Plan: | Urk, herontwikkeling locatie Nieuwe Klif |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0184.BP2015DeNieuweKlif-0301 |
De aanleiding voor het onderhavige bestemmingsplan betreft de taakstelling van de Christelijke Woonstichting Patrimonium tot het vergroten van de bestaande voorraad huurwoningen op Urk. Het gaat hier om huurwoningen voor enerzijds 1 en 2 persoonshuishoudens en anderzijds voor de doelgroep zelfstandige/vitale ouderen. Voor Christelijke Woonstichting Patrimonium en de gemeente is de herstructureringsopgave voornamelijk gericht op noodzakelijk onderhoud en vernieuwing van de bestaande voorraad huurwoningen.
Het gebied waarop het voorliggend bestemmingsplan betrekking heeft, maakt deel uit van het in de “Structuurvisie Urk 2035 +” aangegeven herstructureringsgebied “Klifweg en Nieuwe Klif”. Het in de “Structuurvisie Urk 2035 +” aangegeven gebied is opgedeeld in 3 deelgebieden, te weten Klifweggebied, Entreegebied Oude dorp en het Nieuwe Klifgebied. Het voorliggend plangebied heeft betrekking op het deelgebied Nieuwe Klifgebied en is nader aangeduid als “herstructureringsgebied Nieuwe Klif initiatiefnemers”.
De 37 binnen dit gebied thans nog aanwezige woningen komen, vanwege de slechte bouwkundige staat en het feit dat deze niet meer beantwoorden aan de hedendaagse wooneisen (energetische prestaties), voor sloop in aanmerking.
Door de sloop van deze woningen ontstaat er ruimte voor de bouw van ca. 38 huurwoningen die beantwoorden aan de hedendaagse, qua woon- en leefcomfort, geldende eisen voor de hiervoor genoemde doelgroepen.
Uitgangspunt hierbij is dat de herstructurering van dit gebied ruimtelijk en functioneel past in de bestaande woonomgeving.
Het plan dient te passen binnen de gemeentelijke doelstelling tot het verkrijgen van een woningvoorraad voor diverse doelgroepen met als oogmerk het verkrijgen van een evenwichtige woningmarktsituatie.
Uitgangspunt bij dit plan is dat de toe te voegen woningen voorzien in een specifieke behoefte van de Urker bevolking op basis van de, geprognosticeerde bevolkingsontwikkeling.
Aan de noordkant van het plangebied bevindt zich de Pyramideweg, aan de zuidwestkant Het Rif en aan de oostkant de Rotholm. Op afbeelding 1 is het plangebied aangegeven.
Afbeelding 1: plangebied in blauw kader
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan “Hooilanden”, vastgesteld d.d. 27 oktober 2011. De gronden zijn hierin bestemd voor “Wonen - 4” en “V- VB (verkeer en verblijfsgebied)”. Laatstgenoemde bestemming staat een gebruik voor bewoning niet toe. De thans beoogde invulling past niet binnen dit bestemmingsplan, omdat een deel van de nu nog als “V-VB (verkeer en verblijfsgebied” bestemde gronden een woonbestemming krijgt.
In deze toelichting komen achtereenvolgens de volgende aspecten aan de orde:
De planregeling kenmerkt zich door gedetailleerde bestemmingen. Uitgangspunt is dat de gedetailleerde bestemmingen goed inzicht geven in de gebruiks- en bouwmogelijkheden. De bij de bestemming behorende omschrijving beschrijft de gebruiksmogelijkheden. In de bouwregels zijn de voor de betreffende bestemming van toepassing zijnde bouwmogelijkheden opgenomen.
Op de locatie, waarop het voorliggend plan betrekking heeft, bevinden zich thans nog 37 voormalige zgn. aanleunwoningen die zullen worden gesloopt. De betreffende woningen maakten eerder deel uit van het voormalige zorgcomplex Talma Haven (i.c. het huidige Morgenster). De bestaande woningen zijn, niettegenstaande het feit dat er sprake is van één laag met een kap, vanwege het slechte woon- en leefklimaat, niet meer geschikt voor bewoning door de betreffende doelgroepen.
Voor wat het aan deze woningen grenzende openbare gebied betreft geldt dat dit deels is verzakt, wat de toegankelijkheid van de voormalige aanleunwoningen heeft verslechterd.
Het voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de bouw van 38 woningen in de sociale huursector, onderverdeeld in 22 zgn. duplexwoningen (onder- en bovenwoningen) ten behoeve van 1 en 2 persoonshuishoudens alsmede in 16 zelfstandige grondgebonden ouderenwoningen (levensloopbestendig). Het aangrenzende openbare gebied zal worden opgehoogd en heringericht.
Binnen het plangebied zal, ten behoeve van de hier te realiseren woningen, in voldoende mate parkeergelegenheid worden gerealiseerd. Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 4 onder 4.9. Als voorwaarde voor de herinrichting van dit gebied geldt dat de toe te voegen woningen voorzien in een specifieke behoefte van de Urker bevolking op basis van de behoefte vanuit de uitgevoerde bevolkingsprognose.
Voor de te realiseren grondgebonden ouderenwoningen (levensloopbestendige) gelden de navolgende bepalingen met betrekking tot de aantallen aaneen te bouwen woningen en de hoogtematen.
Het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen zal variëren tussen 4 en 6. Het aantal bouwlagen per hoofdgebouw mag maximaal 2 bedragen (1 bouwlaag met hellende kap). De hoofdgebouwen dienen zich te manifesteren als zelfstandige woningen ten behoeve van de doelgroep 1 à 2 persoon huishoudens i.c. 55+. De bouwhoogte mag ten hoogste 6,6 meter bedragen en de goothoogte maximaal 3,50 meter. De breedte van de hoofdgebouwen zal minimaal 5 en maximaal 6 meter bedragen en de diepte van de hoofdgebouwen mag maximaal 12 meter bedragen.
