Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening Reintsweg 1a, 1b en 1c in Enter
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0189.BP2013000003-VA01

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen, met dien verstande dat:
  1. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  2. bed & breakfast is toegestaan in de woning en/of een aan de woning aangebouwd gebouw;
  3. ter plaatse van de aanduiding bedrijf aan huis de voor het betrokken perceel genoemde (bedrijfs)activiteit plaats mag vinden, met dien verstande dat:
    1. de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
    2. de maximale gezamenlijke bebouwingsoppervlakte die voor deze activiteit wordt gebruikt niet meer bedraagt dan de bestaande oppervlakte zoals genoemd in de tabel:
AdresActiviteitBestaande oppervlakte
Reintsweg 1c   Opslag vallend onder inrichting type A van Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer   315  m²
 
met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
Op de tot Wonen bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.   
3.2.1 Gebouwen
3.2.1.1
Voor gebouwen geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie en van het bepaalde in artikel 5 (Algemene bouwregels).
 
3.2.1.2
Voor hoofdgebouwen in casu woonhuizen gelden de volgende regels:
  1. per bestemmingsvlak mag niet meer dan één woonhuis worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding maximaal aantal wooneenheden het aantal woonhuizen niet meer dan het aangegeven aantal mag bedragen;
  2. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3 exclusief de inhoud van kelders voor zover deze zijn gelegen onder een gebouw en deze van buiten niet toegankelijk is;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat ter plaatse van de aanduiding maximum volume de inhoud van een woning, exclusief de inhoud van kelders voor zover deze zijn gelegen onder een gebouw en deze van buiten niet toegankelijk is, niet meer mag bedragen dan de inhoud zoals die op de plankaart is aangegeven;
  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  5. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen;
  6. in afwijking van het bepaalde onder b tot en met e geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en in voorkomend geval van herbouw, gehandhaafd mogen worden.
 
