Plan: | Buitengebied 2009, herziening Beukersweide |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.BP2014000012-VA01 |
In verband met de ontwikkeling van het Masterplan Stationsomgeving verhuist de Wierdense Tennisclub Beukersweide naar Sportpark 't Lageveld west.
Sportpark 't Lageveld ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 en heeft de bestemming Sport.
Afbeelding 1. Bestemmingsplan Buitengebied 2009
Het initiatief is niet mogelijk binnen dit bestemmingsplan omdat er geen bouwmogelijkheden zijn opgenomen voor het perceel waar de kantine en kleedkamers komen. Voordat medewerking kan worden verleend aan het initiatief, moet het bestemmingsplan worden gewijzigd. Hiervoor is deze herziening opgesteld.
Naast het bestemmingsplan Buitengebied 2009 geldt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan) en het bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening waterwinning Wierden. Beide plannen hebben echter geen consequenties voor het plangebied en worden verder buiten beschouwing gelaten.
Het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening Beukersweide" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting waarin de aanleiding, de motivering en een beschrijving van de planopzet zijn opgenomen.
Het plangebied omvat de percelen kadastraal bekend gemeente Wierden, sectie N, nummers 01169 (gedeeltelijk) en 02194 (gedeeltelijk).
Het plangebied ligt aan de 2e Lageveldsweg ten zuiden van het parkeerterrein van sportpark 't Lageveld (op het bestaande trainingsveld van Juventa).
Afbeelding 2. Situering plangebied (rode vlak)
Tijdens het planproces is aandacht besteed aan het creëren van maatschappelijk draagvlak en de daarvoor noodzakelijke communicatie met belanghebbenden.
Op de volgende wijze is/wordt gecommuniceerd met betrokken partijen:
De toelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening Beukersweide" is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd:
Wierden is een dorp, dat is ontstaan in de late middeleeuwen aan de zuidoostrand van een es. De kadastrale minuut-kaart uit de vorige eeuw laat zien dat er nauwelijks sprake is van enige kernvorming. De vrijstaande bebouwing lag aan een aantal in- en uitvalswegen, die ook nu nog in de structuur van Wierden en met name het centrum te zien zijn. De belangrijkste wegen waren de Hexelseweg, de Vriezenveenseweg, de Nijverdalsestraat en de verbindingsweg naar Rijssen en naar Almelo.
Nadat in 1881 de spoorlijn Deventer-Almelo in gebruik kwam, stichtte men ten noorden van het dorp enkele textielfabrieken. Na de Tweede Wereldoorlog breidde het dorp zich noord- en zuidwaarts uit. De bebouwing vormde zich allereerst langs de straten zoals hierboven genoemd en vervolgens ook door bebouwing langs nieuw gerealiseerde straten en woonwijken zoals De Stouwe, De Weuste, Het Loo, De Hooilanden etcetera. Sportpark 't Lageveld is ten westen van de wijk De Weuste gerealiseerd.
Het plangebied ligt op het westelijk deel van Sportpark 't Lageveld aan de 2e Lageveldsweg in Wierden. Het Sportpark ligt aan de noordzijde van de kern Wierden en wordt ontsloten via de 2e Lageveldsweg, Woestendijk of Vlierdijk naar de Vriezenveenseweg.
Op het westelijk deel van Sportpark 't Lageveld is voetbalvereniging Juventa '12 gevestigd. Juventa heeft de beschikking over 3 speelvelden en een trainingsveld. Daarnaast is aan deze kant het parkeerterrein van het Sportpark gelegen.
Juventa is bereid om het trainingsveld (veld 4) in te leveren. In ruil hiervoor wordt het bestaande hoofdveld omgezet van natuurgras naar kunstgras.
Op veld 4 komt het tenniscomplex Beukersweide. In de noordoosthoek van het veld worden de kantine en kleedruimten met een oefenbaan gerealiseerd. Ten westen en zuiden daarvan worden 6 tennisvelden aangelegd.
Afbeelding 3. Situatietekening tenniscomplex
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor het plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in het bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald naar de verbeelding en de regels.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door het Rijk worden ingezet. De huidige financiële kaders zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van de rijksambities. Verschillende nationale belangen kennen een juridische doorwerking welke zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, ook bekend als AMvB Ruimte).
