem onderzocht op een terrein ter grootte van circa 4350 m² aan de Hambergerweg (oostzijde Daalakkers 11) te Enter (zie Bijlage 6).

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond is niet verontreinigd;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • grondwal 1 is zeer licht verontreinigd met PCB;
  • grondwal 2 is niet verontreinigd.

In grondwal 1 is een zeer lichte verontreiniging aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is.

Uit milieukundig oogpunt is geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Verkennend bodemonderzoek Daalakkers

In opdracht van Bouwbedrijf Homan BV is in een verkennend bodemonderzoek de bodem op 7 verdachte deellocaties onderzocht aan de Daalakkers 11 in Enter (zie Bijlage 7).

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Deellocatie A: de bovengrond is zeer licht verontreinigd met minerale olie. De ondergrond en het grondwater zijn niet verontreinigd met minerale olie of vluchtige aromaten;
  • Deellocatie B: de bovengrond is licht verontreinigd met minerale olie. De ondergrond en het grondwater zijn niet verontreinigd met minerale olie of vluchtige aromaten;
  • Deellocatie C: de ondergrond en het grondwater zijn niet verontreinigd met minerale olie of vluchtige aromaten;
  • Deellocatie D: de bovengrond is licht verontreinigd met minerale olie. Het grondwater is nietverontreinigd met minerale olie of vluchtige aromaten;
  • Deellocatie E: de bovengrond is niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en zink;
  • Deellocatie F: de bovengrond is (zeer) licht verontreinigd met minerale olie en PCB. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, cadmium en zink;
  • Deellocatie G: de bovengrond is zeer licht verontreinigd met minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.

De voormalige bedrijfsactiviteiten hebben plaatselijk (bovengrond deellocaties A, B, D en G) een geringe negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit. Op grond van de historische gegevens is er vermoedelijk sprake van zorgplicht (hiervan is sprake wanneer een verontreiniging is ontstaan na 1986). De (voormalige) ondergrondse tanks ter plekke van deellocaties A, B, C, F en G hebben geen aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit.

De vastgestelde lichte verontreinigingen hebben als gevolg van de voormalige bedrijfsactiviteiten mogelijk invloed op de financiële waardering van het terrein, indien het bevoegd gezag handhaaft op de zorgplicht. Indien herstelplicht van de lichte verontreinigingen wordt geëist, zal ontgraving en mogelijk aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn.

Saneringsonderzoek Daalakkers 11

In opdracht van Bouwbedrijf Homan zijn op 6 januari 2015 vier kleinschalige grondverontreinigingen op de deellocaties A, B, F en G gesaneerd aan de Daalakkers 11 in Enter. In totaal is 52,32 ton verontreinigde grond afgevoerd naar Boon en Pijlman Milieu BV in Almelo.

Tevens zijn op 7 januari 2015 twee ondergrondse brandstoftanks gesaneerd conform KIWA-richtlijn BRL-K902, waarvan één tank gevuld bleek te zijn met verontreinigd zand. Dit zand (5,96 ton) is eveneens afgevoerd naar Boon en Pijlman Milieu BV in Almelo.

Ter verificatie is op 29 januari 2015 een indicatief bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusie was dat lokaal (zeer) lichte verontreinigingen aanwezig zijn in het ophoogzand, dat zich bevond onder de voormalige verhardingen. Dit ophoogzand zal worden opgehoogd met een laag humeuze grond met een dikte van circa 0,5 m, voorzien van een kwaliteitscertificaat.

De onderzoeksgegevens zijn opgenomen in bijlage Bijlage 8. Eindconclusie is dat de locatie geschikt is gemaakt voor het gebruik “wonen met tuin”.

5.3 Geluid

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Industrielawaai en railverkeerslawaai zijn bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industriegebieden in de nabije omgeving gelegen zijn. De locatie wordt omringd door de Hambergerweg, Rijssenseweg, Daalakkers en G.J. Beltmanstraat, waardoor er sprake kan zijn van verkeerslawaai.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

De gemeente Wierden beschikt over een nota geluidbeleid. In deze nota is een gebiedsindeling opgenomen (zie afbeelding 13). Het onderhavige bouwplan ligt in het gebiedstype 'woonwijk' met een ambitie en bovengrens voor de geluidsklasse van respectievelijk 'redelijk rustig' en 'lawaaiig'. De ambitiewaarde bedraagt 44 - 48 dB en de bovengrens is 59 -63 dB, waarmee de bovengrens aansluit bij de maximale grenswaarde van 63 dB conform de Wet geluidhinder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2015000009-VA01_0013.png"

Afbeelding 13: Uitsnede gebiedsindeling Nota geluidhinder gemeente Wierden.