3.2.2 Bijgebouwen
Voor bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per woning mag niet meer bedragen dan 100 m2;
  2. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 8 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte 15% lager dient te zijn dan de woning, met een minimum van 1 m;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c geldt in geval van woningen met één bouwlaag, dat de bouwhoogte van een bijgebouw niet meer dan 4 m mag bedragen;
  5. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen;
  6. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met e geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en in voorkomende geval van herbouw, gehandhaafd mogen worden, met dien verstande dat de oppervlakte van bijgebouwen niet meer dan 250 m2 mag bedragen.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder begrepen overkappingen, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van perceels- en erfscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 5 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. het bebouwingsbeeld;
  3. de landschappelijke inpassing;
  4. de milieusituatie;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 3.1 ten behoeve van een trekkershut, met dien verstande dat:
    1. uitsluitend ter plaatse van een voormalig agrarisch bedrijf en een kleinschalig kampeerterrein een trekkershut is toegestaan;
    2. niet meer dan twee trekkershutten per voormalig agrarisch bedrijf en per kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
    3. de oppervlakte van een trekkershut niet meer dan 36 m2 mag bedragen;
  2. artikel 3.1 en op een voormalig agrarisch bedrijf twee trekkershutten in de vorm van een hooiberg met een oppervlakte van niet meer dan 36 m2 toestaan;
  3. artikel 3.2.1.2 onder b en toestaan dat een erker met een inhoud van niet meer dan 20 m3 wordt gebouwd;
  4. artikel 3.2.2 onder e ten behoeve van een afwijkende dakhelling;
  5. artikel 3.2.3 ten behoeve van een hobbymatige paardenbak, met dien verstande dat:
    1. de afstand tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    2. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2
3.4.2 Afwegingskader
Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  3. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  4. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 6 wordt in ieder geval gerekend het gebruik van kampeermiddelen, vrijstaande bijgebouwen, gastenverblijven en recreatiewoningen voor permanente bewoning of als tweede woning.
3.5.2 Toegestaan gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 6 wordt in ieder geval niet gerekend:
  1. het stallen van caravans in (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen;
  2. het gebruik van ruimten binnen de woning of in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. niet meer dan 35% van het vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen mag worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep tot een maximale oppervlakte van 50 m², dan wel, indien de bestaande oppervlakte groter is, de oppervlakte zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
    2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    3. detailhandel is niet toegestaan.
3.5.3 Voorwaardelijke verplichting
De gebouwen binnen de bestemming 'Wonen' mogen niet eerder in gebruik worden genomen, nadat binnen 12 maanden na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan de landschapsmaatregelen overeenkomstig het in de bijlage 'Advies Erven consulent Reintsweg' opgenomen beplantingsplan worden uitgevoerd, en het gehele inrichtingsplan in stand wordt gehouden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 3.1 juncto artikel 1.60 (begripsomschrijving woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
  2. artikel 3.1 ten behoeve van een trekkershut, met dien verstande dat:
    1. uitsluitend ter plaatse van een voormalig agrarisch bedrijf en een kleinschalig kampeerterrein een trekkershut is toegestaan;
    2. niet meer dan twee trekkershutten per voormalig agrarisch bedrijf en per kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
    3. de oppervlakte van een trekkershut niet meer dan 36 m2 mag bedragen;
  3. artikel 3.1 ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:
    1. deze gronden niet zijn voorzien van de aanduiding veiligheidszone - munitie
    2. deze gronden niet zijn voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologisch monument;
    3. op deze gronden het keur van het waterschap niet van toepassing is;
    4. de sanitaire voorzieningen binnen bestaande opstallen worden gerealiseerd;
    5. wordt voldaan aan de regels kleinschalig kamperen zoals deze zijn verwoord in de bijlage 'Nota verblijfsrecreatie in het landelijk gebied' en de kampeerverordening;
  4. artikel 3.1 ten behoeve van een hobbymatige paardenbak, met dien verstande dat:
    1. de afstand tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    2. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2;
  5. artikel 3.1 ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw, gastenverblijf of een recreatiewoning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
    1. er sprake is van mantelzorg;
    2. er niet meer dan 75 m2 aan bestaande bijgebouwen, een bestaande recreatiewoning of een bestaand gastenverblijf in gebruik wordt genomen als afhankelijke woonruimte;
    3. er geen sprake is van nieuwbouw ten behoeve van de afhankelijke woonruimte;
    4. het bijgebouw, het gastenverblijf of de recreatiewoning een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    5. het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
    6. de ontheffing en derhalve het gebruik van het bijgebouw, de recreatiewoning of het gastenverblijf als afhankelijke woonruimte dient te worden beëindigd als de mantelzorgsituatie is komen te vervallen.
3.6.2 Afwegingskader
Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  3. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  4. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen en:
  1. de bestemming Wonen wijzigen en toestaan dat één of meerdere extra woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    1. het een voormalig agrarisch bedrijfscomplex betreft;
    2. voor de bouw van één extra woning minimaal 850 maan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt;
    3. voor de bouw van meerdere extra woningen een veelvoud van 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, mits noodzakelijk voor de financiële uitvoerbaarheid zoals dat is opgenomen in de bijlage ''Rood voor Rood met gesloten Beurs gemeente Wierden;
    4. het gehele complex met voormalige agrarische gebouwen wordt gesloopt, met uitzondering van de karakteristieke of monumentale agrarische bebouwing en met uitzondering van de gebouwen welke worden hergebruikt in het kader van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
    5. de ruimtelijke kwaliteit ter plekke wordt verbeterd, wat blijkt uit een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing;
    6. wordt voldaan aan de voorwaarden zoals ze zijn vervat in de bijlage ‘Rood voor Rood met gesloten Beurs gemeente Wierden’; 
    7. de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder in acht wordt genomen;
    8. per locatie slechts éénmalig wordt deelgenomen aan Rood voor Rood;
  2. aan de bestemming Wonen de aanduiding bedrijf aan huis toekennen, met dien verstande dat:
    1. er sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf;
    2. de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
    3. er geen sprake mag zijn van buitenopslag;
    4. landschappelijke waarden niet mogen worden aangetast;
    5. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
    6. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking, wat onder andere tot uitdrukking komt in het feit dat de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit;
    7. aan te leggen parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
    8. de agrarische uitstraling van de bebouwing gehandhaafd blijft en indien mogelijk wordt versterkt;
    9. detailhandel alleen mag plaatsvinden indien dit kleinschalig is, duidelijk ondergeschikt aan de hoofdactiviteit en een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit;
  3. de bestemming van het perceel wijzigen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van plattelandskamers en/of -appartementen, met dien verstande dat:
    1. sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf;
    2. de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven reconstructiewetzone - verwevingsgebied;
    3. de kamers binnen bestaande gebouwen worden gerealiseerd;
    4. de oppervlakte per kamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    5. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 300 m2;
    6. aan de regels van plattelandskamers en/of -appartementen, zoals deze zijn opgenomen in Bijlage 'Nota verblijfsrecreatie in het landelijk gebied', en aan de kampeerverordening wordt voldaan. 
3.7.1 Afwegingskader
5.7.1 Afwegingskader
Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  3. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  4. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.