De structuurvisie bepaalt de ambities voor Nederland in 2040. Deze hebben betrekking op de concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid van/in Nederland. Voor deze 3 rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang genoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor zij verantwoordelijk is en waarop het resultaat wil boeken. De benoemde nationale belangen zijn:
Deze planontwikkeling raakt geen nationaal belangen.
Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:
Natura 2000-gebieden
Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden.
De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.
Het Wierdense Veld is als voormalig hoogveengebied aangemeld volgens de Habitatrichtlijn. Het Wierdense Veld is een restant van een ooit uitgestrekt veenlandschap in Twente. Het gebied is grotendeels afgegraven voor de turf. Het is begroeid met vochtige heide en enkele berkenbosjes. Binnen het hoogveen is het dekzandreliëf plaatselijk zo sterk en uitgesproken dat op dekzandruggen droge heide voorkomt. Op de lage delen zijn enkele met water gevulde veenputten.
Daarnaast zijn de Sallandse Heuvelrug en de Borkeld, die in de buurt van de gemeente liggen, aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn, respectievelijk de Habitatrichtlijn. Vanwege de externe werking van de Vogel- en Habitatrichtlijn moet hiermee rekening worden gehouden in de planvorming. De aanwijzing van de Sallandse Heuvelrug als Vogelrichtlijngebied heeft betrekking op het voorkomen van broedvogels zoals de korhoen, nachtzwaluw en roodborsttapuit. De Sallandse Heuvelrug is aangemeld volgens de Habitatrichtlijn vanwege het voorkomende habitattype Droge Europese Heide. De Borkeld is aangewezen vanwege het voorkomen van Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix, Droge Europese Heide en Juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland.
Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurmonumenten hebben als doel gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. Er zijn in (de buurt van) de gemeente Wierden geen beschermde natuurmonumenten aangewezen.
Ecologische Hoofdstructuur
Uitgangspunt van de Ecologische Hoofdstructuur is duurzame instandhouding, herstel en ontwikkeling van een zo groot mogelijke verscheidenheid van de in het wild levende dieren- en plantensoorten als wel elementen van ecosystemen. De Ecologische Hoofdstructuur bestaat uit een groot aantal natuurgebieden. Om deze natuurgebieden te verbinden tot een samenhangend geheel worden er ook nieuwe natuurgebieden en (robuuste) verbindingszones ontwikkeld.
De provincie Overijssel heeft de natuurwaarden in Overijssel begrensd in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De PEHS bestaat uit de bestaande wateren, natuur- en bosgebieden, te ontwikkelen natuurgebieden, beheersgebieden, verbindingszones en afrondingsgebieden. Onder meer het Wierdense Veld, het Reggedal en het Notterveld liggen binnen de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Uitgangspunt is het handhaven van rust en het tegengaan van verstoring en versnippering door het weren van grootschalige nieuwe ontwikkelingen in de PEHS.
Het Sportpark ligt niet in de nabijheid van een Vogel - en/of Habitatrichtlijngebied. Ook is het plangebied niet gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur.
Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze Europese richtlijn streeft naar duurzame en robuuste watersystemen en is gericht op zowel oppervlaktewater als grondwater. De KRW gaat uit van standstill: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en "de vervuiler betaalt".
In de periode tot 2009 worden de ecologische doelen voor waterlichamen opgesteld en vastgesteld. De doelen moeten in 2015 gerealiseerd zijn. Doelen mogen onder bepaalde voorwaarden ook later gehaald worden of worden verlaagd. Voor beschermde gebieden (onder andere zwemwateren, vogel- en habitatrichtlijngebieden) kan echter niet van de deadline van 2015 worden afgeweken. Hoewel de uiteindelijke chemische normen en ecologische doelstellingen nu nog niet bekend zijn, is de verwachting dat aanscherping van huidige maatregelen genomen door gemeente en andere partijen nodig zal zijn ('tandje erbij'). Het stroomgebiedbeheersplan Rijn-Oost bepaalt de KRW-maatregelen die in de eerste beheersfase tot 2015 worden getroffen.
Om voldoende aandacht voor de waterkwantiteit, maar ook de waterkwaliteit in ruimtelijke plannen te garanderen is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw en een Handreiking watertoets ondertekend. In het kort betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe: vasthouden, bergen en afvoeren dient te worden gehanteerd, en voor de waterkwaliteit: scheiden, schoon houden en schoon maken.
