Plan: | Buitengebied 2009, herziening Eusinkweg 5 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.BP2013000007-VA01 |
Op het perceel aan de Eusinkweg 5 in Notter was jarenlang een agrarische bedrijf actief. De agrarische bedrijvigheid vond plaats binnen de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing (schuur, loods, stallen en één bedrijfswoning). Vanwege het staken van de agrarische activiteiten, heeft initiatiefnemer de gemeente Wierden verzocht om de agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming. Door de bestaande gebouwen een woonfunctie te geven, kan de karakteristieke bebouwing gehandhaafd blijven.
Binnen de vrijkomende agrarische gebouwen mogen volgens de principe-uitspraak van burgemeester en wethouder maximaal vier woningen binnen de bestaande bebouwing worden gerealiseerd (zie brief van 9 november 2011 - nummer UIT2011-15278 GG/Slui - bijlage 1) . Dit is inclusief de bestaande bedrijfswoning.
De bestaande boerderij en de gemetselde schuren zijn door het Oversticht als karakteristiek aangemerkt en ook het erf kent een karakteristieke opbouw. Deze waarde moet behouden blijven en moet worden vastgelegd in een beeldkwaliteitplan.
De Schöppe (een bijgebouw op het erf) die op dit moment dicht op de boerderij staat, dient in het kader van de nieuwe functie (wonen) verplaatst te worden. Deze verplaatsing past echter binnen de historische opbouw van het karakteristieke erf.
Naast de functiewijziging en de verplaatsing van de Schöppe zal ook geïnvesteerd worden in de ruimtelijke kwaliteit. Deze ruimtelijke kwaliteit is onder meer gericht op het gedeeltelijk slopen van twee bestaande schuren, deze op te knappen (passend op het erf) en als bijgebouw te hergebruiken. De ruimtelijke kwaliteit is ook gericht op de Schöppe. Deze dient in het oorspronkelijke beeld, zoals vorm, materialen en detaillering te worden opgebouwd met hergebruik van zoveel mogelijk de oorspronkelijke materialen. Zoals gezegd dient dit vastgelegd te worden in een beeldkwaliteitplan.
Kortom, op het perceel Eusinkweg 5 wordt de agrarische bestemming omgezet in een woonbestemming, waarbij:
Deze functiewijziging is echter op grond van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Het voorliggende bestemmingsplan is daarom opgesteld om de woonfunctie mogelijk te maken.
Het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening Eusinkweg 5" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding is de bestemming van de bewuste percelen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.
Het plangebied bestaat uit de gronden behorende bij het voormalige agrarisch bedrijf aan de Eusinkweg 5 te Notter, in het buitengebied van de gemeente Wierden. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Wierden, sectie X, nummers 5984 en 5985 (voorheen 409 en 410). De percelen hebben een gezamenlijk oppervlakte van circa 1 hectare. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied in het landelijk gebied van Wierden (bron: Bing maps)
De blauwe stip duidt de ligging aan van het plangebied. Het plangebied ligt tussen Nijverdal en Rijssen op enige afstand van de Regge.
Het plangebied is gelegen binnen bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' van de gemeente Wierden. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 januari 2010. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de aanduiding 'Intensieve veehouderij'. Daarnaast is het plangebied voorzien van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en (gedeeltelijk) de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. In figuur 1.2 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven. De locatie waar de functieverandering gaat plaatsvinden is rood omlijnd.
Figuur 1.2: Fragment bestemmingsplan Buitengebied 2009 (bron: gemeente Wierden)
Gronden met de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' zijn onder meer bedoeld voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf met de daar bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen erven.
Het huidige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' biedt geen mogelijkheid om over te gaan naar een woonfunctie. Hierdoor dient het betreffende bestemmingsvlak gewijzigd te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Het planproces wordt op de volgende manieren vormgegeven:
De toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Eusinkweg 5' is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd:
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de landschapsaspecten en de huidige situatie gegeven. Hierna volgt in hoofdstuk 3 een omschrijving van het project. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Wierden beschreven. In hoofdstuk 5 alle relevante milieuthema's belicht. Hoofdstuk 6 gaat in op de planregels die in het voorliggende bestemmingsplan zijn opgenomen. In de hoofdstuk 7 wordt respectievelijk ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de landschappelijke structuur van de omgeving en de huidige situatie in en rondom het plangebied beschreven.
Een groot deel van de gemeente Wierden is van oudsher kleinschalig van karakter. Het vormt daardoor een aantrekkelijk en afwisselend gebied. Dit karakter is sterk bepaald door onder andere het reliëf van het beekdal van de Regge, de dekzandkoppen, de hogere ruggen en de laagtes ertussen en de hoogveencomplexen.
De locatie ligt in het oude hoevenlandschap. Het oude hoevenlandschap heeft in essentie hetzelfde patroon en dezelfde kwaliteiten als het essenlandschap, maar is jonger, ontstaan op een kleinschaliger patroon in de ondergrond (kleine dekzandkopjes), opgebouwd vanuit individuele erven en daardoor kleiner van schaal. Het gaat hierbij om verspreid liggende erven.
De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er volop mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.
Het plangebied is gelegen aan de Eusinkweg 5 te Enter. Het plangebied wordt begrensd door de Eusinkweg. Het perceel Eusinkweg 5 ligt aan een doodlopend deel van de weg ten zuiden van de Eusinkweg. De Eusinkweg zelf sluit aan op de Klokkendijk (zie figuur 2.1).
Figuur 2.1: Ligging plangebied aan de Eusinkweg (bron: Bing maps)
De blauwe stip duidt het plangebied aan. De doodlopende weg is eveneens goed waarneembaar in figuur 2.1. Aan het eind van het doodlopende deel ligt een 'burger'woning.
Het plangebied bestaat uit het voormalige agrarisch bouwperceel met een oppervlakte van circa 1 hectare. De bebouwing binnen het erf bestaat uit een bedrijfswoning en een aantal bedrijfsgebouwen, waaronder een karakteristieke Schöppe. In de figuren 2.2 en 2.3 zijn enkele beelden weergegeven van de bestaande bebouwing.
