Plan: | Wierden-dorp, herziening Smeijerskampstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.BP2013000013-VA01 |
De Stichting Wonen Wierden Enter (SWWE) heeft een verzoek ingediend voor de herontwikkeling van de Smeijerskampstraat in Wierden. Doel van de herontwikkeling is het slopen van 28 grondgebonden woningen om vervolgens op de locatie 40 appartementen terug te bouwen.
De gemeente Wierden staat positief tegenover de plannen van de SWWE, maar de herontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan "Wierden-dorp". Deze herziening is opgesteld om de herontwikkeling van de Smeijerskampstraat toch mogelijk te maken.
Het bestemmingsplan "Wierden-dorp, herziening Smeijerskampstraat" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting waarin de aanleiding, de motivering en een beschrijving van de planopzet zijn opgenomen.
Het plangebied omvat de percelen Smeijerskampstraat 5 t/m 32 in Wierden. Kadastraal zijn deze percelen bekend als gemeente Wierden, sectie B, nummers 2157, 2295, 2297, 2299, 2314, 2315, 2316 en 2317 (ged).
Niet alle woningen aan de Smeijerskampstraat maken onderdeel uit van de herontwikkeling. Het perceel Smeijerskampstraat 2 is particulier eigendom en blijft bestaan. Dit geldt ook voor de percelen Smeijerskampstraat 1, 2a, 3 en 4. Deze woningen staan op de gemeentelijke monumentenlijst en blijven ook bestaan. Het plangebied wordt grofweg begrensd door de Rijssensestraat en Stamanstraat.
Tijdens het planproces is aandacht besteed aan het creëren van maatschappelijk draagvlak en de daarvoor noodzakelijke communicatie met belanghebbenden.
Op de volgende wijze is/wordt gecommuniceerd met betrokken partijen:
De toelichting van het bestemmingsplan "Wierden-dorp, herziening Smeijerskampstraat" is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd:
Wierden is een dorp, dat is ontstaan in de late middeleeuwen aan de zuidoostrand van een es. De vrijstaande bebouwing lag aan een aantal in- en uitvalswegen, die ook nu nog in de structuur van Wierden en met name het centrum te zien zijn. De belangrijkste wegen waren de Hexelseweg, de Vriezenveenseweg, de Nijverdalsestraat en de verbindingsweg naar Rijssen en naar Almelo. Na de Tweede Wereldoorlog breidde het dorp zich noord- en zuidwaarts uit. De bebouwing vormde zich allereerst langs de straten zoals hierboven genoemd en vervolgens ook door bebouwing langs nieuw gerealiseerde straten en woonwijken zoals De Stouwe, De Weuste, Het Loo, De Hooilanden etcetera. De huidige bebouwing aan de Smeijerskampstraat dateert hoofdzakelijk van de jaren twintig.
De Smeijerskampstraat ligt ten zuidwesten van het centrumgebied in Wierden. Het plangebied wordt grofweg begrensd door de Rijssensestraat en Stamanstraat. Binnen Wierden West vormen de Rijssensestraat, de Nijverdalsestraat en de Marke de belangrijkste ontsluitingswegen. De Smeijerskampstraat wordt ontsloten door de Rijssensestraat, Wilhelminastraat en de Stamanstraat.
Aan de noordkant van het plangebied ligt De Botterhof. Dit verzorgingscomplex heeft 2 en 3 lagen met een schuine kap. Aan de zuidkant van het plangebied ligt de Hof van Wederen met grondgebonden woningen. Dit geldt ook voor de Rijssensestraat aan de oostkant van het plangebied en de Stamanstraat aan de westkant van het plangebied. Al deze grondgebonden woningen zijn uitgevoerd in 1 of 2 lagen met een kap.
De woningen binnen het plangebied zijn eigendom van de SWWE. De woningen zijn sterk verouderd en voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd.
Het plan van de SWWE voorziet in de bouw van 40 appartementen, verdeeld over drie gebouwen. Ook wordt de openbare ruimte aangepakt. Afbeelding 1 geeft een sfeerimpressie van de gewenste situatie .
Afbeelding 1. Sfeerimpressie gewenste situatie.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor het plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in het bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald naar de verbeelding en de regels.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door het rijk worden ingezet. De huidige financiële kaders zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van de rijksambities. Verschillende nationale belangen kennen een juridische doorwerking welke zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, ook bekend als AMvB Ruimte).
De structuurvisie bepaalt de ambities voor Nederland in 2040. Deze hebben betrekking op de concurrentiekracht, bereikbaarheid, en leefbaarheid en veiligheid van/in Nederland. Voor deze 3 rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang genoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor zij verantwoordelijk is en waarop het resultaat wil boeken. De benoemde nationale belangen zijn:
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze Europese richtlijn streeft naar duurzame en robuuste watersystemen en is gericht op zowel oppervlaktewater als grondwater. De KRW gaat uit van standstill: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en "de vervuiler betaalt".