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel zijn op 1 juli 2009 vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel uiteengezet. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van het Streekplan, Verkeers- en Vervoersplan, Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan. Deze visie is opgesteld met een doorkijk tot 2030. In de Omgevingsverordening zijn instructies opgenomen ten aanzien van de inhoud van de juridisch-planologische documenten. In deze paragraaf komt als eerste de visie aan bod en daarna de verordening.
Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie is opgesteld in het licht van diverse ontwikkelingen die in de provincie Overijssel gaande zijn. Deze ontwikkelingen spelen op het gebied van de fysieke leefomgeving. Hierbij is sprake van:
De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. De leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie Overijssel willen ondernemen (ruimtelijke kwaliteit). De opgave voor de komende jaren ligt vooral in het waarborgen van een goede afstemming tussen vraag en aanbod, gerelateerd aan de verschillende doelgroepen. Naast een kwantitatieve opgave is dit, gelet op de sterk veranderende bevolkingsontwikkeling, een aanzienlijke kwalitatieve opgave. De woonmilieus moeten flexibel zijn en worden afgestemd op de eisen en wensen van de toekomstige bewoners.
In de Omgevingsvisie is een uitvoeringsmodel ontwikkeld voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid waarbij voor de toelaatbaarheid van nieuwe ruimtelijke plannen drie stappen worden onderscheiden. Hieronder wordt het plangebied aan de hand van het uitvoeringsmodel beoordeeld.
1. Generieke beleidskeuzes
In de eerste stap dient de keuze te worden gemaakt of de ontwikkeling nodig dan wel mogelijk is. Hierbij moet worden getoetst aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (SER-ladder) en grondwaterbescherming. In de Omgevingsvisie is aangegeven dat voor gebiedsontwikkelingen op het gebied van woningbouw, bedrijfslocaties en toeristische en recreatieve voorzieningen de zogenaamde SER-ladder moet worden doorlopen. Hierbij worden ruimtelijke keuzes op de volgende wijze gemaakt:
Het plangebied is gelegen op het Sportpark 't Lageveld. Er wordt een bestaand voetbalveld ingeruild voor een tenniscomplex. Hiermee wordt optimaal voldaan aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Verder ligt het plangebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied.
2. Ontwikkelingsperspectieven
De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven voor het plangebied. Voor het plangebied wordt het volgende ontwikkelingsperspectief genoemd: buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte met nadere aanduiding: mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren. Daarnaast ligt het plangebied binnen het stadsrandgebied. Dit is de overgang tussen bebouwd gebied en groene omgeving en is zowel entree van de stad/dorp als verbinding met het buitengebied. In dit gebied worden kansen geboden voor recreatiemogelijkheden, nieuwe landgoederen en eventuele stedelijke uitbreiding volgens gebiedskenmerken. Het plan past binnen dit ontwikkelingsperspectief.
3. Gebiedskenmerken
De derde en laatste stap is de toets van deze ontwikkeling aan de gebiedskenmerken en stelt de vraag aan de orde hoe de ontwikkeling op een goede wijze kan worden ingepast. Bij de gebiedskenmerken wordt onderscheid gemaakt in normatieve en richtinggevende uitspraken. Voor het plangebied zijn de volgende gebiedskenmerken van toepassing:
Afbeelding 4. Ontwikkelingsperspectieven
Voor de natuurlijke laag is als richtinggevende uitspraak gedaan: 'Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Daarnaast is bij ontwikkelingen de (strekkings)-richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt'. Voor het jonge heide- en broekontginningenlandschap geldt de volgende richtinggevende uitspraak: 'Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarisch ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan het behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.' De volgende richtinggevende uitspraken worden voor stads- en dorpsranden gedaan:
Het plangebied ligt binnen een bestaand sportpark. De toevoeging van een clubgebouw past binnen deze hoofdbestemming. Extra inspanningen om aan bovengenoemde doelstellingen invulling te geven kunnen daarom achterwege blijven. Het plan wordt daarmee als passend beschouwd binnen de Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening
De wijze waarop aan het beleid uit de Omgevingsvisie uitvoering moet worden gegeven is vastgelegd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening heeft de status van:
De Omgevingsverordening is een uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie en is opgesteld in de vorm van voorschriften. In veel voorschriften is gekozen voor proces- en motiveringsvereisten. In de Omgevingsverordening moet elk inhoudelijk thema geregeld zijn, waar de provincie de mogelijkheid op wil hebben om juridische instrumenten in te kunnen zetten. Het inzetten van juridische instrumenten vindt plaats op basis van de interventieladder. In de Omgevingsverordening zijn geen voorschriften opgesteld die betrekking hebben op de voorgenomen ontwikkeling aangezien het een consoliderend plan betreft, waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Voorliggend bestemmingsplan ligt vanwege het consoliderend karakter in lijn met het beleid, zoals dit is opgenomen in de Omgevingvisie en Omgevingsverordening.
De structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmingsplannen en projectbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.
Ambitieniveau
De gemeente Wierden zet in op de verdere uitwerking van de lijnen die zijn uitgezet in de Ontwikkelingsvisie 2005. De ambitie van de gemeente is "een actieve en zelfbewuste gemeente zijn, die kwaliteit hoog in het vaandel heeft en die onderneemt". Over 20 jaar is de gemeente nog meer een groene, ondernemende, recreatieve gemeente met (deels) stedelijke trekjes en een hele mooie woon- en leefomgeving. Waar nodig wordt samengewerkt met andere gemeenten of andere overheden. Er wordt aansluiting gezocht bij de Omgevingsvisie Overijssel. Rode draden in de Omgevingsvisie Overijssel vormen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Centrale waarden
De gemeente Wierden ontleent haar identiteit aan haar ligging op het overgangsgebied tussen de Sallandse Heuvelrug en het Twentse landgoederenlandschap, op de kruising van snelwegen en spoorlijnen, doorsneden door de Regge en dichtbij de Twentse steden. De identiteit kan kort worden samengevat als een gemeente die verbindt. Het gaat daarbij om verschillende soorten verbindingen en verbindingen op verschillende niveaus. Gemeente Wierden verbindt:
In de onderstaande figuur zijn de kernkwaliteiten van deze identiteit schematisch weergegeven. Op basis van de kernkwaliteiten komen de centrale waarden van de gemeente Wierden naar voren. Ook deze zijn in de figuur weergegeven.
Kernkwaliteiten en centrale waarden gemeente Wierden
Het versterken van de centrale waarden vormt de basis voor de toekomstige ontwikkeling van Wierden. Kiezen voor deze waarden betekent kiezen voor een duidelijke identiteit. Het verder ontwikkelen van deze identiteit vormt dan ook het vertrekpunt voor de visie op de toekomstige (ruimtelijke) ontwikkeling van Wierden en aanknopingspunten voor de uitwerking in projecten en beleidsthema's.
Afbeelding 5. Kernkwaliteiten
Deelgebiedsvisies
De visie is meer in detail uitgewerkt voor een drietal deelgebieden. Voor de kern Wierden is de volgende visie opgesteld: De kern Wierden kent het meest stedelijke karakter van de deelgebieden. Wierden is dan ook verder ontwikkeld als een aantrekkelijke woonkern voor jong en oud met voldoende en diverse voorzieningen op het gebied van sport en cultuur, welzijn en zorg en een gevarieerd winkelaanbod. Voor plaatselijke bedrijven is er ruimte op de diverse opgeknapte bedrijventerreinen en het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein De Weuste-Noord. Wierden is nog beter bereikbaar en zet in op het verbeteren van de kwaliteit van de stadsrandzones.
De verplaatsing van het tenniscomplex draagt bij aan de doelstelling ten aanzien van sportvoorzieningen en past daarmee binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie.
Eén van de instrumenten die het gemeentebestuur heeft om een actief beleid te voeren om de kwaliteit van de leefomgeving te bevorderen, is het welstandstoezicht. Het welstandstoezicht gebeurt op basis van het door de gemeenteraad vastgestelde beleid. Via haar welstandsnota wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving duurzaam bevorderen. Hiervoor zijn verschillende criteria ontwikkeld die bij de welstandsbeoordeling van een bouwplan een rol spelen.
Het welstandsbeleid van de gemeente Wierden is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Door het opstellen van een welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten. Het welstandsbeleid in de gemeente Wierden kent algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria.
Het plangebied ligt in deelgebied 18 'Sportparken' van de Welstandsnota. Sportcomplexen zijn van oudsher aan de randen van de kernen gelegen. Het overgrote deel van de velden is bestemd voor voetbal en tennis. De Sportparken worden door hoge hekken en opgaande beplanting van hun omgeving gescheiden. De meeste gebouwen op sportparken zijn geschakelde bouwwerken van lichtgekleurde of aardekleurige (bak)steen van één bouwlaag met een plat dak. De accentkleuren verschillen en zijn meestal afhankelijk van de clubkleuren. Bebouwing bij sportparken kan worden aangepast of uitgebreid.