![]() Entree tot erf Eusinkweg 5 |
![]() Aanzicht jongveestal en boerderij |
![]() Aanzicht boerderij en jongveestal |
![]() Aanzicht achterzijde jongveestal |
Figuur 2.2: beelden van de bestaande bebouwing (bron: Weghorst Makelaardij)
![]() De Schöppe, voor(erf)zijde |
![]() De Schöppe achterzijde |
Figuur 2.3: Beelden van de bestaande Schöppe (bron:www.plansonder.nl)
In de directe omgeving bevinden zich een 'burger'woning (Eusinkweg 7) en twee agrarische bedrijven, niet zijnde intensieve veehouderijbedrijven (Eusinkweg 3 en Eusinkweg 9). De ontsluiting vindt plaats op de Eusinkweg, zie foto linksboven in figuur 2.2.
Naast de openheid van het gebied en de agrarische bouwvlakken, liggen in het gebied rond de Eusinkweg ook diverse 'burger'woningen.
Het bestaande erf kent een karakteristieke opbouw. Ook de bestaande boerderij en de gemetselde schuren hebben een karakteristieke uitstraling. Het Oversticht heeft het erf en de bijbehorende bebouwing aangemerkt als karakteristiek.
In figuur 2.4 is de bebouwing op een luchtfoto weergegeven.
Figuur 2.4: Bestaande bebouwing Eusinkweg 5 Notter (bron: gemeente Wierden)
Het geldende bestemmingsplan heeft deze aanduiding niet op de betreffende locatie geprojecteerd. Met de beoogde functiewijziging kan dan ook de karakteristieke waarde van de bebouwing en het erf planologisch worden vastgelegd.
Voor wat betreft de landschapselementen is er aan de zuid- en westzijde van het erf een singel aanwezig. In figuur 2.1 is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie in het plangebied. Voor de exacte planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
In dit hoofdstuk wordt de gewenste situatie beschreven en de invloed daarvan op de verkeersaspecten.
De doelstelling van het voorliggende bestemmingsplan is het behoud van de karakteristieke gebouwen en de karakteristieke opbouw van het erf. De bestaande karakteristieke bebouwing krijgt hiervoor de functie 'wonen', waardoor de karakteristieke uitstraling behouden kan blijven. De opstallen die niet karakteristieke zijn, stal en wagenloods, kunnen worden gedeeltelijk gesloopt. De oppervlakte die van die opstallen gehandhaafd blijft, wordt geschikt gemaakt voor het stallen van motorvoertuigen en berging van materieel (schuur/bergingfuntie) en krijgen een positieve bestemming. In figuur 3.1 is de gewenste ontwikkeling in het plangebied weergegeven. Delen die in stand blijven, komen gedeeltelijk onder het overgangsrecht.
Figuur 3.1: Beoogde situatie (bron: Groothuis + Postma architekten)
Het huidige bestemmingsvlak krijgt in het onderhavige bestemmingsplan de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn vier woningen mogelijk. Twee woningen worden in de boerderij gerealiseerd. De jongveestal wordt omgebouwd tot woning en de Schöppe wordt omgebouwd tot woning. De Schöppe die nu nog dicht op de boerderij staat wordt richting de Eusinkweg verplaatst.
Een weergave van de nieuwe plattegrond van het erf is in figuur 3.2 opgenomen.
Figuur 3.2: Situatie erf na functiewijziging (bron: Groothuis + Postma architecten)
Uit figuur 3.2 volgt dat er twee woningen (II en III) in de voormalige boerderij worden gerealiseerd, één woning (I) in de jongveestal en één woning (IV) in de Schöppe. De oude situering van de Schöppe is door middel van de onderbroken lijn weergegeven. In afwijking van de weeergegeven situering van de Schöppe in figuur 3.2 wordt de Schöppe iets gedraaid (figuur 3.3). In de nieuwe situatie krijgt de Schöppe een verbeterde relatie met het nieuwe erf.
Figuur 3.3: Situering Schöppe in relatie tot nieuwe erf (bron: de heer E. Sprakel)
De bergruimten behorende bij de woningen zijn donker weergegeven, waarbij ook de te slopen delen zijn aangegeven.
De bestaande maatvoering van de bebouwing is van belang voor het behoud van de karakteristieke uitstraling van het erf. Daarbij gaat het met name om de boerderij, de jongveestal en de Schöppe.
De boerderij wordt intern verbouwd tot twee nieuwe woningen. Deze verbouwing binnen het bestaande volume van de boerderij past binnen het VAB-beleid van de gemeente Wierden.
De jongveestal wordt gerenoveerd/nieuw gebouwd binnen de bestaande maatvoering. De jongveestal mag los van de boerderij teruggebouwd worden. Een ruimte van maximaal 3 meter tussen de boerderij en de jongveestal tast de karakteristieke uitstraling van het erf niet onevenredig aan. De bouwhoogte bedraagt circa 8 m en de goot ligt op van ongeveer 1,90 m. Binnen de bestaande maatvoering van de jongveestal zal de ruimte geschikt gemaakt worden voor de woonfunctie. Om te kunnen voldoen aan het Bouwbesluit zullen echter kleine aanpassingen doorgevoerd moeten worden. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op de kap. Deze wordt iets steiler om slaapkamers mogelijk te maken.
Met inachtneming van de maatvoering van de bestaande Schöppe zijn nieuwe schetsen gemaakt.
Omdat ook voor de woning in de nieuwe Schöppe voldaan dient te worden aan de eisen uit het Bouwbesluit is de Schöppe intern aangepast. In figuur 3.4 is de Schöppe in een mogelijke nieuwe situatie weergegeven. Ook bij deze nieuwbouw geldt dat er afgeweken moet worden van de bestaande hoogtes en dakhellingen om te kunnen voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit. Voor de onderstaande schetsontwerpen is een positief welstandsadvies (7/6/13) verkregen.
Figuur 3.4: Afbeeldingen van de nieuw Schöppe (bron: Nijhuis)
De inrichting van het nieuwe erf, waarbij de Schöppe is verplaatst en de wagenloods en de stal aangepast zijn aan het toekomstige gebruik, levert het volgende beeld op (figuur 3.5).