In de periode tot 2009 worden de ecologische doelen voor waterlichamen opgesteld en vastgesteld. De doelen moeten in 2015 gerealiseerd zijn. Doelen mogen onder bepaalde voorwaarden ook later gehaald worden of worden verlaagd. Voor beschermde gebieden (onder andere zwemwateren, vogel- en habitatrichtlijngebieden) kan echter niet van de deadline van 2015 afgeweken worden. Hoewel de uiteindelijke chemische normen en ecologische doelstellingen nu nog niet bekend zijn, is de verwachting dat aanscherping van huidige maatregelen genomen door gemeente en andere partijen nodig zal zijn ("tandje erbij"). Het stroomgebiedbeheersplan Rijn-Oost bepaalt de KRW-maatregelen die in de eerste beheersfase tot 2015 getroffen worden.
Om voldoende aandacht voor de waterkwantiteit, maar ook de waterkwaliteit in ruimtelijke plannen te garanderen is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw en een Handreiking watertoets ondertekend. In het kort betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe: vasthouden, bergen en afvoeren dient te worden gehanteerd, en voor de waterkwaliteit: scheiden, schoon houden en schoon maken.
Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel zijn op 1 juli 2009 vastgesteld en in juli 2013 op onderdelen geactualiseerd. In de Omgevingsvisie wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel uiteengezet. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van het streekplan, Verkeers- en Vervoersplan, Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan. Deze visie is opgesteld met een doorkijk tot 2030. In de Omgevingsverordening zijn instructies opgenomen ten aanzien van de inhoud van de juridisch-planologische documenten. In deze paragraaf komt als eerste de visie aan bod en in navolging hierop de verordening.
Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie is opgesteld in het licht van diverse ontwikkelingen die in de provincie Overijssel gaande zijn. Deze ontwikkelingen spelen op het gebied van de fysieke leefomgeving. Hierbij is sprake van:
De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. De leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie Overijssel willen ondernemen (ruimtelijke kwaliteit). De opgave voor de komende jaren ligt vooral in het waarborgen van een goede afstemming tussen vraag en aanbod, gerelateerd aan de verschillende doelgroepen. Naast een kwantitatieve opgave is dit, gelet op de sterk veranderende bevolkingsontwikkeling, een aanzienlijke kwalitatieve opgave. De woonmilieus moeten flexibel zijn en worden afgestemd op de eisen en wensen van de toekomstige bewoners.
In de Omgevingsvisie is een uitvoeringsmodel ontwikkeld voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid waarbij voor de toelaatbaarheid van nieuwe ruimtelijke plannen drie stappen worden onderscheiden. Hieronder wordt het plangebied aan de hand van het uitvoeringsmodel beoordeeld.
1. Generieke beleidskeuzes
In de eerste stap dient de keuze te worden gemaakt of de ontwikkeling nodig dan wel mogelijk is. Hierbij moet worden getoetst aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (SER-ladder) en grondwaterbescherming. In de Omgevingsvisie is aangegeven dat voor gebiedsontwikkelingen op het gebied van woningbouw, bedrijfslocaties en toeristische en recreatieve voorzieningen de zogenaamde SER-ladder moet worden doorlopen. Hierbij worden ruimtelijke keuzes op de volgende wijze gemaakt:
Het plangebied betreft een herstructureringslocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt optimaal voldaan aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Verder is het plangebied niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied.
2. Ontwikkelingsperspectieven
De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven voor het plangebied. Voor het plangebied wordt het volgende ontwikkelingsperspectief genoemd: dorpen en kernen als veelzijdige woonmilieus met nadere aanduiding: bebouwing. De voorgenomen plannen passen binnen deze ontwikkelingsrichting.
Afbeelding 2. Ontwikkelingsperspectieven
3. Gebiedskenmerken
De derde en laatste stap is de toets van deze ontwikkeling aan de gebiedskenmerken en stelt de vraag aan de orde hoe de ontwikkeling op een goede wijze kan worden ingepast. Bij de gebiedskenmerken wordt onderscheid gemaakt in normatieve en richtinggevende uitspraken. Voor het plangebied zijn de volgende gebiedskenmerken van toepassing:
Aangezien het al bestaand stedelijk gebied is, worden de kenmerken van de natuurlijke laag en laag van het agrarisch cultuurlandschap eigenlijk niet meer beleefd. Deze lagen zijn daarom buiten beschouwing gelaten en is alleen de stedelijke laag beoordeeld. Voor de bebouwingsschil 1900-1955 wordt als richtinggevende uitspraak gedaan: 'Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaats vinden in de individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900-1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende omgeving'. De nieuwe bebouwing binnen het plangebied heeft door de architectuur en uitstraling een eigen karakter. Qua maatvoering en hoogte is de bebouwing afgestemd op de omgeving. De herstructurering van het plangebied wordt daarmee als passend beschouwd binnen de Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening
De wijze waarop aan het beleid uit de Omgevingsvisie uitvoering moet worden gegeven is vastgelegd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening heeft de status van:
De Omgevingsverordening is een uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie en is opgesteld in de vorm van voorschriften. In veel voorschriften is gekozen voor proces- en motiveringsvereisten. In de Omgevingsverordening moet elk inhoudelijk thema geregeld zijn, waar de provincie de mogelijkheid op wil hebben om juridische instrumenten in te kunnen zetten. Het inzetten van juridische instrumenten vindt plaats op basis van de interventieladder. In de Omgevingsverordening zijn geen voorschriften opgesteld die betrekking hebben op de voorgenomen ontwikkeling aangezien het een consoliderend plan betreft, waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Voorliggend bestemmingsplan ligt vanwege het consoliderend karakter in lijn met het beleid, zoals dit is opgenomen in de Omgevingvisie en Omgevingsverordening.
