Plan: | Tubbergen, De Marke - Bizetstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.TUBBPBIZETSTR-VG01 |
Aan de Bizetstraat 18 in de kern Tubbergen (gemeente Tubbergen) bevindt zich het perceel van de voormalige basisschool de Marke. Deze basisschool is inmiddels gesloopt en de gemeente Tubbergen is voornemens om ter plaatse van het perceel de realisatie van zes starterwoningen mogelijk te maken.
De realisatie van de woningen op het perceel is niet mogelijk, aangezien dit niet past binnen de bestemming 'Maatschappelijk' waarover het perceel op basis van het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen' beschikt. De gemeente Tubbergen is dan ook voornemens de bestemming dusdanig te wijzigen, zodat de gewenste kleinschalige woningbouwontwikkeling mogelijk wordt.
Zoals reeds gesteld is de gewenste ontwikkeling niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen'. Dit maakt een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Aangetoond zal worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een ‘goede ruimtelijke ordening'.
Het plangebied betreft het perceel aan de Bizetstraat 18 en een deel van de aangrenzende groen- en verkeersbestemming, in het oosten van de kern Tubbergen (gemeente Tubbergen).
In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied in de kern Tubbergen en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Met de rode omlijning is de indicatieve begrenzing van het plangebied aangegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in de kern Tubbergen en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: ArcGIS) |
Het bestemmingsplan "Tubbergen, De Marke - Bizetstraat" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Tubbergen'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Tubbergen op 6 januari 2015.
Opgemerkt moet worden dat daarnaast eveneens de bestemmingsplannen 'Facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen' en 'Grote kernen, herziening bijgebouwenregeling' van toepassing zijn. De regels van deze bestemmingsplannen zijn in voorliggend bestemmingsplan doorvertaald en behoeven geen nadere toelichting,
Op basis van het bestemmingsplan 'Tubbergen' beschikt het plangebied over de bestemming 'Maatschappelijk' met de functieaanduiding 'speelvoorziening' en de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer'. Binnen de maatschappelijke bestemming bevindt zich een bouwvlak waarop een maatvoering voor de bouw- en goothoogte is opgenomen.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven, waarop het plangebied met de rode omlijning is aangegeven.
![]() |
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Tubbergen' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
'Maatschappelijk'
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen met daaraan ondergeschikt onder andere speelvoorzieningen, met dien verstande dat speelvoorzieningen in de vorm van speelplaatsen/ sport- c.q. trapvelden met de hierbij behorende voorzieningen buiten het bouwvlak uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening'.
Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd en ter plaatse van het bouwvlak geldt een maximum voor de goot- en bouwhoogte van gebouwen (respectievelijk 4 en 7 meter, vanwege de geldende maatvoering). Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 1 meter mag bedragen, tenzij deze achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan zijn gesitueerd. Dan bedragen deze ten hoogste 2 meter. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
'Groen'
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder andere groenvoorzieningen, in- en uitritten en voet- en fietspaden.
Ter plaatse mogen geen gebouwen worden gebouwd en voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 meter mag bedragen en de bouwhoogte van kunstwerken ten hoogste 5 meter mag bedragen. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 meter bedragen.
'Verkeer'
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen, kunstwerken en -objecten en speelvoorzieningen.
Ter plaatse mogen geen gebouwen worden gebouwd en de bouwhoogte van kunstwerken, kunstobjecten of speeltoestellen mag ten hoogste 5 meter bedragen. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag ten hoogste 3 meter bedragen en de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van verkeersgeleiding en wegverlichting mag niet meer bedragen dan 8 meter.
Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen' beschikt het plangebied over de bestemming 'Maatschappelijk'. Het ontwikkelen van woningbouw ter plaatse van deze bestemming is niet toegestaan. Daarnaast bevindt zich te ter plaatse van een gewenste ontsluitingsweg momenteel een groenbestemming op basis waarvan deze weg niet is toegestaan.
Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. In hoofdstuk 3 is de beschrijving van het voorgenomen plan opgenomen. Hoofdstuk 4 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.
Het dorp Tubbergen is een esdorp, ontstaan uit een concentratie van boerderijen aan de rand van de es bij een knooppunt van samenkomende regionale wegen. In de loop der tijd heeft zich langs deze wegen, en dan met name de huidige Grotestraat, een min of meer gesloten lint van bebouwing gevormd. Deze bebouwing bestond naast boerderijen uit ambachtelijke bedrijvigheid, een kerk en pastorie en een school.
De Grotestraat was rond 1855 reeds verhard. Het overige wegenpatroon bestond voornamelijk uit zandwegen die een verbinding vormden met de omliggende buurtschappen. De belangrijkste wegen hiervan waren de weg naar Geesteren en Langeveen (de huidige Hardenbergerweg) en de Reutummerweg. Tussen deze wegen ontstonden (korte) verbindingswegen waar zich incidenteel weer agrariërs vestigen. Voorbeelden van dergelijke wegen betreffen de Oranjestraat en de Molenstraat. Ook in de huidige ruimtelijke structuur van Tubbergen is deze historisch gegroeide radiale wegenstructuur, waarbij de van oudsher voorkomende wegen uit verschillende richtingen bijeenkomen in het centrum, nog goed herkenbaar.
Tot 1940 veranderde het patroon van het dorp Tubbergen niet wezenlijk. Slechts langs de bestaande wegen ontstond verdichting van bebouwing of vond aansluiting van bebouwing op de kern plaats. Verder ontstond aan de oostzijde van het dorp, min of meer achter de bebouwing langs de Grotestraat, een gebied met industriebebouwing ten behoeve van de zuivelfabriek. Pas na 1945 komen structurele uitbreidingen van het dorp tot stand. De eerste uitbreidingen hiervan liggen rondom het huidige centrumgebied, latere uitbreidingen zijn vooral in noordoostelijke en zuidoostelijke richting gesitueerd.
De ontwikkeling die het dorp heeft doorgemaakt als gevolg van deze stedelijke ontwikkeling wordt weergegeven in de (historische) topografische kaarten uit ± 1900, ± 1950 en ± 2016 in afbeelding 2.1.
![]() |
Afbeelding 2.1 Kaarten ± 1900 (links) ± 1950 (midden) en ± 2016 (rechts) Tubbergen (Bron: Provincie Overijssel/ ArcGIS) |
Het plangebied betreft het perceel van de voormalige basisschool de Marke en een deel van de naastgelegen groen- en verkeersbestemming. Het plangebied bevindt zich hoofdzakelijk aan de Bizetstraat 18, in het oosten van de kern Tubbergen.
