direct naar inhoud van 6.1 Nadere toelichting op de planregels
Plan: Wierden-dorp, herziening Aadorpsweg ong.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2012000012-VA01

6.1 Nadere toelichting op de planregels

In het voorliggende plan zal één bestemming worden opgenomen, namelijk 'Wonen'. Voor de bestemmingsomschrijving zal worden aangesloten bij de bestemmingsomschrijving uit het geldend bestemmingsplan. Deze luidt als volgt:

"De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met dien verstande dat de woning en/of een aan de woning aangebouwde bouwwerken mogen worden gebruikt voor bed & breakfast;
  • b. ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’, tevens het behoud, de bescherming en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden;
  • c. de waterhuishouding;

met daarbijbehorende:

  • d. gebouwen;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  • g. tuinen;
  • h. erven."

In deze bestemming wordt dus het wonen toegestaan als dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep/bedrijf of bed & breakfast. Hierbij is het toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde op te richten ten behoeve van het in de bestemmingsomschrijving genoemde gebruik van de gronden. Bij de voorgenomen ontwikkeling zullen twee woningen worden opgericht. Hierbij is nog geen sprake van een aan huis gebonden beroep/bedrijf of bed & breakfast. Er is geen sprake van een cultuurhistorische waarde. Deze aanduiding zal dan ook niet in het plan worden opgenomen.

Voor het bouwen van de hoofdgebouwen en eventuele bijbehorende bouwwerken zal worden aangesloten bij de bouwvoorschriften uit het geldend bestemmingsplan. Deze luiden als volgt:

"Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

20.2.1. Hoofgdgebouwen

Voor een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw mag vrijstaand, halfvrijstaand of in een rij aaneen worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden', het aantal in een rij aaneengebouwde woningen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal;
  • c. de breedte van een woonhuis mag niet minder dan 5,5 m bedragen;
  • d. de afstand van een vrijstaand woonhuis en van de vrijstaande zijde van een aaneengebouwd woonhuis tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de aangegeven hoogte; (in deze bepaling zal 'maximale bouwhoogte' worden vervangen door 'maximale goothoogte').
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen;
  • g. de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in de naar de weg gekeerde bouwgrens. Indien bij een hoekperceel twee bouwgrenzen naar de openbare weg zijn gekeerd, dan dient de voorgevel te worden gebouwd in de bouwgrens, welke zoveel mogelijk een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging ten opzichte van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen op de naastgelegen percelen heeft;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder b tot en met g geldt, ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’, dat de hoofdvorm van de gebouwen, bepaald door de oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, goothoogte, bouwhoogte dakhelling en nokrichting gehandhaafd dient te worden.

20.2.2. Bijbehorend bouwwerk

Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte bij een hoofdgebouw mag per bouwperceel niet meer bedragen dan:
    • 1. 75 m2;
    • 2. 100 m2 voor percelen met een oppervlakte groter dan 400 m2;

met dien verstande dat:

  • b. het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer dan 50% mag bedragen;
  • c. bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken voor zover gelegen binnen het bouwvlak tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdbouw niet wordt meegerekend;
  • d. de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte 15% lager dient te zijn dan het hoofdgebouw, met een minimum van 1 m;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder c geldt in geval van een hoofdgebouw met één bouwlaag, dat de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 4 m mag bedragen;
  • g. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet minder dan 1 m mag bedragen;
  • h. de dakhelling niet minder dan 25° en niet meer dan 60° mag bedragen;
  • i. bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers of entrees mogen worden opgericht, mits:
    • 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’;
    • 2. de diepte van een erker of entree gemeten vanaf de voorgevel van de woning niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
    • 3. de breedte van de erker niet meer bedraagt dan 2/3 van de gevel tot een maximum van 4 meter;
    • 4. de hoogte van de erker of entree, gemeten vanaf aansluitend terrein:
      • niet hoger is dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van die woning of dat woongebouw, en
      • niet hoger is dan 3 meter;
    • 5. de afstand van de erker tot de weg ten minste 3 meter bedraagt.

20.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. indien het voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen."

Deze bepalingen zullen gehandhaafd blijven. Echter, gezien het wenselijk is aan te sluiten bij de goothoogten van de omliggende woningen zal een aanduiding op de verbeelding worden opgenomen met een maximale goothoogte. De bepaling onder de bouwvoorschriften voor hoofdgebouwen ten aanzien van de maximale bouwhoogte zal worden vervangen door een bepaling die voorziet in een maximale goothoogte. De maximale goothoogte zal op 4 meter worden gesteld om zo veel mogelijk aansluiting te zoeken met de omliggende woningen. Er zal geen maximale bouwhoogte worden opgenomen. Om te voorkomen dat de bouwhoogte te groot wordt zal de minimale en maximale dakhelling worden gehandhaafd. Om te voorkomen dat een verspreid bebouwingsbeeld ontstaat zullen bouwvlakken worden ingetekend waarbinnen gebouwd mag worden. Om de bouw van bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken zullen deze bouwvlakken (bouwpercelen) niet strak om de contouren van de nieuwe woningen worden ingetekend, maar iets ruimer worden opgezet, zodat de bouw van een bijbehorend bouwwerk mogelijk wordt gemaakt. Voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk zullen de bouwvoorschriften uit het geldend bestemmingsplan worden overgenomen. Bij het intekenen van het bouwvlak zal de minimale afstand tot de bouwperceelsgrens in acht worden genomen.