Plan: | Buitengebied 2009, herziening Enterveenweg 3-5 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.BP2011000018-VA01 |
Momenteel hebben de gronden in het plangebied een agrarische bedrijfsbestemming, maar er is geen sprake meer van agrarische bedrijfactiviteiten. De vigerende bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming en agrarische gebiedsbestemming. Op grond van het vigerende bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat in de omgeving van het plangebied geen bedrijven of agrarische bedrijven aanwezig zijn. Het initiatief heeft dan ook geen consequenties vanuit milieuwet- en regelgeving voor wat betreft de in acht te nemen afstanden ten opzichte van (agrarische) bedrijven.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Om hierin inzicht te krijgen, is in december 2009 door Geofox Lexmond een bodemonderzoek verricht. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting.
Het doel van het onderzoek is het bepalen van de milieuhygiënische (water)bodemkwaliteit ter plaatse van de locatie van de nieuw te bouwen woning. De resultaten en conclusies daarvan staan hieronder beschreven.
Om vast te stellen of er aanleiding is om op (delen van) de onderzoekslocatie verontreinigingen te verwachten, en zo ja, om welke stoffen het daarbij gaat, is voorafgaand aan het bodemonderzoek een vooronderzoek uitgevoerd. Dit vooronderzoek is uitgevoerd op basis van de NEN5725. Op grond van het vooronderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden dat er op het terrein activiteiten hebben plaatsgevonden die een bodemverontreiniging zouden hebben kunnen veroorzaken.
Bij het zintuiglijk onderzoek zijn in de bovengrond van een aantal boringen ter plaatse van zowel de agrarische percelen als het bewoonde perceel, bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen in de vorm van huisvuil en puin. Ter plaatse van de bovengrondse olietank (kapschuur) zijn zintuiglijk geen olie-op-water reacties waargenomen.
Bij het chemisch onderzoek zijn in de grond verontreinigingen met lood en PAK gemeten in gehalten boven de tussenwaarden. Dt betekent dat er op grond van de Wet bodembescherming een noodzaak bestaat voor het laten uitvoeren van een nader onderzoek. Een mogelijkheid hierbij is om de samengestelde mengmonsters uit te splitsen, waarbij alle deelmonsters separaat worden geanalyseerd. Geadviseerd wordt een dergelijk onderzoek uit te laten voeren waarbij mate en omvang van de bodemverontreiniging worden vastgesteld en hiermee in samenhang wordt bepaald of voor de bodemverontreiniging een saneringsplicht geldt.
Daarnaast wordt geadviseerd om de puinhoudende (funderings)laag onder de asfaltverhardingen nader te onderzoeken op de aanwezigheid van asbesthoudende materialen.
De resultaten van het indicatieve waterbodemonderzoek worden voldoende geacht om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de chemische kwaliteit van de bodem.
De milieuhygiënische bodemkwaliteit heeft geen consequenties voor wat betreft de voorgenomen ontwikkelingen. Wel dient door de opdrachtgever nog beoordeeld te worden of verspreiden van het slib direct naast de sloten wel mogelijk en/of wenselijk is. Indien dit niet mogelijk is, zal op grond van het Besluit Bodemkwaliteit rekening gehouden moeten worden met het afzetten van verontreinigd slib/zand afkomstig uit de kavelsloten.
Aangezien op basis van het indicatieve asfaltonderzoek geen uitspraak gedaan kan worden over de 'teerhoudendheid' van de aanwezige asfaltverhardingen, wordt geadviseerd om, op grond van het Besluit Bodemkwaliteit, voor de exacte bepaling van de hoeveelheid PAK de asfaltkernen middels een DLC- en/of HPLC-analyse te analyseren. Middels deze methode kan een definitieve uitspraak worden gedaan over de teerhoudendheid.