De ruimtelijke en functionele structuur van de directe omgeving van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit woningbouw. Zo wordt het plangebied in het noorden begrensd door een voetpad met daarachter woningen, in het oosten eveneens door woningen en in het zuiden door de Bizetstraat met daarachter eveneens woningen. Tot slot wordt het gebied in het westen begrensd door een groenstrook en een weg die aansluit op de van Goghstraat. Deze weg is bedoeld voor langzaam verkeer.
In afbeelding 2.2 is het plangebied weergegeven op een luchtfoto (zie rode omlijning voor het plangebied).
![]() |
Afbeelding 2.2 Luchtfoto plangebied (bebouwing inmiddels gesloopt) (Bron luchtfoto: Provincie Overijssel) |
Op de luchtfoto in afbeelding 2.2 is de bebouwing van de voormalige basisschool de Marke weergegeven. In tegenstelling tot wat deze luchtfoto weergeeft is deze bebouwing inmiddels niet meer aanwezig. Het perceel is momenteel dan ook braakliggend.
In hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.
Binnen de gemeente Tubbergen is behoefte aan betaalbare jongerenhuisvesting. De gemeente wenst in de meest urgente behoefte te voorzien met de woningbouw van in totaal zes starterswoningen. Deze woningen worden gerealiseerd ter plaatse van een inbreidingslocatie, te midden van een woonwijk aan de Bizetstraat 18 in de kern Tubbergen.
De realisatie vindt plaats volgens het principe van Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (in het vervolg: CPO), waarbij de toekomstige woningeigenaren gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het realiseren van hun eigen woningen. De eigenaren hebben hierbij vrijheid in het ontwerp van de woningen, zolang wordt voldaan aan de door de gemeente gestelde randvoorwaarden (de bouwregels binnen voorliggend bestemmingsplan). Hierdoor sluiten de woningen ondanks de vrijheid in het ontwerp aan bij de woningen in de directe omgeving.
De gewenste zes starterswoningen worden gerealiseerd in de vorm van vier rijwoningen en een twee-onder-een-kapwoning. De nokrichting van de woningen loopt haaks aan de kavelrichting en de woningen beschikken over een schilddak. Daarnaast zijn de ruiten in de zijgevels van de rijwoningen op de bovenverdieping voorzien van ramen met ondoorzichtig glas.
De kavelgrootte van de woningen is bewust beperkt in omvang is gehouden, namelijk tot maximaal 250 m². Dit is de maximale grootte voor starterskavels. De kavels worden voorzien van een woonbestemming met een bouwvlak. De twee-onder-een-kapwoning beschikt in totaal over vier parkeerplaatsen, namelijk op eigen terrein. Ten behoeve van de rijwoningen beschikken zich parkeerplaatsen in de openbare ruimte.
In afbeelding 3.1 is een impressie van de indeling en verkaveling van het plangebied opgenomen.
![]() |
Afbeelding 3.1 Indeling en verkaveling voor de zes woningen binnen het plangebied (Bron: Gemeente Tubbergen) |
Het plangebied wordt ontsloten via een nog te realiseren weg, die wordt voorzien van een verkeersbestemming, en een nog te realiseren voetpad, die wordt voorzien van een groenbestemming. De weg en het voetpad worden aangesloten op de bestaande weg (de Bizetstraat) en het bestaande voetpad. Tevens wordt een deel in het westen van het plangebied eveneens voorzien van een verkeersbestemming, namelijk ten behoeve van de ontsluiting van twee bestaande woningen (nummers 21 en 23 in afbeelding 3.1).
De gronden in het oosten van het plangebied worden, evenals de kavels van de te realiseren woningen, voorzien van een woonbestemming (zonder bouwvlak). Deze gronden worden aan de gronden van de bestaande woningen aan de oostzijde van het plangebied gevoegd (nummers 73, 75, 77, 79, 81 en 83 in afbeelding 3.1), waardoor deze worden voorzien van een grotere tuin.
De overige gronden binnen het plangebied, de gronden die niet tot de kavels, wegen of paden behoren, worden ingevuld met groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen en het vijftal parkeerplaatsen (zuiden).
De stedenbouwkundige opzet van het plangebied is, gelet op de situering van de woningen in de nabije omgeving, zeer passend en leidt mede hierdoor tot een stedenbouwkundig verantwoord beeld.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Tubbergen hanteert hiervoor de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren'. In deze notitie zijn geen kencijfers opgenomen ten aanzien verkeersgeneratie. Hiertoe wordt de rekentool van het CROW aangehouden.
Voor het plangebied binnen de gemeente Tubbergen gelden de volgende uitgangspunten:
Op basis van bovenstaande uitgangspunten, de rekentool van het CROW (bestaand) en de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW (gewenst) zijn de bestaande verkeersgeneratie en de verkeersgeneratie die voorliggende ontwikkeling oplevert berekend.
Bestaande verkeergeneratie
In de bestaande situatie is rekening gehouden met de verkeersgeneratie van een basisschool met 6 lokalen, waarvan 3 lokalen in de onderbouw en 3 lokalen in de bovenbouw.
Voor de school geldt een bestaande verkeersgeneratie van 190 verkeersbewegingen per openingsdag (aankomst + vertrek).
Gewenste verkeergeneratie
Gemiddeld levert de ontwikkeling de volgende verkeersgeneratie op:
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in totaal gemiddeld (29,6 + 15,6 =) 45,2 verkeersbewegingen per dag oplevert.
Conclusie
Ervan uitgegaan wordt dat de voormalige basisschool vijf dagen in de week geopend is geweest, dit leidt tot een bestaande verkeersgeneratie van (5 x 190 =) 950 verkeersbewegingen per week. Als gevolg van de gewenste ontwikkeling zijn dit (45,2 x 7 = 316,4) afgerond 317 verkeersbewegingen per week.
De ontwikkeling heeft dan ook een relatief forse vermindering van (950 - 317 =) 633 verkeersbewegingen per week tot gevolg. Het plangebied wordt voor onder meer gemotoriseerd verkeer ontsloten via de Bizetstraat en voor langzaam verkeer, zoals fietsers en wandelaars, via een bestaande weg (aansluitend op de van Goghstraat) en een bestaand voetpad.
Het aspect 'verkeer' levert geen belemmering op voor voorliggende ontwikkeling.
Op basis van de uitgangspunten uit paragraaf 3.2.1 en de parkeernormen van de gemeente Tubbergen zijn in het kader van voorliggende ontwikkeling de bestaande en gewenste parkeerbehoefte berekend.
Bestaande parkeerbehoefte
In de bestaande situatie is rekening gehouden met de parkeerbehoefte van een basisschool met 6 lokalen. Aansluitend op het perceel van de school was een strook ten behoeve van het halen en brengen van kinderen aanwezig. In de daadwerkelijke parkeerbehoefte werd niet op eigen terrein, maar in de directe omgeving, voorzien.
Voor de school geldt een bestaande parkeerbehoefte van (6 lokalen x 0,75 parkeerplaatsen per lokaal = 4,5) afgerond 5 parkeerplaatsen.
