direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Plan: Buitengebied 2009, partiele herziening Goorseweg ong.-Eversdijk 16 in Enter
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2010000036-0003

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Agrarisch - Agrarisch bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf met daarbijbehorende gebouwen (niet zijnde rijhallen), bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen, erven en agrarische gronden, met dien verstande dat:

  • a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;
  • b. bed & breakfast is toegestaan in de bedrijfswoning en/of een aan de bedrijfswoning aangebouwd bedrijfsgebouw.

3.2 Bouwregels

Op de op de verbeelding voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

3.2.1 Bouwwerken

Voor alle bouwwerken geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd ten behoeve van een reëel agrarisch bedrijf.

3.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.1 Bebouwingsgrenzen);
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • e. de dakhelling mag niet minder dan 15° bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. voor een oppervlakte van ten hoogste 100 m² de dakhelling 0° mag bedragen;
    • 2. indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een lagere dakhelling aanwezig was, deze lagere dakhelling als minimum geldt;
  • f. teeltondersteunende kassen met een oppervlakte van niet meer dan 500 m² mogen worden opgericht met dien verstande dat:
    • 1. deze uitsluitend zijn toegestaan indien en voor zover het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en/of de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap;
    • 2. voor de oppervlakte de teeltondersteunende voorzieningen in de bestemmingen Agrarisch en/of Agrarisch met waarden - Landschap worden meegerekend;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder c tot en met f geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen worden.
3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden bovendien de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aanbouwen en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan 750 m³, exclusief de inhoud van kelders voor zover deze zijn gelegen onder een gebouw en deze van buiten niet toegankelijk is.
3.2.4 Bijgebouwen en overkappingen

Voor bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijfswoningen gelden bovendien de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • b. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 8 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 15% lager dient te zijn dan de bedrijfswoning, met een minimum van 1 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c geldt in geval van bedrijfswoningen met één bouwlaag, dat de bouwhoogte van een bijgebouw niet meer dan 4 m mag bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met d geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen worden, echter niet in geval van herbouw.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van voedersilo's en/of luchtwassers mag niet meer dan 15 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van mestsilo's/mestvergistingsinstallaties mag niet meer dan 8 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van perceels- en erfscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • f. teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan tot niet meer dan 1.000 m², met dien verstande dat:
    • 1. deze uitsluitend zijn toegestaan indien en voor zover het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en/of de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap;
    • 2. voor de oppervlakte de teeltondersteunende voorzieningen in de bestemmingen Agrarisch en/of Agrarisch met waarden - Landschap worden meegerekend.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de milieusituatie.

3.4 Ontheffing van de bouwregels
3.4.1 Ontheffingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 3.1 en toestaan dat een rijhal wordt gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. voor wat betreft de agrarische activiteiten er sprake is van een volwaardig bedrijf, wat blijkt uit een bedrijfsplan;
    • 2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.200 m² ;
    • 3. de rijhal landschappelijk wordt ingepast;
  • b. 3.1 ten behoeve van een trekkershut, met dien verstande dat:
    • 1. niet meer dan twee trekkershutten per agrarisch bedrijf zijn toegestaan;
    • 2. de oppervlakte van een trekkershut niet meer dan 36 m² mag bedragen;
  • c. 3.2.2 onder c en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 8 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
  • d. 3.2.2 onder d en toestaan dat de hoogte wordt verhoogd tot 12 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
  • e. 3.2.2 onder eten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • f. 3.2.3 onder a ten behoeve van een tweede bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    • 1. een tweede bedrijfswoning noodzakelijk moet zijn in verband met:
      • constant toezicht en verzorging van vee;
      • constant toezicht en onderhoud van apparatuur ter preventie van calamiteiten; en/of
      • onregelmatige werktijden, constante bereikbaarheid en organisatorische efficiency;
    • 2. de omvang van het bedrijf zodanig moet zijn dat sprake is van een volwaardig tweepersoonsbedrijf, waarvan sprake is als het volledige werkgelegenheid en (binnen afzienbare tijd) een aanvaardbaar inkomen biedt aan tenminste twee arbeidskrachten;
    • 3. aannemelijk moet zijn gemaakt dat het bedrijf de komende tien jaar als volwaardig tweepersoonsbedrijf blijft bestaan, waarbij wordt gekeken naar de bedrijfsopzet, het uitgezette pad voor bedrijfsovername, de gebouwen en stalcapaciteit, productierechten en leeftijd, opleiding en ervaring van beide arbeidskrachten; wat dient te blijken uit een ondernemersplan welke is opgesteld door een agrarische adviesinstantie;
    • 4. de tweede bedrijfswoning een duidelijke ruimtelijke relatie moet hebben met het agrarische bedrijf, waarvan geen sprake is bij een afstand van meer dan 25 m tussen de tweede bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw;
  • g. 3.2.3 onder b ten behoeve van de vergroting van de bedrijfswoning tot niet meer dan 1.000 m³ voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning van de toekomstig rustende agrariër, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
  • h. 3.2.3 onder b en toestaan dat een erker met een inhoud van niet meer dan 20 m³ wordt gebouwd;
  • i. 3.2.5 onder b ten behoeve van mestvergistingsinstallaties tot een maximale hoogte van 12 m;
  • j. 3.2.5 ten behoeve van de realisering van een paardenbak, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    • 2. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m² .
3.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
3.4.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in Artikel 11 vermelde voorbereidingsprocedure.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in Artikel 9, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • b. het gebruik van kampeermiddelen, bijgebouwen, gastenverblijven en recreatiewoningen voor permanente bewoning of als tweede bedrijfswoning;
  • c. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie.