De Hambergerweg en de G.J. Beltmanstraat hebben in de vigerende bestemmingsplannen een bestemming 'Verkeer-4'. Wanneer een gebouw wordt gebouwd op gronden grenzend aan deze verkeersbestemming, moet een afstand van 15 m uit de as van de weg in acht worden gehouden. Dit is in het voorliggende bestemmingsplan het geval.

De Rijssenseweg en Daalakkers zijn bestemd als 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Er zijn geen regels opgenomen voor de minimale afstand van nieuwe woningen tot de as van deze wegen.

De nieuwe woningen worden ontsloten via de Hambergerweg. Gezien de geringe hoeveelheid verkeer die gebruik maakt van deze weg, en gezien de afstand van de nieuwe woningen tot aan de weg, is een nader akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (de projectlocatie valt onder: inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling geldt dat een woningbouwlocatie niet in betekende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat.

De voorgenomen ontwikkeling is zo kleinschalig (<1.500 woningen) dat deze niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek is derhalve niet van toepassing op de ontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):

  • In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen, kleinere kantoren) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
  • Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm, maar is een zogenaamde oriënterende waarde.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2015000009-VA01_0014.png"

Afbeelding 9: Weergave Risicokaart (Bron: Risicokaart provincie Overijssel). De locatie is omcirkeld.

Op de risicokaart van de provincie Overijssel is te zien dat er op een afstand van ongeveer 165 m het benzineservicestation van de Riet (Gulf, Rijssenseweg 38a) aanwezig is. Er zijn geen buisleidingen in de omgeving aanwezig.

De risicovolle aanwezige installaties bij het benzineservicestation zijn de volgende:

Installatie   PR 10-6   GR  
LPG-vulpunt   110 m   150 m  
Reservoir   25 m   150 m  
Afleverinstallatie   15 m   ---  

Geconcludeerd kan worden dat de locatie buiten de invloedssfeer van het benzineservicestation ligt. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van eenvoldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen (zie de hierna volgende tabel). Aan de hand van de richtafstanden is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie in en rondom het betreffende projectgebied. Het gaat hierbij dus enerzijds om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woning in ernstige mate wordt aangetast. Anderszijds gaat het om de vraag of de nieuwe woningen geen beperkende invloed op de bedrijfsvoering van bestaande inrichtingen gaan hebben.

Milieucategorie   Richtafstand
rustige woonwijk / rustig buitengebied  
1   0-10 m  
2   30 m  
3.1   50 m  
3.2   100 m  
4.1   200 m  
4.2   300 m  
5.1   500 m  
5.2   700 m  
5.3   1.000 m  
6.1   1.500 m  

Op een afstand van tenminste 75 m zijn een aantal bedrijven aanwezig. Deze hebben een beperkte milieucategorie, waardoor de toekomstige woningen geen eventuele hinder ondervinden van de omliggende bedrijven. Ook zullen de bedrijven geen beperkingen ondervinden van de op te richten woningen.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft de realisatie van een zeer beperkt aantal nieuwe burgerwoningen. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Deze activiteiten worden niet aangemerkt als M.E.R. beoordelingsplichtig. De locatie is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied dit kan worden gesteld door middel van de uitgevoerde flora en fauna onderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Het projectgebied ligt niet in een kwetsbaar of gevoelig gebied of in de directe omgeving daarvan. De onderzoeksresultaten van de uitgevoerde onderzoeken zijn daarbij positief. De ontwikkeling is daarom niet M.E.R. beoordelingsplichtig.

5.8 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van deze bestemmingsplanherziening is vormgegeven. De regels van het bestemmingsplan 'Enter-dorp' gelden hierbij als uitgangspunt. Daarnaast zijn de regels en de verbeelding toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling.

6.2 Opzet van de regels

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2: Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.

Artikel 3: Groen

Artikel 4: Tuin

Artikel 5: Wonen

3. Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

Artikel 6: Algemene bouwregels

Artikel 7: Algemene gebruiksregels

Artikel 8: Algemene afwijkingsregels

Artikel 9: Algemene procedureregels

Artikel 10: Overige regels

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Artikel 11: Overgangsrecht

In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 12: Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het projectgebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het plan is, als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening, voorgelegd aan de de provincie Overijssel. De provincie heeft ingestemd met dit bestemmingsplan.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 10 september 2015 voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegen. Tijdens deze terinzagelegging is er één zienswijze ingediend. De zienswijze is op tijd ingediend en voldoet aan de wettelijke vereisten. De zienswijze is dan ook ontvankelijk. De gronden van de zienswijze zijn samengevat en voorzien van een beantwoording door de gemeente Wierden. Op basis van de zienswijze zijn enkele aanpassingen in het bestemmingsplan gedaan. Zie voor de zienswijzennotitie bijlage (waarbij ook is aangegeven welke wijzigingen naar aanleiding van de zienswijze zijn doorgevoerd) van de toelichting van dit bestemmingsplan.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Wierden. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaarheid is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.