Gewenste parkeerbehoefte
De gewenste ontwikkeling levert de volgende parkeerbehoefte op:
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in totaal een parkeerbehoefte van (8 + 4,4 = 12,4 ) afgerond 13 parkeerplaatsen oplevert.
Conclusie
Voor wat betreft de twee-onder-een-kapwoning beschikken de twee woningen over een garage met oprit, waardoor per woning van dit type 2 parkeerplaatsen aanwezig zijn. In totaal zijn dit (2 x 2 =) 4 parkeerplaatsen. Daarnaast worden in de openbare ruimte 5 parkeerplaatsen aangelegd. Tevens zijn in de directe omgeving 5 bestaande parkeerplaatsen aanwezig, ten dienste van de voormalige basisschool. Deze parkeerplaatsen blijven behouden en worden aangewend voor de nieuwe functie.
In totaal zijn als gevolg van de gewenste ontwikkeling dan ook (4 + 5 + 5 =) 14 parkeerplaatsen aanwezig. Geconcludeerd wordt dat ruimschoots aan de behoefte van 13 parkeerplaatsen kan worden voldaan. De ontwikkeling heeft dan ook een verlichting van de parkeerdruk in de omgeving tot gevolg.
In artikel 9.1 van de regels zijn ter waarborging bepalingen opgenomen, waarmee wordt verzekerd dat voor de gewenste ontwikkeling voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. Voorliggend voornemen raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
“Ladder voor duurzame verstedelijking”
Wat de “Ladder voor duurzame verstedelijking” betreft is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang. Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet voorzien wordt in een woningbouwlocatie of andere stedelijk ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4).
Voorliggend voornemen voorziet in maximaal zes grondgebonden woningen. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Desondanks wordt op deze plaats een kwantitatieve en kwalitatieve onderbouwing gegeven voor voorliggend voornemen:
Op basis van de regionale woningbouwafspraken heeft de gemeente Tubbergen voor de periode 2016 – 2027 in totaal 585 woningen toe te voegen (zie paragraaf 4.3.1 van deze toelichting). De gemeentelijke 'Uitvoeringsnota Woningbouw 2018' gaat uit van het clusteren van de aantallen woningen voor de grote kernen en het clusteren van de aantallen woningen voor de kleine kernen, ten behoeve van het realiseren van de juiste plannen. Op basis van deze clustering is binnen “grote kernen” nog voldoende ruimte aanwezig om de zes gewenste starterswoningen te realiseren. Overigens zijn deze zes woningen in het programma reeds enkel en alleen gereserveerd voor de kern Tubbergen.
Op basis van het actuele document “Naar betere kwalitatieve afwegingen voor de Tubbergse woningmarkt” (2018) blijkt dat onder andere behoefte is aan woningen voor de doelgroep starters. Ten aanzien van deze doelgroep moet op kleine schaal (in beperkte aantallen) in (tijdelijke) nieuwbouwinitiatieven worden voorzien, waarbij de meest urgente woningvraag wordt bediend. Voorliggend bestemmingsplan voldoet hieraan.
Geconcludeerd wordt dat geen verdere toetsing aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking” noodzakelijk is en dat voorliggend voornemen voldoet aan het rijksbeleid.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de - voor dat ontwikkelingsperspectief - geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.2 (Principe van concentratie) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.2, lid 1: Principe van concentratie
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Voorliggende ontwikkeling is in overeenstemming met de woningbehoefte binnen de regio Twente en de gemeente Tubbergen, zoals gebleken in paragraaf 4.1.2 en later eveneens blijkt uit paragraaf 4.3.1 en paragraaf 4.4.2. Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling voldoet aan de lokale behoefte van de bijzonder doelgroep starters op de woningmarkt.
Gelet hierop wordt geconcludeerd dat dit plan voldoet aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Lid 1
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Lid 2
In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
Lid 3
In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
Lid 4
De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Uit de gemeentelijk woonvisie (zie paragraaf 4.4.2 van deze toelichting) blijkt dat binnen de kern Tubbergen behoefte is aan de zes starterswoningen die gerealiseerd worden binnen voorliggende ontwikkeling. Deze woonvisie is opgesteld op basis van het actuele regionale beleid (zie paragraaf 4.3.1 van deze toelichting). De ontwikkeling is dan ook zowel in overeenstemming met de regionale als de gemeentelijke behoefte.
Gelet hierop wordt voldaan aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
In voorliggend geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In de stedelijke omgeving is de uitdaging om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van de woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten.
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.
![]() |
Afbeelding 4.2 Uitsnede Ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
“Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken”
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Toetsing van het initiatief aan de “Ontwikkelingsperspectieven”
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van zes starterswoningen en sluit daarom aan bij de ambitie om ter plaatse, zowel kwantitatief als kwalitatief, te voorzien in de lokale woningbehoefte. De ontwikkeling vindt plaats op een voormalige schoollocatie binnen de kern Tubbergen, waardoor geen uitbreiding van de kern noodzakelijk is. Daarnaast vormt de ontwikkeling geen belemmering voor de overige functies in de directe omgeving, onder meer vanwege het feit dat zich hier hoofdzakelijk woonfuncties bevinden. De te realiseren woningen passen tot slot vanwege het ontwerp en de gestelde randvoorwaarden van de gemeente, zowel vanuit stedenbouwkundig als vanuit functioneel oogpunt, goed in de nabije omgeving. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De “Natuurlijke laag” en de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” kunnen in voorliggend geval buiten beschouwing blijven, vanwege de binnenstedelijke ligging van het plangebied en het feit dat de natuurlijke waarden ter plaatse niet meer voorkomen. Daarnaast wordt de “Laag van de beleving” buiten beschouwing gelaten, aangezien geen kenmerken of elementen vanuit deze laag op het plangebied van toepassing zijn.
1. De 'Stedelijke laag'
In de “Stedelijke laag” ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten.
Het plangebied bevindt zich in de gebiedstypen “Woonwijken 1955 - nu” en "Informele trage netwerk", dit is in afbeelding 4.3 weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.3 Uitsnede Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
“Woonwijken 1955 – nu”
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
“Informele trage netwerk”
Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien. Van oudsher verbonden deze routes vaak de kernen met het ommeland en met elkaar. Doordat bepaalde schakels in dit netwerk in de loop van de tijd zijn verdwenen (ruilverkaveling, opwaardering tot hoofdinfrastructuur en individuele ingrepen door particuliere grondeigenaren) is er sprake van discontinuïteit. Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken) , dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.
