direct naar inhoud van Artikel 16 Algemene wijzigingsregels
Plan: Rondweg Enter 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

16.1 Wijzigingsbevoegdheid
16.1.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. nadere aanduidingen met betrekking tot de functie van de plankaart verwijderen of aangeven;
  • b. grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de plankaart zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven;
  • c. de bestemmingsvlakken voorzien van nieuwe nadere aanduidingen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de externe veiligheid.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen de gronden die zijn aangeduid als "wro-zone - wijzigingsgebied 1" wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein', ten behoeve van bedrijven tot en met categorieën 3.1 van bedrijven uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen.
  • e. Burgemeester en wethouders kunnen de gronden die zijn aangeduid als "wro-zone - wijzigingsgebied 2" wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein', ten behoeve van bedrijvenbedrijven tot en met categorie 2 van bedrijven uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen.
    Voor gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamelijke vloeroppervlakte mag niet meer dan 750 m2 bedragen;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen.
16.1.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in 16.1 genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.