De belangrijkste criteria zijn:
De rijksoverheid heeft voor de klimaatproblematiek de volgende doelstellingen geformuleerd:
In 2007 hebben het ministerie van VROM en de VNG een klimaatakkoord getekend, waarbij de gemeenten deze doelstellingen onderschrijven. De kern van het akkoord is dat gemeenten en Rijk een gezamenlijke inspanning leveren voor een schoner, duurzamer en zuiniger Nederland. Er zijn afspraken vastgelegd over maatregelen op een aantal terreinen: duurzame overheid, duurzame energieproductie, schone en zuinige mobiliteit, energiezuinige gebouwde omgeving, duurzame (agrarische) bedrijven en klimaatbestendige leefomgeving. De gemeente Wierden is bezig met het ontwikkelen van een eigen energiebeleid, in het kader hiervan is een aanvraag ingediend bij de doeluitkering 'Stimulering Lokale Klimaatinitiatieven' (SLOK).
Het gemeentelijke archeologiebeleid staat beschreven in de Beleidsnota Archeologie die door de gemeenteraad op 5 oktober 2010 is vastgesteld. Voor de hele gemeente is onderzoek verricht om inzicht te krijgen in de aanwezige archeologische waarden én in de kans dat archeologische resten in de ondergrond aanwezig zijn. Op basis van het archeologisch onderzoek is een verwachtingskaart opgesteld. Aan de op kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. De verwachtingskaart kan worden gebruikt voor toetsing van ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Doel van de verwachtingskaart is dat deze met bijbehorende bestemmingen en regels in de gemeentelijke structuurvisies en bestemmingsplannen wordt overgenomen. De juridische bescherming wordt geregeld in de bestemmingsplanregels. Er zijn drie verschillende categorieën:
Deze terreinen zijn op grond van de Monumentenwet 1988 aangewezen als beschermd archeologisch monument. Het beschermingsregime voor deze terreinen staat geheel los van het bestemmingsplan. Wel moeten deze terreinen opgenomen worden op de verbeelding. De gemeente Wierden heeft 6 terreinen van zeer hoge archeologische waarde beschermd.
Dit zijn terreinen die staan op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van Overijssel. In deze terreinen zijn archeologische waarden vastgesteld. Voor deze terreinen geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Binnen de gemeente Wierden zijn 23 van dergelijke terreinen aanwezig. Deze terreinen hebben allemaal een hoge archeologische waarde.
Voor deze gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Ontheffing voor ontwikkelingen in het buitengebied ligt voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 10 ha, voor gebieden met een middelhoge en hoge verwachting op 5.000 m², respectievelijk 2.500 m². Bij plannen binnen de bebouwde kom geldt een ontheffing voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 5 ha, voor gebieden met een middelhoge verwachting kleiner dan 250 m² en gebieden met hoge verwachting kleiner dan 100 m².
Deze ontheffingen gelden niet wanneer een plangebied binnen een straal van 50 meter van een AMK-terrein of archeologische waarneming ligt.
In augustus 2010 is het Handhavingsbeleidsplan Ruimtelijke Ordening door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. In het handhavingsbeleidsplan staat beschreven hoe wordt omgegaan met aan het licht gekomen handhavingszaken die te maken hebben met ruimtelijke ordening. In het beleidsplan wordt beschreven welke instrumenten er bij handhavend optreden tot de beschikking staan en hoe deze worden ingezet. Globaal wordt er een indeling gemaakt van voorkomende handhavingszaken en de prioriteit die daar door Wierden aan wordt toegekend. Vooral het toekennen van prioriteiten is een belangrijk onderdeel van dit beleid. Op basis hiervan worden keuzes gemaakt in de volgorde van het oppakken van handhavingszaken.
Op 12 oktober 2010 heeft de gemeenteraad ingestemd met de nota Iedereen sport in Wierden. In deze nota geeft de gemeente Wierden aan wat zij in de periode 2010-2015 wil bereiken op het gebied van sport en bewegen. De gemeente:
Verder streeft de gemeente naar een breed en goed geoutilleerd voorzieningenaanbod om sport te beoefenen. Ten aanzien van WTC Beukersweide ging men er toen nog van uit dat de club zou worden verplaatst naar de Esrand.