Structuurvisie Wierden
De structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmingsplannen en projectbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.
Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie
Ambitieniveau
De gemeente Wierden zet in op de verdere uitwerking van de lijnen die zijn uitgezet in de Ontwikkelingsvisie 2005. De ambitie van de gemeente is "een actieve en zelfbewuste gemeente zijn, die kwaliteit hoog in het vaandel heeft en die onderneemt". Over 20 jaar is de gemeente nog meer een groene, ondernemende, recreatieve gemeente met (deels) stedelijke trekjes en een hele mooie woon- en leefomgeving. Waar nodig wordt samengewerkt met andere gemeenten of andere overheden. Er wordt aansluiting gezocht bij de Omgevingsvisie Overijssel. Rode draden in de Omgevingsvisie Overijssel vormen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Centrale waarden
De gemeente Wierden ontleent haar identiteit aan haar ligging op het overgangsgebied tussen de Sallandse Heuvelrug en het Twentse landgoederenlandschap, op de kruising van snelwegen en spoorlijnen, doorsneden door de Regge en dichtbij de Twentse steden. De identiteit kan kort worden samengevat als een gemeente die verbindt. Het gaat daarbij om verschillende soorten verbindingen en verbindingen op verschillende niveaus. Gemeente Wierden verbindt:
In de onderstaande afbeelding zijn de kernkwaliteiten van deze identiteit schematisch weergegeven. Op basis van de kernkwaliteiten komen de centrale waarden van de gemeente Wierden naar voren. Ook deze zijn in de figuur weergegeven.
Kernkwaliteiten en centrale waarden gemeente Wierden
Afbeelding 3. Kernkwaliteiten
Het versterken van de centrale waarden vormt de basis voor de toekomstige ontwikkeling van Wierden. Kiezen voor deze waarden betekent kiezen voor een duidelijke identiteit. Het verder ontwikkelen van deze identiteit vormt dan ook het vertrekpunt voor de visie op de toekomstige (ruimtelijke) ontwikkeling van Wierden en aanknopingspunten voor de uitwerking in projecten en beleidsthema's.
Deelgebiedsvisies
De visie is meer in detail uitgewerkt voor een drietal deelgebieden. Voor de kern Wierden is de volgende visie opgesteld: De kern Wierden kent het meest stedelijke karakter van de deelgebieden. Wierden is dan ook verder ontwikkeld als een aantrekkelijke woonkern voor jong en oud met voldoende en diverse voorzieningen op het gebied van sport en cultuur, welzijn en zorg en een gevarieerd winkelaanbod. Voor plaatselijke bedrijven is er ruimte op de diverse opgeknapte bedrijventerreinen en het nieuw ontwikkelde bedrijventerrein De Weuste-Noord. Wierden is nog beter bereikbaar en zet in op het verbeteren van de kwaliteit van de stadsrandzones.
De herstructurering van de Smeijerskampstraat past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie.
Welstandsnota
Eén van de instrumenten die het gemeentebestuur heeft om een actief beleid te voeren om de kwaliteit van de leefomgeving te bevorderen, is het welstandstoezicht. Het welstandstoezicht gebeurt op basis van het door de gemeenteraad vastgestelde beleid. Via haar welstandsnota wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving duurzaam bevorderen. Hiervoor zijn verschillende criteria ontwikkeld die bij de welstandsbeoordeling van een bouwplan een rol spelen.
Het welstandsbeleid van de gemeente Wierden is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Door het opstellen van een welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten. Het welstandsbeleid in de gemeente Wierden kent algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria.
Omdat de geldende welstandscriteria voor het plangebied te weinig stedenbouwkundige kwaliteit garanderen, is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Na vaststelling door de gemeenteraad treedt dat plan in plaats van de welstandsnota.
Beeldkwaliteitsplan Smeijerskampstraat
De nieuwe bebouwing in het plangebied moet voldoen aan de criteria zoals die in het beeldkwaliteitsplan ( worden genoemd. De toetsing gebeurt door de plaatselijk ingestelde welstandscommissie. Doel van het beeldkwaliteitsplan is om de ontwikkeling het plangebied in samenhang te laten gebeuren. Er is uitgegaan van een grote mate van flexibiliteit. De samenhang wordt meer door de stedenbouwkundige opzet en het kleurgebruik bereikt.
Geluidbeleid
De mate waarin het geluid het (woon)milieu mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidgevoelige functies. Bij plannen waarbij geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, is akoestisch onderzoek nodig indien het plangebied binnen de onderzoekszone van geluidsbronnen (weg, spoor, industrie) ligt.
De gemeente Wierden zal voor nieuwe ontwikkelingen in het plangebied een zelfstandige planologische procedure opstarten. Er zal dan rekening gehouden moeten worden met het gebiedsgericht geluidsbeleid van de gemeente Wierden. Het gebiedsgericht is op 18 januari 2011 door de raad vastgesteld. Op basis van het functioneel gebruik van de ruimte is de gemeente Wierden onderverdeeld in een negental gebieden:
Voor ieder gebied is in het geluidsbeleid voor de thema's bedrijven en verkeer een passende geluidskwaliteit opgenomen. De geluidskwaliteit geeft aan wat de ambitie is voor dat gebied. Daarnaast geeft de ambitietabel ook aan indien dit noodzakelijk is waar de ruimte zit voor mogelijke afwijkingen van de ambitie (bovengrens).