Figuur 3.5: Aanzicht nieuwe situatie (bron: Groothuis + Postma architecten)
Hoewel de bestaande bebouwing een nieuwe functie krijgt en geen sprake is van een toename van verstening, brengt de functiewijziging ook een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit met zich mee. Deze kwaliteit uit zich met name in het herstellen van de houtwal (zie figuur 3.1 en het eventueel aanleggen van een kuierroute langs de houtwal. Dit is echter alleen mogelijk als de betreffende grondeigenaren mee willen doen om deze route aan te leggen. Initiatiefnemer is in ieder geval bereid hier over mee te denken en hieraan mee te werken. Wanneer de bereidheid bij derden echter niet aanwezig is, zou geen verbetering van de ruimtelijke kwaliteit doorgevoerd kunnen worden. Omdat er waarde wordt gehecht aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, dient deze gevonden te worden in het ten noorden gelegen perceel van initiatiefnemer (kadastraal bekend gemeente Wierden, sectie X, nummer 5730 (voorheen 361). Op dit perceel is de aanleg van een houtwal, een poel, of een boomgaard of een combinatie daarvan mogelijk. Om de landschappelijke inpassing ook daadwerkelijk te laten plaatsvinden wordt in de regels een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. Met de nieuwe functie zal ook het erf anders ingericht worden. Specifieke erfbomen, zoals een walnoot, kunnen hiervoor ingezet worden. Teveel aantasting is niet wenselijk, omdat dan de karakteristieke opbouw van het erf mogelijk verloren gaat.
De functieverandering brengt een andere verkeersstroom met zich mee. In plaats van agrarisch verkeer zal vooral autoverkeer plaatsvinden. er is geen sprake van doorgaand verkeer. Alleen het verkeer voor het perceel Eusinkweg 7 zal langs het erf rijden. De bestaande toegangsweg naar de Eusinkweg hoeft daarom niet aangepast te worden. Het aantal verkeersbewegingen is en blijft dusdanig klein dat er geen onveilige verkeerssituaties zullen ontstaan.
Verkeerstechnisch vormt de nieuwe woonfunctie daarom geen knelpunt.
Door de wagenloods en de stal te verkleinen en om te bouwen tot stallingsruimte, biedt het erf voldoende mogelijkheden voor het parkeren op eigen terrein. Met de verplaatsing van de Schöppe ontstaat er tevens een ruimer erf met meer overzicht. Dit komt de verkeersbewegingen en het parkeren op het erf ten goede.
Ook voor het parkeren bestaat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor het plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in het bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald naar de verbeelding en in de regels.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de dertien onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Conclusie
Het plan raakt geen rijksbelangen zoals hiervoor zijn gesteld. Daarmee is het initiatief in overeenstemming met het rijksbeleid, zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijke plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009, die verankerd is in de Omgevingsverordening Overijssel 2009.
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelinsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' gaat het om de vraag of er beleidsmatig sprake is van grote belemmeringen. Geconstateerd wordt dat daarvan geen sprake is. Een en ander blijkt ook uit hoofdstuk 5 van dit bestemmingsplan waarin uitgebreid op de diverse milieu- en omgevingsaspecten wordt ingegaan.
Ontwikkelingsperspectieven
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte – mixlandschap'. Aan de zuidzijde sluit het erf aan op 'aaneengesloten structuur van natuurgebieden'. In figuur 4.1 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.
Figuur 4.1: Fragment ontwikkelingsperspectieven Omgevingsvisie Overijssel 2009 (bron: provincie Overijssel)
'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap'
Gebieden, aangewezen als 'Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)' zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouw-water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'
De omzetting van de agrarische functie naar een bijzonder woonmilieu waarmee de karakteristieke uitstraling van de bebouwing en het erf behouden kunnen blijven sluit goed aan bij de mengvorm van wonen en landbouw. Met voorliggend initiatief worden geen nadelige gevolgen veroorzaakt voor de omliggende agrarische bedrijven. Daarmee sluit het initiatief goed aan bij het gestelde in het 'Ontwikkelingsperspectief'.
'Aaneengesloten structuur van natuurgebieden'
Hier liggen kansen voor ontwikkelingen die de beleefbaarheid van de natuurgebieden vergroten. De ambitie is om de EHS in 2018 gerealiseerd te hebben, waardoor een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden (EHS, waaronder robuuste verbindingszones en Natura 2000) tot stand gebracht kan worden.
Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'
Het voorliggende plan voorziet met name in hergebruik van bestaande bebouwing. Hierdoor zal de bestaande structuur van natuur niet aangetast worden. De Schöppe wordt verplaatst, maar blijft binnen de contouren van het erf, waardoor geen negatieve effecten voor de bestaande natuur optreden.
Met het herstel van de houtwal wordt de bestaande structuur van natuurgebieden versterkt en sluit de landschappelijke inpassing van het erf naadloos aan op de bestaande natuur. Bovendien heeft het stoppen van de intensieve veehouderij een gunstig effect op de natuur/EHS, omdat er geen uitstoot van ammoniak meer plaatsvindt.
Ook ten aanzien van de bestaande natuur vormt het initiatief geen enkele belemmering.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'stedelijke laag' en de 'lust- en leisurelaag' worden in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat er voor de locatie geen bijzondere eigenschappen vanuit deze lagen gelden.
De 'natuurlijke laag'
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. In figuur 4.2 is dat aangegeven.
Figuur 4.2: Natuurlijke laag Omgevingsvisie Overijssel 2009 (bron: provincie Overijssel)
'Dekzandvlakte en ruggen'
De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen. Dekzandvlakten en ruggen dienen een beschermende bestemming te krijgen gericht op de instandhouding van het huidige reliëf. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij inrichting. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, dient uitgangspunt te zijn. Hiermee dient bij de planuitwerking rekening te worden gehouden.
Toetsing van het initiatief aan het de 'Natuurlijke laag'
Hoewel de agrarische functie verloren gaat, wordt het erf niet of nauwelijks aangetast. De karakteristieke waarden blijven zoveel mogelijk gehandhaafd. De te verplaatsen Schöppe blijft binnen het oorspronkelijke erf gesitueerd en brengt daardoor geen negatieve effecten met zich mee voor de natuurlijk laag. De ontwikkeling past daarom binnen de ambities voor de 'Natuurlijke laag'.
De 'laag van het agrarisch cultuurlandschap'
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'oude hoevenlandschap'. In figuur 4.3 is dit weergegeven.
Figuur 4.3: Laag van het agrarisch cultuurlandschap Omgevingsvisie Overijssel 2009 (bron: provincie Overijssel)
'Oude hoevenlandschap'
Het oude hoevenlandschap is ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
Toetsing van het initiatief aan het de 'Laag van het agrarische cultuur landschap'
Ook hiervoor geldt dat met het verdwijnen van de agrarische functie de specifieke kwaliteit van het erf niet verloren gaat. De functiewijziging naar wonen maakt het juist mogelijk om het karakteristieke erf en haar karakteristieke bebouwing te behouden. De verplaatsing van de is ruimtelijke en karakteristiek gezien aanvaardbaar. Hierdoor past de nieuwe functie binnen de ambities voor de 'laag van het agrarisch cultuur landschap'.
Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden in werking getreden. Hoofddoel van de wet is het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur van het concentratiegebied. In het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur.
Via het Reconstructieplan is het reconstructiegebied ingedeeld in drie zones: het landbouwontwikkelingsgebied, het verwevingsgebied en het extensiveringsgebied.
Het plangebied is gelegen in het verwevingsgebied, welke ook al vastgelegd is in het geldende bestemmingsplan.
De hoofdlijn in het verwevingsgebied is het ruimte bieden en handhaven van meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap etc.) naast elkaar en in combinatie met elkaar. Nieuwvestiging van grondgebonden veehouderijen is hier toegestaan, dat van intensieve veehouderijen niet.
Toetsing van het initiatief aan het Reconstructieplan Salland-Twente
In het vigerende bestemmingsplan was een intensieve veehouderij toegestaan. Met voorliggend plan wordt deze functie vervangen door een woonfunctie. In de directe omgeving bevinden zich geen intensieve veehouderijbedrijven. Wel zijn meerdere 'burger'woningen in de omgeving te vinden. De omzetting van de agrarische functie naar de functie 'wonen' sluit aan op de uitgangspunten voor het verwevingsgebied, waarin ruimte wordt geboden voor combinaties van diverse functies. Het initiatief is daarmee in overeenkomst met het 'Reconstructieplan Salland-Twente'.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten zoals beschreven in het Reconstructieplan Salland-Twente.
De structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmingsplannen en projectbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.
De structuurvisie onderscheidt drie deelgebieden. Per deelgebied is een visie gemaakt. Het plangebied is gelegen in 'agrarisch gebied' is gelegen, waarvoor de kenmerken en kansen vanuit het 'landelijk gebied' gelden. Omdat het in deze situatie te ver gaat om de gehele visie te beschrijven, wordt volstaan met de toelichting op het landelijk gebied.
'Landelijk gebied'
Voor dit deelgebied wordt gestreefd naar goede ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven en worden daarnaast kansen voor verbrede landbouw, zoals zorg, kamperen bij de boer, agrarisch natuur- en landschapsbeheer geboden. Ook is er ruimte voor functieverandering in vrijkomende agrarische bebouwing en de ontwikkeling van enkele nieuwe landgoederen. Verrommeling en verpaupering worden zoveel mogelijk tegengegaan. De Ecologische Hoofdstructuur is ontwikkeld en de wateropgaven in de verdroogde natuurgebieden met nog steeds grote natuurwaarden (TOP-gebieden) en voor de beken zijn uitgevoerd. Het landelijk gebied heeft zich nog meer ontwikkeld als aantrekkelijk recreatiegebied op regionaal niveau. Daarnaast wordt aangegeven dat er onvoldoende aanbod is in het kader van zorg- en welzijnssfeer. Er is ruimte voor landelijk wonen, waarbij de leefbaarheid in het landelijk gebied en de buurtschappen optimaal is gebleven.
In het landelijk gebied kan onder andere worden ingespeeld op:
Conclusie
Met de functieverandering van agrarisch naar wonen, het hergebruik van de bebouwing en de verplaatsing van de Schöppe wordt voldaan aan de 'Structuurvisie Wierden'. De karakteristieke waarden van het erf en de bebouwing kunnen hierdoor behouden blijven.
De gemeenteraad van Wierden heeft in de vergadering van 11 juli 2006 een beleidsnota voor 'Vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing' vastgesteld. Dit staat algemeen bekend als het VAB-beleid. Het aantal agrarische bedrijven in Nederland, en ook in Wierden, daalt al geruime tijd. Hierdoor komen veel voormalige agrarische bedrijfsgebouwen leeg te staan. Het VAB-beleid is opgesteld om het hergebruik van deze gebouwen voor nieuwe functies mogelijk te maken. Het beleid bevat daarvoor de kaders waarbinnen een functieverandering kan plaatsvinden. De doelstelling van het beleid luidt dan ook:
"Het bieden van (verantwoorde) ruimte aan ontwikkelingen die de sociale en economische kwaliteit van het landelijk gebied vergroten zodat de resterende economische waarde van leeggekomen schuren kan worden benut voor nieuwe activiteiten, waarbij tevens de ruimtelijke (landschappelijke) kwaliteit wordt verbeterd".
De gebouwen die onderdeel uitmaken van onderhavig plan zijn voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die langer dan 3 jaar in agrarisch gebruik zijn geweest. Deze gebouwen vallen dan ook onder het toepassingsbereik van het VAB-beleid. Wanneer de dienstwoning een inhoud heeft van meer dan 1500 m³ zijn daarin 3 woningen toegestaan. Omdat er bij dit plan sprake is van zowel een karakteristieke erfopzet als karakteristieke gebouwen (de boerderij en de Schöppe) is het daarnaast ook mogelijk de agrarische functie te wijzigen naar woondoeleinden. Hierdoor kan de karakteristieke bebouwing behouden blijven. Wel geldt uiteraard een goede landschappelijke inpassing als randvoorwaarde en mogen omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmert worden.
Conclusie
Dit plan past binnen het VAB-beleid zoals dat is vastgesteld door de gemeente Wierden. Zowel de bestaande boerderij als de bestaande Schöppe zijn door het Oversticht als karakteristieke bebouwing aangemerkt. Het erf kent daarnaast een karakteristieke opbouw. Door de boerderij met aangebouwde jongveestal te verbouwen tot 3 woningen en de Schöppe tot 1 woning kunnen de karakteristieke waarden worden behouden. Hoewel het verplaatsen van de Schöppe op grond van het VAB-beleid niet is toegestaan, tast de verplaatsing hiervan de karakteristieke opbouw van het erf niet aan. De erfstructuur blijft in stand.
Om de karakteristieke waarden van het erf en de bebouwing te behouden is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat het nieuwe toetsingskader wordt voor het perceel Eusinkweg 5 te Notter.
Het Landschapsontwikkelingsplan gemeente Wierden (LOP) is op 10 februari 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. De algemene doelstellingen voor het LOP zijn:
In het LOP is de gemeente Wierden onderverdeeld in verschillende deelgebieden, die onderling een sterke samenhang hebben, maar die tegelijkertijd ruimtelijk, functioneel en qua ontwikkelingen en beleid van elkaar verschillen. Per deelgebied zijn de eigen kenmerken, kwaliteiten, ontwikkelingen, kansen en bedreigingen uiteengezet. Daarnaast zijn de verschillende specifieke opgaven voor de deelgebieden bepaald.