Toetsing van het initiatief aan de “Stedelijke laag”
Het realiseren van de woningbouwontwikkeling ter plaatse van het plangebied is zowel vanuit functioneel als vanuit stedenbouwkundig oogpunt passend in de nabije omgeving. De gewenste verkavelingsstructuur en de ontwikkeling volgens het CPO principe is passend bij de huidige tijd. De nieuwe bebouwing voegt zich daarnaast, vanwege de randvoorwaarden die gelden op basis van voorliggend bestemmingsplan, qua aard, maat en het karakter naar het grotere geheel (de woningen in de nabij omgeving). De bebouwing is, vanwege het CPO principe, als onderdeel van het grotere geheel toch herkenbaar. De groenstructuur binnen het plangebied sluit daarnaast eveneens goed aan bij het reeds aanwezige groen in de wijk.
Het voetpad, ten noorden van het plangebied, is onderdeel van het bestaande padennetwerk en blijft binnen de ontwikkeling behouden. De ontwikkeling draagt bij aan dit netwerk als gevolg van het realiseren van een voetpad aansluitend op het bestaande voetpad.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit op de kenmerken en uitgangspunten van de “Stedelijke laag”.
Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Begin 2016 is de bestuursovereenkomst woonafspraken Twente door de gemeente Tubbergen ondertekend. Onderdeel van deze overeenkomst is een Regionaal Woningbouwprogramma (RWP Twente). De meest recente RWP Twente (april 2017) betreft een actualisatie waarin marktinzichten over woningvraag- en aanbod zijn meegenomen.
Op basis hiervan is aan Tubbergen het in afbeelding 4.4 weergegeven woningbouwprogramma toegekend.
![]() |
Afbeelding 4.4: Woningvraag en -aanbod gemeente Tubbergen (periode 2017 t/m 2026) (Bron: Stec Groep) |
In Tubbergen bedraagt de netto-woningvraag in de periode t/m 2026 maximaal 585 woningen. Met plannen met directe bouwtitel en uitwerkingsplichten voorziet Tubbergen op dit moment in zo’n 40% van de woningvraag voor deze periode. De gemeente Tubbergen bouwt enkel voor de lokale behoefte, zoals dat is bepaald in de Regionale Woonvisie. De woonafspraken van de regio zijn doorvertaald in de gemeentelijke 'Woonvisie 2016+' (zie paragraaf 4.4.2).
Voorliggende ontwikkeling is in overeenstemming met het gemeentelijk woonbeleid, zoals later blijkt uit paragraaf 4.4.2 van deze toelichting. Het gemeentelijk woonbeleid betreft onder andere een doorvertaling van de woonafspraken die gemaakt zijn uit de regio, waardoor eveneens aan het regionaal beleid wordt voldaan.
Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling past binnen het 'Regionale Woonprogrammering Twente'.
De structuurvisie 'Op en top Tubbergen', vastgesteld door de gemeenteraad op 14 maart 2016, is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Tubbergen. In de structuurvisie wordt vooruit gekeken naar 2025 en een doorkijk gegeven naar 2030. De structuurvisie vormt het afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen/initiatieven in de gemeente. De structuurvisie bindt alleen de gemeente, er is geen sprake van rechtstreekse bindende werking naar burgers.
De rode draad door de structuurvisie vormt de samenhang tussen de begrippen 'sociaal', 'vitaliteit' en 'ruimte'. Deze begrippen beïnvloeden elkaar continu en alleen in een goede balans dragen ze bij aan leefbaarheid, vitaliteit en (ruimtelijke) kwaliteit. Deze begrippen hebben in deze structuurvisie een plek gekregen in de drie hoofdkeuzes: een vitale sociale infrastructuur, economische dynamiek en vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.
Aantrekkelijk wonen is een belangrijke troefkaart van Tubbergen! Die kracht wil de gemeente verder versterken, samen met de bewoners. Het gaat hierbij om veel meer dan alleen de woningen: voorzieningen, inrichting openbare ruimte, bereikbaarheid van (werk)locaties elders en natuurlijk identiteit en saamhorigheid. De gemeente schept de voorwaarden en ondersteunt waar mogelijk.
Binnen Tubbergen is geen sprake van structurele leegstand. Om te voorkomen dat dit op termijn ontstaat, stuurt de gemeente op een geleidelijke woningbouwontwikkeling, op de juiste locatie(s) èn afgestemd op de lokale behoefte voor zowel ouderen als ook jongeren en doorstromers. De gemeente staat open voor (Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap en vrije kavels, zowel voor (en door) ouderen als jongeren.
Relevante randvoorwaarden en uitgangspunten voor initiatieven binnen het thema 'wonen' zijn in dit geval:
Omdat de toekomst niet voorspeld kan worden, wordt alleen op hoofdlijnen uitspraken gedaan over het mogelijke (woon- en werk)programma. Kwaliteit staat hierbij voorop! Dit betekent dat een ontwikkeling zich goed moet voegen in haar omgeving, functioneel en in uitstraling. Daarom zijn gebiedstypen benoemd op de kernkaarten. Dit geeft de wenselijke ontwikkelingsrichting weer, met de huidige situatie als vertrekpunt. Het gebiedstype vormt onderdeel van het referentie kader bij beoordeling van initiatieven.
Tubbergen is een van de drie hoofdkernen met een goed voorzieningenaanbod. Er zijn kansen voor wonen in combinatie met zorg, in de nabijheid van die voorzieningen. Inbreiding gaat voor uitbreiding, mits dit niet ten koste gaat van de identiteit, karakteristiek en een aangenaam woon- en leefklimaat. Dit betekent bijvoorbeeld dat de karakteristieke open gebieden als Eeshofbos (Hardenbergerweg) en het sportveld (Dr Schaepmanstraat), ook in de toekomst open zullen blijven. Dit geldt ook voor het gebied tussen de Reutummerweg en de Weleveldstraat. Deze inprikker vanuit het buitengebied tot in de kern is identiteit bepalend. Daarnaast is een buffer tussen woon- en werkgebied wenselijk.
In de Woonvisie (zie paragraaf 4.4.2 in deze toelichting) is opgenomen dat voor de komende periode een kwantitatieve en een kwalitatieve woningbouwopgave wordt gezien. Vooralsnog is de kwaliteit van huurwoningen binnen de gemeente toereikend en is er geen aanleiding voor grootschalige herstructurering. Aan de oostzijde van de Reutummerweg zijn mogelijkheden aanwezif voor kleinschalig werken, waarbij evenals bij woningbouw geldt dat een goede landschappelijke inpassing voorop staat.
In afbeelding 4.5 is de kernkaart voor Tubbergen weergegeven. Hierin is het vorenstaande vertaald. Het plangebied wordt in deze kaart globaal aangegeven met de rode ster.
![]() |
Afbeelding 4.5 Uitsnede Structuurvisie Tubbergen (Bron: gemeente Tubbergen) |
Het plangebied valt structuurvisiekaart in zijn geheel binnen het woongebied.