Op 10 januari 2006 heeft de gemeenteraad de nota Toerisme vastgesteld. Deze nota was niet meer actueel. Daarom is samen met de toeristische sector een nieuwe nota/visie opgesteld. De gemeente Wierden wil de komende jaren het toeristisch-recreatieve product verder versterken in samenwerking met de ondernemers. Hiervoor is op 3 juli 2012 de Visie Vrijetijdseconomie door de gemeenteraad vastgesteld.
De gemeente heeft op toeristisch-recreatief gebied veel te bieden, waarbij de kernen Wierden en Enter elk hun eigen identiteit hebben. De omgeving kenmerkt zich door een bijzonder buitengebied, de rivier de Regge en een unieke ligging.
Als motto voor de visie wordt ingezet op het versterken van de poortfunctie van Wierden. Dit wordt gedaan door Wierden verder te ontwikkelen als Poort van Twente, maar ook door bezoekers te verleiden onze kernen te bezoeken. Basis daarvoor is een goed functionerend toeristisch-recreatief routenetwerk met voldoende rustpunten en horecavoorzieningen. Het bijzondere wordt belicht door bijzondere attracties, die ook uit tijdelijke voorzieningen en evenementen kunnen bestaan.
De strategische visie (deel 1) op vrijetijdseconomie in de gemeente Wierden vormt het kader voor toeristisch-recreatieve ontwikkelingen in de gemeente tot 2017. Hierin wordt ingegaan op de redenen om in te zetten op recreatie en toerisme, wat de trends en de ontwikkelingen binnen de branche zijn en wat het huidige beleid is. Ook is er aandacht besteed aan de leefstijlen van de verschillende doelgroepen, welke aansluit op de Recreantenatlas van de Recron.
Bij deze visie hoort een uitvoeringsprogramma met concrete projecten, waarmee de gemeente zelf en samen met de ondernemers aan de slag gaat. Hierin zijn 4 beleidslijnen genoemd:
Het uitvoeringsprogramma is niet bedoeld als vast stramien. In de praktijk zal blijken dat sommige projecten wel uitgevoerd kunnen worden en andere niet. Ook kunnen in de loop van de tijd nog nieuwe ideeën ontstaan en worden toegevoegd.
Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Verder zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de diverse onderzoeksaspecten. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven- en milieuzonering' worden adviesafstanden aangegeven van overlast veroorzakende bedrijven en/of activiteiten voor omliggende kwetsbare functies (bijvoorbeeld woningen). Voor buurt- en clubhuizen wordt een adviesafstand van 30 m voor geluid aangegeven. De dichtstbijzijnde woning ligt op een afstand van ruim 70 m. Het aspect hinder is derhalve niet van toepassing.
Het clubgebouw is geen verblijfsruimte. Voor het bestemmingsplan hoeft daarom geen bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet wel een bodemonderzoek worden uitgevoerd.
In het kader van de Wet geluidhinder wordt een clubgebouw niet als een verblijfs-/geluidgevoelige ruimte aangemerkt. Het aspect geluid moet echter toch worden beoordeeld, omdat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen altijd moet worden getoetst of een goed woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd. Bij deze toets wordt gekeken naar de effecten van de nieuwe functie op de omgeving (de interne werking) en naar de effecten van de omgeving op de nieuwe functie (de externe werking).
Interne werking
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' worden adviesafstanden aangegeven van overlast veroorzakende bedrijven en/of activiteiten voor omliggende kwetsbare functies (bijvoorbeeld woningen). Voor een clubhuis geldt een adviesafstand van 30 m. Binnen een afstand van 30 m zijn geen kwetsbare functies gelegen. Voor dit deel brengt het aspect hinder derhalve geen belemmeringen met zich mee.
Externe werking
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van overlast veroorzakende bedrijven en/of activiteiten. Dit aspect brengt daarom geen beperkingen met zich mee.
Op grond van het bovenstaande hoeft geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Het plangebied wordt ontsloten via de 2e Lageveldsweg. Op zaterdag is de 2e Lageveldsweg ingesteld als eenrichtingsweg om het verkeer in goede banen te leiden.
Doordat het voetbalveld wordt vervangen door een tenniscomplex kan de verkeerstoename door het tenniscomplex grotendeels worden weggestreept door de verkeersafname van het te vervallen voetbalveld. De bestaande wegen hebben voldoende capaciteit om deze geringe verkeerstoename op te vangen.