Het plangebied is gelegen in deelgebied 7: "Notter-Zuna". In figuur 4.4 is een uitsnede van de visiekaart LOP weergegeven.
Figuur 4.4: Uitsnede Landschapsontwikkelingsplan Wierden, locatie plangebied wordt met de rode pijl aangeduid (bron: LOP Wierden)
De visie voor dit deelgebied is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de hoge landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Het kleinschalige landschap rond Notter en Zuna is door deze kwaliteiten immers van grote betekenis als toeristische trekpleister. De gemeente streeft er daarom naar om waardevolle essen, steilranden, onverharde wegen, oude historische erven en beplantingen duurzaam te behouden. Bij beplanting moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van streekeigen beplanting.
Conclusie
Dit plan draagt bij aan de visie zoals deze is verwoord in het landschapsontwikkelingsplan. De cultuurhistorische waarden van het erf worden behouden, de karakteristieke gebouwen op het erf worden hersteld en krijgen een woonfunctie. Hierdoor worden deze gebouwen duurzaam in stand gehouden. Het bestaande erf is reeds in het landschap ingepast. Om ook in de toekomst verzekerd te zijn van een goede landschappelijke inpassing wordt een bestaande houtwal hersteld.
Eén van de instrumenten die het gemeentebestuur heeft om een actief beleid te voeren om de kwaliteit van de leefomgeving te bevorderen, is het welstandstoezicht. Het welstandstoezicht gebeurt op basis van het door de gemeenteraad vastgestelde beleid. Via haar welstandsnota wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving duurzaam bevorderen. Hiervoor zijn verschillende criteria ontwikkeld die bij de welstandsbeoordeling van een bouwplan een rol spelen.
Het welstandsbeleid van de gemeente Wierden is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Door het opstellen van een welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten. Het welstandsbeleid in de gemeente Wierden kent algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria. In oktober 2010 heeft de gemeenteraad de herziene welstandsnota vastgesteld.
De Ervenconsulent is naar aanleiding van een eerder ingediend plan gevraagd aan te geven of een herinvulling van het erf mogelijk is. Door de ervenconsulent is bij advies van juli 2010 (bijgevoegd als bijlage 1) aangegeven dat de ontwikkeling van het erf aan de Eusinkweg 5 te Notter tot woonerf goed mogelijk is indien wordt uitgegaan van de karakteristieke opbouw van het ensemble met verschillende bouwvolumes.
Omdat voor de nieuwe situatie een nieuw welstandskader opgesteld diende te worden, is een beeldkwaliteitplan opgesteld, waarin het uitgangspunt 'behoud karakteristieke opbouw van het ensemble' is opgenomen. Dit beeldkwaliteitplan, als bijlage 2 aan deze toelichting gekoppeld, wordt vastgesteld door de gemeenteraad van Wierden, waarna het een formeel toetsingskader vormt voor de welstandscommissie.
Conclusie
Bij dit plan is er sprake van karakteristieke bebouwing. Om te borgen dat de bestaande verschijningsvorm in stand blijft en bestaande materialen zoveel mogelijk worden hergebruikt is een separaat beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan vervangt het welstandsbeleid voor het plangebied. Het vormt daarmee het nieuwe toetsingskader voor de welstandscommissie.
Het gemeentelijke archeologiebeleid staat beschreven in de Beleidsnota Archeologie die door de gemeenteraad op 5 oktober 2010 is vastgesteld. Voor de hele gemeente is onderzoek verricht om inzicht te krijgen in de aanwezige archeologische waarden én in de kans dat archeologische resten in de ondergrond aanwezig zijn.
Op basis van het archeologisch onderzoek is een verwachtingskaart opgesteld. Aan de op de kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. De verwachtingskaart kan worden gebruikt voor toetsing van ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Doel van de verwachtingenkaart is dat deze met bijbehorende bestemmingen en regels in de gemeentelijke structuurvisies en bestemmingsplannen wordt overgenomen. De juridische bescherming wordt geregeld in de bestemmingsplanregels. Er zijn drie verschillende categorieën:
Deze terreinen zijn op grond van de Monumentenwet 1988 aangewezen als beschermd archeologisch monument. Het beschermingsregime voor deze terreinen staat geheel los van het bestemmingsplan. Wel moeten deze terreinen opgenomen worden op de verbeelding. De gemeente Wierden heeft zes terreinen van zeer hoge archeologische waarde, beschermd.
Dit zijn terreinen die staan op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van Overijssel. In deze terreinen zijn archeologische waarden vastgesteld. Voor deze terreinen geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Binnen de gemeente Wierden zijn 23 van dergelijke terreinen aanwezig. Deze terreinen hebben allemaal een hoge archeologische waarde.
Voor deze gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Ontheffing voor ontwikkelingen in het buitengebied ligt voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 10 ha, voor gebieden met een middelhoge en hoge verwachting op 5.000 m², respectievelijk 2.500 m². Bij plannen binnen de bebouwde kom geldt een ontheffing voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 5 ha, voor gebieden met een middelhoge verwachting kleiner dan 250 m² en gebieden met hoge verwachting kleiner dan 100 m². Deze ontheffingen gelden niet wanneer een plangebied binnen een straal van 50 meter van een AMK-terrein of archeologische waarneming ligt.
In paragraaf 5.3.2 is een toetsing aan de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart beschreven. Kortheidshalve wordt hier naar verwezen.
Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Verder zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de diverse onderzoeksaspecten. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Onderzoek
In het plangebied is sprake van de sloop en herbouw van de Schöppe en hergebruik van de bestaande bebouwing. Hoewel sprake is van een uitbreiding van het aantal woningen, kan niet gesproken worden van een stedelijk project als bedoeld in lijst D. In het kader van de voorbereiding van dit wijzigingsplan is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. De onderzoekslocatie ligt op grote afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Door de grote afstand en de invulling van het tussenliggende gebied heeft de in dit plan besloten ontwikkeling geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van deze Natura 2000-gebieden. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.
Conclusie
Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Met betrekking tot de in dit wijzigingsplan besloten plangebied geldt het omgevingstype rustige woonwijk.
Tabel richtafstanden
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De feitelijke situatie betreft het hergebruik van de bestaande bebouwing voor wonen, waarbij de Schöppe iets wordt verplaatst. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Ad 1
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. Het bestemmen van het plangebied met alleen de bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch' om hiermee burgerwoningen mogelijk te maken, levert geen belemmeringen op voor de omgeving. De functie 'wonen' betreft niet een milieubelastende functie voor de omgeving.
Ad 2
In de directe omgeving ligt de burgerwoning Eusinkweg 5. In de nabije omgeving liggen enkele agrarische bedrijven. De bouwvlakken liggen op meer dan 50 m van het bestaande agrarische bouwblok. Omdat het nieuwe bouwvlak voor het wonen kleiner is dan het agrarische bouwvlak, neemt de afstand tot de gevoelige bebouwing iets toe. De invloed van de nieuwe woonbestemming op agrarische bedrijvigheid is ook in paragraaf 5.3.2 behandeld. Hierin is aangegeven dat het bouwvlak voor het wonen kleiner wordt dan het oorspronkelijke agrarische bouwvlak. Hierdoor is de situering van gevoelige bebouwing nader begrensd op een grotere afstand dan de huidige afstand tussen de bouwvlakken.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom 14 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom bedraagt deze 3 odour units per kubieke meter lucht.
De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:
Het perceel aan de Eusinkweg 5 te Notter bevindt zich in een gebied met enkele agrarische bedrijven. Het meest nabijgelegen agrarische bedrijf is gelegen op een afstand van ongeveer 55 m ten noordwesten van het onderhavige plangebied. Op circa 75 m ligt aan de oostzijde eveneens een agrarisch bedrijf. Aangezien dit agrarische bedrijven zijn met enkel melkkoeien en jongvee, dient een afstand van 50 m te worden aangehouden tot geurgevoelige objecten.
Conclusie
Aan de minimale afstand van 50 m wordt voldaan, waardoor het aspect geur geen belemmering vormt.
Bij het nemen van een omgevingsvergunning dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, kan een bodemonderzoek nodig zijn.
Door Kruse Milieu is onderzoek naar de gesteldheid van de bodem gedaan ter plaatse van de jongveestal en de nieuwe locatie van de Schöppe. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 5 juni 2013 (projectcode: 13020810). Het volledige rapport is als bijlage 3 aan deze toelichting gekoppeld. Hierna wordt kort ingegaan op de resultaten van het onderzoek en wordt afgesloten met een conclusie.
De locatie is gelegen in een overwegend agrarische omgeving. Binnen de locatie bevindt zich een woonboerderij met aangrenzend een potstal (jongveestal). De overige bijgebouwen betreffen (vee)schuren. Inpandig zijn de vloeren van beton. Het onbebouwde terreindeel locatie van de nieuwe Schöppe) is deels verhard met klinkers en deels onverhard (groenstrook en weiland).
Ten westen van deze te slopen schuur (de Schöppe) zal een woning worden gebouwd. Ter plekke van potstal die tegen de noordzijde van de woonboerderij is gebouwd, zal tevens een woning worden gerealiseerd.
In het kader van de bestemmingsplanwijziging en de aanvraag van de omgevingsvergunning dient onderzoek te worden uitgevoerd naar de bodemkwaliteit op het terreindeel. De onderzoekslocatie is deels bebouwd, deels verhard met klinkers en deels onverhard. De onderzoekslocatie omvat circa 770 m².
Op basis van de beschikbare informatie omtrent het historisch en huidig gebruik van de locatie, kunnen geen specifieke verdachte deellocaties worden aangewezen. De hypothese "onverdachte locatie" uit NEN 5740 zal daarom in dit onderzoek worden gehanteerd. Deze hypothese gaat er vanuit dat op een locatie geen of slechts licht verhoogde gehalten worden gemeten.
Op een terreindeel van circa 770 m² zijn in totaal 6 boringen verricht, waarvan 4 tot 0.50 meter en 2 tot 2.0 meter diepte of tot de grondwaterspiegel. Voor het meten van het grondwaterpeil en het nemen van grondwatermonsters is één diepe boring overeenkomstig NEN 5766 afgewerkt tot peilbuis.
In de bovengrond en het grondwater zijn een aantal licht verhoogde concentraties aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten.
Bovengrond - PAK
Verontreinigingen in de grond met PAK zijn niet ongebruikelijk op locaties, waar al tientallen jaren sprake is geweest van bebouwing (en bewoning). Oorzaak voor het licht verhoogde PAK-gehalte wordt gezocht in de waargenomen bodemvreemde materialen. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is het uitvoeren van een nader onderzoek niet noodzakelijk.
Grondwater - Barium
Het aangetoonde licht verhoogde bariumgehalte in het grondwater is mogelijk te wijten aan een (natuurlijk) verhoogde achtergrondwaarde. In de ondergrond zijn roesthoudende lagen waargenomen, wat duidt op de natuurlijke aanwezigheid van metalen in de bodem. In het concept document “Omgaan met zware metalen in grondwater binnen de provincie Overijssel” wordt tevens verzuring in landbouwgebieden als oorzaak aangegeven voor verhoogde bariumgehalten in het grondwater. Op basis van deze overwegingen wordt gesteld dat het aangetoonde licht verhoogde bariumgehalte in het grondwater is toe te schrijven aan een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat in de bovengrond en in het grondwater enkele lichte verontreinigingen zijn aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. De ondergrond is niet verontreinigd.
Op basis van het historisch vooronderzoek kan ook gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Conclusie
Uit milieukundig oogpunt is er naar onze mening geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
In hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (Wgh) is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van woningen (en daarmee gelijk te stellen geluidsgevoelige objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een (spoor)weg of grote lawaaimaker.
Deze zone geldt niet voor de volgende wegen:
De locatie ligt in 'buitenstedelijk' gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszones, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Eusinkweg. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting LDEN op de gevels van een woning t.g.v. een weg bedraagt 48 dB.
De Eusinkweg 5 ligt niet aan een doorgaande weg. Ter plaatse komt alleen bestemmingsverkeer voor het perceel Eusinkweg 5 en Eusinkweg 7. Hierdoor is het aantal verkeersbewegingen zo laag dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.
De te verplaatsen Schöppe ligt in de nieuwe situatie op ruim 20 m van de Eusinkweg. Gezien de geringe hoeveelheid verkeer dat over deze weg gaat, kan worden aangenomen dat de geluidbelasting van het verkeer op de (toekomstige) woningen de grens van 48 dB niet overschrijdt. Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
De op de geplande woningen invallende geluidbelasting LDEN zal onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijven
Het plangebied blijft ontsloten via de Eusinkweg. De Eusinkweg is een zeer rustige weg die voornamelijk wordt gebruikt door bestemmingsverkeer. De Eusinkweg richting nummer 5 en 7 is geen doorgaande weg. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling brengt geen onevenredige verkeersdruk met zich mee.
Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn de normen voor de risico's als gevolg van risicovolle inrichtingen vastgelegd.
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Bevi regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De wettelijke norm is een kans van eens per miljoen jaar.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Daarnaast geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen voor transportleidingen en geldt de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen voor het (spoor)wegtransport van gevaarlijke stoffen.
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de figuur 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven, de locatie Eusinkweg 5 is blauw omcirkeld.
Figuur 5.1: Fragment risicokaart Overijssel (bron: nederland.risicokaart.nl)
Op basis van de risicokaart van Overijssel kan geconcludeerd worden dat binnen een straal van 1 km vanaf de locatie geen:
Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Het Besluit gevoelige bestemmingen is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
De Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie - en depositie - van luchtverontreinigende stoffen. In de Regeling zijn gestandaardiseerde rekenmethoden opgenomen om concentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen te kunnen berekenen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor de functiewijziging van agrarisch naar wonen met maximaal vier woningen op het perceel Eusinkweg 5 te Notter. Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling, welke 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan luchtverontreiniging.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Tot slot wordt geconcludeerd dat deze woningbouwontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van luchtkwaliteit.
Conclusie
Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EL&I.
Natura 2000
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.
Er is geen sprake van Natura 2000-gebieden ter plaatse of in de directe omgeving van het plangebied. De afstand tot het meest nabijgelegen Natura-2000 gebied (Sallandse Heuvelrug) bedraagt circa 2 km. Gezien de afstand en functieverandering die de ontwikkeling met zich meebrengt, is toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 hier niet aan de orde.
EHS
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied grenst aan de EHS. Met de functieverandering worden echter geen negatieve effecten of aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS verwacht. Een toetsing aan de EHS wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Flora & fauna
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Door Natuurbank Overijssel is een onderzoek gedaan naar de soorten in het plangebied. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 27 mei 2013 (projectnummer 287, versie 1.0 ) en is als bijlage 4 aan deze toelichting gekoppeld.
Het plangebied is eenmaal onderzocht op 13 mei 2013 om vast te stellen of er beschermde planten en dieren aanwezig zijn in het plangebied en of er beschermde nesten, holen of vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn. De belangrijkste conclusies uit het onderzoek volgen hierna.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in de invloedsfeer van een beschermd natuurgebied, Nationaal Landschap of de EHS. De voorgenomen activiteit heeft vanwege de aard en omvang van de voorgenomen activiteit geen negatief effect op de kwaliteit van de EHS. Nader onderzoek, het aanvragen van een natuurbeschermingswetvergunning of een ontheffing van de omgevingsverordening Overijssel wordt niet noodzakelijk geacht.
Soortbescherming
Flora
Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen en het plangebied wordt als ongeschikt habitat beschouwd voor de aanwezigheid van beschermde soorten. Op basis van standplaatsfactoren en abiotische parameters kan een goede inschatting gemaakt worden van de potentie van het plangebied en of de uitgevoerde inventarisatie voldoet aan de gestelde eisen. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt niet noodzakelijk geacht.
(Broed)vogels
Er broeden vogels in de gebouwen in het onderzoeksgebied. Dit zijn soorten waarvan uitsluitend de bezette nesten beschermd zijn, niet het functionele leefgebied. Voorgenomen activiteit leidt niet tot het aantasten van beschermde nestplaatsen en/of beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels buiten het onderzoeksgebied. Om de bezette nesten niet te beschadigen of te verstoren dienen alle werkzaamheden die daartoe (mogelijk) leiden, uitgevoerd te worden in een periode waarin de vogels geen bezette nesten hebben. De beste periode om gebouwen te slopen is oktober-februari.
Zoogdieren; vleermuizen
Om de voorgenomen ingreep te toetsen op het effect op het leefgebied van vleermuizen, moet onderscheid gemaakt worden in de functie die het plangebied kan hebben voor vleermuizen. Dit kan als vaste rust-/verblijfplaats of als vast leefgebied.
Uit het onderzoek volgt dat nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is voor de aspecten verblijfplaats, foerageergebied, vliegroutes van het functionele leefgebied van vleermuizen niet vereist is.
De resultaten van het onderzoek laten overigens de algemene zorgplicht uit artikel 2 van de Flora- en faunawet onverlet. Op grond van deze bepaling dient een ieder voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. Dit betekent in ieder geval dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.
Conclusie
De flora- en faunawet, evenals beschermde gebieden, vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
De Monumentenwet 1988 regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Zoals in paragraaf 3.3.3 reeds is aangegeven heeft Bureau Baac voor het grondgebied van de gemeente Wierden een inventarisatie opgesteld van de archeologische verwachtingen. Het plangebied is getoetst aan archeologische verwachtingskaart. Gebleken is dat het plangebied een middelhoge en mogelijk een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Verder blijkt uit de archeologische verwachtingskaart dat op de locatie al rond 1832 aanwezig was. Een uitsnede van de waarop dit te zien is, is opgenomen in figuur 5.2 (de locatie is blauw omcirkeld).
Figuur 5.2: Fragment archeologische verwachtingswaardenkaart gemeente Wierden (bron: gemeente Wierden)
Zoals in paragraaf 4.4.5 is beschreven dient een archeologisch onderzoek te worden verrichten wanneer er sprake is van een oppervlakte van 5.000 m² of meer bij een lage verwachtingswaarde of 2.500 m² of meer bij een hoge verwachtingswaarde.
Omdat het onderhavige plan vooral voorziet in hergebruik van bestaande gebouwen, zal de grond nauwelijks tot niet geroerd worden. Alleen ter plaatse van de nieuwe Schöppe wordt de grond geroerd, deze wordt immers verplaatst. De oppervlakte die met de verplaatsing gepaard gaat, ligt echter ruimschoots onder de hiervoor aangegeven oppervlakten.
Conclusie
Voor plangebieden in het buitengebied met een middelhoge en hoge verwachting geldt een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 5.000 m² en 2.500 m². De in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling blijft hier onder. Nader archeologisch onderzoek kan derhalve achterwege blijven.
