direct naar inhoud van Artikel 20 Recreatie - Dagrecreatie
Plan: Buitengebied 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2009000002-0002

Artikel 20 Recreatie - Dagrecreatie

20.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Recreatie - Dagrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende activiteiten:

adres   activiteit   bestaande oppervlakte   maximale oppervlakte   maximale goothoogte  
Bekkenhaarsweg 28   golfterrein   0   0   0  
Reintszijweg ong. (tegenover 1, 3,5)   Sport- en spel/kinderboerderij   0   0   0  
Rijssensestraat 142a   golfterrein   1.298   2.000   4 m  
Vriezenveense weg 57   recreatieplas   650   3.000   4,5 m  
Weusteweg (ong. naast nummer 13)   hondenterrein   200   200   4 m  

met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, paden, parkeervoorzieningen, water, landschappelijke inpassing en groenvoorzieningen, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding - bebouwing, gebouwen zijn toegestaan.

20.2 Bouwregels

Op de tot Recreatie - Dagrecreatie bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

20.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding - bebouwing, met dien verstande dat gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in artikel 43 (Bebouwingsgrenzen);
  • b. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan de in de tabel in 20.1 aangegeven bestaande oppervlakte;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan de in de tabel in 20.1 aangegeven maximale goothoogte;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 15o bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder c tot en met f geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen worden.
20.2.2 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden bovendien de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aanbouwen en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan 750 m3, exclusief de inhoud van kelders voor zover deze zijn gelegen onder een gebouw en deze van buiten niet toegankelijk is, met dien verstande dat indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere inhoud aanwezig was, deze grotere inhoud als maximum geldt.
20.2.3 Bijgebouwen en overkappingen

Voor bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m2;
  • b. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 8 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte 15% lager dient te zijn dan het bedrijfswoning, met een minimum van 1 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c geldt in geval van bedrijfswoningen met één bouwlaag, dat de bouwhoogte van een bijgebouw niet meer dan 4 m mag bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met d geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen worden, echter niet in geval van herbouw;
  • f. de oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen wordt meegerekend bij de maximale oppervlakte genoemd in 20.1 .
20.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat de bouwhoogte van ballenvangers 10 m mag bedragen.
20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
20.4 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 20.1 en toestaan dat de bestaande oppervlakte wordt vergroot tot niet meer dan de in de tabel van 20.1 opgenomen maximale oppervlakte, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak is aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
  • b. het perceel landschappelijk wordt ingepast (passend binnen het gemeentelijk landschapsbeleid).
20.4.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
20.4.2 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 48.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

20.5 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 20.1 juncto artikel 1.96 (begripsomschrijving woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
  • b. 20.1 ten behoeve van een hobbymatige paardenbak, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    • 2. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2 .
20.5.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
20.5.2 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 48.1 vermelde voorbereidingsprocedure.