Voor wat betreft de duplexwoningen (onder- en bovenwoningen) geldt dat het aantal aaneen te bouwen woningen 5 dan wel 6 mag bedragen. De hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd in 2 bouwlagen met een hellende kap, waarbij er nadrukkelijk sprake dient te zijn van een uitstraling van een onder– en een bovenwoning (rijwoning).
De goothoogte mag maximaal 6,5 meter bedragen, waarbij echter de voorkeur uitgaat naar een goothoogte van maximaal 3,5 meter door bijvoorbeeld uitvoering in de vorm van een mansardekap.
De bouwhoogte van de duplexwoningen (onder- en bovenwoningen) mag maximaal 10 meter bedragen. De breedte van de hoofdgebouwen zal minimaal 5 en maximaal 6 meter bedragen en de diepte van de hoofdgebouwen mag maximaal 12 meter bedragen.
Met het oog op de bescherming van de privacy van de bewoners van de aan de te realiseren duplexwoningen grenzende bestaande woningen, mogen de balkons uitsluitend aan de zuidzijde van de duplexwoningen (straatzijde) binnen het daarvoor aangegeven gebied, worden gebouwd.
Met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte geldt dat door middel van een herinrichting van het gebied het huidige aanwezige knelpunt (onvoldoende parkeergelegenheid)opgelost dient te worden. Daarnaast zal de huidige aanwezige groene inrichting, welke het gebied kenmerkt, zowel in openbaar gebied alsook op private gronden teruggebracht moeten worden.
In de huidige situatie zijn er 17 parkeerplaatsen. Dit aantal parkeerplaatsen is afgestemd op de voormalige doelgroep (bewoners van de voormalige aanleunwoningen behorende bij het voormalige verzorgingscomplex) en voldoet niet meer aan het huidige gebruik.
In het plangebied zullen in totaal 67 parkeerplaatsen worden aangelegd. Deze parkeerplaatsen dienen deels ter vervanging van de bestaande parkeervoorzieningen die verloren gaan bij de herinrichting van het voorliggend gebied. Het aantal parkeerplaatsen ten behoeve van de nieuw te realiseren woningen is hiermee in overeenstemming met het gemeentelijk parkeerbeleid zoals vastgelegd in de “Nota parkeren, 1e herziening”. Zie ook hierna in hoofdstuk 4 onder 4.9.
Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een specifieke ontwikkeling met een vrij beperkte omvang. Om voornoemde reden wordt in deze paragraaf uitsluitend ingegaan op die beleidsstukken van de verschillende overheden die relevant zijn voor het onderhavige plangebied.
Een van de centrale uitgangspunten van de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid kunnen, bij Algemene Maatregel van Bestuur, regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als motto 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainport-functies en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd.
Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt, blijven overeind.
Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op ontwikkelingen binnen de EHS. De nationale beleidsuitgangspunten zijn op provinciaal niveau uitgewerkt. Het bestemmingsplan sluit aan op deze uitgangspunten. Voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met de uitgangspunten uit de SVIR.
Eén van de nationale belangen die is opgenomen in de SVIR betreft de zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13). Met het te voeren traject van inspraak in het kader van dit planproces, wordt hieraan voldaan.
Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en de provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om, vanuit een concreet nationaal belang, een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente.
Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen die, via het stellen van regels aan de inhoud of de toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten), beschermd kunnen worden.
Belangen waarvoor regels zijn opgenomen zijn onder andere grote rivieren, defensie, waterkeringen, ecologische hoofdstructuur en erfgoederen.
Geen van de hiervoor genoemde belangen is van toepassing op het voorliggend plangebied. Voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met de uitgangspunten uit het Barro.
In de SVIR is de zgn. ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking dient ter ondersteuning van provincies en gemeenten in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.
De “ladder” heeft tot doel een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Deze beoogt daarbij een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Artikel 3.1.6 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat de toelichting bij een bestemmingsplan, welk plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden voldoet;
Onderdeel a (Trede 1) verplicht overheden om nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de geconstateerde actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Op deze wijze wordt over- en ondercapaciteit zoveel mogelijk voorkomen. Of de behoefte actueel is, wordt onder meer bepaald aan de hand van de vraag of reeds elders in de regio een stedelijke ontwikkeling is gepland of plaatsvindt die in die behoefte kan voorzien. Het passende regionale schaalniveau wordt in het algemeen voornamelijk bepaald door het woon-werkverkeer. De behoefte dient te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod.
Onderdeel b (Trede 2) vraagt, ingeval de behoefte is aangetoond, om te beoordelen of de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat wordt bezien of binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien door middel van herstructurering, transformatie of anderszins. Onderdeel hiervan is dat wordt bekeken of leegstaande verstedelijkingsruimte door het treffen van kwalitatieve maatregelen in de behoefte kan voorzien.
Onderdeel c (Trede 3) bepaalt dat, ingeval de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden, beoordeeld moet worden in hoeverre de ontwikkeling mogelijk is op locaties die al ontsloten zijn of ontsloten worden door verschillende modaliteiten op een schaal die passend is bij de beoogde ontwikkeling. Wat woningbouw betreft betekent dit dat, indien in een regio een specifieke behoefte bestaat aan bijvoorbeeld een dorps woonmilieu, kleinschalige locaties of landgoederen, en dit niet in het bestaand stedelijk gebied kan worden gecreëerd, hier elders ruimte voor kan worden gezocht.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.
Trede 1 Bepalen regionale vraag naar ruimte (ruimtevraag)
Trede 1 bepaalt de regionale ruimtevraag (kwantitatief en kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Eventuele andere initiatieven in de regio zoals geplande woningbouwlocaties of een binnenstedelijke herstructurering, dekken immers al (deels) de regionale ruimtevraag. Ook leegstand speelt een rol in de bepaling van de vraag. De vraag is gelijk aan de behoefte minus het aanbod (in plannen en in de bestaande voorraad) met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde kwaliteit.