De naast het perceel liggen houtwal blijft ongemoeid en zal daar waar de mogelijkheden zich voordoen versterkt worden. Zoals in paragraaf 3.3.3 is beschreven, zal een kuierroute aangelegd kunnen worden als aangrenzende grondeigenaren bereid zijn hieraan bij te dragen. Omdat de aanleg van zo'n route van meerdere factoren afhankelijk is, kan op voorhand niet met zekerheid gesteld worden dat deze route er zonder meer komt. Daarom is ook het perceel ten noorden van het perceel Eusinkweg 5 aangewezen voor landschappelijke inpassing. Dit perceel biedt goede mogelijkheden voor de aanleg van een houtwal, een poel, of een boomgaard of een combinatie daarvan.
De cultuurhistorie die tot uiting komt in de bebouwing en de inrichting van het erf is karakteristiek en dient behouden te blijven. Voor een blijvende karakteristieke kwaliteit is een beeldkwaliteitplan opgesteld waarin de bestaande vormgeving van de bebouwing en het bestaande materiaalgebruik als uitgangspunten zijn gehanteerd. Om de functies geschikt te maken voor bewoning, is enige ruimte geboden die geen nadelige invloed heeft op de karakteristieke uitstraling van de bebouwing en de karakteristieke inrichting van het erf.
Conclusie
Zowel het landschap als de cultuurhistorie worden geen geweld aangedaan. De karakteristieke waarden worden beschermd door een beeldkwaliteitplan.
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Regge en Dinkel een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Regge en Dinkel opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe.
Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem.
Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd. Het vuile water wordt via het bestaande gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd.
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Watertoetsproces
Op 4 juni 2013 heeft initiatiefnemer het waterschap Regge en Dinkel geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
Conclusie
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Regge en Dinkel geeft een positief wateradvies.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan / wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
'Agrarisch' (artikel 3)
Een deel van het agrarische bouwvlak komt met de functiewijziging te vervallen. Deze gronden komen niet meer voor agrarische bebouwing of andere bebouwing in aanmerking. Omdat het nieuwe bestemmingsvlak voor het wonen kleiner wordt, worden de gronden die buiten het bestemmingsvlak 'Wonen' liggen, maar binnen het 'oude' agrarische bouwvlak liggen, bestemd als 'agrarisch'.
Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, het hobbymatig houden van vee en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals onverharde en (half)verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden zijn ook mogelijk.
Er mogen alleen andere werken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
'Wonen' (Artikel 4)
Bij de regels is aansluiting gezocht met het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' van de gemeente Wierden. Het perceel wordt bestemd als 'Wonen' (burgerwoningen). Bij de woonfunctie is uitgegaan van bestaande inhoud, namelijk 750 m³. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is in beginsel de bestaande inhoud bepalend, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven. Voor de Schöppe geldt namelijk dat deze in de nieuwe situatie een grotere inhoud heeft dan 750 m³. De inhoud voor de Schöppe is vastgelegd op 780 m³.
Ten aanzien van het toegestane aantal woningen is op de verbeelding bepaald in de boerderij en de aangebouwde jongveestal maximaal drie woningen gerealiseerd kunnen worden. Ter plaatse van de nieuwe Schöppe is één woning toegestaan.
Bij recht mag 100 m2 aan bijgebouwen worden opgericht. De keuze van de situering van de bijgebouwen ligt echter vast. Vanwege de karakteristieke inrichting van het erf, dient voorkomen te worden dat bijgebouwen de waarde van het erf kunnen aantasten. Het is hierom dat op de verbeelding aangegeven is waar bijgebouwen toegestaan zijn.
'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' regelt juridisch-planologisch het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden binnen het plangebied. Ter bescherming van de archeologische waarden is een regeling ten behoeve van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachtingswaarde. Deze dubbelbestemming ligt op bijna driekwart van het plangebied.
Sinds 1 juli 2008 heeft de Grondexploitatiewet als onderdeel van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening rechtskracht gekregen. Doel van de wet is te komen tot een verbetering van het stelsel van kostenverhaal bij particuliere grondexploitatie. In de wet is opgenomen dat een gemeente de gemaakte kosten op een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot ontwikkeling van een bouwplan overgaat. Dit betekent dat een bestemmingsplan dat een bouwplan mogelijk maakt pas vastgesteld kan worden, nadat er duidelijkheid is over het verhalen van kosten op de grondeigenaar. Daarnaast kan de gemeente eisen stellen met betrekking tot de te ontwikkelen locatie, zoals kwaliteitseisen van het openbaar gebied.
In artikel 6.12, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (artikel 6.2.1. Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. Bro staan de (bouw)plannen genoemd waarvoor een exploitatieplan/-overeenkomst nodig is.
Een exploitatieplan kan achterwege blijven wanneer de kosten door middels van een anterieure overeenkomst worden verhaald. Met initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten waarin werkzaamheden in de openbare ruimte, zoals aanleg van riolering, een inrit en een regeling ten aanzien van de afwenteling van planschade zijn opgenomen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Vooroverleg
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is (15 maart 2011). Het voorliggende plan kan gevat worden onder categorie B (Buitengebied/Groene Omgeving) sub 4 (agrarische bouwblokken, Rood voor Rood en VAB's). Hierin is bepaald dat geen vooroverleg noodzakelijk is wanneer de ontwikkeling passend is in een gemeentelijk kwaliteitskader dat in lijn is met het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en de Omgevingsvisie Overijssel 2009. Omdat het plan niet geheel in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid, dient het plan voorgelegd te worden aan de provincie. Op 11 september 2013 is het plan met de provincie besproken. Door de provincie is aangegeven dat zij kan instemmen met het plan.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, randstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Waterschap Regge en Dinkel
Op 4 juni 2013 is een digitale watertoets uitgevoerd via www.dewatertoets.nl (projectcode 20130604-5-7096). Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg. Op basis van deze digitale toets heeft het waterschap Regge en Dinkel een positief advies verstrekt.
Inspraak
In de Inspraakverordening van de gemeente Wierden is aangegeven op welke wijze belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid - inclusief bestemmingsplannen - worden betrokken. Met toepassing van deze verordening wordt, via het plaatsen van een advertentie in de Driehoek bekend gemaakt dat het (voor-)ontwerpbestemmingsplan (danwel wijzigingsplan) ter inzage ligt. Deze advertentie vermeldt op welke wijze men nadere informatie kan verkrijgen en hoe men op het plan kan reageren.
Gelet op het ondergeschikte karakter van het voorliggende bestemmingsplan is ten aanzien van dit plan geen inspraakprocedure gevolgd.
Zienswijze
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 17 oktober 2013 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.