Afbeelding 4. Geluidsklasse
Afbeelding 5. Gebiedstypering
Afbeelding 6. Gebiedstypenkaart
De nota geluidsbeleid en de hierbij behorende nota hogere grenswaarden van de gemeente Wierden schept het lokale geluidbeleid kader, vormt uitgangspunt voor een eventuele hogere waarden afweging en schetst de voorwaarden en criteria waaraan getoetst wordt.
Op grond van de gebiedstypenkaart ligt het plangebied in het gebiedstype 'woonwijk'. Hier geldt een ambitie van 44-48 dB en een bovengrens van 59-63 dB. Als de ambitiewaarde niet gehaald kan worden, moet worden gecompenseerd. Hierbij dient eerst te worden gekeken welke compensatie op akoestisch gebied kan worden behaald. Als niet op akoestisch gebied kan worden gecompenseerd, moet compensatie worden gezocht in bijvoorbeeld extra groen, situering van geluidgevoelige ruimtes aan luwe zijde etc.
Beleidsnota Archeologie
Het gemeentelijke archeologiebeleid staat beschreven in de Beleidsnota Archeologie die door de gemeenteraad op 5 oktober 2010 is vastgesteld. Voor de hele gemeente is onderzoek verricht om inzicht te krijgen in de aanwezige archeologische waarden én in de kans dat archeologische resten in de ondergrond aanwezig zijn. Op basis van het archeologisch onderzoek is een verwachtingskaart opgesteld. Aan de op kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. De verwachtingskaart kan worden gebruikt voor toetsing van ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Doel van de verwachtingenkaart is deze deze met bijbehorende bestemmingen en regels in de gemeentelijke structuurvisies en bestemmingsplannen wordt overgenomen. De juridische bescherming wordt geregeld in de bestemmingsplanregels. Er zijn drie verschillende categorieën:
Deze terreinen zijn op grond van de Monumentenwet 1988 aangewezen als beschermd archeologisch monument. Het beschermingsregime voor deze terreinen staat geheel los van het bestemmingsplan. Wel moeten deze terreinen opgenomen worden op de verbeelding. De gemeente Wierden heeft zes terreinen van zeer hoge archeologische waarde, beschermd.
Dit zijn terreinen die staan op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van Overijssel. In deze terreinen zijn archeologische waarden vastgesteld. Voor deze terreinen geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Binnen de gemeente Wierden zijn 23 van dergelijke terreinen aanwezig. Deze terreinen hebben allemaal een hoge archeologische waarde.
Voor deze gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Ontheffing voor ontwikkelingen in het buitengebied ligt voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 10 ha, voor gebieden met een middelhoge en hoge verwachting op 5.000 m², respectievelijk 2.500 m². Bij plannen binnen de bebouwde kom geldt een ontheffing voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 5 ha, voor gebieden met een middelhoge verwachting kleiner dan 250 m² en gebieden met hoge verwachting kleiner dan 100 m².
Deze ontheffingen gelden niet wanneer een plangebied binnen een straal van 50 meter van een AMK-terrein of archeologische waarneming ligt.
Op grond van de archeologische verwachtingskaart heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Een verkennend archeologisch onderzoek is daarom noodzakelijk.
Handhavingsbeleid
In augustus 2010 is het Handhavingsbeleidsplan Ruimtelijke Ordening door het college van Burgemeester en wethouders vastgesteld. In het handhavingsbeleidsplan staat beschreven hoe wordt omgegaan met aan het licht gekomen handhavingszaken die te maken hebben met ruimtelijke ordening. In het beleidsplan wordt beschreven welke instrumenten er bij handhavend optreden tot de beschikking staan en hoe deze worden ingezet. Globaal wordt er een indeling gemaakt van voorkomende handhavingszaken en de prioriteit die daar door Wierden aan wordt toegekend. Vooral het toekennen van prioriteiten is een belangrijk onderdeel van dit beleid. Op basis hiervan worden keuzes gemaakt in de volgorde van het oppakken van handhavingszaken.
Beleid beroep aan huis
In deze beleidsregel wordt het gemeentelijk beleid ten aanzien van beroep en bedrijf aan huis beschreven. Ten opzichte van het voorheen geldende beleid, is het nu ook mogelijk een bedrijf aan huis te starten. In de praktijk bleek het onderscheid tussen beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten moeilijk te maken. Daarnaast is de kleinschaligheid en de ruimtelijke uitstraling van een beroep en bedrijf aan huis belangrijker dan het onderscheid daartussen.
Voorwaarden
Aan een beroep of bedrijf aan huis worden onderstaande voorwaarden gesteld. Er wordt onderscheid gemaakt in voorwaarden ten aanzien van het beroep/bedrijf, de woning en de woonomgeving.
Voorwaarden beroep/bedrijf
Voorwaarden woning
Voorwaarden woonomgeving
Vergunning
Een omgevingsvergunning voor bouwen is alleen vereist als er sprake is van bouwen. Onder bouwen wordt verstaan het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats. De gemeente toetst het bouwplan dan onder andere aan het bestemmingsplan en de beleidsregel 'beroep en bedrijf aan huis'.