Bij de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek ter plaatse van het bewoonde perceel is de hypothese 'onverdacht' gehanteerd. Gezien de matige en lichte verhogingen in de bovengrond en de lichte verhogingen in het grondwater is dit formeel onjuist. De hypothese kan daarom worden verworpen. De matig verhoogde gehaltes in de bovengrond geven wel aanleiding tot verder onderzoek. Er bestaat dus een noodzaak voor het laten uitvoeren van een nader onderzoek.
Er wordt ook aanbevolen om de puinhoudende (funderings)laag onder de asfaltverhardingen, nader te onderzoeken op de aanwezigheid van asbesthoudende materialen.
Verder wordt geadviseerd om bij de nieuwbouw vrijkomende grond zoveel mogelijk op hetzelfde perceel te verwerken. Eventuele afvoer van grond en hergebruik elders dient te voldoen aan het Besluit bodemkwaliteit.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er ten aanzien van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem wel belemmeringen zijn voor het beoogd gebruik van de onderzoekslocatie 'bewoond perceel' en de te verlenen omgevingsvergunning. Voor de bestemmingsplanprocedure is dit echter geen probleem, zodat deze procedure kan worden voortgezet.
Wet bodembescherming (Wbb)
Op grond van de Wbb bestaat op grond van het bovenstaande een noodzaak voor het laten uitvoeren van een nader onderzoek voor de onderzoekslocatie 'bewoond perceel', waarbij de mate en omvang van de bodemverontreiniging moet worden vastgesteld. Vervolgens moet worden bepaald of voor de bodemverontreiniging een saneringsplicht geldt.
Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden. Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gesitueerd is. In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben, waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.
Wettelijke geluidszones langs wegen:
Aantal rijstroken | Stedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied |
1 of 2 rijstroken 3 of 4 rijstroken 5 of meer rijstroken |
200 m 350 m 350 m |
250 m 400 m 600 m |
De bovengenoemde zones gelden niet voor:
De geplande woning ligt in 'buitenstedelijk gebied' binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone van de rijksweg A1 en de provinciale weg N347.
De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting LDEN op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt 48 dB conform de Wet geluidhinder. Onder bepaalde voorwaarden kan, indien voor de geplande bouw een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is, door het gemeentebestuur een ontheffing worden verleend voor een hogere grenswaarde, afhankelijk van het gebiedstype.
De gemeente Wierden heeft een Nota hogere grenswaardebeleid vastgesteld, op basis van de nieuwe Wet geluidhinder waarin de ontheffingscriteria en aandachtspunten voor de praktijk worden beschreven. De gemeente Wierden hanteert een gebiedsgericht geluidsbeleid, waarin 7 gebiedstypen worden onderscheiden.
Het voorliggende bestemmingsplan is gelegen in het gebiedstype 'verwevingsgebied' met een ambitie klasse van 'redelijk rustig' en bovengrens voor de geluidsklasse van 'onrustig'. De ambitiewaarde bedraagt 44-48 dB en de bovengrens 49-53 dB, waarmee de bovengrens aansluit bij de maximale grenswaarde van 53 dB conform de Wgh voor een nieuwe woning. Voor de locatie van de bestaande woning is de maximale grenswaarde waarvoor ontheffing kan worden verleend 58 dB.
De Nota hogere grenswaardebeleid is met name bedoeld voor nieuwe situaties. In dit geval is ook de belasting berekend op de bestaande (voormalige bedrijfs-)woning, welke wordt bestemd tot 'Wonen'.
Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering uit Oldenzaal heeft een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht voor de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting. De resultaten uit dit onderzoek worden hieronder samengevat behandeld.
Berekend is de invallende geluidsbelasting LDEN bij de voormalige agrarische bedrijfswoning en de nieuwe woning. Dit is de gemiddelde geluidsbelasting van de dag-, avond- en nachtperiode. De geluidsbelasting is berekend conform het gestelde in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. De berekening van de geluidsbelasting is gemaakt volgens de standaard rekenmethode II.