Uit de Structuurvisie Urk 2035 + blijkt dat Urk in de toekomst plaats zal blijven bieden aan haar groeiende bevolking, die tot 2035 naar verwachting circa 25.600 inwoners zal bedragen. Om in de hieraan inherente benodigde huisvesting te voorzien impliceert een kwantitatieve toevoeging van gemiddeld 95 tot 130 woningen per jaar. Het gaat hier om woningbouw voor de autonome groei van de inwoners van Urk. In het voorliggend geval betreft het zgn. duplexwoningen (onder- en bovenwoningen) ten behoeve van 1 en 2 persoonshuishoudens en zelfstandige grondgebonden ouderenwoningen. Uit de Woonvisie Urk 2035+ blijkt dat hieraan behoefte is. Voor de inwoners van Urk geldt dat deze zowel vanuit hun historische, maatschappelijke alsook religieuze achtergrond ten zeerste hechten aan het wonen op Urk en huisvesting buiten Urk voor hen bij voorkeur niet aan de orde is. Hiermee is in voldoende mate aangetoond dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet.
De vervolgens voorliggende vraag is of deze behoefte binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen.
Trede 2 Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied (beschikbare ruimte)
Trede 2 dient in te gaan op de vraag of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het stedelijk gebied. Dit kan door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen dan wel door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.
Het plangebied is gelegen binnen het bestaand bebouwde gebied. Het plangebied maakt deel uit van het herstructureringsgebied Nieuwe Klif, welk gebied is op te delen in drie deelgebieden te weten naast het voorliggend gebied Nieuwe Klif, de deelgebieden Klifweggebied en het Entreegebied Oude Dorp, zoals dat opgenomen is binnen de Structuurvisie Urk 2035+. Binnen het voorliggend plangebied zijn thans nog 37 woningen aanwezig. Deze woningen zullen worden geamoveerd en worden vervangen door 38 nieuwe woningen, te weten 22 duplexwoningen (onder- en bovenwoningen) en 16 woningen ten behoeve van de huisvesting van zelfstandige ouderen. Er zijn geen gebruiksrestricties die een gebruik van dit gebied of een intensivering van het ruimtegebruik in de weg staan. Met de, op basis van het voorliggende bestemmingsplan, opgenomen mogelijkheid voor woningbouw wordt deels voorzien in de opvang van de behoefte aan woningen, meer in het bijzonder voor 1 en 2 persoonshuishoudens en zelfstandige ouderenwoningen, binnen het bestaand stedelijk gebied.
Met laatstgenoemde conclusie is de motivering van stap 2 van deze ladder afgerond en komt beantwoording van trede 3, te weten de nadere motivering van het bouwen buiten het bestaand stedelijk gebied, niet meer aan de orde.
Op 2 november 2006 is het Omgevingsplan Flevoland 2006 vastgesteld. Het Omgevingsplan bevat het integrale omgevingsbeleid van de provincie voor de periode van 2006 tot 2015, met een doorkijk naar 2030.
Het Omgevingsplan valt onder het overgangsrecht van de Wro. Dit wil zeggen dat het Omgevingsplan sinds 1 juli 2008 automatisch de status van structuurvisie heeft gekregen.
Ecologische hoofdstructuur
Conform de kaart uit het Omgevingsplan blijkt dat het voorliggend gebied buiten het tot EHS aangewezen gebied valt.
Gebiedsbescherming
De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer gerealiseerd worden in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als er sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie, zijnde het bevoegd gezag, een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.
Soortbescherming
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora– en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen tot beschermde soorten. Deze beschermde soorten mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten de natuurgebieden voorkomen. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien er sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel ruimtelijke inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora – en faunawet niet. Voor (zwaar) beschermde soorten dient een ontheffing volgens artikel 75 van de Flora en faunawet te worden aangevraagd bij de minister EL&I (Dienst Regelingen).
Plangebied
In de nabijheid van het plangebied ligt het Natura 2000 – gebied het IJsselmeer. Het plangebied maakt zelf geen deel uit van dit Natura 2000 gebied. Omdat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt voor wijziging/ herbouw van een reeds bestaande bouwkundige invulling (temidden van stedelijk gebied), welke geen wezenlijke verandering impliceert van de bestaande situatie, zijn de effecten op het Natura - 2000 gebied niet nader onderzocht. Gezien het voorgaande wordt er ook geen verstoring verwacht van (beschermde) planten en dieren.
Conclusie
Vanwege het feit dat het voorliggend bestemmingsplan geen wezenlijke wijzigingen mogelijk maakt van hetgeen ter plaatse reeds was gerealiseerd, zal dit niet leiden tot een nieuwe verstoring van het Natura 2000 gebied (i.c. het IJsselmeer).
De op basis van dit bestemmingsplan mogelijke bestemmingen zijn daarmee zonder meer inpasbaar vanuit een oogpunt van ecologie.
Provinciaal Archeologisch en Aardkundig Kerngebied (PArK)
De bebouwde kom van Urk ligt in een zogenaamd Provinciaal Archeologisch en Aardkundig Kerngebied (PArK). Met betrekking tot de als zodanig aangewezen gebieden geldt dat het beleid is gericht op het behoud en de versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied.
Op 25 september 2014 heeft de raad de “Structuurvisie Urk 2035+” vastgesteld. Het vertrekpunt van deze visie is dat Urkers willen wonen op Urk zowel nu als in de toekomst. Dit betekent dat er voldoende ruimte binnen de eigen gemeentegrens moet zijn en blijven om te wonen, te werken en te recreëren. Tot 2035 zal, uitgaande van het gemiddeld scenario, Urk doorgroeien naar ca. 25.600 inwoners. De groei van de Urker bevolking vraagt om ruimte, ruimte om in te kunnen spelen op de woonwensen van woonconsumenten. Het streven is om te komen tot een betere afstemming tussen behoefte, vraag en aanbod.
Afbeelding 2: Structuurvisie Urk 2035+
Voor wat betreft het wonen geldt dat de uitbreiding hiervan voornamelijk oostwaarts is gericht, de polder in. Dit in combinatie met een sprong over de Urkervaart en bescheiden ontwikkelingen in de dorpsrand ten noorden van de Staartweg. Deze groei biedt kansen om woonbuurten toe te voegen met kenmerken die momenteel niet op Urk aanwezig zijn. Daarbij wordt aangesloten op nieuwe en bestaande kwaliteiten, zoals water en bos. Aan de rand van het Urkerbos wordt een buurt met ruime kavels voorgesteld.