Indien alleen het gebruik van de ruimte, waar het beroep/bedrijf aan huis wordt uitgeoefend, wordt gewijzigd en in het geheel niet wordt verbouwd, dan is geen bouwvergunning nodig.
Woonvisie en volkshuisvestingsbeleid
De gemeente Wierden kent aantrekkelijke dorpse woonmilieus. Ze biedt met deze woonmilieus een woonklimaat die bij veel groepen op de woningmarkt in trek is. De gemeente wil in de komende jaren die aantrekkelijkheid voor alle groepen behouden en waar mogelijk versterken. Recente demografische cijfers laten zien dat de bevolkingsgroei de komende jaren stagneert. Kwantitatieve groei is niet meer dé dominante richting; er zal meer moeten worden ingespeeld op kwaliteit. De bevolking- en huishoudensamenstelling verandert; de bevolking telt steeds minder jongeren en meer ouderen. Op deze ontwikkelingen wil de gemeente Wierden tijdig inspelen onder meer door het uitzetten van een duidelijke koers ten aanzien van woonkwaliteit en een gedifferentieerd woningaanbod voor verschillende groepen.
Hiertoe heeft de gemeente Wieren haar beleidskader bijgesteld. Op 27 april 2010 heeft de gemeenteraad dit beleidskader in de vorm van de gemeentelijke Woonvisie "Nieuwe dynamiek in wonen" vastgesteld. Deze beleidsomslag is echter niet van vandaag op morgen realiteit. Vanuit het bestaande beleid zijn ontwikkelingen ingezet die nog tot bloei moeten komen. De gemeente wil haalbaar beleid neerzetten dat meer ruimte biedt voor de vraag van de woonconsument, en waarbij op een vloeiende wijze de omslag van beleid wordt gerealiseerd. Initiatieven vanuit het verleden krijgen dan ook de kans om tot ontwikkeling te komen, terwijl bij nieuwe ontwikkelingen het nieuwe beleid wordt ingezet. Zo wil de gemeente Wierden de dynamiek behouden en voorkomen dat wisselende inzichten leiden tot een situatie waarin elke ontwikkeling onmogelijk wordt.
Via inbreiding en herstructurering wil de gemeente Wierden in samenwerking met de corporatie en marktpartijen inspelen op de vraag naar geschikte (zorg)woningen (nultreden en duurdere huur) van senioren en zorgvragers. De herstructurering van de Smeijerskampstraat past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid.
Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Verder zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de diverse onderzoeksaspecten. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Hinder
Het aspect hinder is niet van toepassing. Het plangebied behoudt zijn woonfunctie. Deze functie brengt geen hinder met zich mee voor omliggende percelen.
Bodem
Voor het plangebied is een een historisch en verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Kruse Milieu BV uit Geesteren (projectcode: 14010516 d.d. 4 april 2014. De bodem is ook onderzocht in verband met de voorgenomen wegreconstructie en rioolwerkzaamheden ter plaatse van de Smeijerskampstraat en een deel van de Wilhelminastraat.
Met betrekking tot een plantsoen op de hoek Smeijerskampstraat/Stamanstraat is door Kruse Milieu BV uit Geesteren een nader onderzoek verricht (projectcode 14027631 d.d. 8 september 2014).
In zijn algemeenhied zijn er voor de bodem geen belemmeringen voor de herontwikkeling van de Smeijerskampstraat. De in het onderzoek vastgestelde (lichte) vertontreinigingen vormen geen risico's voor de volksgezondheid. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
Het nader ondezoek heeft in het plantsoen een benzeenverontreiniging aan het licht gebracht. Er is geen sprake van een ernstige bodemverontreiniging (< 25m3). De omvang van de verontreiniging wordt geschat op 10 m3. Deze moet worden gesaneerd. In het nader onderzoek is een plan van aanpak voor deze sanering opgenomen.
De volledige onderzoeksrapporten zijn als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.
Geluid
In beginsel heeft iedere (spoor)weg een geluidszone, maar dat geldt niet voor de volgende wegen:
Daarnaast geldt een zonering rondom de zgn. grote lawaaimakers.
In hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (Wgh) is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van woningen (en daarmee gelijk te stellen geluidsgevoelige objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een (spoor)weg of grote lawaaimaker.
Met uitzondering van de Rijssensestraat hebben de wegen rond het plangebied planologisch geen akoestische onderzoeksverplichting. Reden hiervoor is dat voor deze wegen een snelheidsregime geldt van 30 km/uur. Voor de Rijssensestraat geldt een snelheidsregime van 50 km/uur.
De wettelijke geluidzone van 200 m van de Rijssensestraat strekt zich uit over het volledige plangebied. Uit het gemeentelijk verkeersmilieumodel blijkt dat voor de Rijssensestraat in 2024 een etmaalintensiteit is geprognotiseerd van 13.350 motorvoertuigen en dat de 48 dB-contour zich bevindt op bijna 90 m uit de wegas. De bebouwing langs de Rijssensestraat en de woningen aan de Smeijerskampstraat die buiten het plangebied vallen bieden een grote afschermende werking. Hierdoor is de verwachting dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor de meest oostelijk gelegen nieuwe appartementen binnen het plangebied niet wordt overschreden vanwege het verkeersgeluid op de Rijssensestraat.