Kwaliteit door dynamiek is het motto. Ontwikkelingen zijn dus van harte welkom, want stilstand (geen investeringen) is echt achteruitgang. Echter niet alles kan zomaar overal ontwikkeld worden. Een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing gebaseerd op de specifieke gebiedskenmerken staat voorop. Wat een goede inpassing is, is maatwerk voor ieder initiatief. Voor de gemeente betekent een goede ruimtelijke inpassing in ieder geval:
Wanneer een initiatief strijdig is met het bestemmingsplan, wordt een afweging gemaakt of wel of geen medewerking wordt verleend. Bij deze afweging wordt ook deze structuurvisie betrokken. Gekeken wordt eerst of de aanvraag in het algemeen passend is (bijvoorbeeld functioneel). Wanneer dit het geval is, is een volgend (minstens zo belangrijk) aandachtspunt of een goede ruimtelijke inpassing gewaarborgd is. Hierbij geldt ook dat respect tonen voor waarden niet betekent dat geen vernieuwing mogelijk is.
De woningbouwontwikkeling die binnen voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt sluit aan bij het ter plaatse geldende gebiedstype, te weten het type woongebied (zie afbeelding 4.5). Voorliggende woningbouwontwikkeling is kleinschalig van aard en voorziet in de meest urgente vraag naar betaalbare woningen voor jongeren/starters binnen de gemeente. Vanwege de kleinschaligheid is de ontwikkeling een geleidelijke ontwikkeling van de woningvoorraad.
Het voornemen vindt plaats op een inbreidingslocatie, waardoor sprake is van zuinig ruimtegebruik. Een inbreidingslocatie heeft met het oog op het zuinig ruimtegebruik dan ook de voorkeur boven uitbreiding, mits de omgevingskwaliteit in de kern niet aangetast wordt. Binnen het voornemen wordt de omgevingskwaliteit niet aangetast, daarnaast is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving niet van toepassing.
Dit is in voorliggend geval niet aan de orde, aangezien de kavels van de woningen zo zijn gesitueerd dat deze aansluiten op de nabije bestaande woonomgeving. Het ontwerp van de woningen geschiet volgens het CPO principe, waarvoor de gemeente op basis van de structuurvisie open staat. Er gelden geen regels, op de randvoorwaarden die gesteld zijn door de gemeente na (bouwregels die gelden op basis van voorliggend bestemmingsplan). Deze randvoorwaarden zorgen ervoor dat de nieuwe bebouwing, evenals de verkaveling, passend aansluit bij de bestaande woonbebouwing.
In paragraaf 3.2 en paragraaf 5.5 van deze toelichting blijkt dat geen verkeers- en parkeeroverlast of overige hinder ontstaat, als gevolg van de voorgenomen kleinschalige woningbouwontwikkeling. Voorliggend voornemen betreft, overeenkomstig de structuurvisie, een ontwikkeling op de juiste locatie(s) èn is afgestemd op de lokale behoefte, in voorliggend geval jongeren.
Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijk structuurvisie.
Het woonbeleid van de gemeente Tubbergen voor de komende jaren is weergegeven in de 'Woonvisie 2016+'. Deze woonvisie is op 13 juli 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen. De 'Woonvisie 2016+' is tot stand gekomen door regelmatig overleg met stakeholders, overleg in de regio, met de huurdersvereniging en het peilen van woonwensen bij diverse doelgroepen. Daarnaast zijn diverse bronnen geraadpleegd, van regio-gemeenten, Provincie Overijssel, het Rijk, en cijfers van CBS en de overheid (Primos). Ook zijn er gesprekken gevoerd met de woningstichting, zorgaanbieders, dorpsraden, Ouderorganisaties, aannemers, makelaars en groepen woningzoekenden. Tevens is de visie afgestemd op de regionale woonafspraken die begin 2016 met de Twentse gemeenten zijn gemaakt.
In de woonvisie wordt de gemeentelijke visie op het wonen in Tubbergen tot 2020 geschetst met een doorkijk naar 2025. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die gemeente maakt op het gebied van wonen.
In die woonvisie staat woonaantrekkelijkheid centraal. Om de kwaliteit van Tubbergen als aantrekkelijk gemeente te versterken heeft de gemeente de volgende drie ambities benoemd die de gemeente de komende jaren wil bereiken, namelijk:
De gemeente heeft het volgende afwegingskader voor het realiseren van nieuwe plancapaciteit:
De gemeente heeft de woningbehoefte per kern bepaald. Deze behoefte is exclusief de component sloop voor en is daarnaast, aangezien de toekomst niet exact valt te voorspellen, voorzien van een marge van 20% naar boven en naar beneden. In onderstaande tabel is de woningbehoefte per kern voor de periode 2015 tot 2024 weergegeven.
De kwantitatieve woningbehoefte voor de periode 2015-2024 in de kern Tubbergen bestaat uit 152 tot 228 woningen, de gemeente houdt daarom rekening met 180 woningen. In harde en zachte plannen voor deze kern is rekening gehouden met de realisatie van 76 woningen in deze periode, waardoor de beschikbare plancapaciteit circa (180 - 76 =) 104 woningen bedraagt.
In de woonvisie wordt aangegeven dat de woningbouwprogrammering in een Uitvoeringsnota Woningbouw wordt verantwoord en geactualiseerd, inclusief een actueel kwaliteitskader. Dit is gedaan in het Uitvoeringsnota Woningbouw 2018. De voornaamste wijziging is dat veel meer op kwaliteit gestuurd gaat worden en niet alleen maar op kwantiteit.
Ten aanzien van het kwalitatief programmeren is op 25 mei 2018 een rapport (zie onderstaande paragraaf 4.4.2.6) uitgebracht dat deel uitmaakt van de Uitvoeringsnota Woningbouw. Op basis van deze nota zal in samenspraak met de werkgroepen Wonen onder "Mijn Dorp 2030" en/of de dorpsraden, per kern tot concrete stappen worden gekomen om te voorzien in de kwalitatieve woningbouwopgave voor elke kern voor de korte en de middellange termijn.
In het Uitvoeringskader woningbouw is tevens aangegeven dat het woningbouwprogramma in die zin wordt her verdeeld, dat de aantallen nog toe te voegen woningen voor de grote kernen (Albergen, Geesteren en Tubbergen) samen gevoegd worden tot één aantal beschikbaar voor de 3 kernen en die van de kleine kernen (Fleringen, Harbrinkhoek/Mariaparochie, Langeveen, Manderveen, Reutum, Vasse) ook tot één aantal, beschikbaar voor die 6 kernen.
Daarnaast wordt nog één maal een aantal van 15 woningen gereserveerd voor woningen in het buitengebied (rood voor rood en rood voor groen) en tenslotte wordt er een knelpuntenpot gecreëerd als vrije ruimte voor onvoorziene waardevolle initiatieven.