De gemeente heeft niet alleen aandacht voor nieuwbouwontwikkeling op het gebied van wonen maar ook oog voor bestaande woon- en leefomgevingen.
In de “Structuurvisie Urk 2035+” is met betrekking tot de locatie Nieuwe Klif aangegeven dat deze in aanmerking komt voor een grootschalige renovatie/ herstructurering. Voor dit gebied wordt ingezet op levensloopbestendig en duurzaam bouwen. Uitgangspunt bij de herontwikkeling van deze locatie is, naast woningbouw, het oplossen van een aantal bestaande knelpunten. Hiertoe worden de verbetering van de bestaande infrastructuur voor het bestemmingsverkeer gerekend alsook het probleem van het onvoldoende aantal parkeermogelijkheden.
Voor wat betreft de woningbouwontwikkeling zal op deze locatie worden ingezet op de realisatie van in totaal ca. 22 duplexwoningen (onder- en bovenwoningen) voor 1 en 2 persoonshuishoudens en 16 grondgebonden zelfstandige ouderenwoningen (levensloopbestendig). Ook zal de bestaande infrastructuur worden verbeterd en zal worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Het beoogde plan past derhalve binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke structuurvisie.
Op 30 april 2015 heeft de gemeenteraad van Urk de Strategische Woonvisie Urk 2035+ vastgesteld. Deze visie is tot stand gekomen in nauw overleg met actoren die werkzaam zijn binnen het betreffende werkveld. De 'consumenten' i.c. de (toekomstige) inwoners van de gemeente Urk, staan binnen deze visie centraal.
Urk, de groeikern van Noordelijk Flevoland. Zo kan de gemeente Urk zeker gedefinieerd worden. Urk laat niet alleen regionaal maar ook landelijk een unieke ontwikkeling zien wat betreft de bevolking, de huishoudens, de woningmarkt en de leefomgeving. Daarom heeft Urk ondanks de afgelopen moeilijke jaren op de woningmarkt, stevig door kunnen bouwen. Hiermee is een inhaalslag ten opzichte van eerdere jaren in gang gezet. Urk kent ook in de komende jaren een sterke bevolkingsgroei. Het streven is om te komen tot een betere afstemming tussen vraag (ingegeven door de groei van de bevolking), behoefte (beïnvloed door economische ontwikkelingen) en aanbod (beschikbaarheid). Een breed en gedifferentieerd aanbod aan woningen en aan woon- en leefomgevingen zorgt ervoor dat inwoners nu en in de toekomst goede huisvestingsmogelijkheden op Urk houden. Er wordt gewerkt aan een toekomstbestendig Urk.
De bevolking en het aantal huishoudens op Urk blijven groeien tot respectievelijk 27.000 inwoners en ruim 8.300 huishoudens in 2040. Lukt het om meer potentiële vertrekkers vast te houden dan groeit het aantal inwoners tot ruim 29.000 en het aantal huishoudens tot bijna 9.300 in 2040. Tot 2020 is een jaarlijkse groei van minimaal 110 tot maximaal 130 huishoudens berekend. Voor de jaren 2020-2030 gaat het om een groei van 95 tot maximaal 125 huishoudens per jaar. Voor deze huishoudens moeten nieuwe woningen worden gebouwd of een bestaand gebied/ locatie met een andere bestemming worden getransformeerd tot woningbouwgebied/ locatie.
De komende jaren vindt er een duidelijke verschuiving plaats in de huishoudenssamenstelling. Het aantal huishoudens groeit in alle leeftijdsklassen. Vooral het aantal 55-plussers groeit sterk. Binnen deze groep groeit het aantal 75- plus huishoudens zelfs van ongeveer 460 in 2014 naar circa 1.800 in 2040.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Om dit te kunnen onderbouwen dient de gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn. Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Urk.
Hieruit blijkt dat voor het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft een middelhoge verwachtingswaarde geldt. Dit houdt in dat er archeologisch onderzoek plaats dient te vinden bij een ontwikkeling van meer dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. De oppervlakte van het voorliggend plangebied bedraagt ca. 11.140 m2. Een archeologisch onderzoek is derhalve noodzakelijk.
Vanwege het feit dat er sprake is van een bestaand woongebied is het niet mogelijk, voorafgaand aan de uitvoering van het voorliggend plan, archeologisch onderzoek te verrichten. Om voornoemde reden zal dit onderzoek plaats vinden gelijktijdig met de uitvoering van de sloopwerkzaamheden en de uitvoering van het bouwrijp maken. Eerst dan zal blijken of en in welke mate hieraan consequenties verbonden moeten worden. Ingeval er tijdens deze werkzaamheden en/of het daarop bouwrijp maken sprake is van archeologische vondsten, zullen de werkzaamheden onder toezicht van een deskundige archeoloog verder uitvoering krijgen.
Overigens dient opgemerkt te worden dat het hier een locatie betreft waar de grond, ten behoeve van de bouw van de thans hier nog aanwezige woningen en infrastructuur, reeds diep is geroerd.
Afbeelding 3: fragment Archeologische Beleidskaart van de gemeente Urk.
Conclusie
Het aspect archeologie kan een belemmering vormen voor de ontwikkeling van het plan. Uit archeologisch onderzoek zal moeten blijken of nader onderzoek noodzakelijk is.
De modernisering van de monumentenzorg (MoMo) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Het plangebied valt buiten de contouren van het historische eiland Urk i.c. buiten het beschermd dorpsgezicht.
Afbeelding 4: fragment Beschermd dorpsgezicht Urk.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functies. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit, dan zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.