De parkeerbehoefte is berekend op basis van de CROW-uitgave Parkeerkencijfers. De vervanging van een voetbalveld door 6 tennisbanen met accommodatie heeft tot gevolg dat er 7 parkeerplaatsen extra nodig zijn. Bij deze berekening is uitgegaan van een voetbalveld met 20 pp/ha netto terrein en van een tennisaccommodatie met 0,5 pp/100m² BVO. De tennisbanen ten westen van het clubgebouw worden voor een deel op het bestaande verharde parkeerterrein gerealiseerd. Hierdoor moet de inrit en rijloper in zijn geheel worden verlegd en verdwijnen er 19 parkeerplaatsen. Daar staat tegenover dat 14 parkeervakken haaks op de nieuwe rijloper kunnen worden aangelegd. Boven op de hierboven genoemde 7 parkeerplaatsen, moeten dus in totaal 12 parkeerplaatsen worden gecompenseerd.
Afbeelding 6. Parkeervoorzieningen Sportpark 't Lageveld
Ten noorden van het verharde parkeerterrein is momenteel een onverhard parkeerterrein aanwezig bestaande uit 3 rijlopers met puinverharding, waarbij in het gras kan worden geparkeerd. Ter compensatie van de parkeerbehoefte van het tenniscomplex wordt een 4e rijloper aangelegd. Hiermee worden 48 onverharde parkeerplaatsen extra gecreëerd. De parkeerbehoefte als gevolg van het tenniscomplex Beukersweide wordt hiermee dus ruimschoots gecompenseerd.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn de normen voor de risico's als gevolg van risicovolle inrichtingen vastgelegd. De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Bevi regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De wettelijke norm is een kans van eens per miljoen jaar. Het groepsrisico (GR) bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Rnvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Risicokaart
Aan de hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Hieruit blijkt dat er zich in het plangebied en in de nabije omgeving geen risicobronnen bevinden. Het plangebied bevindt zich namelijk niet binnen de risicocontour van een Bevi-inrichting danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit. Er zijn geen routes gevaarlijke stoffen per weg of water in de nabijheid van het plangebied. Ook liggen er geen buisleidingen in de nabije omgeving. Er hoeft daarom geen onderzoek naar externe veiligheid te worden uitgevoerd.
Afbeelding 7. Risicokaart Overijssel (bron: www.risicokaart.nl)
Bij besluitvorming is het van belang te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur Niet in betekenende mate (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Een project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit als de toename van fijn stof en stikstof niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie (maximaal 1,2 ìg/m³).
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt voor kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van maximaal 100.000 m² en woningbouwlocaties voor maximaal 1500 woningen.
Dit initiatief behelst een zodanig kleinschalige ontwikkeling dat duidelijk is dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit brengt geen belemmeringen met zich mee.
Het plangebied ligt op een bestaand sportterrein en is momenteel in gebruik als trainingsveld. Door de bouw van een clubgebouw op deze locatie worden geen ecologische waarden aangetast.
Verder blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedsfeer ligt van Natura 2000-gebieden (Wierdenseveld) of Beschermde natuurmonumenten. Het plangebied ligt tevens buiten de begrenzing van de EHS. Een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS kan derhalve worden uitgesloten. De bestemmingsplanwijziging is daarmee niet in strijd met de bepalingen uit de Omgevingsvisie 2013 en/of de Omgevingsverordening 2013 van de provincie Overijssel.
Op grond van de Archeologische Verwachtingskaart heeft het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde (lichtgeel gekleurd gebied).
Afbeelding 8. Archeologische verwachtingskaart
Volgens de beleidsnota Archeologie geldt in het buitengebied bij een lage verwachtingswaarde een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 10 ha. Aangezien het plangebied ca 1000 m² is, hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Het betreft een herontwikkeling binnen een bestaand sportpark. Dit heeft geen invloed op het landschap of cultuurhistorie.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Watertoets
Voor het plangebied is een watertoets uitgevoerd. Op basis van deze toets moet de korte procedure worden gevolgd. Onder de voorwaarde dat onderstaande standaard waterparagraaf wordt toegepast, kan worden doorgegaan met de planvorming.
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m². Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geinfiltreerd.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Watertoetsproces
De gemeente heeft het waterschap Vechtstromen geinformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
In dit hoofdstuk worden de bij het bestemmingsplan behorende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze moet worden gemeten.