In 2016 zijn door gemeenten in de regio Twente woonafspraken gemaakt, samen met de provincie Overijssel. Onderdeel hiervan is het RWP Twente (zie paragraaf 4.3.1 van deze toelichting). Begin 2017 is het RWP Twente geactualiseerd. Naar aanleiding van de actualisatie is duidelijk wat de kwantitatieve ‘beweegruimte’ is om mee te werken aan woningbouwontwikkelingen.
Een aantal kernen in de gemeente Tubbergen heeft de komende periode te maken met steeds minder kwantitatieve groei is. Nieuwe woningbouwplannen moeten daarom kwalitatief goed zijn en niet enkel meerwaarde hebben voor de korte termijn, maar ook zeker voor de toekomstige behoefte van de bewoners.
Voor de kern Tubbergen geldt dat:
Binnen voorliggende ontwikkeling worden zes starterswoningen gerealiseerd. Deze ontwikkeling is kleinschalig en vindt plaats op een voormalige schoollocatie in de kern Tubbergen, waardoor deze prioriteit krijgt (zie paragraaf 4.4.3 Beleidsnota Inbreidingslocaties gemeente Tubbergen 2016 van deze toelichting).
De ontwikkeling van zes woningen past binnen de gemeentelijke beleidsdoelen. Zo draagt de ontwikkeling bij aan een attractieve kern, onder andere vanwege de nieuwe passende invulling van een braakliggend terrein binnen een bestaand woongebied. Daarnaast wordt eveneens bijgedragen aan een vitale en betaalbare kern, aangezien de ontwikkeling gericht inspeelt op een urgente concrete vraag naar betaalbare starterswoningen in de kern Tubbergen. Tevens heeft de ontwikkeling onder andere lage woonlasten tot gevolg, vanwege de duurzaamheid van de woningen.
In de kern Tubbergen is voor de periode 2015-2024 behoefte aan circa 180 woningen, waarvan 104 woningen nog niet zijn opgenomen in de harde plancapaciteit. De gewenste zes starterswoningen passen dan ook ruimschoots binnen deze beschikbare plancapaciteit.
De gemeentelijke 'Uitvoeringsnota Woningbouw 2018' gaat uit van het clusteren van de aantallen woningen voor de grote kernen en het clusteren van de aantallen woningen voor de kleine kernen om hiermee de juiste plannen gerealiseerd te krijgen. Op basis van een verdeling over de groepen “grote kernen” is eveneens nog voldoende ruimte aanwezig om de zes gewenste woningen toe te voegen. Overigens zijn deze zes te realiseren woningen in het programma reeds enkel en alleen gereserveerd voor de kern Tubbergen.
In overeenstemming met het document “Naar betere kwalitatieve afwegingen voor de Tubbergse woningmarkt” wordt bij het realiseren van de woningen ingezet op een kleinschalige nieuwbouwontwikkeling voor de doelgroep starters. De ontwikkeling bedient, zoals reeds vermeld, de meest urgente woningvraag van deze doelgroep. De woningen worden daarom uitgevoerd in vier rijwoningen en een twee-onder-een-kapwoning, aangezien een actuele kwalitatieve behoefte bestaat aan deze betaalbare typen.
Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid.
Op 26 januari 2016 is de beleidsnota 'Inbreidingslocaties gemeente Tubbergen 2016' vastgesteld. Dit betreft een herziening van de beleidsnotitie 'transformatie en herstructurering', vanwege de wijziging van de ruimtelijke regelgeving (Besluit ruimtelijke ordening), een toenemende leegstand en de demografische ontwikkeling. De herziening schetst het actuele beleidskader en biedt een handreiking voor de toetsing van dergelijke aanvragen. Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de lokale regelgeving te harmoniseren.
Deze beleidsnota is van toepassing op aanvragen voor kleinschalige woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Prioriteit wordt toegekend aan aanvragen die betrekking hebben op de benutting van locaties voor herstructurering of transformatie. Voor uitleg van het begrip “kleinschalig” wordt aangesloten bij de actuele stand van de jurisprudentie met betrekking tot de toepassing van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening), namelijk: Voorliggend plan is niet ladderplichtig en valt daarmee onder de definitie van "kleinschalig".
Vastgesteld beleid schept kaders en geeft meer duidelijkheid en zekerheid voor initiatiefnemers en omwonenden. De doelstelling van deze nota is het hebben van een beleidsinstrument om aanvragen voor het bouwen op inbreidingslocaties ruimtelijk te verantwoorden en gemaakte keuzes te kunnen beargumenteren. Beleid op inbreidingslocaties geeft kansen voor verbetering en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij wordt primair ingezet op bouwen voor behoefte op locaties voor herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied.
Aan een aanvraag voor bouwen op een inbreidingslocatie die binnen het bestemmingsplan past is de gemeente verplicht medewerking te verlenen. Wanneer dit niet het geval is en de aanvraag ook niet binnen de (binnenplanse) afwijkingsbevoegdheden van het bestemmingsplan past moet worden afgewogen of er medewerking wordt verleend. Dit geschiedt aan de hand van toetsing aan de criteria in de onderstaande tekst (en alle relevante beleids- en omgevingsaspecten).
Aan een aanvraag voor bouwen op een inbreidingslocatie die binnen het bestemmingsplan past is de gemeente verplicht medewerking te verlenen. Wanneer dit niet het geval is en de aanvraag ook niet binnen de (binnenplanse) afwijkingsbevoegdheden van het bestemmingsplan past moet worden afgewogen of er medewerking wordt verleend. Dit geschiedt aan de hand van toetsing aan de criteria in de onderstaande tekst (en alle overige relevante beleids- en omgevingsaspecten).
Beleid
Het bestaande beleid waar ontwikkelingen aan getoetst worden, betreft onder meer:
Stedenbouwkundige aspecten
De stedenbouwkundige toetsing is erop gericht te kijken of de aanvraag aansluit op de omgeving, of deze een meerwaarde heeft voor de kwaliteit van de bestaande situatie en of het perceel geschikt is. Afhankelijk van de aard en omvang van het voorgenomen bouwplan en de locatie kan het college besluiten de gemeentelijke kwaliteitsgroep in te schakelen voor de stedenbouwkundige toets.
Aansluiting op de omgeving
Bebouwing op inbreidingslocaties is alleen acceptabel als de bebouwing vanuit stedenbouwkundige overwegingen als logisch kan worden beschouwd, als het iets toevoegt aan de ruimtelijke situatie of als er aantoonbaar sprake is van een verbetering van de bestaande situatie. Er moet een logische aansluiting zijn op de bestaande stedenbouwkundige structuur en er moet samenhang worden gevormd met de omgeving. De groene elementen in een gebied en de stedenbouwkundig ruimtelijke waarde van een gebied zijn in hoge mate bepalend bij de afweging of bebouwing aanvaardbaar is. Wanneer het perceel deel uitmaakt van een groter geheel mag de bebouwing op de inbreidingslocatie geen kwaliteitsverlies betekenen van de samenhang met de omgeving.