In het kader van het voorgenomen plan is op 16 juli 2014, door Mateboer Milieutechniek B.V. een bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek incl. asbest Nieuwe Klif te Urk, projectnr. 142121/ HO Bijlage 1). Uit het nader onderzoek d.d. 8 januari 2015 projectnummer 142248/HO, Bijlage 2blijkt het navolgende:
Tijdens de eerste en tweede fase van het nader uitgevoerde bodemonderzoek zijn licht tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK aangetoond (ter plaatse van de boringen ter horizontale afperking). Bij de verticale afperking (in de kern) zijn tijdens de eerste en tweede fase van het nader onderzoek in de ondergrond tot maximaal 2,7 meter onder maaiveld (- mv) licht tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK aangetoond. Tijdens de derde fase van het nader onderzoek zijn licht tot sterk verhoogde gehalten aan PAK, zware metalen en minerale olie aangetoond tot maximaal 2,4 meter – mw.
Tevens is plaatselijk bij boring 1 in de ondergrond asbestmateriaal aangetroffen. In het grondwater zijn, na herbemonstering, maximaal licht verhoogde gehalten aan PAK aangetoond. Op basis hiervan blijkt dat de verontreiniging zich niet of slechts zeer gering naar het grondwater heeft verspreid. Er is niet sprake van een mobiele verontreinigingssituatie.
Mate en omvang verontreiniging
De actuele verontreinigingssituatie en daarmee de mate en omvang van de sterke verontreiniging met zware metalen en PAK in de grond ter plaatse van de onderzoekslocatie aan de Nieuwe Klif te Urk is met het voorliggend onderzoek in kaart gebracht. Op de locatie van het onderhavig nader bodemonderzoek (Nieuwe Klif 12) is sprake van sterke verontreinigingen met zware metalen (lood, zink en barium), PAK en plaatselijk met minerale olie.
De totale omvang van de sterke verontreiniging met zware metalen en PAK in de ondergrond op het perceel wordt op basis van het hiervoor genoemde onderzoek geschat op circa 375 m3 grond (oppervlakte circa 288 m2, gemiddelde dikte circa 1,3 m). Hierbij zij opgemerkt dat dit de omvang van de verontreiniging ter plaatse van het perceel van Patrimonium betreft. De verontreiniging is zowel aan de noord-, west- als zuidzijde mogelijk perceelsoverschrijdend. Dit is echter niet middels bodemonderzoek vastgesteld.
Aangezien tijdens het verkennend onderzoek maximaal licht verhoogde gehalten aan minerale olie zijn aangetoond en in het grondwater geen verhoogde gehalten aan minerale olie zijn aangetoond, betreft de aangetroffen sterke verontreiniging met minerale olie in de ondergrond ter plaatse van boring B106 een plaatselijke verontreiniging welke vermoedelijk beperkt van omvang is. Ter plaatse van de omliggende boringen is zintuiglijk geen olie-water reactie waargenomen, derhalve is niet te verwachten dat ter plaatse van deze boringen sterk verhoogde gehalten aan minerale olie aanwezig zijn.
Tijdens het nader bodemonderzoek naar de verontreinigingen met zware metalen en PAK is ter plaatse van boring B112 asbest aangetroffen in de ondergrond.
Er zijn geen contactmogelijkheden en op basis van het verkennend bodemonderzoek inclusief het onderzoek naar asbest is gebleken dat er in de bovengrond geen asbest aanwezig is.
De opdrachtgever heeft aangegeven ter plaatse van de aangetroffen verontreinigingen de locatie te isoleren en geen graafwerkzaamheden te verrichten.
Op basis van het bovenstaande, de aangetroffen diepte van het aangetroffen asbestmateriaal (1,1 – 1,5 m –mv.)en de daaruit vloeiende intensieve onderzoeksinspanningen en –kosten is er geen nader bodemonderzoek naar asbest uitgevoerd.
Tijdens het eerder uitgevoerde verkennend bodemonderzoek naar asbest is reeds aangetoond dat er geen asbest is aangetoond in de bovengrond en in de plaatselijke ondergrond. Op basis hiervan zijn in de huidige situatie geen milieuhygiënische risico's te verwachten met betrekking tot de asbestverontreiniging.
Vooralsnog wordt voor onderhavig geval uitgegaan van een historische verontreiniging veroorzaakt vóór 1987. Hiervoor is het omvangcriterium van de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing ter bepaling van de ernst en saneringsnoodzaak.
Resumerend geldt dat op basis van de omvang van de sterke verontreiniging PAK en zware metalen (zink, barium en lood) in de ondergrond , uitgaande van het omvangcriterium uit de Wet Bodembescherming, er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Conform de Wet Bodembescherming is aldus sprake van een saneringsnoodzaak.
Op 29 april 2015 (kenmerk: 140428/ABO/mlu-001) hebben Gedeputeerde Staten van Flevoland voor het perceel Nieuwe Klif 12 een beschikking in het kader van de Wet bodembescherming verleend. Hierin is opgenomen dat ter plaatse van voornoemde locatie sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. Gelet evenwel op het huidige gebruik van deze locatie is er, aldus Gedeputeerde Staten, niet sprake van zodanige risico's voor mens, ecosysteem en/of verspreiding dat spoedige sanering noodzakelijk is. Tussentijdse maatregelen achten Gedeputeerde Staten in dit geval niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect bodem vormt, na sanering, geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Externe Veiligheid heeft betrekking op de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis gaat tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook vindt er in en nabij het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buizen. Het is daarom niet nodig om nader onderzoek naar de externe veiligheid uit te voeren.
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een hogedruk gasleiding met een diameter van 108 millimeter. De druk hierin bedraagt 8 bar. In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), welk besluit is gebaseerd op het Bevi, is opgenomen dat dit besluit niet van toepassing is op buisleidingen met een druk van minder dan 16 bar. Vanuit een oogpunt van externe veiligheid heeft deze gasleiding derhalve geen consequenties voor de ontwikkelingen die mogelijk zijn op basis van dit bestemmingsplan.
Conclusie
De ontwikkeling van dit plan wordt niet belemmerd door het aspect externe veiligheid.