Uit het gemeentelijk verkeersmilieumodel blijkt verder dat voor de Stamanstraat in 2020 een etmaalintensiteit is geprognotiseerd van 1.850 motorvoertuigen en dat de 48 db-contour zich op ruim 40 m uit de wegas bevindt. Voor een aantal appartementen op de kop van westzijde van het plangebied kan een toekomstige geluidbelasting optreden die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Hoewel hiervoor geen hogere grenswaarde hoeft te worden vastgesteld, verdient het de aanbeveling bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouw van deze appartementen na te gaan of het binnenniveau van 33 dB gewaarborgd is en of hiervoor zonodig extra geluidwerende voorzieningen moeten worden aangebracht.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via Rijssensestraat, Wilhelminastraat en Stamanstraat. Ondanks dat de herstructurering een intensivering van het aantal woningen betreft, hebben deze straten voldoende capaciteit om de verkeerstoename op te vangen.
Uitgangspunt is dat het parkeren binnen het plangebied plaats heeft. Volgens de ASVV bedraagt de parkeerbehoefte 40 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen worden voor het grootste deel binnen het plangebied aangelegd. Voor de parkeerbehoefte die overblijft wordt gebruik gemaakt van bestaande parkeerplaatsen in de Smeijerskampstraat en aan de achterzijde van de Botterhof.
Externe veiligheid
Binnen het beleid rond externe veiligheid worden stationaire, mobiele en lijnrisicobronnen onderscheiden. Allereerst speelt bij externe veiligheidstoetsing het plaatsgebonden risico (PR). Wettelijk is geregeld dat het PR lager moet zijn dan één op de miljoen. Een groter risico is wettelijk niet toegestaan. Dit is daarom de grenswaarde. Overschrijding van deze grenswaarde lijdt tot knelpunten.
In de toelichting van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid wordt het PR beschreven als de kans per jaar dat een (denkbeeldig) persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, als deze persoon zich onafgebroken en onbschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het PR wordt aangegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of aan beide zijden langs de transportroute.
De volgende kwetsbare objecten worden oderscheiden: bijzonder kwetsbaar, kwetsbaar en beperkt kwetsbaar. Anders gesteld: Er mogen zich geen (bijzonder) kwetsbare objecten bevinden binnen de PR-contour van een risicobron. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze norm een richtwaarde. De PR-contour is hierbij de lijn die de punten met elkaar verbindt (en als zodanig een grens vormt) waarbinnen de PR groter en waarbuiten het PR kleiner is dan één op de miljoen per jaar (PR = 10-6).
Daarnaast speelt de wettelijke verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). In de toelichting van het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid wordt het GR beschreven als de cummulatieve kans dat een (werkelijk aanwezige) groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt weergegeven als een grafiek met het aantal personen op de horzontale as en de cumulatieve kans op overlijden op de verticale as.
Deze verantwoordingsplicht geldt bij toename van het GR in het invloedsgebied van risicobronnen, dus bij toename van het aantal personen binnen het GR-invloedsgebied van (een) risicobron(nen). Bepalend is dan de oriënterende waarde voor het GR. Overschrijding daarvan leidt tot aandachtspunten waarbij in de verantwoording het veiligheidsbelang moet wroden afgewogen tegen het ruimtelijk ontwikkelingsbelang en eventueel bijkomende andere belangen. En, als de andere belangen belangrijker door het bevoegd gezag worden geacht, dan moeten te nemen compenserende veiligheidsmaatregelen worden overwogen.
Afbeelding 7. Risicokaart
Bovenstaande risicokaart laat zien dat er in of nabij het plangebied geen sprake is van een risicobron. De herstructurering van de Smeijerskampstraat is dan ook niet in strijd met het externe veiligheidsbeleid.
Luchtkwaliteit
Bij besluitvorming is het van belang te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur Niet in betekenende mate (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Voor de periode tussen het in werking treden van de Wet luchtkwaliteit en het verlenen van derogatie door de EU is het begrip "niet in betekenende mate" gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Na verlening van derogatie wordt de definitie van NIBM verschoven naar 3% van de grenswaarde. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat voor kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van maximaal 33.333 m² (in geval van 1 ontsluitingsweg) of een bruto vloeroppervlak van maximaal 66.667 m² (in geval van 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden. Hetzelfde geldt voor woningbouwlocaties voor maximaal 500 woningen (in geval van 1 ontsluitingsweg) of 1.000 woningen (in geval van 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling).
De herstructurering van de Smeijerskampstraat is een dusdanig kleinschalige ontwikkeling, dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit brengt voor het plangebied geen belemmeringen met zich mee.
Ecologie - Flora- en Fauna
Het plangebied is reeds bebouwd gebied binnen stedelijk gebied. De bestaande bebouwing wordt gesloopt en vervangen. In het plangebied zijn geen ecologische waarden aanwezig. Ecologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
In het kader van de Flora- en Fauna heeft Eelerwoude onderzoek een onderzoek uitgevoerd dat zich met name heeft gericht op vleermuizen en volgens met een jaarrond beschermde verblijfplaats.
Tijdens het veldbezoek zijn binnen het plangebied geen beschermde planten aangetroffen. De aangetroffen soorten betreffen algemene soorten zoals de weegbree, straatgras en kruiskruid. Nader onderzoek voor de Flora is niet nodig.
