Plan: | Uitbreiding Tante Sien te Vasse |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.VASBPUITBTANTESIEN-VG01 |
Hotel Tante Sien, gelegen aan de Denekamperweg 210 te Vasse, bestaat momenteel uit een hotel, een Grand café/bistro en een zalencentrum. Het hotel telt momenteel 16 kamers.
In verband met de toenemende drukte en de noodzakelijke schaalvergroting, is initiatiefnemer voornemens haar toeristisch-recreatief product te versterken. Het concrete voornemen betreft het uitbreiden van het hotelgedeelte naar 44 hotelkamers. De huidige 16 kamers zullen komen te vervallen. In totaal zullen er in de nieuwe situatie 44 hotelkamers beschikbaar zijn. Het gaat dan ook om een toename van in totaal 28 kamers.
Daarnaast wordt een bestaand bijgebouw vervangen op een andere locatie. Tevens worden er extra parkeerplaatsen aan de westzijde van het hotel aangelegd. Hierdoor wordt het bestemmingsvlak voor 'Horeca' gering worden vergroot.
De gemeente Tubbergen heeft in oktober 2017 besloten in principe medewerking te verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling.
De ontwikkeling van het initiatief op deze locatie is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan ''Kleine Kernen'', waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een ‘goede ruimtelijke ordening'.
Het plangebied ligt aan de Denekamperweg 210, in het oostelijke gedeelte van de kern Vasse. Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving en ten opzichte van Vasse weer. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Vasse en ten opzichte van de directe omgeving(Bron: ArcGIS) |
Het bestemmingsplan "Uitbreiding Tante Sien te Vasse" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ''Kleine Kernen''. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Tubbergen op 14 maart 2016. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de volgende bestemmingenen aanduidingen:
Binnen het plangebied zijn drie bouwvlakken gelegen, één voor het hotel en twee voor bijbehorende gebouwen. Allen gelegen binnen de horecabestemming.
Voor het bouwvlak van het hotel geldt de volgende maatvoering: goothoogte 4 meter en bouwhoogte 12 meter. Voor de bouwvlakken van de bijgebouwen geldt de volgende maatvoering: goothoogte 3 meter en bouwhoogte 6 meter.
In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven, waarop het plangebied met de rode contour is aangegeven.
![]() |
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kleine Kernen' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Gronden met de bestemming 'Horeca' zijn bestemd voor horecabedrijven in de categorie 1 en 2, zoals in de bijlage van het bestemmingsplan opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', en voor wonen, voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft.
Daarnaast zijn deze gronden tevens bestemd voor speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater, parkeervoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen.
Binnen deze bestemming zijn enkel gebouwen ten behoeve van de bestemming toegestaan, met dien verstande dat bedrijfsgebouwen binnen de bouwvlakken dienen te worden gebouwd, een en ander met inachtneming van de aangeduide maximale goot- en bouwhoogten. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn in de gehele bestemming toegestaan.
Gronden met de bestemming 'Agrarisch - 2' zijn hoofdzakelijk bedoeld voor het agrarische gebruik. Gronden met de bestemming 'Groen' zijn met name bedoeld voor groenvoorzieningen. Tot slot zijn gronden met de bestemming 'Verkeer' met name bedoeld voor verkeersdoeleinden.
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Het noordelijk deel van het plangebied is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachtingswaarde' en het zuidelijk deel gedeeltelijk van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachtingswaarde'.
Het voorgenomen bouwplan is gelegen buiten het bouwvlak. Daarnaast is de bouw van één nieuw bijgebouw ter plaatse van de agrarische bestemming niet in overeenstemming met de bestemmingsregels. Tot slot ligt een deel van de beoogde parkeerplaatsen binnen een groenbestemming. Het is wenselijk om voor deze gronden een verkeersbestemming op te nemen.
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, dient het bouwvlak te worden vergroot. Daarnaast dient het gedeelte met een agrarische bestemming bij te worden voorzien van een horecabestemming. Hier dient een bouwvlak te worden opgenomen om de bouw van het gewenste bijgebouw mogelijk te maken. Een herziening van het bestemmingsplan is daarvoor vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. In hoofdstuk 3 is de beschrijving van het voorgenomen plan opgenomen. Hoofdstuk 4 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de relevante omgevingsaspecten en de wateraspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.
Vasse behoort, net als het grootste deel van de buurtschappen en dorpen in de gemeente Tubbergen, tot het esdorpenlandschap. Dit landschap wordt in het gehele zandgebied van Oost- en Zuid- Nederland aangetroffen. Het is ontstaan doordat ontginners in de vroege Middeleeuwen een open plek in het bos uitkapten, er gingen wonen en er akkers inrichtten. Deze akkercomplexen worden essen of enken genoemd. De essen liggen op de overgang van laaggelegen, natte gronden naar hoger gelegen, drogere gronden.
De esdorpen die te midden van de akkercomplexen ontstonden vertonen een kern met (meestal) een met bomen begroeide pleinvormige centrale open ruimte (de brink) waar vanuit wegen in een onregelmatig stervormig patroon uitwaaieren. Voor dit typische ruimtelijke patroon vormen de Denekamperweg en Manderseweg de hoofdstructuren. Pleinvormige open ruimtes zijn in de directe omgeving aanwezig, met het plein rond de kerk, het zitpleintje in de oksel van de Manderseweg en Denekamperweg en het plein voor het horecabedrijf de Gasterij.
De eerste bebouwing van Vasse is ontstaan, aan de oude doorgaande routes, zoals de Denekamperweg, Manderseweg, Beekzijdeweg en Hooidijk. Hier verdichtte het dorp zich doordat tussen de oorspronkelijke lintbebouwing woonhuizen werden toegevoegd. Later zijn er enkele planmatige woonbuurtjes toegevoegd in de oksels van Denekamperweg en zijn zijstraten. Vasse kent een kleinschalige opzet en relatief veel vrijstaande woningen. De korrelmaat is hierdoor overwegend klein en de uitzonderingen worden voornamelijk gevormd door de oudere bebouwing, zoals de kerk, het klooster en de verschillende hoeves in het dorp.
De ruimtelijke en functionele structuur van de directe omgeving bestaat voornamelijk uit woningen, agrarische gronden en de centrumvoorzieningen van het dorpscentrum. De karakteristieke rooms-katholieke kerk is aan de overzijde van de Denekamperweg gelegen, schuin tegenover het plangebied. Aan de zuid- en noordzijde, buiten de kern Vasse liggen voornamelijk agrarische gronden. Langs de Denekamperweg en de Beekzijdeweg zijn daarnaast verscheidene woonpercelen gelegen.
Het plangebied zelf betreft het perceel van horecabedrijf Tante Sien. Het gehele perceel is in gebruik ten dienste van het bedrijf.
In figuur 2.2, 2.3 en 2.4 is de huidige situatie op straat- en luchtfoto's weergegeven.
![]() |
Figuur 2.2 Huidige situatie (Bron luchtfoto: Provincie Overijssel) |
![]() |
Figuur 2.3 Foto's van de huidige situatie vanaf de Denekamperweg (Bron: Hotel Tante Sien) |
![]() |
Figuur 2.4 Beelden huidige situatie plangebied (bron: diverse bronnen) |
In hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.
Concreet bestaat het voornemen uit het uitbreiden van de hotelaccommodatie naar 44 kamers. De gewenste uitbreiding is gelegen aan de achterzijde van het bestaande hotel. Het betreft een op zichzelf staand gebouw. Door middel van een pad zullen de uitbreiding en het bestaande hotel met elkaar worden verbonden. De gronden waar de uitbreiding is beoogd zijn momenteel in gebruik als parkeerterrein en grasland. Tevens is er ter plaatse van de gewenste uitbreiding een bijgebouw gelegen, deze zal worden gesloopt. In het huidige hotel zijn reeds 16 kamers gelegen, deze komen te vervallen. De totale uitbreiding bedraagt dan ook 28 extra kamers.
Ter vervanging van het te slopen bijgebouw wordt een nieuw bijgebouw opgericht. Dit bijgebouw is gepland aan de zuidwestzijde van het hotel. Ten zuiden van de in- en uitrit op de Beekzijdeweg (zie figuur 3.2).
In figuur 3.1 is een impressie van de gewenste uitbreiding weergegeven.
![]() |
Figuur 3.1 Impressie van de gewenste uitbreiding Tante Sien (Bron: Madmax Diesajn |
Wat betreft de landschappelijke inpassing kan worden gesteld dat het plangebied reeds op een adequate wijze landschappelijk is ingericht. Het bestaande hotel wordt omringd door bomen. Daarnaast zijn er rond de parkeerplaatsen aan zowel de voor - als achterzijde beukenhagen gelegen. Door de Erfontwikkelaar is een landschapsplan opgesteld waarin is uitgegaan van het behoud van deze aanwezige landschappelijke elementen. Bij de realisatie van de uitbreiding wordt zo min mogelijk groen verwijderd. Voor de kap van één boom wordt ter compensatie een winterlinde aangeplant.
Het bestaande parkeerterrein aan de voorzijde van het hotel wordt heringedeeld zodat er ruimte ontstaat voor 14 extra parkeerplaatsen, tot een totaal van 27 parkeerplaatsen. Daarnaast worden er aan de westzijde nog eens 28 extra parkeerplaatsen aangelegd, tot een totaal van 36 parkeerplaatsen. Tussen de parkeerplaatsen worden (deels bestaande) beukenhagen behouden en aangeplant. Deze hagen zijn maximaal 1 meter hoog. Het zuidelijk gelegen bijgebouw wordt gesloopt. In plaats hiervan komt er een nieuw bijgebouw ten westen van dit te vervallen bijgebouw, globaal gelegen ten zuiden van de in- en uitrit naar de Beekzijdeweg.
In figuur 3.2 is een impressie van de gewenste landschappelijke inpassing van de uitbreiding weergegeven.
![]() |
Figuur 3.2 Landschappelijke inpassing van de uitbreiding (Bron: De Erfontwikkelaar) |
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Tubbergen hanteert hiervoor de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren'. In deze notitie zijn geen kencijfers opgenomen ten aanzien verkeersgeneratie. Hiertoe wordt de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW aangehouden.
Op basis van jurisprudentie (201400471/1/A1.) is bepaald dat bij ontwikkelingen enkel de parkeerbehoefte als gevolg van de uitbreiding dient te worden berekend. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. In dit geval is daarom enkele de parkeerbehoefte als gevolg van de uitbreiding (28 kamers) berekend. Met de uitbreiding komen echter ook parkeerplaatsen te vervallen, aangezien er ter plaatse momenteel parkeerplaatsen gelegen zijn. In totaal zijn dit 20 parkeerplaatsen. Deze zullen worden gecompenseerd.
Keuze set planregels
In het bestemmingsplan zijn planregels opgenomen ten behoeve van het parkeren (Artikel 10.1 van de regels). Het voortborduren op de bepalingen van de bouwverordening heeft als voordeel dat hierover veel jurisprudentie is. De opvattingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn bekend. Toegevoegd is het gebruik. De eisen voor het parkeren gelden dus niet alleen meer voor bouwen. Bij een gebruiksverandering moet er ook sprake zijn van voldoende parkeerruimte en laad- en losruimte.
Parkeren op eigen terrein
Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen terrein (de bij het bouwwerk behorende en daartoe bestemde gronden) moet worden gerealiseerd. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen hoeveel parkeerplaatsen er op eigen terrein worden gerealiseerd. Indien er op het eigen terrein onvoldoende parkeerruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van de afwijkingsmogelijkheid, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat op een andere wijze in de parkeerruimte wordt voorzien.
Bepalen parkeerbehoefte
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen, de rekensystematiek definities, uitgangspunten en de afmetingen van de parkeerplaatsen in het gemeentelijk beleid de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke normen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Indien er geen omgevingsvergunning vereist is, dan zijn de gemeentelijke parkeernormen bepalend die gelden op het moment dat de gebruiksverandering feitelijk plaatsvindt.
Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt aan het eind van de berekening afgerond naar boven. Reden hiervoor is dat bij afronding naar beneden het aantal aan te leggen parkeerplaatsen niet overeenkomt met de totale parkeerbehoefte.
In de parkeerregeling is een zogenoemde 'dynamische verwijzing' naar het gemeentelijk beleid opgenomen. Als de beleidsinzichten met betrekking tot parkeren gedurende de looptijd van het bestemmingsplan wijzigen en dit in het parkeerbeleid wordt vastgesteld, kan er in het vervolg bij aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruikswijziging aan dit nieuwe beleid worden getoetst (ABRvS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837). Daardoor hoeven de bestemmingsplannen niet te worden herzien als het gemeentelijk beleid wijzigt.
Afmetingen parkeerplaatsen
Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen moet uit worden gegaan van standaardmaten. Zo geldt er een andere afmeting voor parkeren in de lengterichting van de weg dan voor parkeren in dwarsrichting van de weg.
Er dient sprake te zijn van bruikbare parkeerplaatsen. Dit betekent dat de ruimte om de parkeerplaats te kunnen bereiken wel reëel moet zijn en dat de afstanden tussen parkeerplaatsen onderling en tussen parkeerplaatsen en gebouwen voldoende moet zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de parkeerplaatsen. Bij publieke voorzieningen geldt dat voldoende parkeerplaatsen voor minder valide gebruikers moeten worden aangelegd. Het betreft hier de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.
Voor de voorgenomen ontwikkeling kan worden uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Hotel: 3 sterren
Op basis van de parkeerberekening moeten er binnen het plangebied in totaal 16 parkeerplaatsen worden aangelegd (op basis van 28 extra hotelkamers). Daarnaast komen er door de uitbreiding 20 parkeerplaatsen te vervallen. Deze dienen te worden gecompenseerd. In totaal maakt dit een parkeerbehoefte van 36 parkeerplaatsen.
Het initiatief voorziet in het aanleggen van 42 extra parkeerplaatsen, tot een totaal van 63 parkeerplaatsen. Aan de normen voor de afmetingen (op basis van de gemeentelijke notitie Bouwen en parkeren) wordt voldaan. De parkeerplaatsen zijn opgenomen in het erfinrichtingsplan (zie ook figuur 3.2). Hiermee wordt ruimschoots aan de norm voldaan.
In de regels van dit bestemmingsplan zijn parkeerbepalingen opgenomen, waarmee wordt verzekerd dat het benodigde aantal parkeerplaatsen ook daadwerkelijk gerealiseerd zal gaan worden.
Het plan brengt op basis van de berekening van de verkeersgeneratie een toename van circa 42 bewegingen per weekdagetmaal met zich mee. Deze bewegingen zullen vanwege de wijze van ontsluiting worden ontsloten via de bestaande in- en uitritten op de Beekzijdeweg en de Denekamperweg. Doordat het hotel vanaf beide wegen te bereiken is, en aan beide zijden parkeerplaatsen zijn gelegen, worden de verkeersbewegingen op een evenredige wijze verdeeld over deze wegen. Dit komt de verkeersafwikkeling ten goede.
Via de Denekamperweg kan het verkeer op een adequate wijze ontsloten worden in zowel oostelijke als westelijke richting. Ter plaatse van het plangebied betreft de Denekamperweg een klinkerweg met een 30 km/uur regime. De snelheid zal hier laag liggen, wat de veiligheid ten goede komt. Het parkeerterrein ligt meteen aangrenzend aan deze weg. Het terrein is zodanig ingedeeld dat op een veilige wijze kan worden ontsloten op deze weg. Op korte afstand van het plangebied gaat de Denekamperweg (zowel aan de west- als oostzijde) over in een asfaltweg. Het verkeer kan hierdoor op een adequate wijze worden afgewikkeld. Naar verwachting zal ook een beperkt deel worden ontsloten via de Manderseweg, welke in noordelijke richting door het dorp Vasse loopt. Dit deel zal echter beperkt zijn, aangezien het meeste verkeer niet vanuit het noorden (Duitsland) zal komen, de meeste gasten komen immers uit Nederland.
De Beekzijde weg is ter plaatse van het plangebied een smalle klinkerweg met een 30 km/uur regime. De snelheid zal ook hier laag liggen, dit komt een veilige ontsluiting ten goede. Er is overigens al een overzichtelijke in- en uitrit aanwezig. Op een korte afstand (circa 100 meter) wordt het verkeer ontsloten op de Denekamperweg. Aan de zuidzijde vormt de Beekzijdeweg de ontsluiting voor Vasse in zuidelijke richting, hier gaat de weg ook over in een asfaltweg. Het grootste gedeelte van de ontsluiting zal echter noordelijk gericht zijn, aangezien de belangrijkste ontsluitingswegen vanuit Vasse niet aan de zuidzijde gelegen zijn. De parkeerplaatsen die aan de Beekzijdeweg zullen worden gerealiseerd zullen met name bedoeld zijn voor de hotelgasten, aangezien het restaurant aan de voorzijde is gelegen. De verkeersgeneratie zal hier dan ook minder zijn dan aan de voorzijde, omdat een hotelfunctie een lagere verkeersgeneratie met zich meebrengt dan een restaurant. Er is namelijk veel minder aan- en afloop van gasten. Verwacht wordt daarom dat de extra verkeersgeneratie op de Beekzijdeweg beperkt zal zijn.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna 'Ladder') is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c in samenhang met artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wabo.
Hierna wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de van belangzijnde onderdelen.
Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. In voorliggend geval gaat het om het uitbreiden van een lokaal geworteld hotel met in totaal 28 kamers. Gesteld wordt dat de functie niet veranderd, maar dat er wel sprake is van een dusdanig vergroting van het hotel dat er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling'.
Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. In dit geval gaat het om een hotel waar gasten uit heel Nederland en een deel van Duitsland (met name de directe grensregio) gebruik van maken. Dit kan dan ook worden gezien als het verzorgingsgebied.
Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
Kwantitatieve behoefte
Ten behoeve van de ontwikkeling is door Van der Reest Advies een marktonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Hieruit blijkt onder andere dat er een stijging te zien is in het aantal hotelovernachtingen in Nederland. Opvallend is dat het aantal accommodaties maar beperkt toenam, terwijl het aantal slaapplaatsen wel een forse groei laat zien. Hotels krijgen dus een steeds grotere capaciteit. De vraag uitgedrukt in gasten en overnachtingen laat een nog grotere stijging zien. De stijging van de vraag is hoger dan het aanbod. Dit geeft aan dat de bezetting de afgelopen jaren flink is gestegen. De vooruitzichten voor de komende jaren zijn positief. Uit onderzoek van Hosta (2017) blijkt dat de bezettingsgraad de komende jaren zal groeien van 74 naar 77%. De gemiddelde kamerprijs zal stijgen van 107 naar 111 euro, tevens laat de Revpar (opbrengst per beschikbare kamer) een stijgende lijn zien.
Ook in Overijssel is vanaf 2014 een stijgende lijn te zien in de vraag naar hotelovernachtingen. In Noordoost-Twente is dit ook het geval, echter is in de gemeente Tubbergen een dalende lijn waarneembaar. Dit komt naar waarschijnlijkheid doordat er in de gemeente Tubbergen de laatste jaren een aantal hotels failliet zijn gegaan. In de gemeente Tubbergen is er in dezelfde periode een sterke groei waarneembaar in het aantal accommodaties, met name het aantal bed and breakfastvoorzieningen en groepsaccommodaties zijn sterk gegroeid. Voorgenoemde voorzieningen hebben over het algemeen een lagere bezetting dan een hotel. Dit verklaart de daling van het aantal overnachtingen in de gemeente Tubbergen. De laatste jaren is er echter weer een duidelijke stijging te zien in het aantal overnachtingen, waardoor de bezetting fors is gestegen.
Kwalitatieve behoefte
De vier gemeenten in Noordoost Twente hebben een gezamenlijke verblijfsrecreatieve visie opgesteld. Toerisme wordt gezien als een motor voor de lokale economie in Noordoost Twente. Hierin zijn een aantal belangrijke trends geschetst. Tevens zijn er een aantal kansen benoemd. Onder andere is gebleken dat er onder de consument steeds meer behoefte is aan kwaliteit rust en natuur. Als gevolg van maatschappelijke trends en demografische ontwikkeling is er tevens sprake van een toename aan vrije tijd en met daarbij een toenemende vraag naar vrijetijdsvoorzieningen, Senioren maken een steeds groter aandeel uit van de recreanten. Deze doelgroep wil (gemiddeld) ook meer geld besteden aan recreatie. Tevens neemt de vraag naar luxe en wellness toe. Een andere belangrijke trend is de toenemende waardering van het landschap en de vraag naar routegerichte recreatie. Er is daarnaast sprake van een groei in korte, luxe vakanties. De consument gaat in toenemende mate dichter bij huis op vakantie, waardoor de populariteit van eigen land zal toenemen.
Op basis van de analyse, de trends en de kansen hebben de gemeenten in Noordoost-Twente de volgende doelstelling geformuleerd: 'Versterking van het verblijfstoerisme in Noordoost Twente door middel van kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod'.
Om de ambities te kunnen verwezenlijken zijn een aantal subdoelstellingen geformuleerd. Eén van deze doelstellingen is om de bestaande verblijfsaccommodaties te verbeteren. Hierbij is uitbreiding mogelijk, mits passend in de omgeving.
In het marktonderzoek van Van der Reest Advies is een doelgroepenonderzoek uitgevoerd. Voor de consument wordt de belevingswaarde van een product steeds belangrijker, daarom worden doelgroepen steeds vaker ingedeeld op basis van leefstijl. In de recreatiebranche wordt hiervoor de indeling volgens de Leisure Leefstijlen gebruikt. Op basis van deze leefstijlen blijkt uit het marktonderzoek dat er in Twente met name kansen liggen in de zogenaamde 'gele' en 'rode' doelgroep (gezellig Lime en Cultureel & inspirerend).
Genoemde doelgroepen zijn in Noordoost Twente in groten getale aanwezig. Het zijn mensen die graag vakantie vieren op de camping of een bungalowpark. Door de toenemende vergrijzing en de toenemende vraag naar luxe en comfort is er binnen deze doelgroep echter ook behoefte aan hotelaccommodaties met goede basisvoorzieningen en een goede kwaliteit. Het aanbod hiervoor is in Noordoost Twente momenteel zeer beperkt. Door de toenemende vergrijzing zal ook het aantal mensen met beperkingen (zorg) in de toekomst toenemen. Ook hier liggen er mogelijkheden door kamers te bieden voor gasten met een lichte zorgbehoefte.
Naar aanleiding van het marktonderzoek is een programma van eisen opgesteld, waarbij wordt ingespeeld op de kwalitatieve behoefte. Tevens wordt ingespeeld op trends en ontwikkelingen zoals genoemd in de verblijfsrecreatieve visie van Noordoost Twente. Het gaat in dit geval namelijk om de uitbreiding en verbetering van een bestaand recreatief bedrijf, één van de doelstellingen zoals genoemd in de visie. Tevens wordt er ingespeeld op de behoefte aan rust en natuur, omdat het hotel in een rustig dorp en een groene omgeving is gelegen. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een kwalitatieve behoefte.
Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Het hotel wordt uitgebreid binnen het reeds tot het voor het hotel bestemde perceel. Het perceel is gelegen binnen de dorpskern van Vasse. De ontwikkeling is daarmee gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Enkel het nieuw te bouwen bijgebouw ligt op gronden die formeel gezien bij het buitengebied behoren. Feitelijk gezien zijn het echter gronden die reeds in gebruik zijn als tuin/terrein van het hotel.
Conclusie
Gezien vorenstaande kan worden gesteld dat er sprake is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, indachtig het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij wordt gestreefd naar een optimale benutting van de ruimte in stedelijk gebied.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In figuur 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Figuur 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de - voor dat ontwikkelingsperspectief - geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' is artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op het artikel ingegaan.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1:
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
De ontwikkeling is gelegen binnen de kern Vasse en betreft een (her)ontwikkeling die voldoet aan het principe van 'Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'. Zoals hierna ook blijkt uit het ter plekke geldende 'Ontwikkelingsperspectief' en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag' is het plangebied gelegen in bestaand bebouwd gebied. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In de stedelijke omgeving is de uitdaging om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van de woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten.
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In figuur 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.
![]() |
Figuur 4.2 Uitsnede Ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
“Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken”
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Toetsing van het initiatief aan de “Ontwikkelingsperspectieven”
In dit geval wordt met het voornemen een bestaand hotel op een stedenbouwkundig verantwoorde en functioneel passende wijze uitgebreid. Het hotel is reeds sinds lange tijd gevestigd in Vasse en vormt geen belemmering voor de overige functies in de omgeving. Door de gewenste uitbreiding wordt de toekomstbestendigheid van het hotel vergroot. Het hotel zorgt voor een werkgelegenheid in Vasse en omstreken. Dit zal door de uitbreiding worden vergroot. De ontwikkeling draagt dan ook bij aan de sociale en economische vitaliteit van Vasse. Dit is van groot belang aangezien de trend is dat in kleine kernen de werkgelegenheid verminderd. Daarnaast is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Geconcludeerd wordt het initiatief in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De “Natuurlijke laag” en de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” kunnen in dit geval buiten beschouwing blijven, vanwege de ligging van het plangebied in bestaand bebouwd gebied.
1. De 'Stedelijke laag'
In de “Stedelijke laag” ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Het plangebied is gelegen in het gebiedstype “Woonwijken 1955 - nu”, dit is in figuur 4.3 weergegeven.
![]() |
Figuur 4.3 Uitsnede Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
“Woonwijken 1955 – nu”
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.
Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag”
De ontwikkeling betreft de uitbreiding van een hotel. De uitbreiding vindt plaats aan de achterzijde en is vanaf de straatkant dan ook nauwelijks waarneembaar. De ontwikkeling wordt op een stedenbouwkundig verantwoorde en adequate wijze gerealiseerd, daarbij aansluitend op de kenmerken van het bestaande hotel. Met het plan wordt een kwalitatief hoogwaardige uitbreiding van een vitale functie binnen de dorpskern van Vasse gerealiseerd. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit op de kenmerken en uitgangspunten van de “Stedelijke laag”.
2. De 'Laag van de beleving'
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' aangeduid met 'Donkerte'. In figuur 4.4 wordt dit weergegeven.
![]() |
Figuur 4.4 Uitsnede Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel) |
''Donkerte''
Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'
De in het voorliggende plan opgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van een hotel. Het huidige hotel en de kern Vasse hebben reeds een bepaalde lichtuitstraling. De toename door het gebruik van kunstlicht als gevolg van de ontwikkeling zal dan ook zeer beperkt zijn. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de laag van de beleving.
Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenten Dinkelland, Losser, Oldenzaal en Tubbergen hebben besloten op gebied recreatie & toerisme samen te werken en gezamenlijk een beleidsnota verblijfsrecreatie in Noordoost Twente op te stellen. Immers, de toerist kent geen gemeentegrenzen. De toerist gaat op bezoek in een bepaald gebied en in dit geval gaat de toerist naar Noordoost Twente. Daarom is het goed om het beleid in de vier gemeenten in Noordoost Twente op elkaar af te stemmen. Op deze manier kan de regio zich sterker profileren binnen Twente.
Doel is om het verblijfstoerisme in Noordoost Twente te versterken door middel van kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod. Het aantal overnachtingen stijgt hierdoor en ook de toeristische bestedingen stijgen. Dit heeft een positief effect op de werkgelegenheid, de leefbaarheid en het voorzieningenniveau.
Eén van de belangrijkste voorwaarden om dit doel te bereiken is het kunnen aanbieden van een optimaal en divers aanbod aan kwalitatief goede verblijfsmogelijkheden binnen Noordoost Twente dat aansluit bij de wensen en behoeften van de toerist. In dat kader is het van belang om het huidige aanbod van verblijfsmogelijkheden binnen de vier gemeenten onder de loep te nemen en te bepalen of en waar ingezet moet worden op vergroting, versterking of verbreding van het aanbod rekening houdend met wensen. De toeristische sector is een sector die sterk aan trends en ontwikkelingen onderhevig is. Hierdoor zijn ondernemers dikwijls genoodzaakt om veranderingen door te voeren om in te kunnen blijven spelen op de wensen uit de markt. Daarbij wordt in veel gevallen medewerking vanuit de gemeente gevraagd. Als het gaat om positieve ontwikkelingen, is het belangrijk dat de daarvoor noodzakelijke procedures zo kort mogelijk kunnen zijn.
Mede in dat kader is er behoefte aan een duidelijke visie op de verblijfsrecreatie, die richting geeft aan de gestelde ambities en de kaders weergeeft waarbinnen de verschillende verblijfsrecreatieve vormen zich in de toekomst kunnen blijven ontwikkelen om zodoende in te kunnen blijven spelen op de behoeften in de markt.
Voor verblijfsrecreatie in Noordoost-Twente wordt de volgende doelstelling geformuleerd:
Versterking van het verblijfstoerisme in Noordoost Twente door middel van kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod.
Om deze doelstelling te kunnen verwezenlijken streeft de regio de volgende subdoelstellingen na:
Centrale doelstelling vormt de versterking van de verblijfsrecreatieve sector. Plannen van ondernemers die hieraan bijdragen, worden met een positieve insteek behandeld. Dit betekent echter niet dat iedere recreatieve ontwikkeling zomaar kan worden toegestaan. Bij de afweging om een uitbreiding of nieuwvestiging al dan niet toe te staan, moet gekeken worden naar de ruimtelijke impact die een ontwikkeling zal hebben. Deze mag geen afbreuk doen aan de landschappelijke kwaliteit.
Bij de ruimtelijke afweging van wensen tot uitbreiding of nieuwvestiging spelen de volgende overwegingen een rol:
Met het initiatief wordt er ingespeeld op de doelstelling om een bestaande verblijfsaccommodaties te versterken. Uit de ladderonderbouwing (paragraaf 4.1) is gebleken dat de uitbreiding passend is binnen de vraag. De uitbreiding voorziet in een kwalitatieve impuls en vormt een economische meerwaarde, doordat aan een bestaand bedrijf ontwikkelingsruimte wordt geboden. De uitbreiding doet geen afbreuk aan bestaande landschappelijke waarden, doordat het geheel landschappelijk wordt ingepast, waarbij behoud van het bestaande groen het uitgangspunt is (zie ook paragraaf 3.2). Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Nota verblijfsrecreatie Noordoost-Twente.
De structuurvisie 'Op en top Tubbergen', vastgesteld door de gemeenteraad op 14 maart 2016, is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Tubbergen. In de structuurvisie wordt vooruit gekeken naar 2025 en een doorkijk gegeven naar 2030. De structuurvisie vormt het afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen/initiatieven in de gemeente. De structuurvisie bindt alleen de gemeente, er is geen sprake van rechtstreekse bindende werking naar burgers.
De rode draad voor deze structuurvisie vormt de samenhang tussen begrippen 'sociaal', vitaliteit' en 'ruimte'. De gemeente Tubbergen streeft naar een vitale samenleving met een goed woon- en leefklimaat, met voldoende (en de juiste) woningen voor de inwoners en met goede mogelijkheden voor het starten van een bedrijf. Een samenleving die een hechte sociale samenhang kent; waar ruimte is voor initiatief; die bewust is van de eigen kracht en kansen benut om maatschappelijke waarden te behouden, te versterken of te creëren en die op geheel eigentijdse wijze invulling geeft aan het 'noaberschap'. Burgers en bedrijven krijgen de ruimte om samen met ons als gemeente, te werken aan een duurzame samenleving met ruimtelijke kwaliteit. Dit is vertaald in drie hoofdkeuzen.
In de structuurvisie wordt op hoofdlijnen de uitgangspunten en afwegingskaders voor initiatieven en ontwikkelingen vanuit de thema's Wonen, Werken, Voorzieningen, Recreatie en toerisme, Landschap en ruimtelijk karakter, Verkeer en infrastructuur, Milieu en duurzaamheid gegeven.
In dit geval is het thema 'Toerisme en recreatie' van belang. In de structuurvisie worden een aantal randvoorwaarden en uitgangspunten benoemd voor initiatieven binnen het thema 'Toerisme en recreatie'.
Tevens is er in de structuurvisie en kerngerichte visie opgenomen. Op de visie voor de kern Vasse zal worden ingegaan.
Toerisme en recreatie
In de gemeente Tubbergen staat de kwaliteit van leven en werken centraal. Het recreëren wordt hier ook onder geschaard. De sterke toerisme- en recreatiesector draagt bij aan het relatief omvangrijke voorzieningenpakket. Versterking van die sector is essentieel voor de leefbaarheid en vitaliteit in het buitengebied. Tubbergen heeft hiervoor in samenwerking met buurgemeenten een aantal doelstellingen opgesteld:
Voor het realiseren van voorgenoemde doelstellingen zijn door de gemeente een aantal randvoorwaarden opgesteld:
Tenslotte is te alle tijde een goede landschappelijk inpassing van een groot belang.
In de structuurvisie wordt per kern een aantal accenten benoemd die van belang zijn voor de ontwikkeling op hoofdlijnen. Enerzijds is dit bedoeld als inspiratie en uitnodiging voor nieuwe initiatieven, anderzijds worden randvoorwaarden benoemd die mee worden genomen bij de afweging van initiatieven. In de structuurvisie zijn gebiedstypen benoemd op de kernkaarten. Dit geeft de wenselijke ontwikkelingsrichting weer, met de huidige situatie als vertrekpunt. Het gebiedstype vormt onderdeel van het referentie kader bij beoordeling van initiatieven. In figuur 4.5 is een uitsnede van de kernkaart van Vasse weergegeven. Het plangebied is globaal aangegeven met de zwarte pijl. Het plangebied is gelegen binnen het gebiedstype 'Historisch centrum'.
![]() |
Figuur 4.5 Uitsnede Structuurvisie Vasse (Bron: gemeente Tubbergen) |
Vasse
Vasse ligt in één van de oudste bewoonde gebieden van Nederland. De diverse grafheuvelvelden zijn hiervan de stille getuigen. Vasse is ontstaan vanuit een buurtschap, veel van het oorspronkelijke karakter van het kransesdorp is behouden gebleven. In de loop der jaren is Vasse hoofdzakelijk uitgebreid met woningbouw in noordoostelijke richting. De ontstaansgeschiedenis is nog goed van de kaart afleesbaar. In de verschillende deelgebieden gaat de gemeente gedifferentieerd om met de afweging van initiatieven en is bijvoorbeeld ook de sturing op kwaliteit anders.
Voorzieningen
Het dorp Vasse heeft een kleine middenstand (supermarkt, bakker, kapper, garage) en er zijn een aantal horecagelegenheden. Voor de overige voorzieningen zijn de bewoners gericht op de voorzieningen van de kern Tubbergen. Aandachtspunt vormen de zich wijzigende consumentenbehoefte en -bestedingen in combinatie met economische trends. Het is een uitdaging en opgave voor de ondernemers om in deze omstandigheden duurzaam te kunnen blijven ondernemen.
Over het algemeen blijkt dat (onder andere) demografische ontwikkelingen effecten hebben op accommodatiebehoefte van maatschappelijke functies. In overleg met betrokken partijen onderzoekt de gemeente hoe het op de trends kan voorsorteren, daarmee zoveel mogelijk knelpunten kan trachten te voorkomen en de leefbaarheid in de kleine kernen op peil houden.
Gericht op het behoud en versterken van de leefbaarheid, is door en in een intensieve samenwerking met de dorpsgemeenschap een Dorpsplan+ opgesteld voor Vasse. Dit geheel vormt de leidraad voor de plannen en activiteiten die het dorp de komende jaren op wil en gaat pakken en is gericht op zowel de versterking van de ruimtelijke kwaliteit als van de leefbaarheid in en van het dorp. Daarnaast vormt het de bespreekagenda voor het structurele overleg tussen het dorp en de gemeente over prioritering van plannen en activiteiten en over wie welke projecten gaat oppakken. De dorpsgemeenschap heeft hierin zelf ook een belangrijke en actieve rol. Belangrijke actiepunten zijn bijvoorbeeld gericht op meer economische vitaliteit door het organiseren van een markt met streekproducten en meer dorpsactiviteiten in de zomer en rond de kerst, ook zijn acties specifiek gericht op activiteiten voor de jeugd, voor ouderen en het meer gebruik maken van de historische kwaliteiten en kernwaarden van Vasse.
Kwaliteit door dynamiek is het motto. Ontwikkelingen zijn dus van harte welkom, want stilstand (geen investeringen) is achteruitgang. Echter niet alles kan zomaar overal ontwikkeld worden. Een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing gebaseerd op de specifieke gebiedskenmerken staat voorop. Wat een goede inpassing is, is maatwerk voor ieder initiatief. Initiatiefnemers worden uitgedaagd om een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit te bereiken. Een goede ruimtelijke inpassing betekent in ieder geval:
Een belangrijk instrument waarmee gestuurd wordt op de ruimtelijke kwaliteit in de kernen zijn de bestemmingsplannen. Hierbij betekent meer flexibiliteit niet automatisch meer kwaliteit. In de kernen bepaalt met name de kwaliteit van de bebouwing en van de inrichting van de openbare ruimte de belevingswaarde en de algehele ruimtelijke kwaliteit. Met het welstandsbeleid wordt er gestreefd naar het versterken daarvan. De ambitie is om mensen te inspireren om iets moois te maken, bij voorkeur zonder bindende en gedetailleerde regels. Mogelijk dat in de te onderscheiden deelgebieden (historische centra, linten, woongebieden en niet-woon-functies) verschillende accenten worden gelegd. Het welstandsbeleid moet bijdragen aan een zo kort mogelijk proces, meer gebiedsdynamiek, vitaliteit, leefbaarheid èn ruimtelijke kwaliteit.
Wanneer een initiatief strijdig is met het bestemmingsplan, wordt een afweging gemaakt of de gemeente wel of geen medewerking wil verlenen. Bij deze afweging wordt de structuurvisie betrokken. Eerst wordt er gekeken of de aanvraag in het algemeen passend is (bijvoorbeeld functioneel). Wanneer dit positief is, is een volgend (net zo belangrijk) aandachtspunt of een goede ruimtelijke inpassing gewaarborgd is.
Met voorliggend initiatief wordt voorzien in de uitbreiding van een bestaand hotel. Met deze uitbreiding wordt voor het bedrijf voorzien in een toekomstbestendig perspectief. Er is geen sprake van onevenredige hinder ten aanzien van de milieu- en omgevingsaspecten. Dit blijkt ook uit hoofdstuk 5 van deze toelichting. Met het initiatief wordt bijgedragen aan de leefbaarheid van een kleine kern, aangezien aan een lokaal geworteld bedrijf een ontwikkelingsmogelijkheid wordt geboden. Het voornemen is vanuit ruimtelijk en functioneel oogpunt passend in de omgeving en vormt een versterking van het dorp. Gezien vorenstaande kan worden gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met de Structuurvisie Tubbergen.
In de welstandsnota, vastgesteld op 4 maart 2016, worden de criteria voor de welstandstoets geformuleerd en toegelicht. De nota is daarnaast vooral een sturend en stimulerend hulpmiddel en niet een instrument om van alles te verbieden. De nota is mede bedoeld om een initiatiefnemer enthousiast te maken voor de kwaliteiten van hun directe omgeving, en om daarmee te bereiken dat zij zorgvuldig nadenken over hun bouwplannen.
De nota omgevingskwaliteit is bedoeld om te kunnen beoordelen of bouwplannen voldoen aan redelijke eisen van welstand. Op grond van de kwaliteitsniveaus wordt de beoordeling ambtelijk of door de stadsbouwmeester uitgevoerd. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de tekst in de nota omgevingskwaliteit.
Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd.
Waardering, ambitie en beleid vormen de gespreksagenda voor de begeleiding en beoordeling van bouwplannen, om samen met de initiatiefnemer tot het gewenste ambitieniveau te komen.
De impact van een bouwwerk wordt met name bepaald door de grootte van dat bouwwerk en de mate waarop deze past in de bestaande omgeving. Op grond hiervan zijn verschillende soorten bouwwerken te onderscheiden:
Onderstaand schema geeft de verschillende omgevingsniveaus weer en de ambities die in dat gebied gelden. Dit schema is de verantwoording en verklaring achter de manier waarop het beleid voor omgevingskwaliteit wordt toegepast.
In figuur 4.6 staat per type bouwwerk en per type omgeving de toetsingsmethodiek weergegeven.
![]() |
Figuur 4.6 Toetsing aan de welstand (Bron: Noaberkracht Dinkelland-Tubbergen |
In voorliggend geval is voornamelijk hetgeen opgenomen dat ten aanzien van de kern Vasse van belang is.
In Vasse worden vanuit welstand zes gebieden onderscheiden. Het plangebied ligt in een gebied met het niveau 'bijzondere omgeving'. In figuur 4.7 is het plangebied weergegeven.
![]() |
Figuur 4.7 Uitsnede welstandsnota voor de kern Vasse (Bron: gemeente Tubbergen) |
De ambitie voor het niveau 'bijzondere omgeving' in de kern Vasse is als volgt:
![]() |
Figuur 4.8 Welstandsniveau (Bron: Gemeente Tubbergen) |
Het plangebied ligt in het centrum van Vasse, in een gebied dat in het welstandsbeleid is aangemerkt als 'bijzondere omgeving'. Gezien vorenstaande dient het plan te worden getoetst door het Q-team (kwaliteitsteam). Het uiteindelijke bouwplan is aan het Q-team voorgelegd en vervolgens akkoord bevonden. De welstand zal de uiteindelijke toetsing van het definitieve plan verrichten.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, het besluit milieueffectrapportage en water.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van 16 extra hotelkamers. Een hotel wordt op basis van jurisprudentie (200504404/1, 2005) niet aangemerkt als een geluidsgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Voor de beoordeling of de nieuwe functie passend is in de omgeving wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).
De Wet geluidhinder vormt in voorliggend geval geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740. In dit geval is er door Kruse Groep uit Geesteren een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Onderstaand wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Voor de complete rapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting.
Tijdens de boorwerkzaamheden is de bodemopbouw beschreven en is de grond zintuiglijk beoordeeld op eventueel aanwezigheid van verontreinigingen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem.
De hypothese ''onverdachte locatie'' dient te worden verworpen, aangezien in de ondergrond en in het grondwater enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
In paragraaf 5.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) die op 1 januari 2011 in werking is getreden.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven
![]() |
Figuur 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied is gelegen in de kern Vasse, waarbij op korte afstand van het plangebied diverse (centrum)functies voorkomen. Het gebied kan dan ook worden aangemerkt als gemengd gebied. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zal echter worden getoetst aan het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
![]() |
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor een hotel een richtafstand van 10 meter voor de aspecten geur, geluid en gevaar. Het dichtstbijzijnde milieugevoelig object betreft een woning, het perceel hiervan ligt direct aangrenzend aan het plangebied. De daadwerkelijke afstand tussen de woning en de uitbreiding bedraagt echter circa 30 meter. Bovendien ligt het bestaande hotel op een kortere afstand van de woning, echter is ook deze afstand meer dan de richtafstand van 10 meter.
Daarnaast liggen er aan de oostzijde van het hotel woningen (aan de Beekzijdeweg). Het bestemmingsgebied voor het hotel wordt hier uitgebreid ten behoeve van de bouw van een nieuw bijgebouw. De afstand tussen de bouwvlakken van de woningen en het bestemmingsvlak voor horeca bedraagt echter circa 15 meter, zodat aan de richtafstand wordt voldaan. Bovendien gaat het in dit geval om een bijgebouw, die puur zal worden gebruikt voor opslag.
Gezien vorenstaande kan worden gesteld dat er ter plaatse van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Zoals reeds in paragraaf 5.1 vermeldt betreft het voornemen in dit geval geen geluidsgevoelige functie. Het aspect 'geluid' kan dan ook achterwege worden gelaten. Resteren de aspecten 'stof', 'gevaar' en 'geur'.
De dichtstbijzijnde milieubelastende functie betreft een kerk, gelegen op 30 meter van het plangebied. Voor een kerk geldt op basis van de VNG-uitgave enkel een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Aangezien het in dit geval niet gaat om een geluidsgevoelige functie is er wat betreft de kerk sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Overige milieubelastende functies (met uitzondering van agrarische bedrijven) liggen allen op een verdere afstand van het plangebied.
Naast vorenstaande functies ligt er in de nabijheid van het plangebied een agrarisch bedrijf. Het betreft een veehouderij (melkrundveebedrijf), gelegen aan de Beekzijdeweg 25. Op basis van de VNG-uitgave geldt voor melkrundveebedrijven een grootste richtafstand voor het aspect 'geur'. Bij veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden op basis van de VNG-uitgave bepalend, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige bedrijven. Daarom wordt hier het aspect 'geur' buiten beschouwing gelaten, in paragraaf 5.6 zal hier nader op in worden gegaan.
Indien het aspect 'geur' buiten beschouwing wordt gelaten geldt een richtafstand van 30 meter voor de aspecten stof, geluid en gevaar. De afstand tussen het plangebied (bestemming horeca) en het agrarische bouwvlak bedraagt circa 25 meter. De daadwerkelijke afstand tussen het agrarische bouwvlak en de gesitueerde uitbreiding van het hotel bedraagt echter circa 55 meter. Aan de richtafstand van 30 meter tot aan het bedrijf wordt dan ook voldaan. In de volgende paragraaf is dit in figuur 5.2 weergegeven.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.
Een hotel valt onder deze definitie en kan worden gezien als een geurgevoelig object.
Het bij het plangebied dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf is gelegen aan de Beekzijdeweg 25. Ter plaatste wordt een grondgebonden agrarisch bedrijf geëxploiteerd. Op basis van de Wgv geldt voor een dergelijk bedrijf een wettelijk vastgestelde afstand van 100 meter en 50 meter voor geurgevoelige objecten die respectievelijk binnen en buiten de bebouwde kom zijn gelegen.
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Vasse, er geldt dan ook een afstand van 100 meter tot de veehouderij. De afstand tussen de veehouderij en bestemmingsvlak van het hotel bedraagt 25 meter. De daadwerkelijke afstand tussen het bouwvlak van de uitbreiding van het hotel en het agrarische bouwvlak bedraagt circa 53,25 meter. Het reeds bestaande bouwvlak binnen het horecabedrijf is in het nieuwe bouwvlak opgenomen en vormt de grens van het bouwvlak. Het bouwvlak is hierbij niet dichter bij het agrarisch bedrijf komen te liggen. In figuur 5.2 is dit zichtbaar.
Binnen het bestaande bouwvlak was het reeds mogelijk om op basis van het geldende bestemmingsplan geurgevoelige objecten te realiseren. De afstand tot gronden waarbinnen een geurgevoelig object mag worden gerealiseerd en het agrarisch bouwvlak wordt met voorgenomen ontwikkeling niet kleiner.
Het agrarisch bedrijf wordt dan ook niet verder beperkt in zijn ontwikkelingsmogelijkheden dan in de huidige situatie reeds het geval is. In figuur 5.2 is dit weergegeven.
Er moet ter plaatse van het hotel echter wel een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kunnen worden gegarandeerd. De grens tussen het bouwvlak van het hotel en het agrarisch bouwvlak bedraagt, zoals genoemd, 53,25 meter. De afstand tussen het bouwvlak van de uitbreiding van het hotel en het dichtstbijzijnde emissiepunt van de veehouderij bedraagt echter 110 meter, waardoor er aan de richtafstand van 100 meter wordt voldaan. De cirkel van 100 meter is ook in figuur 5.2 zichtbaar. Binnen deze contour bevinden zich geen emissiepunten van agrarische gebouwen.
![]() |
Figuur 5.2 Afstanden bouwvlak horecabestemming tot het agrarisch bouwvlak (Bron: BestM) |
Het gebouw dat binnen de cirkel van 100 meter vallen, betreft een bedrijfswoning. Binnen het agrarisch bouwvlak is er dan ook geen ruimte om een stal te bouwen die dichter op het hotel kan worden gerealiseerd. Eventuele uitbreiding van het agrarisch bedrijf zal naar verwachting gelegen zijn aan de oostzijde van het bouwvlak, op een ruime afstand van het hotel. Samengevat kan in redelijkheid niet worden verwacht dat er een emissiepunt wordt gerealiseerd dat dichter bij het hotel zal komen te liggen dan het momenteel dichtstbijzijnde gelegen emissiepunt.
Gezien het vorenstaande is ter plaatse van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat. Tevens worden geen agrarische bedrijven, als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Nederlands Natuurnetwerk (NNN, voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
Natuurbank Overijssel heeft een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek worden hierna toegelicht. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 4 bij deze toelichting.
Nederland heeft de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Springendal & Dal van de Mosbeek' is gelegen op circa 500 meter van het plangebied. In figuur 5.2 is dit weergegeven.
Door Natuurbank Overijssel is een onderzoek naar stikstof (Aeriusberekening) uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 3.
Bij de berekening is onderscheid gemaakt tussen de bouwfase en de gebruiksfase van de ontwikkeling.
De totale emissie NOx als gevolg van de bouw van 28 kamers bedraagt 43,52 kg/jaar. Deze emissie leidt niet tot een overschrijding van de grenswaarde voor depositie NOx in een Natura 2000-gebied.
De emissie NOx als gevolg van de exploitatie van de 28 kamers (gebruiksfase) bedraagt 100,65 kg/jaar. Dit leidt tot een hoogste bijdrage van 0.07 mol/ha/jaar voor twee habitattypen en een hoogste bijdrage van 0,06 mol/ha/jaar voor drie habitattypen. Deze depositie wordt veroorzaakt door de toename van het aantal vervoersbewegingen per etmaal via de Denekamperweg.
Voor het Natura 2000-gebied Springendal en Dal van de Mosbeek geldt een grenswaarde van 1 mol/ha/jaar. Voor uitvoering van de voorgenomen activiteit hoeft geen Wet natuurbeschermingsvergunning te worden aangevraagd en hoeft geen melding te worden gedaan.
Het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied is niet gelegen binnen het concreet begrensde NNN. Het plangebied ligt op circa 30 meter van het NNN. In figuur 5.2 is dit weergegeven. Gezien de ruime afstand tot het NNN en de aard van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
![]() |
Figuur 5.2 Ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied en de NNN (Bron: Provincie Overijssel) |
Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Het plangebied behoort mogelijk tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, amfibieën-, vleermuis- en vogelsoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er rust- en voortplantingslocaties en nestelen er vogels in de beplanting. Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het beschadigen/vernielen van vogelnesten, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om deze werkzaamheden uit te voeren is augustus-februari.
Voor de grondgebonden zoogdiersoorten die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ of zijn niet beschermd (huismuis). Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten worden geen vleermuizen verwond of gedood, worden geen verblijfplaatsen van vleermuizen verstoord en wordt de (beperkte) functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen niet dusdanig aangetast dat de voorgenomen activiteit tot een wettelijke consequentie leidt.
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soort- of gebiedsbescherming. Er is geen nader onderzoek vereist en er hoeft geen ontheffing van de Wnb aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten in overeenstemming met de Wnb uit te mogen voeren. Door uitvoering van de quickscan natuurwaardenonderzoek heeft initiatiefnemer voldaan aan de zorgplicht zoals vermeld in Art. 1.11 van de Wnb.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 500 meter afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Op 1 juli 2015 is de PAS in werking getreden. De PAS is een gezamenlijke, samenhangende aanpak van alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau. De PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Door deze maatregelen kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden nieuwe economische activiteiten, zoals bedrijfsuitbreidingen die stikstofdepositie veroorzaken, worden toegelaten.
Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is, zoals genoemd, gelegen op circa 500 meter afstand van het plangebied. Om na te gaan of uitvoering van het bestemmingsplan mogelijk tot significant negatieve effecten kan leiden op instandhoudingsdoelen is met het rekenprogramma AERIUS Calculator de stikstofdepositie op beide Natura 2000-gebieden in gebracht voor zowel eindsituatie als de aanlegwerkzaamheden. Voor de resultaten wordt verwezen naar subparagraaf 5.7.1. Hier wordt gesteld dat van significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden geen sprake is en er geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming benodigd is.
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden (bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer) kan worden geconcludeerd dat in dit geval geen sprake is van een directe m.e.r.-plicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Hiertoe dient de vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden gehanteerd. Voor deze toets wordt verwezen naar Bijlage 5 van deze toelichting.
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie blijkt bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Dit project is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van het project.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemers verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Tubbergen heeft de archeologische verwachtingswaarden doorvertaald in bestemmingsplannen middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Het noordelijk deel van het plangebied is gedeeltelijk voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachtingswaarde en het zuidelijk deel gedeeltelijk van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk in het geval van:
Bovengenoemde oppervlaktes worden in dit geval niet gehaald. Archeologisch onderzoek kan daarom achterwege worden gelaten. Overigens is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met bijbehorende aanduidingen overeenkomstig het geldend bestemmingsplan overgenomen.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied zijn er verscheidene gemeentelijke- en rijksmonumenten gelegen. In figuur 5.3 is dit weergegeven. Deze monumenten worden met voorliggend initiatief echter niet in kwaliteit of uitstraling aangetast.
![]() |
Figuur 5.3 Uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over voorliggende ontwikkeling door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De bijbehorende standaard waterparagraaf is opgenomen in Bijlage 6 de van deze toelichting. Het waterschap adviseert hiermee positief.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten () uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschriften wordt verstaan.
van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In de bestemmingen is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
In hoofdstuk van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
De bestemming 'Horeca' is overeenkomstig het huidige bestemmingsplan opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor horecabedrijven in de categorie 1 en 2. De toegestane activiteiten zijn opgenomen in bijlage 2 van de regels. Tevens is wonen toegestaan, voorzover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft. Ondergeschikt zijn tevens speel-, groen- en nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen toegestaan.
In de bouwregels is opgenomen dat gebouwen dienen te worden gebouwd in het bouwvlak. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte is middels een aanduiding op de verbeelding van het bestemmingsplan aangegeven. Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw ten hoogste 2 meter bedraagt, voor de voorgevel bedraagt dit 1 meter. De bouwhoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 5 meter bedragen.
In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die voorziet in een borging van de uitvoering van de landschapsmaatregelen teneinde te komen tot een adequate landschappelijke inpassing. Tenslotte zijn er afwijkingen van de gebruiksregels opgenomen welke er in voorzien dat op ondergeschikte punten, middels een omgevingsvergunning, van deze regels kan worden afgeweken.
De bestemming 'Verkeer' is opgenomen ter plaatse van de ontsluitingen en de parkeervoorzieningen aan de westzijde van het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor verkeersdoeleinden met de daarbij behorende voorzieningen, zoals straatmeubilair, parkeervoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
In de bouwregels is opgenomen dat enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot de daarvoor bepaalde hoogte, zijn toegestaan. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Het noordelijk deel van het plangebied is gedeeltelijk voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachtingswaarde en het zuidelijk deel gedeeltelijk van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Tubbergen. Hierin zijn alle gemeentelijke kosten opgenomen en is vastgelegd dat het risico van planschade bij de initiatiefnemer ligt, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg naar de provincie toegezonden.
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hieruit is gebleken dat de zogenaamde 'korte procedure' van toepassing is. De bijbehorende standaard waterparagraaf is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De directe omwonenden zijn geïnformeerd door het organiseren van een informatieavond, waar de plannen uitgebreid zijn toegelicht.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er 4 zienswijzen ingediend. Naar aanleiding van deze zienswijzen zijn de regels, toelichting, verbeelding en het in de bijlage van de regels opgenomen erfinrichtingsplan gewijzigd. Voor een nadere toelichting op de zienswijzen en de daaruit voortkomende aanpassingen wordt verwezen naar de in Bijlage 7 openomen zienswijzennota.
Het vooroverleg is hiermee afgerond.