In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ten behoeve van het plan is d.d. 6 november 2014 door Buro Bakker een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Toetsing Flora en faunawet voor herstructurering van een woongebied in Urk, projectnr. P 14206, Bijlage 3). Op basis van deze quickscan wordt geconcludeerd dat zich binnen het plangebied, op basis van de Flora en faunawet te beschermen vogels, te weten 2 huismussen, bevinden die, tengevolge van de uitvoering van de werkzaamheden op basis van dit plan, zullen verdwijnen. Ook zullen dichte struiken die thans dienen als schuilgelegenheid ten behoeve van de vogels en mogelijk andere diersoorten hierdoor verdwijnen.
Om voornoemde reden is een ontheffing in het kader van de Flora en faunawet bij het ministerie van Economische Zaken aangevraagd. De aanvraag voor de ontheffing dient een activiteitenplan te bevatten waarin de maatregelen worden uitgewerkt die zijn gericht op het zoveel mogelijk beperken van schade voor de aanwezige vogels. Ook moet in dat kader de noodzaak voor de sloop van de thans nog aanwezige woningen worden onderbouwd.
De vergunning is d.d. 17 februari 2015 door EZ verleend en geldt voor de periode 17 februari 2015 tot en met 30 september 2017 (Bijlage 4).
Met het oog op de aantrekkelijkheid van de aanwezige schuilgelegenheid (dichte struiken)voor algemene broedvogels dient het plangebied, voorafgaand aan het broedseizoen, onaantrekkelijk gemaakt te worden voor vogels en gedurende de werkzaamheden voor deze vogels onaantrekkelijk gehouden te worden. Indien hiertoe niet wordt overgegaan moet het plangebied, voorafgaand aan de werkzaamheden, door een vogelkundige gecontroleerd worden op de aanwezigheid van nesten.
Conclusie
Op basis van de quickscan kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan, na de reeds verkregen ontheffing van EZ en, mits voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden maatregelen worden getroffen gericht op het voorkomen van de aanwezigheid van vogels gedurende het broedseizoen(medio maart tot medio juli), zich niet verzet tegen de uitvoering van het plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
Gezien de aard en ligging van het gebied, ten opzichte van het naast hieraan grenzend industrieterrein (afstand ca. 100 meter) en het ontbreken van een spoorweg in de directe omgeving is er niet sprake van een zonering vanwege een industrieterrein of spoorweg. In deze paragraaf wordt om die reden enkel ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot het wegverkeer.
Wegverkeer
Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Voor de Pyramideweg geldt een 30 km/h regime. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich de Urkerweg. Hiervoor geldt een 50 km/h regime. Ten behoeve van het plan is door dBO – advies te Urk een geluidsonderzoek uitgevoerd. In het rapport 'Geluidonderzoek Lden, 37 woningen Nieuwe Klif te Urk, documentnummer 2015-40-251, d.d. 22 mei 2015' zijn de resultaten beschreven (zie Bijlage 5).
Doel van het akoestisch onderzoek is inzicht te geven in de akoestische inpasbaarheid in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Hiertoe is de geluidbelasting bepaald op een aantal beoordelingspunten. Uit de resultaten volgt dat de berekende geluidbelasting, exclusief aftrek 110 Wgh, 47 dB(A) gedurende de dagperiode, 44 dB(A) gedurende de avondperiode en 35 dB(A) gedurende de nachtperiode en inclusief aftrek 110 Wgh respectievelijk 42 dB(A),39 dB(A) en 30 dB(A) bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de aanbevolen richtwaarden van 45 dB(A), 40 dB(A) en 35 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Gelet op de geluidbelasting vanwege het verkeer op de Urkerweg behoeft bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw geen nader onderzoek te worden uitgevoerd om aan de eisen van het Bouwbesluit ten aanzien van de karakteristieke geluidwering van de gevels te voldoen. De geluidbelastingwaarde is dusdanig laag dat ruimschoots zal worden voldaan aan de binnenniveauwaarde van 33 dB(A) in de relevante geluidsgevoelige vertrekken (= woonkamer/keuken en slaapkamer(s)).
Conclusie
Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Met betrekking tot de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen). Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
De ontwikkelingen die mogelijk zijn op basis van voorliggend plan (38 woningen) blijven beneden de criteria zoals deze hiervoor zijn weergegeven onder a t/m c.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren tengevolge van de uitvoering van het voorliggend bestemmingsplan.
Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient nagegaan te worden welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen.
Doelstelling van het bestemmingsplan is dat bestaande bedrijfsactiviteiten in beginsel worden gerespecteerd en geregeld. Uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening heeft het geen zin een milieugevoelige bestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Onderzocht moet dus worden wat – vooral in verband met de nabije aanwezigheid van bedrijvigheid– de uitstralingseffecten hiervan zijn op milieugevoelige functies en of dan in de nabijheid van deze bedrijven nog sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader worden in de VNG- brochure "Bedrijven en milieuzonering" richtafstanden gegeven. Die afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Opgemerkt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De genoemde VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" is een hulpmiddel bij de invulling daarvan. De brochure kent staten van bedrijfsactiviteiten met indelingen in categorieën van bedrijven.
Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen en scholen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het milieugevoelige functies mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
In de richtafstandenlijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
Milieucategorie - grootste richtafstand:
1 10 meter
2 30 meter
3.1 50 meter
3.2 100 meter
De factoren, die hebben geleid tot de indeling in categorieën dienen als indicatief te worden beschouwd, met dien verstande dat de bepalende "grootste afstand" niet mag worden overschreden, indien daardoor een bedrijfsactiviteit ontstaat die niet meer past binnen de indeling. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op het gemiddelde bedrijfstype. Daardoor kan de milieubelasting van de binnen dit type voorkomende bedrijven onderling nogal verschillen. Deze verschillen kunnen voortvloeien uit:
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
De mogelijkheden voor bedrijfsvoering worden (vooral) bepaald door milieuregelgeving (o.a. het Activiteitenbesluit, de Wet milieubeheer)en het kan voorkomen dat de planologisch geboden gebruiksmogelijkheden dan niet (maximaal)kunnen worden benut.