In hoofdstuk 2 worden specifieke regels gegeven voor de op de plankaart aangegeven bestemmingen en aanduidingen. De artikelen bestaan in elk geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. In beginsel is de bestemmingsomschrijving bepalend voor het gebruik (zowel in ruime als in enge zin) van de grond.
Hoofdstuk 3 bevat regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.
Hoofdstuk 4 bevat de overgangsregels en de slotregel.
Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is. Niettemin is, gezien het speciale karakter van het gebied de regeling relatief uitvoerig. Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan diverse flexibiliteitsregels opgenomen, zoals:
De afwijkingsregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Ontwikkelingsregelingen (wijzigingsregels) maken een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. In sommige bestemmingen zijn nadere eisen opgenomen. Met deze nadere eisen kan de situering van gebouwen worden getoetst aan de omgeving.
Het systeem van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden is bij een aantal bestemmingen opgenomen, met name ter veiligstelling van bepaalde natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden. Door middel van het opnemen van een vergunningstelsel bij een bestemming kan de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet op elke plaats, in elke omvang en op elk moment in strijd met de onderkende waarden hoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden worden. Het stelsel biedt het gemeentebestuur de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Hierbij kan in het algemeen worden opgemerkt dat het rooien van houtgewas niet is opgenomen in het aanlegvergunningstelsel, aangezien voor het rooien van houtgewas in beginsel een kap(verordening)verbod geldt.
Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen te allen tijde zonder vergunning uitgevoerd worden. In de praktijk levert het echter nogal wat problemen op om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. Ondanks deze regel zullen in de praktijk problemen kunnen blijven bestaan. In ieder geval zal het bij 'normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden' moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen per definitie niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.
In de volgende paragraaf worden, voor zover nodig, enige regels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.
Sport
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor sportvoorzieningen, met daarbij behorende gebouwen - geen bedrijfswoningen zijnde-, parkeervoorzieningen en bouwwerken, geen gebouw zijnde. Er zijn alleen gebouwen toegestaan ter plaatse van de aanduiding bebouwing. De bebouwing heeft een maximale oppervlakte van 300 m², een maximale goothoogte van 4 m en bouwhoogte van maximaal 10 m.
Sinds 1 juli 2008 heeft de Grondexploitatiewet als Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rechtskracht gekregen. Doel van de wet is te komen tot een verbetering van het stelsel van kostenverhaal en het kunnen stellen van locatie-eisen bij particuliere grondexploitatie. In de wet is opgenomen dat een gemeente de gemaakte kosten op een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot ontwikkeling van een bouwplan overgaat. Daarnaast kan de gemeente eisen stellen met betrekking tot de te ontwikkelen locatie, zoals kwaliteitseisen van het openbaar gebied of eisen met betrekking tot woningbouwcategorieën (particulier opdrachtgeverschap en sociale woningbouw).
De wet geeft in principe twee manieren voor gemeenten om de kosten te verhalen op grondeigenaren en locatie-eisen te stellen:
Het exploitatieplan moet tegelijkertijd worden vastgesteld en bekendgemaakt met het bestemmingsplan. Als het kostenverhaal en het stellen van locatie-eisen via een privaatrechtelijke overeenkomst is geregeld, dan moet de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan expliciet het besluit nemen geen exploitatieplan vast te zullen stellen.
Bij de realisatie van dit bestemmingsplan is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is geen exploitatieovereenkomst nodig.
Het planschaderisico komt voor rekening van de gemeente. Gelet op de beperkte omvang van het plan wordt het planschaderisico als beperkt ingeschat.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde voorschriften. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De planregels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Gelet op de relatief geringe planologische betekenis van dit bestemmingsplan, is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerp bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties.
Rijk
In het plan zijn geen rijksbelangen betrokken zoals in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (paragraaf 3.1) zijn benoemd. Er hoeft daarom geen vooroverleg met het Rijk te worden gevoerd.
Provincie
Dit bestemmingsplan wordt aangemerkt als een plan van lokale aard, waarvoor geen vooroverleg noodzakelijk is.
Waterschap Vechtstromen
De gemeente Wierden heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De procedure in het kader van deze watertoets is goed doorlopen. Het Waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. Dit positieve wateradvies kan worden aangemerkt als positieve vooroverleg reactie, zoals wettelijk is bepaald in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft vanaf 18 september 2014 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.