De ambitiewaarde (voorkeursgrenswaarde) van 48 dB wordt voor de A1 en de N347 op de gevels van beide woningen overschreden. De maximaal vast te stellen hogere waarde van respectievelijk 58 dB en 53 dB wordt niet overschreden.
Voor zowel de voormalige agrarische bedrijfswoning als de nieuw te bouwen woning zal een hogere waarde van 58 dB respectievelijk 53 dB moeten worden vastgesteld. Bij de vaststelling van de hogere waarden dient wel rekening te worden gehouden met het treffen van mogelijk extra geluidswerende voorzieningen aan beide woningen, om daarmee te kunnen voldoen aan het vereiste binnenniveau van 33 dB conform het Bouwbesluit.
Aanvullend aan dit onderzoek moet er dus een toetsing plaatsvinden aan de eisen van het Bouwbesluit met betrekking tot de geluidswering van de gevels. Dit aanvullend akoestisch onderzoek kan voorafgaand aan de vergunningaanvraag in het kader van de Wabo wordt uitgevoerd.
Slechts wanneer voldoende gemotiveerd wordt dat toepassing van een maatregel niet doeltreffend is of niet aan de hoofd- en locatiespecifieke criteria kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden verleend. Er zal dus moeten worden uitgezocht welke maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren.
Bronmaatregelen
Het geluid door een voertuig wordt veroorzaakt door motor- en bandengeluid. In de loop der jaren zijn voertuigen, met name vrachtwagens veel stiller geworden, daar is in de rekenmethode al rekening mee gehouden. De verwachting is dat voertuigen in de toekomst nog stiller worden. Door toepassing van de zgn tijdelijke aftrek wordt daar rekening mee gehouden. De initiatiefnemer van het bouwplan ten behoeve waarvan dit akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd heeft geen invloed op het reduceren van het motor- en bandengeluid aan het voertuig evenals op het verminderen van de verkeersintensiteit.
Wel is het mogelijk een reductie te krijgen op het bandengeluid door aanpassing van het wegdektype. In de onderstaande tabel staat de reductie van 1 laags ZOAB bij een snelheid van 80 km/uur t.o.v. Novachip waar mee is gerekend.
Reductie wegdek t.o.v. Novachip | 1L-ZOAB |
Snelheid 80 km.uur | 2.3 |
Het aanbrengen van 1 laags ZOAB levert een reductie op van 2,3 dB waar mee de belasting op de nieuwe woning ten gevolge van de N347 onder de ambitiewaarde ligt. De kosten van het toepassen van stille wegdekken bedragen bij een prijs van € 50,-/m2 excl. BTW en een oppervlakte van circa 450 x 7 = 3150 m2€ 157.500,- excl. BTW. Deze kosten zijn hoog omdat het om relatief groot wegvak gaat. De wegbeheerder zal niet altijd instemmen voor de aanpak van een klein wegdeel omdat dit onderhoudstechnisch en bij de gladheidbestrijding tot problemen leidt.
Op de snelweg A1 is ook al ZOAB toegepast. Het wijzigen in het nog stillere 2 laags ZOAB geeft een reductie van 2 dB en is nog onvoldoende. Bovendien gaat het dan om een wegvaklengte van ruim 1 km met hoge kosten (> € 500.000,-).
Overdrachtsmaatregelen
Overdrachtsmaatregelen (geluidschermen, wallen) langs de weg(en) zijn niet reëel. Voor voldoende effect moet een scherm over voldoende lengte en hoogte zo dicht mogelijk op de weg zijn geprojecteerd, dat is in dit geval niet op eigen grond realiseerbaar. Een andere theoretische oplossing is een hoge afscherming dicht voor de woning met voldoende lengte.
Afhankelijk van de uitvoering van een schermen/wal zijn de kosten hoog en bedragen de kosten minimaal € 15.000,-. Een scherm uit landschappelijk oogpunt niet gewenst en de kosten zijn onevenredig hoog.