De afstand van het plangebied tot de naastgelegen bedrijven bedraagt ca. 100 meter. Gelet op de afstand tussen het voorliggend plangebied en de dichtst bij gelegen (categorie) bedrijven, is het de verwachting dat de op de basis van dit plan te realiseren woningen geen onevenredige hinder zullen ondervinden van bestaande dan wel op basis van vigerende bestemmingsplannen mogelijk te realiseren bedrijven.
Conclusie Geconcludeerd kan worden dat de reeds aanwezige en de op basis van vigerende bestemmingsplannen mogelijke bedrijvigheid geen belemmering zullen vormen voor de op basis van dit plan te realiseren woningen.
Proces
Het plangebied en de op basis daarvan geboden planologische mogelijkheden en de daaraan verbonden gevolgen voor het watersysteem, zijn ten opzichte van de huidige situatie van relatief beperkte omvang.
De insteek van de gemeente Urk is om regenwater, indien mogelijk, schoon te houden en niet te vermengen met afvalwater. Gezien de ligging nabij watergangen is de insteek om het water in dit gebied gescheiden af te voeren. Het regenwater moet oppervlakkig naar de straat worden afgevoerd, waarna het via een open verharding vertraagd wordt afgevoerd naar de watergangen. Het afvalwater zal ondergronds aangesloten worden op het vuilwaterriool.
De digitale watertoets is uitgevoerd om de procesgang te bepalen. Niettegenstaande het feit dat er niet sprake is van een toename van het verhard oppervlak (in stedelijk gebied) is contact opgenomen met de waterbeheerder, het Waterschap Zuiderzeeland (ZZL). Bij brief d.d. 12 maart 2015 (dossiercode: 20150312-37-10604) heeft het Waterschap Zuiderzeeland aangegeven dat op basis van de digitale watertoets er met de voorgenomen ontwikkeling geen waterschapsbelang is gemoeid.
Huidige situatie
In de huidige situatie bevinden zich binnen het gebied waarop het voorliggend bestemmingsplan betrekking heeft 17 parkeerplaatsen ten dienste van de woningen binnen het plangebied. Het aantal thans beschikbare parkeerplaatsen is onvoldoende om in de toekomstige behoefte te voorzien. De reeds aanwezige bestaande parkeerplaatsen hebben een openbaar karakter en werden gebruikt door meerdere omwonenden.
Nieuwe situatie
Voor de bouw van de nieuwe woningen wordt een parkeernorm per woning gehanteerd binnen het nieuwe straatprofiel, die overeenkomt met de geldende parkeernorm conform de Notitie Parkeernormen Urk, 1e herziening. Hierin is opgenomen dat, voor wat betreft het parkeren, in beginsel hierin dient te worden voorzien op eigen terrein. Ingeval parkeren op eigen terrein vanuit een oogpunt van stedenbouw, esthetica, historie dan wel anderszins niet aanvaardbaar is, dan kan van de verplichting worden afgezien.
In dat geval dienen er in het openbare gebied op acceptabele loopafstand parkeermogelijkheden te worden gecreëerd onder voorwaarde dat hieraan een bijdrage verschuldigd is.
Gezien de aard van de te realiseren woningen (duplexwoningen/ ouderenwoningen)met relatief kleine bijbehorende erven ontbreekt, met uitzondering van 2 hoekpercelen, de ruimte om parkeermogelijkheden op eigen terrein te realiseren. In de voorliggende situatie is daarom gekozen voor de realisering van openbare parkeergelegenheid.
Het herstructureringsgebied valt binnen het gebied 'sterk stedelijk'. Op basis van de 'Notitie Parkeernormen Urk 2014, 1e herziening' dienen er, na toepassing van de hierin opgenomen afwijkingsmogelijkheid, 59 parkeerplaatsen aangelegd te worden.
De aan te leggen parkeerplaatsen dienen binnen het definitieve ontwerp een afmeting te hebben van 5 x 2,5 m1 (haaks parkeren naast de rijbaan) en 6 x 2,5 m1 (langs parkeren naast de rijbaan). Het karakter van alle parkeerplaatsen die binnen dit gebied worden opgenomen dienen openbaar van aard te zijn. Er geldt een uitzondering voor de hoekwoningen binnen de categorie zelfstandige ouderen woningen, waarbij de mogelijkheid aanwezig is voor een garage en/of oprit op eigen erf. De mogelijkheden voor een eigen oprit zijn op de kaart weergegeven (zie Bijlage 6). Betreffende parkeerplaatsen, die op eigen erf worden gerealiseerd, tellen mee voor de parkeernormering.
Conclusie
Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in voldoende mate in de parkeerbehoefte van het op basis van dit plan mogelijk aantal te realiseren woningen.
De gemeente Urk heeft de ambitie om bij nieuwe ontwikkelingen rekening te houden met het klimaat en de duurzaamheid. Om bij nieuwbouw in te spelen op het klimaat en duurzaamheid dient op uitvoeringsniveau aandacht besteed te worden aan onder andere het materiaalgebruik. Aan de te realiseren woningen zullen ten opzichte van de eisen hierover in de vigerende bouwregelgeving geen extra/ aanvullende eisen worden gesteld.
Initiatieven op het gebied van duurzaamheid worden wel gewaardeerd, waarbij gedacht wordt aan toepassing van zonne-energie of aardwarmte. Initiatiefnemers worden hierbij geattendeerd op mogelijkheden rondom DEON.
Conclusie
Het voorliggend bestemmingsplan verzet zich niet tegen uitvoering op basis van duurzaamheid.
Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.)dient getoetst te worden, of een plan voorziet in, of een kader vormt voor activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. In de bijlage bij het Besluit m.e.r zijn lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn opgenomen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn indicatieve drempelwaarden opgenomen.
De bouw van woningen wordt beschouwd als een stedelijk project als bedoeld in categorie C.11.1 van onderdeel C van de bijlage of onderdeel D 11.1 van onderdeel D ingeval van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Een stedelijk project valt onder een m.e.r. beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op i.c. een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer.