Indien een verzoek onvoldoende past in de bestaande stedenbouwkundige structuur en onvoldoende samenhang heeft met de ruimtelijke omgeving, wordt de aanvraag afgewezen. Het plan wordt daarom voorgelegd aan de kwaliteitsgroep: een deskundige en objectieve groep die beoordeelt of het plan stedenbouwkundig verantwoord is op de betreffende locatie.
Herstructurering of transformatie
Indien een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte moet volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 Bro) vervolgens worden beoordeeld of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Onder transformatie wordt verstaan de verandering van de functie van de bebouwing van het stedelijk gebied, bijvoorbeeld een winkelpand wordt woning of na sloop van een bedrijf ontstaat er ruimte voor woningbouw. Herstructurering betreft het vernieuwen van verouderde of verloederde woongebieden, b.v. door sloop en nieuwbouw waardoor met een ander type woningen voorzien wordt in de actuele vraag naar woningen. Het bebouwen van lege plekken valt niet onder transformatie en herstructurering.
Behandeling en prioritering locaties
Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.
Primair komen in aanmerking plannen die betrekking hebben op een van de volgende situaties:
De voorliggende ontwikkeling van zes grondgebonden starterswoningen heeft betrekking op situatie 2, aangezien deze ter vervanging is van een voormalig schoolgebouw.
De nieuwe woonbebouwing sluit qua volume, massa, vormgeving en situering aan bij de omliggende woonbebouwing (vanwege de bouwregels uit voorliggend bestemmingsplan) en versterkt het woonkarakter van het omliggende gebied. Zoals gebleken uit de overige paragrafen van dit hoofdstuk 4 'Beleidskader' is daarnaast beleidsmatig geen sprake van belemmeringen. Tevens wordt geconcludeerd dat ook ten aanzien van de milieu- en omgevingsaspecten in het volgende hoofdstuk 5 'Milieu- en omgevingsaspecten' geen sprake is van belemmeringen.
Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling volledig in overeenstemming is met de beleidsnota 'Inbreidingslocaties gemeente Tubbergen 2016'.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend woningbouwplan, voor zes starterswoningen op een vrijgekomen schoollocatie, past binnen de genoemde gemeentelijke beleidskaders.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en water.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
Het plan voorziet in de realisatie van geluidgevoelige objecten, namelijk de nieuwe woningen.
In de directe omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is dan ook niet van toepassing. Wat betreft de invloed van eventuele individuele bedrijven op de woningen wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).
Railverkeerslawaai wordt in voorliggend geval eveneens buiten beschouwing gelaten, aangezien de dichtstbijzijnde spoorlijn zich op een zeer ruime afstand van het plangebied bevindt.
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben, waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied (binnenstedelijk gebied of buitenstedelijk gebied).
Het plangebied bevindt zich in binnenstedelijk gebied. In de nabije omgeving zijn onder andere de Binnenveldsweg, de Molenstraat, de Bachstraat, de Bizetstraat, de Brahmsstraat en de Van Goghstraat aanwezig. Deze wegen betreffen allen 30 km-wegen, waarvoor in het kader van de Wgh geen sprake is van een geluidszone. Volgens jurisprudentie blijkt een 30 km/uur weg echter in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB).
De verkeersintensiteit is op de Bizetstraat en de omliggende wegen relatief beperkt, waarbij het voornamelijk gaat om verkeersbewegingen door personenauto's. Bovendien betreft de Bizetstraat (waar de woningen aan worden gerealiseerd) een doodlopende straat, waardoor geen sprake is van doorgaand verkeer.
Gezien het vorenstaande wordt aangenomen dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van de nieuwe woningen niet wordt overschreden
De Wet geluidhinder vormt in voorliggend geval geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
In september 2018 is door Kruse Groep een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting.
Resultaten verkennend bodemonderzoek 2018
Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 12 boringen verricht, waarvan één tot 3.0 meter diepte. Eén boring is afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit uiterst fijn tot matig grof zwak tot uiterst siltig zand. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 11 aangetroffen op 1.50 meter min maaiveld. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Op basis van de resultaten van de chemische analyses wordt geconcludeerd dat de bovengrond niet is verontreinigd, de ondergrond niet is verontreinigd en het grondwater zeer licht verontreinigd is met barium. De hypothese "onverdachte locatie" dient dan ook te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.
Conclusie
In het grondwater is een zeer lichte verontreiniging aangetoond. De boven- en ondergrond zijn echter niet verontreinigd. Aangezien de tussenwaarde in het grondwater niet wordt overschreden, is geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Uit milieukundig oogpunt bestaat geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem is geschikt voor het huidige en gewenste gebruik.
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling, nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 wordt gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens is in paragraaf 3.2.2 van deze toelichting geconcludeerd dat de ontwikkeling een relatief forse afname van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg heeft.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat inzake het aspect luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) die op 1 januari 2011 in werking is getreden.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven, het plangebied betreft de locatie die is aangegeven met de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype. Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied ligt in de kern Tubbergen, in de directe omgeving van het plangebied komt hoofdzakelijk woningbouw voor. Gelet hierop wordt uitgegaan van omgevingstype 'rustige woonwijk''.
![]() |
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. De ontwikkeling van woonfuncties brengt dan ook geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden met zich mee.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woningen binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich hoofdzakelijk woonfuncties die, zoals reeds vermeld, niet milieubelastend zijn. Daarnaast bevindt zich ten zuiden van het plangebied, namelijk aan de Schubertstraat 5, op minimaal 100 meter afstand, een maatschappelijke voorziening. Dit betreft een 24-uurs woonvoorziening voor verstandelijke gehandicapten. Deze woonvoorziening kan gelijk worden gesteld met een verpleeghuis, waarvoor op basis van de VNG-uitgave milieucategorie 2 geldt. Voor deze milieucategorie geldt een minimale richtafstand van 30 meter voor het grootste aspect 'geluid'.
In voorliggend geval wordt ruimschoots voldaan aan de maximale richtafstand. De nieuwe woningen binnen het plangebied ondervinden dan ook geen hinder van bestaande functies in de omgeving. Omgekeerd wordt de betreffende functie niet in haar werkzaamheden beperkt.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.
Nederland heeft de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Springendal & Dal van de Mosbeek' is gelegen op circa 2,8 kilometer van het plangebied. Gezien de ruime afstand tot het Natura 2000-gebied en de aard van de ontwikkeling wordt geconcludeerd datgeen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natura 2000-gebied.