Binnen het plangebied zijn twee zomerverblijven van de gewone dwergvleermuis, een verblijfplaats van de huismus en en verblijfplaats van de gierzwaluw aangetroffen. Inmiddels is de bebouwing binnen het plangebied geheel gesloopt. Om er voor te zorgen dat ook in de toekomst voldoende verblijfplaatsmogelijkheden voor deze dieren aanwezig zijn, dient de SWWE een aantal maatregelen te nemen. Dit houdt in dat tijdens de bouw nieuwe verblijfplaatsen worden gerealiseerd. Een en ander wordt nader uitgewerkt in een ecologisch werkprotocol. Dit werkprotocol wordt als aanvullende maatregel opgenomen bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
Het volledig Flora- en Faunaonderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.
Archeologie
In maart en mei 2014 heeft het archeologisch adviesbureau RAAP een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend en karterend booronderzoek) uitgevoerd.
Doel van het onderzoek was allereerst het middels bureauonderzoek verwerven van informatie over bekende en te verwachten archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwacting op te stellen. Het doel van het veldonderzoek was vervolgens die verwachting te toetsen, voor zover mogelijk, een eerste indruk te geven van de aard, omvang, datering, kwaliteit (gaafheid en conservering) en diepteligging van eventueel aangetroffen archeolgische vindplaatsen. Op basis van de onderzoeksresultaten en de aard en omvang van de voorgenomen bodemingrepen in het plangebied is vervolgens een advies met betrekking tot archeologisch vervolgonderzoek geformuleerd.
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek gold bij de aanvang van het veldonderzoek voor het plangebied een hoge archeologische verwachting vanwege zijn hoge ligging en de aanwezigheid van een plaggendek. In het plangebied werden resten uit alle archeologische perioden verwacht.
Het inventariserend veldonderzoek (IVO) bestond in eerste opzet uit een verkennend booronderzoek door middel van 6 grondboringen en is in maart 2014 uitgevoerd. Op basis van de resultaten daarvan is geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen mogelijk archeologische resten zullen worden verstoord. In het plangebied werd een plaggendek aangetroffen met hieronder een grotendeels intact (haar-)podzolprofiel. Op basis van de resultaten werd aanbevolen om aanvullend archeologisch onderzoek te doen in de vorm van een invetariserend veldonderzoek (IVO) karterende fase, bestaande uit booronderzoek.
Bij het karterende booronderzoek, zijn verspreid over het plangebied 14 karterende boringen geplaatst. In overeenstemming met de conclusie van het verkennende booronderzoek is de bodemopbouw grotendeels intact. Tijdens het veldonderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van archeologische resten. Ten aanzien hiervan is geconcludeerd dat de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied (met name geïsoleerde kuilen en graven) niet kan worden uitgesloten, maar dat het tegen het licht van de gehanteerde methode onwaarschijnlijk is dat zich binnen de grenzen van het plangebied langdurig gebruikte nederzettingsterreinen bevinden.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aagetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureeel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
Het volledige onderzoeksrapport is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.
Landschap en cultuurhistorie
Het betreft een herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. Dit heeft geen invloed op het landschap. De te slopen woningen hebben geen monumentale of cultuurhistorische waarde.
Water
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitegewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Veschtsromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtsromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hiebij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het shone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppevlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel, waarbij het hemelwater wordt geinfiltreerd.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) word een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichten van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimten kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) met aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Intrekgebied grondwaterbescherming
Het plan ligt in een intrekgebied voor de winning van grondstof voor de drinkwaterbereiding. De provincie is bevoegd gezag voor de bescherming van het winnen van grondstof voor de drinkwaterbereiding. Daarvoor kunnen eisen gesteld worden aan ontwikkelingen binnen het plangebied.
Watertoetsproces
Het waterschap Vechtstromen is via de digitale watertoets gëinformeerd over de herontwikkeling van de Smeijerskampstraat. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure is goed doorlopen en het waterschap Vechtstromen heeft een positief wateradvies afgegeven. De watertoets is als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.
In dit hoofdstuk staat het door de gemeente voorgestane ruimtelijk beleid centraal. De uitgangspunten voor dit beleid worden in de volgende paragraaf beschreven.
Voor de Smeijerskampstraat gelden de volgende uitgangspunten:
Voor de inrichting geldt het inrichtingsplan op de volgende pagina. De SWWE is hierbij verantwoordelijk voor de realisatie van de bebouwing en de openbare ruimte (wegen, parken en groen).
Afbeelding 8. Inrichtingsschets Smeijerskampstraat
In dit hoofdstuk worden de bij het bestemmingsplan behorende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk I worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze dient te worden gemeten. Voor wat betreft de berekening van de inhoudsmaat van woningen dient te worden opgemerkt dat kelders in principe niet worden meegerekend bij de berekening van de inhoud van een woning. Alleen wanneer sprake is van een ruimtelijke uitstraling, bijvoorbeeld bij een entree van een garage of ramen, dient de kelder wel meegenomen te worden bij de berekening van de inhoud.
In hoofdstuk II worden specifieke regels gegeven voor de op de plankaart aangegeven bestemmingen en aanduidingen. De artikelen bestaan in elk geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. In beginsel is de bestemmingsomschrijving bepalend voor het gebruik (zowel in ruime als in enge zin) van de grond.
Hoofdstuk III bevat regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.
Hoofdstuk IV bevat de overgangsregels en de slotregel.
Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is. Niettemin is, gezien het speciale karakter van het gebied de regeling relatief uitvoerig. Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan diverse flexibiliteitsregels opgenomen, zoals:
De afwijkingsregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven.
Ontwikkelingsregelingen (wijzigingsregels) maken een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk.
In sommige bestemmingen zijn nadere eisen opgenomen. Met deze nadere eisen kan de situering van gebouwen worden getoetst aan de omgeving.
Het systeem van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden is bij een aantal bestemmingen opgenomen, met name ter veiligstelling van bepaalde natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden. Door middel van het opnemen van een vergunningstelsel bij een bestemming kan de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet op elke plaats, in elke omvang en op elk moment in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden worden. Het stelsel biedt het gemeentebestuur de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Hierbij kan in het algemeen worden opgemerkt dat het rooien van houtgewas niet is opgenomen in het aanlegvergunningstelsel, aangezien voor het rooien van houtgewas in beginsel een kap(verordening)verbod geldt.
Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen te alle tijde zonder vergunning uitgevoerd worden. In de praktijk levert het echter nogal wat problemen op om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. Ondanks deze regel zullen in de praktijk problemen kunnen blijven bestaan. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te geraken. Incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen per definitie niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.
In de volgende paragraaf worden, voor zover nodig, enige regels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.
Groen
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, fiets- en/of voetpaden, speelvoorzieningen en hierbij passende openbare verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, bijbehorende verhardingen en waterhuishoudkundige voorzieningen met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen. Op de voor Groen aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan. De maximale bouwhoogte daarvan mag niet meer dan 2 m bedragen.
Verkeer - Verblijfsgebied
De gronden binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied zijn bestemd voor wegen, woonstraten en paden, voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, bermen, vijvers en watergangen, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair en dergelijke, speel- en verblijfsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen. Op de gronden met de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
Wonen - Woongebouw
De gronden binnen de bestemming Wonen - Woongebouw zijn bestemd voor wonen in woongebouwen, met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen, tuinen en erven. Op de gronden met de bestemming Wonen- Woongebouw mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Voor gebouwen geldt dat een gebouw binnen een bouwvlak moet worden gebouwd. De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte'. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde - niet zijnde overkappingen en carports - geldt indien zij vóór de voorgevel of naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen. In overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m.
Sinds 1 juli 2008 heeft de Grondexploitatiewet als Afdeling 6.4 van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening rechtskracht gekregen. Doel van de wet is te komen tot een verbetering van het stelsel van kostenverhaal en het kunnen stellen van locatie-eisen bij particuliere grondexploitatie. In de wet is opgenomen dat een gemeente de gemaakte kosten op een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot ontwikkeling van een bouwplan overgaat. Daarnaast kan de gemeente eisen stellen met betrekking tot de te ontwikkelen locatie, zoals kwaliteitseisen van het openbaar gebied of eisen met betrekking tot woningbouwcategorieën (particulier opdrachtgeverschap en sociale woningbouw).
De wet geeft in principe twee manieren voor gemeenten om de kosten te verhalen op grondeigenaren en locatie-eisen te stellen:
Het exploitatieplan moet tegelijkertijd worden vastgesteld en bekendgemaakt met het bestemmingsplan. Als het kostenverhaal en het stellen van locatie-eisen via een privaatrechtelijke overeenkomst is geregeld, dan moet de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan expliciet het besluit nemen geen exploitatieplan vast te zullen stellen.
Bij de realisatie van dit bestemmingsplan is het kostenverhaal en het stellen van locatie-eisen geregeld door middel van het sluiten van een overeenkomst met de SWWE. Er wordt dan ook geen exploitatieplan vastgesteld. De economische uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee gewaarborgd.
In deze paragraaf wordt aangegeven of planschade als gevolg van de planontwikkeling te verwachten is. Wanneer een planschade onderzoek is uitgevoerd of een overeenkomst is getekend dan kan dat in deze paragraaf worden beschreven.
In de samenwerkingsovereenkomst met de SWWE is overeengekomen dat de gemeente de kosten van eventuele planschadeaanvragen en uit te keren planschadevergoedingen voor haar rekening zal nemen. Overigens wordt het planschaderisico als beperkt ingeschat omdat het plangebied een woonfunctie heeft en zal behouden.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde voorschriften. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De planregels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Met dit bestemmingsplan is afgezien van een formele inspraakperiode. Er is dan ook geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Reden hiervan is dat de Smeijerskampstraat een herstructureringslocatie is, waar de bestaande woonfunctie gehandhaafd blijft. Wel heeft de SWWE in 2013 twee bijeenkomsten georganiseerd om bewoners en omwonenden over de plannen te informeren.
Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties.
Rijk
Op basis van de realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid zijn wij van mening dat dit bestemmingsplan geen rijksbelangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie
Resultaat van het vooroverleg met de provincie is dat de provincie akkoord gaat met dit bestemmingsplan.
Waterschap Vechtstromen
De gemeente Wierden heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De procedure in het kader van deze watertoets is goed doorlopen. Het Waterschap heeft per mail van 29 juli 2013 aangegeven in te kunnen stemmen met de waterparagraaf. De wijze waarop binnen het plangebied wordt omgegaan met afvalwater, hemelwater en grondwater voldoet aan het vigerende beleid van het Waterschap.