Aangezien deze drempelwaarde niet wordt overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r. beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r. beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2, lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese milieurichtlijn.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 38 woningen mogelijk en dient ter vervanging van thans hier nog aanwezige woningen. De verwachting is dat deze 38 woningen niet zullen leiden tot een grote(re)verkeerstoename en er zal hierdoor evenmin sprake zijn van een toename van de milieubelasting als gevolg van toekomstige activiteiten ten opzichte van de referentiesituatie. Het voorgaande blijkt ook uit de resultaten van de hiervoor beschreven omgevingsaspecten.
Voor wat betreft de situering van de gronden waarop het voorliggend plan betrekking heeft geldt dat deze ligt in een stedelijke omgeving, te weten omringd door woningen en wegen en zich niet bevindt in de nabijheid van beschermde natuurgebieden.
Conclusie Geconcludeerd kan worden dat van het voorliggend plan geen belangrijke nadelige milieugevoelige effecten worden verwacht. Hierbij zijn de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn in acht genomen.
In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels van dit bestemmingsplan geven inhoud aan de bestemmingen binnen het plangebied. Aan de in het plangebied voorkomende bestemmingen zijn in de regels bepalingen gekoppeld waarmee het gebruik en de toegestane bebouwing zijn geregeld.
Het bestemmingsplan vormt bij de aanvraag van de vergunning voor het bouwen een belangrijk toetsingskader. Een heldere opzet van de regels draagt derhalve bij aan de inrichting van het plangebied en de toekomstige handhaafbaarheid in het gebied. Het feit dat het voorliggend bestemmingsplan maatwerk betreft en bovendien ontwikkelingsgericht is, heeft er toe geleid dat, met het oog op de voorgenomen realisering van de verschillende categorieën woningen, enige flexibiliteit is opgenomen. Met het opnemen van de flexibiliteitsbepalingen wordt voorkomen dat, bij de daadwerkelijke uitwerking van het plan, kleine wijzigingen direct leiden tot strijdigheid. Ondanks de flexibiliteit in het bestemmingsplan biedt het plan ook voldoende zekerheid aan de omgeving over de toekomstige invulling van het gebied. De regels en verbeelding van het bestemmingsplan vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan.
Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen die in het gebied voorkomen, aangegeven. Ook zijn aanduidingen opgenomen voor specifieke ruimtelijke elementen die een nadere regeling behoeven.
Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De opbouw van de regels is als volgt:
Inleidende regels geven de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
In de Bestemmingsregels zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen (afwijkingsbevoegdheden)opgenomen.
In de Algemene regels staan (aanvullende)bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hieronder valt o.a. de algemene afwijkingsregeling, die burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken. De overgangs- en slotregels van de regels hebben betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.
Verkeer
De voor Verkeer bestemde gronden hebben betrekking op de binnen het plangebied te realiseren weg. Deze bestemming biedt de mogelijkheid voor een ontsluiting van de binnen het plangebied te realiseren woningen. De bestemming Verkeer biedt tevens de mogelijkheid voor de aanleg van parkeerplaatsen in het westelijk deel van het plangebied, welke gronden in beperkte mate ook de mogelijkheid bieden voor de aanleg van groenvoorzieningen.
Woongebied
De bestemming Woongebied betreft de gronden waarbinnen de mogelijkheid is opgenomen voor de bouw van maximaal 38 woningen (ouderenwoningen en duplex woningen) met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen, tuinen en erven. De hoofdgebouwen dienen gebouwd te worden binnen de daarvoor aangegeven bouwvlakken. De goot- respectievelijk de nokhoogte van de te realiseren woningen dient, afhankelijk van het feit of het ouderenwoningen dan wel duplexwoningen betreft maximaal 3,50 meter respectievelijk 6,60 meter dan wel 6,50 meter respectievelijk 10 meter te bedragen. De woningen dienen van een(hellende)kap te worden voorzien. Balkons bij de duplexwoningen dienen binnen het daarvoor aangegeven gebied gebouwd te worden. Binnen deze bestemming is ook de realisering van parkeerplaatsen en groen mogelijk.
Waarde - Archeologie 2
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemming.
In paragraaf 4.1.1 is geconcludeerd dat onderzoek in een later stadium (i.c. tijdens de sloop dan wel de bouwwerkzaamheden) uit moet wijzen of archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn. Wijzigingen in het plan kunnen gevolgen hebben voor deze conclusie. Voor de volledigheid is de regeling ten aanzien van de archeologische waarden overgenomen uit de vigerende plannen voor het gebied.
De regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,50 meter.
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het project zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer, zijnde de Christelijke Woonstichting Patrimonium. Het project wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer. Het kostenverhaal van het planvoornemen, inclusief de planologische kosten, is volledig geregeld in een anterieure overeenkomst.
De gemeente heeft met initiatiefnemer, als onderdeel van de anterieure overeenkomst, een planschadeovereenkomst gesloten waardoor honorering van eventuele verzoeken om tegemoetkoming in de planschade kan worden afgewenteld op de initiatiefnemer.
Conclusie
De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is met het sluiten van de anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst aangetoond. De gemeente acht de exploitatie van dit plan dan ook verzekerd.
In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan aan o.a. de Provincie Flevoland, het Rijk en aan het Waterschap Zuiderzeeland. Geen van de vooroverlegpartners heeft gereageerd op het voorontwerp.
Op basis van de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerpbestemmingsplan vanaf 19 juni 2015 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Drie personen hebben in dat kader een reactie ingediend. De reactie en de beantwoording hiervan zijn opgenomen in de Reactienota inspraak voorontwerpbestemmingsplan “Urk herontwikkeling locatie Nieuwe Klif” die als Bijlage 7 is opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan “Urk, herontwikkeling locatie Nieuwe klif” heeft vanaf 4 september 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn binnen de zienswijzeperiode vijf zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn allen tijdig ingebracht en dientengevolge ontvankelijk. De zienswijzen komen voor behandeling in aanmerking en zijn samengevat als Bijlage 8 van de toelichting van het bestemmingsplan.