Het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied is niet gelegen binnen het concreet begrensde NNN. Het plangebied ligt op circa 880 meter van het dichtstbijzijnde NNN. Gezien de ruime afstand tot het NNN en de aard van de ontwikkeling wordt geconcludeerd datgeen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Het plangebied betreft een braakliggend perceel. De huidige inrichting en het beheer maken het plangebied tot een ongeschikt leefgebied voor de meeste beschermde soorten. Het is dan ook niet te verwachten dat de ontwikkeling negatieve effecten zou kunnen hebben op flora- en fauna die de wet beoogd te beschermen. Er is geen nader onderzoek vereist en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wnb aangevraagd te worden.
Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming opgenomen zorgplichtbepaling.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Het plangebied is op basis van de archeologische verwachtings- en advieskaart aangemerkt als 'beekdalen en overige laagten'. Hier is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en met bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor oppervlakten kleiner dan 5.000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Voorliggende ontwikkeling betreft een ontwikkeling met een oppervlakte kleiner dan 5000 m². Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd wordt dat in het kader van het aspect archeologie geen onderzoek noodzakelijk is. Daarnaast wordt geconcludeerd dat geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over voorliggende ontwikkeling door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De standaard waterparagraaf is in bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschriften wordt verstaan.
Hoofstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In paragraaf 6.3 wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.
In hoofdstuk van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
De bestemming 'Groen' is toegekend aan het te realiseren voetpad en het groen ten noorden en zuiden van het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bedoeld voor groen- en speelvoorzieningen, kunstwerken, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en voet- en fietspaden.
Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen mogen worden gebouwd, met inachtneming van de aangegeven maatvoeringseisen.
De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de nieuwe ontsluitingswegen en de openbare parkeerplaatsen in het zuiden van het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bedoeld voor wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen mogen worden gebouwd, met inachtneming van de aangegeven maatvoeringseisen.
De nieuwe woonpercelen in het plangebied zijn bestemd tot 'Wonen'. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende voorzieningen.
De bouwregels behorende bij deze bestemming zijn grotendeels uit het bestemmingsplan 'Tubbergen' overgenomen, hiermee sluiten de bestemmingsplannen qua plansystematiek op elkaar aan en sluit de bebouwing aan op de bebouwing in de directe omgeving.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, mogen vrijstaand, half vrijstaand en/of ter plaatse van de aanduiding in een rijtje gebouwd worden en de dakhelling dient ten minste 18 graden en ten hoogste 70 graden te bedragen. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Ook is een bepaling opgenomen voor het maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.
Tot slot zijn een aantal afwijkingsregels en een wijzigingsregel opgenomen die de regels van deze bestemming flexibeler maken.
In Artikel 9 van de Overige regels is een parkeerregeling opgenomen. Hierna wordt een toelichting op de betreffende regeling gegeven.
Algemeen
Artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de mogelijkheid om zogenaamde wetsinterpreterende regels' op te nemen in het bestemmingsplan. Concreet betekent dit dat ten behoeve van 'een goede ruimtelijke ordening' in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Op basis hiervan is het mogelijk om in het bestemmingsplan een regeling voor parkeren op te nemen.
In dit geval vormt de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' de basis voor de in dit plan opgenomen regeling voor parkeren waarbij voor de regels zelf de voormalige bepalingen van de bouwverordening zijn gebruikt. Het voortborduren op de bepalingen van de bouwverordening heeft als voordeel dat hierover veel jurisprudentie is. De opvattingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn bekend. Toegevoegd is het gebruik. De eisen voor het parkeren gelden dus niet alleen meer voor bouwen. Bij een gebruiksverandering moet er ook sprake zijn van voldoende parkeerruimte.
Parkeren op eigen erf
Elke initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen erf (de bij het bouwwerk behorende en daartoe bestemde gronden, voor de uitleg van het begrip 'erf' wordt aangesloten bij de definitie uit het Besluit omgevingsrecht) moet worden gerealiseerd. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen hoeveel parkeerplaatsen er op eigen erf worden gerealiseerd. Indien er op het eigen erf onvoldoende parkeerruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van één van de afwijkingsmogelijkheden, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat op een andere wijze in de parkeerruimte wordt voorzien.
Bepalen parkeerbehoefte
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen, de rekensystematiek definities, uitgangspunten en de afmetingen van de parkeerplaatsen in de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke normen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt aan het eind van de berekening afgerond naar boven. Reden hiervoor is dat bij afronding naar beneden het aantal aan te leggen parkeerplaatsen niet overeenkomt met de totale parkeerbehoefte.
In de parkeerregeling is een zogenoemde 'dynamische verwijzing' naar het gemeentelijk beleid opgenomen. Als de beleidsinzichten met betrekking tot parkeren gedurende de looptijd van het bestemmingsplan wijzigen en dit in het parkeerbeleid wordt vastgesteld, kan er in het vervolg bij aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruikswijziging aan dit nieuwe beleid worden getoetst (ABRvS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837). Daardoor hoeven de bestemmingsplannen niet te worden herzien als het gemeentelijk beleid wijzigt.
In deze beleidsregels is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (de parkeernormen) en (als de extra parkeerbehoefte niet op eigen erf kan worden gerealiseerd) onder welke voorwaarden er een omgevingsvergunning voor het strijdig gebruik van het bestemmingsplan, de zogenoemde binnenplanse afwijking, kan worden verleend.
Afmetingen parkeerplaatsen
Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen moet uit worden gegaan van standaardmaten. Zo geldt er een andere afmeting voor parkeren in de lengterichting van de weg dan voor parkeren in dwarsrichting van de weg. Zie bijlage V van de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' voor de afmetingen van parkeergelegenheden. Indien tijdens de planperiode deze beleidsnotitie wordt gewijzigd, wordt verwezen naar het nieuwe beleid.
Er dient sprake te zijn van bruikbare parkeerplaatsen. Dit betekent dat de ruimte om de parkeerplaats te kunnen bereiken wel reëel moet zijn en dat de afstanden tussen parkeerplaatsen onderling en tussen parkeerplaatsen en gebouwen voldoende moet zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de parkeerplaatsen. Bij publieke voorzieningen geldt dat voldoende parkeerplaatsen voor minder valide gebruikers moeten worden aangelegd. Het betreft hier de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen de zes toekomstige woningeigenaren en de gemeente Tubbergen. Hierin zijn alle gemeentelijke kosten opgenomen en is vastgelegd dat het risico van planschade bij de initiatiefnemer ligt, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg naar de provincie toegezonden.
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over voorliggende ontwikkeling door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd, aangezien de omwonenden bij de voorbereidingen van de ontwikkeling zijn betrokken en hiermee tevens afspraken zijn gemaakt. Het plan wordt dan ook meteen als ontwerp ter inzage gelegd.
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft van 3 april 2019 tot en met 14 mei 2019 voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.