Maatregelen aan de gevels
Wanneer een hogere grenswaarde wordt verleend zijn maatregelen aan de gevels noodzakelijk. De vereiste geluidwering GA;k bedraagt maximaal 23 dB voor de nieuwe woning. Tot een geluidwering van circa 28-29 dB kan met normale dubbele HR++ beglazing in de belaste gevels worden volstaan. Wanneer wordt gekozen voor een natuurlijke toevoer via openingen in de geluidbelaste gevel zijn susroosters noodzakelijk. De suskasten komen dan in plaats van normale roosters. De meerkosten voor de susroosters in het plan beperken zich tot circa € 500,- excl. BTW er van uitgaande dat zo veel mogelijk via de minder belaste zijgevels en geluidluwe achtergevel wordt geventileerd.
In art 110a lid 5 van de Wet geluidhinder is bepaald dat een hogere grenswaarde alleen kan worden verleend indien :
Toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de weg, van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van de betrokken terreinen tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedebouwkundige, verkeerskundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard.
In hoofdstuk 4 van de beleidsnota van de gemeente Wierden is vastgelegd wat de gemeente hieronder verstaat.
Locatie specifieke criteria (3.2.2. nota)
Naast de hoofdcriteria toetst de gemeente Wierden een verzoek om een hogere grenswaarde ook aan de ontheffingscriteria zoals deze op 31-12-2006 (oude Wet geluidhinder) geldig waren.
Wierden wenst voor nog niet geprojecteerde woningen buiten de bebouwde een hogere waarde te verlenen die:
Voor de geplande nieuwe woning geldt het volgende locatiespecifieke kenmerk : ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van bestaande bebouwing vanwege Vrijkomende Agrarische Bebouwing of in het kader van Rood voor Rood.
De woning heeft tenminste één geluidluwe gevel, een voorwaarde uit het geluidbeleid.
In alle gevallen waarin ontheffing wordt verleend, worden eisen gesteld aan het binnenniveau en de indeling van de woning. De binnenwaarde, waaraan bij het realiseren van de nieuwe woning zal moeten worden voldaan, bedraagt 33 dB.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn de normen voor de risico's als gevolg van risicovolle inrichtingen vastgelegd.
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Bevi regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De wettelijke norm is een kans van eens per miljoen jaar.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Daarnaast geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen voor transportleidingen en geldt de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen voor het (spoor)wegtransport van gevaarlijke stoffen.
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart (bron: provincie Overijssel)
Direct ten noorden van het plangebied bevindt zich een aardgastransportleiding van de Nederlandse Gasunie N.V. Een klein deel van de belemmeringenstrook ligt binnen het plangebied. Hieronder zal nader worden ingegaan op het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) die deze aardgastransportleiding met zich meebrengt.
Plaatsgebonden risico
Binnen de 10-6/jr contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Zoals gezegd ligt ten noorden van het plangebied een aardgastransportleiding (N-557-52-KR-007). Volgens de provinciale risicokaart heeft deze leidingen een plaatsgebonden risicocontour (PR) van 0 meter. Het plangebied is gelegen buiten deze plaatsgebonden risicocontour. Wel geldt op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen een belemmeringenstrook van 5 meter tot de aardgastransportleiding. Beide bebouwingsvlakken liggen op meer dan 15 meter afstand tot de aardgastransportleiding.
Groepsrisico
Op basis van het nieuwe externe veiligheidsbeleid van het (voormalige) Ministerie van VROM, geldt voor iedere gasleiding een groepsrisicocontour. Gezien het feit dat het gebied een zeer lage personendichtheid heeft en de personendichtheid ten gevolge van de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, niet toeneemt (aantal woningen blijft gelijk, twee burgerwoningen in plaats van twee dienstwoningen), is voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
Conclusie
Resumerend wordt opgemerkt dat:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met de wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.
Met de Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.
In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie ‘wonen’ zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten aangemerkt als gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het onderhavige project is, gelet op de beperkte omvang ervan, aan te merken als een project dat ‘niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging’. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Geconcludeerd wordt dat Wet luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.