Plan: | "Buitengebied 2009, partiële herziening Heerdinksschotweg 1/1a" |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.BP2011000003-VA01 |
Het erf ligt op de overgang van twee landschapstypen: het essenlandschap en het jong ontginninglandschap. Dit is goed te zien op de historische kaart uit 1908.
Figuur 2.1: Historische kaart uit 1908 (Bron: watwaswaar.nl)
Beide landschapstypen hebben invloed op de erfinrichting en zijn daarom afzonderlijk beschreven.Het essenlandschap is een reliëfrijk landschap met bospercelen, akkers, weilanden, boerenerven en enkele singels. Het open en relatief vlakke jonge ontginningslandschap bestaat uit planmatige rechte ontginningslijnen (structuurdragers) en wegerven (nederzettingsvormen).
De eerste boeren die het gebied bevolkten bouwden hun nederzettingen aan de rand van de heuvel, ofwel de stuwwal loonderesche Rand. Deze locatie was ideaal, precies tussen de hoger gelegen ak- kers en de lager gelegen weiden en heidevelden. De akkers in het essenlandschap werden intensief gebruikt. Om de akkers vruchtbaar te houden werd vanaf ongeveer de 13e eeuw plaggenbemesting toegepast. Heideplaggen werden vermengd met mest (podstalsysteem). In de loop der tijd ontstond zo een humeus cultuurdek: het esdek. Een esdek kon wel twee meter hoog worden. Zo kwamen de essen steeds hoger in het landschap te liggen. Een es is vaak omgrensd door houtwallen. langzamerhand ontstond een ring van boerderijen rondom de es. De boerderijen werden onderling verbonden met een weg.
Het essenlandschap is goed beleefbaar door de grote hoogteverschillen, vergezichten en karakteristieke landschappelijke beplantingen. De loonderesch vormt een perfect schoolvoorbeeld van oud escomplex en vormt een dominant element in het landschap. Daarnaast liggen de boerderijen heel traditioneel in een ring rond de es, op de overgang van hoog naar laag. Aan de rand van de es staan enkele opgaande beplantingen. Dit zouden restanten van een oorspronkelijke bomenrij of houtwal kunnen zijn.
Tot ongeveer 1900 werden heidegronden gebruikt voor het weiden van vee en het steken van plaggen voor in de potstal. Na de uitvinding van kunstmest ging de functie van de heidegronden verloren en werden deze gronden in cultuur gebracht. Eerst gebeurde dit op kleine schaal, later is de ontginning van de heidegronden planmatig en grootschalig aangepakt. De ontginning ging door tot in de jaren ‘60 van de twintigste eeuw. Percelen die niet geschikt waren voor akkerbouw zijn bebost. Zodoende is een variatie ontstaan aan groot en klein agrarisch landschap en boscomplexen.
De jonge ontginningen zijn herkenbaar aan het grootschalig agrarisch landschap met relatief grote open ruimtes. Het landschappelijk raamwerk bestaat uit rechtlijnige ontginningsstructuren, bestaande uit: rechte wegen, bomenlanen, regelmatige blokverkavelingen en rechte waterlopen. Erven zijn relatief groot, vaak met een stevig raamwerk van erfbeplanting en liggen als blokken aan de weg geschakeld.
Wanneer we kijken naar het huidige landschap in de omgeving van het plangebied kan er een vijftal waarderingsaspecten onderscheiden worden: