Plan: | Boskampstraat 23 & 25, Tubbergen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.TUBWPBOSKAMPSTR23-VG01 |
Aan de Boskampstraat 23 & 25 in Tubbergen is het bedrijf 'Kuiper Holland' gevestigd. Op basis van het geldende bestemmingsplan "Tubbergen" mag de gezamenlijke oppervlakte van bouwpercelen per bedrijf maximaal 5.000 m2 bedragen.
In de loop der jaren is het bedrijf gegroeid en zijn stapsgewijs naastgelegen percelen aangekocht. De totale bedrijfsperceeloppervlakte bedraagt op dit moment 13.141 m2. Dit betekent een overschrijding van het totale perceelsoppervlakte met 8.141 m2 ten opzichte van de maximale toegestane 5.000 m2. Formeel is daarmee sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan "Tubbergen" is binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' een wijzigingsbevoegdheid (artikel 5.7.2) opgenomen waarmee de gezamenlijke oppervlakte van bouwpercelen kan worden vergroot tot maximaal 20.000 m2. Aan deze afwijkingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden. De begrenzing van de kadastrale percelen wijzigt in voorliggend planvoornemen niet. In dit geval wordt feitelijk gezien slechts de planologische situatie in overeenstemming gebracht met de feitelijke eigendomssituatie.
Daarnaast heeft gemeente enkele voorwaarden gesteld voor principemedewerking aan voorgenoemd plan, zoals dat wordt voldaan aan de beleidsnotitie 'Bouwen & Parkeren 2018' en dat de geldende maximale bouwhoogtes van bebouwing hetzelfde blijft. Daarnaast heeft de gemeente aangegeven dat de totale perceeloppervlakte niet meer mag bedrgen dan 15.000 m2. Daar wordt per definitie aan voldaan, omdat de totale bedrijfsperceeloppervlakte (=gelijk aan de oppervlakte van het plangebied) 13.141 m2 bedraagt.
De voorliggende wijzigingsprocedure komt voor uit de wens om een bestaand bedrijfspand te vervangen. De strijdigheid met het bestemmingsplan kwam aan het licht bij de aanvraag omgevingsvergunning voor dit gebouw. De vervanging c.q. nieuwbouw is niet van invloed of strijdig op het aantal m2 bedrijfsoppervlak en valt daarom buiten de scope van dit wijzigingsplan, maar wordt waar relevant wel kort besproken.
Voorliggend wijzigingsplan geeft toepassing aan de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheid artikel 5.7.2. Daarbij wordt aangetoond dat aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan en de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologische oogpunt verantwoord is.
Het plangebied heeft betrekking op de gronden van Kuiper Holland. Het gaat concreet om de kadastrale percelen die bekend staan als sectie L, nummers: 5332, 8284, 8285, 8990, 8991, 9946 en 9947. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is hierop indicatief weergegeven met een rode ster en de rode omlijning. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in Tubbergen en de directe omgeving (Bron: PDOK) |
Het wijzigingsplan "Boskampstraat 23 & 25, Tubbergen" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Tubbergen". Dat bestemmingsplan is op 3 november 2014 door de gemeenteraad van Tubbergen vastgesteld. Daarnaast ligt het plangebied binnen de begrenzing van het "(veeg)bestemmingsplan kernen gemeente Tubbergen". Dat plan voorziet in enkele kleine wijzigingen aan de regels.
Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van de verbeelding het bestemmingsplan "Tubbergen" weergegeven. Het plangebied is indicatief aangegeven met de rode contour.
![]() |
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Tubbergen" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
In het geldende bestemmingsplan geldt in het plangebied de bestemming 'Bedrijventerrein' met een bouwvlak en enkele functieaanduidingen en maatvoeringseisen. In het grootste deel van plangebied geldt een maximum bouwhoogte van 10 meter. Aan de westzijde geldt een maximum bouwhoogte van 8 meter. Dit is in afbeelding 1.2 weergegeven met de rode stippellijn.
De gezamenlijke oppervlakte van bouwpercelen mag per bedrijf ten hoogste 5.000 m2 bedragen dan wel de op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaande grotere gezamenlijke oppervlakte. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met daarbij eveneens de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
Kuiper Holland overschrijdt de maximale oppervlakte van gezamenlijke bedrijfspercelen per bedrijf. De totale oppervlakte bedraagt 13.141 m2. De bestaande situatie is daarmee strijdig. In het bestemmingsplan "Tubbergen" is binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' een wijzigingsbevoegdheid (artikel 5.7.2) opgenomen waarmee de gezamenlijke oppervlakte van bouwpercelen kan worden vergroot tot maximaal 20.000 m2. Aan deze afwijkingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de planologische kaders om de hiervoor benoemde ontwikkeling mogelijk te maken. In hoofdstuk 4.1.1 worden het voornemen getoetst aan de voorwaarden gesteld aan de betreffende wijzigingsbevoegdheid.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op het vooroverleg.
Het dorp Tubbergen is een esdorp, ontstaan uit een concentratie van boerderijen aan de rand van de es bij een knooppunt van samenkomende regionale wegen. In de loop der tijd heeft zich langs deze wegen, en dan met name de huidige Grotestraat, een min of meer gesloten lint van bebouwing gevormd. Deze bebouwing bestond naast boerderijen uit ambachtelijke bedrijvigheid, een kerk en pastorie en een school.
De Grotestraat was rond 1855 reeds verhard. Het overige wegenpatroon bestond voornamelijk uit zandwegen die een verbinding vormden met de omliggende buurtschappen. De belangrijkste wegen hiervan waren de weg naar Geesteren en Langeveen (de huidige Hardenbergerweg) en de Reutummerweg. Tussen deze wegen ontstonden (korte) verbindingswegen waar zich incidenteel weer agrariërs vestigen. Voorbeelden van dergelijke wegen betreffen de Oranjestraat en de Molenstraat. Ook in de huidige ruimtelijke structuur van Tubbergen is deze historisch gegroeide radiale wegenstructuur, waarbij de van oudsher voorkomende wegen uit verschillende richtingen bijeenkomen in het centrum, nog goed herkenbaar.
Tot 1940 veranderde het patroon van het dorp Tubbergen niet wezenlijk. Slechts langs de bestaande wegen ontstond verdichting van bebouwing of vond aansluiting van bebouwing op de kern plaats. Verder ontstond aan de oostzijde van het dorp, min of meer achter de bebouwing langs de Grotestraat, een gebied met industriebebouwing ten behoeve van de zuivelfabriek. Pas na 1945 komen structurele uitbreidingen van het dorp tot stand. De eerste uitbreidingen hiervan liggen rondom het huidige centrumgebied, latere uitbreidingen zijn vooral in noordoostelijke en zuidoostelijke richting gesitueerd.
De ontwikkeling die het dorp heeft doorgemaakt als gevolg van deze stedelijke ontwikkeling wordt weergegeven in de (historische) topografische kaarten uit ± 1900, ± 1950 en ± 2016 in afbeelding 2.1.
![]() |
Afbeelding 2.1: Kaarten ± 1900 (links) ± 1950 (midden) en ± 2016 (rechts) Tubbergen (Bron: Provincie Overijssel/ ArcGIS) |
Het plangebied heeft betrekking op de gronden van het bedrijf Kuiper Holland (bestaande uit Kuiper Holland, Kuiper Eco en Exploitatiemaatschappij Golbach) in Tubbergen. Het bedrijf is gevestigd aan de Molenstraat 34 en de Boskampstraat nummer 23, 25, 31 en 31a. Deze vijf percelen zijn aangekocht in respectievelijk 1992, 2006, 2016 en 2017. Daarnaast zijn de gronden met nummer 5332 en 8991 ook in eigendom. De totale oppervlakte van de percelen bedraagt: 5.310 + 2.739 + 3.593 + 460 + 900 + 29 + 110 = 13.141 m2.
Kuiper Holland is een bedrijf dat hoogwaardige triplex fabriceert en is opgericht in 1953. Door de jaren heen is het bedrijf gegroeid waardoor het zowel aan de Molenstraat als aan de achtergelegen Boskampstraat is gevestigd. In 2018 heeft Kuiper Holland vanwege de groei een nieuw pand gebouwd aan de Boskampstraat 25 (op de percelen 9946 en 9947). Hierin wordt triplex gefabriceerd.
De locatie ligt in bestaand stedelijk gebied van Tubbergen. De ruimtelijke en functionele structuur van de directe omgeving bestaat voornamelijk uit woonpercelen (noord en west) en bedrijfspercelen van het bedrijventerrein. In afbeelding 2.1 is via een luchtfoto de huidige situatie in het plangebied weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1 Luchtfoto plangebied (Bron: PDOK) |
In de loop der jaren is het bedrijf gegroeid en zijn stapsgewijs naastgelegen percelen aangekocht. De totale bedrijfsperceeloppervlakte bedraagt op dit moment 13.141 m2. Dit betekent een overschrijding van het totale perceelsoppervlakte met 8.141 m2 ten opzichte van maximale toegestane 5.000 m2.
Kuiper Holland is zich niet bewust geweest van het feit dat hierdoor de oppervlakte van de percelen groter is dan het geldende bestemmingsplan toe staat. De vergroting van het aantal m2 was (en is nog steeds) vanuit bedrijfseconomische oogpunt noodzakelijk. De gronden zijn gefaseerd aangekocht vanwege groei van de onderneming,
Vanwege de strijd met het bestemmingsplan moet de feitelijke eigendomssituatie in overeenstemming worden gebracht met de planologische situatie. De begrenzing van de kadastrale percelen wijzigen niet. De begrenzing van de bestemmingsvlakken en de bouwvlakken wijzigt evenmin.
Nieuwbouw
De wijzigingsprocedure komt voor uit de wens om een bestaand bedrijfspand te vervangen. De strijdigheid met het bestemmingsplan kwam aan het licht bij de aanvraag omgevingsvergunning voor dit gebouw. De vervanging c.q. nieuwbouw vindt plaats binnen het bestaande bouwvlak en is niet van invloed op het toegestane aantal m2 bedrijfsoppervlak. De nieuwbouw valt daarom buiten de scope van dit wijzigingsplan. De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van dit gebouw kan worden ingediend nadat de wijzigingsprocedure is afgerond. In het kader van volledigheid wordt deze beoogde nieuwbouw beschreven in dit plan. Het gaat om het bedrijfspand op het perceel aan de Boskampstraat 23 (perceelnummer 9947). Dit pand is verouderd en niet functioneel voor opslag met stellingen. De wens is daarom om het bestaande pand te slopen en het nieuwere pand op nummer 25 uit te bereiden zodat er meer passende ruimte voor opslag ontstaat. Deze opslag is voor Kuiper Holland benodigd om de bedrijven maximaal te kunnen laten functioneren.
In afbeelding 3.1 zijn (voorlopige) gevelaanzichten van de beoogde uitbreiding weergegeven. In afbeelding 3.2 is de (voorlopige) plattegrond van de beoogde uitbreiding weergegeven. Het westelijke deel van de uitbreiding krijgt een maximale bouwhoogte van 8 meter, conform de maatvoeringseisen uit het geldende bestemmingsplan. Het oostelijke deel van de uitbreiding krijgt een maximale bouwhoogte van 10 meter, eveneens conform de maatvoeringseisen uit het geldende bestemmingsplan. In afbeelding 3.3 is de grens tussen deze maatvoeringsaanduidingen indicatief weergegeven. Opgemerkt wordt dat dit voorlopige tekeningen van de uitbreiding zijn. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen wordt het definitieve ontwerp ingediend. Deze zal in de basis niet veel afwijken van onderstaande afbeeldingen.
![]() |
Afbeelding 3.1: Gevelaanzichten (voorlopig) beoogde uitbreiding (Bron: Bureau Authentiek) |
![]() |
Afbeelding 3.2: Plattegrond beoogde uitbreiding (Bron: Bureau Authentiek) |
![]() |
Afbeelding 3.3: Weergave geldende maximum bouwhoogtes (Bron: Bureau Authentiek, bewerkt door BJZ.nu) |
Bij het opstellen van bestemmings- of wijzigingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersbewegingen die ontstaan door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van zowel de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW als de beleidsnotitie 'Bouwen en Parkeren 2018' van de gemeente Tubbergen. De kencijfers uit deze publicatie en beleidsnotitie zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
Qua verstedelijkingsgraad, stedelijke zone, hoofdgroep en type worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
In dit geval wordt het bouwvlak niet vergroot of verkleind. De begrenzing van de kadastrale percelen wijzigt niet. In dit geval wordt dus de planologische situatie in overeenstemming gebracht met de bestaande eigendomssituatie.
De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van het aantal bruto vloeroppervlak van gebouwen. Dat wordt met dit wijzigingsplan niet geregeld. Het bouwvlak wijzigt niet en het aantal toegestane oppervlak aan gebouwen evenmin. In de regels van dit bestemmingsplan wordt opgenomen dat bij aanvraag omgevingsvergunning gebouwen moet worden voldaan aan de beleidsnotitie 'Bouwen en Parkeren 2018'. Hiermee wordt aan de voorwaarde van de gemeente voldaan.
In het kader van de uitvoerbaarheid wordt de beoogde vervangende nieuwbouw in deze paragraaf besproken. Het te slopen pand heeft een oppervlakte van 1380 m2. De nieuwbouw c.q. uitbreiding van het pand bedraagt 1520 m2. Dit betekent dat er - op basis van het huidige beoogde bouwplan - 140 m2 bvo wordt toegevoegd. Dit betekent een toename van 1,47 parkeerplaatsen. Het bedrijfsterrein van Kuiper Holland is van voldoende omvang om in deze extra parkeerbehoefte te voorzien. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen moet dit concreet worden aangetoond. Dat is mogelijk. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.
Voor de ontwikkeling wordt uitgegaan van dezelfde uitgangspunten als voor het aspect parkeren. De gemiddelde verkeersgeneratie (voertuigbewegingen per weekdagetmaal) per 100 m2 bvo bedraagt 10. Dat betekent 14 extra verkeersbewegingen. De aanwezige wegenstructuur rondom het plangebied kan de bij deze ontwikkeling behorende verkeersgeneratie eenvoudig en verkeersveilig afwikkelen.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen voorliggende ontwikkeling.
In dit geval is er geen sprake van het toevoegen van nieuwe bouwmogelijkheden. De begrenzing van de kadastrale percelen wijzigen niet. Er wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan. In dit geval wordt dus de planologische situatie in overeenstemming gebracht met de bestaande eigendomssituatie.
Er wordt in het kader van de wijzigingsprocedure niet voorzien in extra bebouwing of het toevoegen van nieuwe planologisch (bouw)mogelijkheden die op basis van het geldende plan nog niet zijn toegestaan. Het gaat uitsluitend om bieden van meer bouwmogelijkheden bij een en hetzelfde bedrijf. De totale bouwmogelijkheden op het bedrijventerrein nemen niet toe. Het rijks- en provinciaal beleid wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.
In artikel 5.7.2 van het bestemmingsplan "Tubbergen" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van bouwpercelen tot maximaal 20.000 m2. Met het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid kan de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt worden. Hierna wordt het voornemen getoetst aan de gestelde voorwaarden.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van bouwpercelen tot maximaal 20.000 m2, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
In de loop der jaren is het bedrijf gegroeid en zijn stapsgewijs naastgelegen percelen aangekocht. De
totale bedrijfsperceeloppervlakte bedraagt op dit moment 13.141 m2. Dit betekent een overschrijding
van het totale perceelsoppervlakte met 8.141 m2 ten opzichte van maximale toegestane 5.000 m2.
Kuiper Holland is zich niet bewust geweest van het feit dat hierdoor de oppervlakte van de percelen
groter is dan het geldende bestemmingsplan toe staat. De vergroting van het aantal m2 was (en is nog
steeds) vanuit bedrijfseconomische oogpunt noodzakelijk. De gronden zijn gefaseerd aangekocht
vanwege groei van de onderneming, Kuiper Holland is een bedrijf dat hoogwaardige triplex fabriceert en
is opgericht in 1953. Door de jaren heen is het bedrijf gegroeid waardoor het zowel aan de Molenstraat
als aan de achtergelegen Boskampstraat is gevestigd.
De vergroting heeft betrekking op bestaande bedrijfspercelen op het bedrijventerrein van Tubbergen. Er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt niet aangetast. Zie hiervoor ook de diverse milieu- en omgevingsaspecten in Hoofdstuk 5.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggend wijzigingsplan voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.
De gemeenteraad van Tubbergen heeft de 'MijnOmgevingsvisie' op 16 maart 2021 vastgesteld. Hier zijn de bestaande waarden en toekomstige waarden vastgelegd. MijnOmgevingsvisie bestaat uit een beschrijving van de bestaande waarden en 11 verschillende speerpunten. Bij ontwikkelingen moet worden aangesloten op de bestaande waarden en wordt ook gekeken of er bij zoveel mogelijk speerpunten kan worden aangesloten.
Volgens de waardenkaart behorende bij de omgevingsvisie Tubbergen ligt het plangebied in de waarde 'kernen met woon- en centrumfunctie'. Hierbij wordt onder andere ingespeeld op voldoende vestigingsmogelijkheden voor bedrijven en ondernemers passend binnen het aanbod van de kern.
Een van de speerpunten is 'ruimte voor ondernemen'. De gemeente Tubbergen wil zorgen voor voldoende ontwikkelruimte voor bedrijven en voor plekken waar bedrijven zich kunnen vestigen. Zo wordt bijgedragen aan de werkgelegenheid en kunnen verschillende soorten bedrijvigheid ontstaan. Buiten de bedrijventerreinen zet de gemeente in op voldoende, duurzame en passende ruimte (huisvesting) voor ontwikkelingen. De ondernemers krijgen de ruimte door in te zetten op maatwerk en door flexibiliteit te bieden. Het is van belang dat de juiste functies op de juiste plek terecht komen.
De ontwikkeling levert een bijdrage aan het bovengenoemde speerpunt, waardoor initiatiefnemer ruimte wordt gegeven om aan het bedrijf een duurzaam toekomstperspectief te geven. Wat betreft de waardenkaart ligt het plangebied binnen de waarde 'kernen met een woon- en centrumfunctie', waarmee voldoende vestigingsmogelijkheden voor ondernemers binnen de kern wordt nagestreefd. Het voornemen past daarmee binnen de omgevingsvisie.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage. Waar relavant wordt ingegaan op de millieuaspecten. De wijzigingsbevoegdheid an sich maakt geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
In dit geval is geen sprake van het toevoegen van een geluidsgevoelig object. De aspecten industrie-, weg- en railverkeerslawaai in het kader van de Wgh zijn niet van toepassing. Voor de geluidsimpact van de ontwikkeling op de omgeving wordt verwezen naar paragraaf 5.5.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
In dit geval is een historisch bodemonderzoek door Dumea Milieu uitgevoerd. Voor de complete rapportage wordt verwezen naar Bijlage 1 van deze toelichting.
Gegeven het historische gebruik van de locatie en de resultaten van het historisch onderzoek kan, bij ruimtelijke ontwikkelingen een verkennend onderzoek noodzakelijk worden geacht, waarbij de omvang van de in het verleden aangetroffen bodemverontreiniging in beeld moet worden gebracht. Voor aanvang van de bouwwerkzaamheden wordt dit in beeld gebracht.
De Omgevingsdienst Twente (ODT) heeft het bodemonderzoek beoordeeld en concludeert het volgende:
Het vooronderzoek voldoet voldoende aan de geldende normen en richtlijnen. Voor deze administratieve wijziging van het bestemmingsplan is de bodemkwaliteit geen belemmering.
Voor het verlenen van de omgevingsvergunning, activiteit bouwen, voor de bouw/uitbreiding van het bedrijfspand kan de bodemkwaliteit (grondwater) wel een belemmering zijn. De actuele bodemkwaliteit moet worden vastgesteld waarbij moet worden vastgesteld of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (waarvan een spoedige sanering noodzakelijk is).
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
In dit geval worden geen gebruiks- of bouwmogelijkheden toegevoegd, omdat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend ziet op het aantal m² dat per bedrijfsperceel mag worden gebruikt. Het verruimen van het aantal m² dat één bedrijf aan percelen mag hebben zorgt niet direct voor een toename van stikstofdioxide en fijn stof. De luchtkwaliteit verslechtert niet als gevolg van deze ontwikkeling.
Tot slot wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
De regelgeving omtrent het vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleiding is vastgesteld in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is hierbij weergegeven met de blauwe ster.
![]() |
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving aangaande externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
In dit geval wordt het bouwvlak niet vergroot of verkleind. De begrenzing van de bestemmingsvlakken 'Bedrijventerrein' wijzigt evenmin. De toegestane milieucategorieën binnen het plangebied blijft ook ongewijzigd. In dit geval wordt de planologische situatie (maximaal toegestane oppervlakte van bedrijfspercelen) in overeenstemming gebracht met de feitelijke eigendomssituatie. Er vindt geen wijziging in de gebruiks- en bouwmogelijkheden plaats, met dien verstande dat het gehele plangebied nu door 1 mag bedrijf worden gebruikt in plaats van 3 of meer bedrijven. Het woon- en leefklimaat van omwonenden ten opzichte van de huidige situatie verandert niet.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval wordt geen nieuw milieugevoelig object toegevoegd. Het plan vormt geen belemmering voor omliggende bedrijvigheid.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied aan de ligt niet binnen een Natura 20000-gebied in het kader van de Wet natuurbescherming. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Springendal & Dal van de Mosbeek' ligt op een afstand van circa 3,2 kilometer. In dit geval wordt het bouwvlak niet vergroot of verkleind. De toegestane milieucategorieën binnen het plangebied blijft ook ongewijzigd. In dit geval wordt de planologische situatie in overeenstemming gebracht met de bestaande eigendomssituatie. De beoogde vervanging c.q. nieuwbouw van het bedrijfspand aan Boskampstraat 23 is niet van invloed op het aantal toegestane m2 bedrijfsoppervlak binnen het bedrijventerrein en valt daarom buiten de scope van dit wijzigingsplan. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van dit (gasloze) gebouw wordt beoordeeld of voor een dergelijk kleinschalig bouwplan een AERIUS-berekening wordt uitgevoerd. Gelet op deze afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat er naar verwachting geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Het plan is daarmee uitvoerbaar.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet binnen het concreet begrensde NNN. Het dichtstbijzijnde NNN gebied is gelegen op circa 650 meter afstand ten noorden van het plangebied. Gezien de onderlinge afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling en lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteit wordt gesteld dat als gevolg van voorliggend initiatief geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
In dit geval wordt dus de planologische situatie in overeenstemming gebracht met de bestaande eigendomssituatie. Het wijzigingsplan regelt niet de sloop- en of nieuwbouw van het betreffende bedrijfspand. De beoogde vervanging c.q. nieuwbouw van het bedrijfspand aan Boskampstraat 23 is niet van invloed op het aantal m2 bedrijfsperceeloppervlak en valt daarom buiten de scope van dit wijzigingsplan. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van dit (gasloze) gebouw wordt beoordeeld of voor een dergelijke ingreep een quickscan ecologie noodzakelijk is.
Op basis van de zorgplicht dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Opgemerkt wordt dat te allen tijde rekening wordt gehouden met de zorgplichtbepaling uit de Wet natuurbescherming.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Gronden binnen het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan "Tubbergen" voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met diverse functieaanduidingen die onderzoeksgrenzen bepalen. Deze geldende archeologische dubbelbestemming wordt overgenomen in dit wijzigingsplan om te voorzien in een compleet planologisch kader.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Met de vaststelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is het NWP 2016-2021 op enkele onderdelen gewijzigd. Tezamen geven beide documenten op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de NOVI wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vier stroomgebieden: Maas, Rijn, Schelde, Eems. Binnen het stroomgebied Rijn zijn er drie deelstroomgebieden: Rijn-Noord, Rijn-Oost en Rijn-West. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. Dit houdt in dat vooroverleg met het waterschap niet noodzakelijk is. Voor het volledige watertoetsresultaat wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze plantoelichting.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Hierna wordt de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse van het plangebied beschreven.
Waterhuishoudkundige aspecten plangebied
Algemeen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermings-, intrek- of waterwingebied.
Grondwater
Binnen het plangebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend.
Oppervlaktewater
In de huidige en toekomstige situatie is geen sprake van oppervlaktewater binnen het plangebied.
Hemelwater
In de huidige situatie is er sprake van verhard oppervlak (bebouwing/klinkers) binnen het plangebied. Dat verandert niet. Dit heeft daarmee ook geen invloed op de afvoer van hemelwater.
Afvalwater
Het afvalwater is en blijft aangesloten op de bestaande riolering. Het ter plaatse aanwezige rioolstelsel is dusdanig uitgevoerd dat het afvalwater van het toekomstige uitbreiding op dezelfde wijze kan worden afgevoerd.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een wijzigingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het wijzigingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het wijzigingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het wijzigingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het wijzigingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 3,2 kilometer van het plangebied. In paragraaf 5.6.2.1 wordt ingegaan op de effecten van het voornemen op Natura 2000-gebieden. Gelet op deze afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling, en het uitbreiden van een bedrijfshal op een bestaand bedrijfsperceel, wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied (zie ook paragraaf 5.6).
Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Drempelwaarde Besluit m.e.r.
Dit wijzigingsplan voorziet in principe in een directe eindbestemming 'Bedrijventerrein' voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit wijzigingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling (zowel de uitbreiding als functiewijziging) die niet wordt genoemd in onderdeel C en D van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. In voorliggend geval is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject aangezien gelet op de aard en de omvang van de ontwikkeling, er sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is dan genoemd in onderdeel C en D van het Besluit m.e.r. Het voorliggende initiatief heeft geen grote extra verkeersaantrekkende werking (zie paragraaf 3.2.2). Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit wijzigingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschriften wordt verstaan.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In paragraaf 6.3 wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het plan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Bedrijventerrein (Artikel 3 )
Overeenkomstig het bestemmingsplan "Tubbergen" is de enkelbestemming 'Bedrijventerrein' overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Op de voor 'Bedrijventerrein' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in de bestemmingsomschrijving. De gezamenlijke oppervlakte van bouwpercelen mag per bedrijf 5.000 m2 zijn en is met dit wijzigingsplan verhoogd naar hoogstens 15.000 m2. Dit omdat dit ronde getal aansluit bij de omvang van de percelen en nog ruimte overlaat voor een eventuele kleine uitbreiding in de toekomst (de totale bedrijfsperceeloppervlakte bedraagt op dit moment 13.141 m2).
Waarde - Archeologie (Artikel 4 )
Overeenkomstig het bestemmingsplan "Tubbergen" is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. De regels behorend bij deze bestemming zijn overgenomen van het bestemmingsplan "Tubbergen".
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmings- of wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een planschadeovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee zijn de eventuele kosten voortkomend uit planschade voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke kosten, waaronder leges, komen eveneens voor rekening van de aanvrager.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het ontwerpwijzigingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg, voorgelegd aan de provincie Overijssel.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Dit houdt in dat vooroverleg met het waterschap niet noodzakelijk is. Voor het volledige watertoetsresultaat wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze plantoelichting.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de kleinschaligheid, de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is afgezien van een voorontwerp wijzigingsplan en wordt er direct een ontwerp-wijzigingsplan ter inzage gelegd, waarop de gebruikelijke bezwaar- en beroepsmogelijkheden van toepassing zijn.
In overeenstemming met artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is met ingang van 8 maart 2023 het ontwerpwijzigingsplan "Boskampstraat 23 & 25, Tubbergen" voor een ieder voor zes weken ter inzage gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan met de hierbij behorende stukken kon tijdens de openingsuren in het gemeentehuis worden ingezien. Ook was het ontwerp te raadplegen op de website www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gedurende de hiervoor genoemde termijn kon een ieder mondeling dan wel schriftelijk zienswijzen kenbaar maken. Er is één reclamant die gebruik heeft gemaakt van het recht om een zienswijze in te dienen. De zienswijze is door de gemeente Tubbergen van een reactie voorzien, zie hiervoor Bijlage 3 van deze toelichting. De zienswijze heeft niet geleid tot het niet vaststellen van het wijzigingsplan.