3.5.2 Toegestaan gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in Artikel 9, wordt in ieder geval niet gerekend:

  • a. het stallen van caravans in (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen;
  • b. het gebruik van een deel van de bedrijfsgebouwen tot een kantoor ten behoeve van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20 m².

3.6 Ontheffing van de gebruiksregels
3.6.1 Ontheffingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 3.1 juncto artikel 1.58 (begripsomschrijving woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
  • b. 3.1 ten behoeve van (de uitbreiding van) nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
    • 1. er sprake dient te zijn van een relatie met een functionerend agrarisch bedrijf;
    • 2. de nevenfunctie ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsvoering;
    • 3. de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
    • 4. er geen sprake mag zijn van buitenopslag;
    • 5. landschappelijke waarden niet mogen worden aangetast;
    • 6. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
    • 7. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking, wat onder andere tot uitdrukking komt in het feit dat de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit;
    • 8. de aan te leggen parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
    • 9. de agrarische uitstraling van de bebouwing gehandhaafd blijft en indien mogelijk worden versterkt;
    • 10. detailhandel alleen mag plaatsvinden indien dit kleinschalig is, duidelijk ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit en een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit;
  • c. 3.1 ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:
    • 1. deze gronden niet zijn voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologisch monument;
    • 2. op deze gronden het keur van het waterschap niet van toepassing is;
    • 3. de sanitaire voorzieningen binnen bestaande opstallen worden gerealiseerd;
    • 4. wordt voldaan aan de regels kleinschalig kamperen zoals deze zijn verwoord in Bijlage 3 en de kampeerverordening;
  • d. 3.1 ten behoeve van het gebruik van een deel van de bedrijfsgebouwen als groepsaccommodatie, met dien verstande dat:
    • 1. deze functie ondergeschikt is aan het agrarisch bedrijf;
    • 2. de gronden gelegen zijn binnen de op de verbeelding aangegeven aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied;
  • e. 3.1 ten behoeve van het gebruiken en verbouwen van gebouwen ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (zoals verkoop van streekeigen producten in een boerderijwinkel, een boerderijterras, een ontvangstruimte voor rondleidingen of lezingen) tot een oppervlakte van niet meer dan 60 m²;
  • f. 3.1 ten behoeve van plattelandskamers- en/of appartementen als nevenactiviteit met dien verstande dat:
    • 1. de kamers binnen bestaande gebouwen worden gerealiseerd;
    • 2. de oppervlakte per kamer niet meer bedraagt dan 50 m²;
    • 3. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 300 m²;
    • 4. aan de regels van plattelandskamers en/of -appartementen zoals deze zijn opgenomen de beleidsnota Bijlage 3 en de kampeerverordening wordt voldaan;
  • g. 3.1 ten behoeve van een trekkershut, met dien verstande dat:
    • 1. niet meer dan twee trekkershutten per agrarisch bedrijf zijn toegestaan;
    • 2. de oppervlakte van een trekkershut niet meer dan 36 m² mag bedragen;
  • h. 3.5.1 onder b ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw, gastenverblijf of een recreatiewoning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
    • 1. er sprake is van mantelzorg;
    • 2. er niet meer dan 75 m² aan bestaande bijgebouwen, een bestaande recreatiewoning of een bestaand gastenverblijf in gebruik wordt genomen als afhankelijke woonruimte;
    • 3. er geen sprake is van nieuwbouw ten behoeve van de afhankelijke woonruimte;
    • 4. het bijgebouw, het gastenverblijf of de recreatiewoning een ruimtelijke eenheid vormt met de bedrijfswoning;
    • 5. het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
    • 6. de ontheffing en derhalve het gebruik van het bijgebouw, de recreatiewoning of het gastenverblijf als afhankelijke woonruimte dient te worden beëindigd als de mantelzorgsituatie is komen te vervallen;
  • i. 3.5.1 onder c ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, indien sprake is van één van de volgende wijzen van mestvergisting:
    • 1. het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
    • 2. het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;

mits:

      • de capaciteit van de installatie minder dan 100.000 kg per dag bedraagt;
      • het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en/of de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap.
3.6.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
3.6.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in Artikel 11 vermelde voorbereidingsprocedure.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen in de bestemming Wonen en de aansluitende gebiedsbestemming(en), indien het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen in de bestemming Wonen met de aanduiding bedrijf aan huis, met dien verstande dat:
    • 1. de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
    • 2. er geen sprake mag zijn van buitenopslag;de nieuwe functie leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, wat blijkt uit een in te dienen landschapsplan;
    • 3. er geen sprake mag zijn van verstedelijking en dat landschappelijke/natuurlijke kenmerken niet worden aangetast;
    • 4. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
    • 5. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking wat onder andere tot uitdrukking komt in het feit dat de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit;
    • 6. aan te leggen parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
    • 7. de agrarische uitstraling van de bebouwing gehandhaafd blijft en indien mogelijk wordt versterkt;
    • 8. detailhandel alleen mag plaatsvinden indien dit kleinschalig is, duidelijk ondergeschikt aan de hoofdactiviteit en een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit;
    • 9. op de gronden welke op de plankaart zijn aangeduid met reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied alleen medewerking kan worden verleend aan de functiewijziging indien onderbouwd kan worden dat de functieverandering geen afbreuk doet aan de mogelijkheden van uitbreiding, her- en nieuwvestiging van intensieve veehouderijen;
  • c. de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen in de bestemming Wonen en de aansluitende gebiedsbestemming(-en), en toestaan dat één of meerdere extra woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. voor de bouw van één extra woning minimaal 850 m² aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt;
    • 2. voor de bouw van meerdere extra woningen een veelvoud van 850 m² aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, mits noodzakelijk voor de financiële uitvoerbaarheid zoals dat is opgenomen in Bijlage 2;
    • 3. het gehele complex met voormalige agrarische gebouwen wordt gesloopt, met uitzondering van de karakteristieke of monumentale agrarische bebouwing en met uitzondering van de gebouwen welke worden hergebruikt in het kader van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
    • 4. de ruimtelijke kwaliteit ter plekke wordt verbeterd, wat blijkt uit een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing;
    • 5. wordt voldaan aan de voorwaarden zoals ze zijn vervat in Bijlage 2;
    • 6. de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder in acht wordt genomen;
    • 7. per locatie slechts éénmalig wordt deelgenomen aan Rood voor Rood.
  • d. de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen ten behoeve van een nieuw landgoed met een woonfunctie, met dien verstande dat:
    • 1. er sprake is van beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. de grootte van het landgoed minimaal 10 hectare zal bedragen;
    • 3. op het landgoed sprake zal zijn van een woongebouw met een minimale inhoud van 1.000 m3 en mits de voorkeursgrenswaarde in acht wordt genomen;
    • 4. 30% van het landgoed zal bestaan uit nieuw bos of een ander natuurdoeltype;
    • 5. omliggende agrarische bedrijven bij de realisatie van een nieuw landgoed niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden zullen worden gehinderd;
    • 6. met een inrichtingsplan of een beeldkwaliteitsplan wordt aangetoond dat er sprake zal zijn van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en dat dit past binnen het gemeentelijk landschapsbeleid;
  • e. de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen in de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking wat onder andere tot uitdrukking komt in het feit dat de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit;
3.7.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.