direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Reutum, Kerkstraat 87
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Kerkstraat 87 in de kern van Reutum is sinds de oprichting in 1962 Bouwbedrijf Steggink gevestigd. Het bedrijf is de afgelopen decennia op de huidige locatie gegroeid en uitgebreid. Momenteel bestaat de behoefte om het bedrijf opnieuw uit te breiden en derhalve een nieuwe grotere werkplaats te realiseren ten behoeve van nieuwe machines en de productie en opslag van (voorgefabriceerd) materiaal. De bestaande bedrijfshal met een oppervlakte van circa 888 m² en een overkapping met een oppervlakte van circa 225 m² worden gesloopt.

Hiervoor in de plaats wordt één nieuwe bedrijfshal met een oppervlakte van circa 2.100 m² gerealiseerd. De bebouwde oppervlakte zal toenemen met een totale oppervlakte van circa 987 m2. Naast de uitbreiding van het bouwvlak en het bedrijfsperceel ten behoeve van de uitbreiding van bebouwing is de initiatiefnemer tevens voornemens om het bedrijfsperceel te vergroten. Deze vergroting is gewenst ten behoeve van buitenopslag. De bestemming 'Bedrijf' wordt vergroot, ten koste van de bestemming 'Horeca'. Momenteel worden in de feitelijke situatie de voor 'Horeca' bestemde gronden al in gebruik genomen als opslag voor bouwmaterialen.

Het vigerende bestemmingsplan 'Kleine Kernen' biedt op het huidige bedrijfsperceel geen mogelijkheden om de gewenste nieuwe bedrijfshal te realiseren. Bedrijfsgebouwen mogen enkel binnen de bestemming 'Bedrijf' en binnen een bouwvlak gebouwd worden. Het bouwvlak ter plaatse is volledig bebouwd en de beoogde locatie van de uitbreiding van het bedrijfsperceel valt deels binnen gronden bestemd voor horecadoeleinden, ingericht als parkeerplaats voor het naastgelegen horecabedrijf aan de Kerkstraat 78. Aangezien een gedeelte van de parkeerplaats van het horecabedrijf komt te vervallen, zal het horecabedrijf in categorie omlaag gebracht moeten worden om te voldoen aan de geldende parkeernorm.

Daarnaast bestaat bij de bewoners van de woning aan de Kerkstraat 75 de wens om de tuin aan de noord- en westzijde van de woning uit te breiden. Deze uitbreiding zal in voorliggend plan ook meegenomen worden, door een passende bestemming aan de gronden toe te kennen.

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen aan de Kerkstraat 87 te Reutum. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie Q, nummers 369, 744, 745, 1901, 1902 en 74 en heeft een gezamenlijke oppervlakte van 4,2 hectare. Het bedrijfsperceel heeft een oppervlakte van circa 8.700 m2. Het plangebied is gelegen aan de rand van de bebouwde kom van Reutum. In onderstaande figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven en aangegeven met een rood markeringspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven. In dit figuur is een luchtfoto van het bedrijfsperceel weergegeven. Het plangebied van dit bestemmingsplan is rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

Het plangebied omvat allereerst het noordelijk deel van het terrein van het bouwbedrijf aan de Kerkstraat 87 en de aangrenzende woning aan de Kerkstraat 75. Het tweede deel van het plangebied omvat de horcagelegenheid aan de westzijde van de Kerkstraat, ter plaatse van de Kerkstraat 78.

Het plandeel aan de Kerkstraat 87 wordt aan de aan de noord- en oostzijde begrensd door agrarische gronden. Aan de zuidzijde is een ander deel van het terrein van het bouwbedrijf gelegen en aan de westzijde ligt de Kerkstraat. Aan deze zijde grenst het plangebied tevens aan de woning aan de Kerkstraat 75 en aan het Kultuurhus van Reutum. Iets verderop, ten westen van het plangebied, is een agrarisch melkveebedrijf gelegen.

Het plandeel van de horecagelegenheid aan de Kerkstraat 78 wordt aan de westzijde begrensd door agrarische gronden. Aan de noordzijde is een agrarisch bedrijf gelegen en aan de zuidzijde grenst dit deel aan de Haarlefertsweg met aan de andere zijde van deze weg de kerk van Reutum. De oostzijde van dit plandeel wordt begrensd door de Kerkstraat.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Kleine Kernen', vastgesteld op 14 maart 2016. Het huidige bedrijfsperceel kent de enkelbestemming 'Bedrijf' met functieaanduiding 'bouwbedrijf', de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' met functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde – hoge archeologische verwachting'. Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd met een ter plaatse aangeduide maximum bouwhoogte en maximum goothoogte. Onderstaande figuur weergeeft de verbeelding van het huidige bestemmingsplan 'Kleine Kernen'.

Ter plaatse van de woning aan de Kerkstraat 75 kent het plangebied de enkelbestemming 'Wonen' met bouwvlak. Ter plaatse van het horecabedrijf aan de Kerkstraat 78 kent het plangebied de enkelbestemming 'Horeca' met functieaanduidingen 'bedrijfswoning', 'horeca van categorie 3' en functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische verwachting'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Kleine Kernen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De plannen van inititiatiefnemers passen niet binnen het geldende bestemmingsplan. Een herziening is noodzakelijk om de plannen mogelijk te maken.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Reutum, Kerkstraat 87' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het wijzigingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Reutum en wordt ontsloten via de Kerkstraat. Het plangebied omvat het terrein van het bouwbedrijf aan de Kerkstraat 87, waar momenteel een bedrijfshal met een oppervlakte van circa 888 m² aanwezig is. Daarnaast is op het terrein een overkapping, buitenopslag en parkeergelegenheid aanwezig. Het terrein is volledig verhard. Aangrenzend aan dit terrein is de parkeerplaats van het naastgelegen horecabedrijf gelegen, evenals een woning ter plaatse van de Kerkstraat 75 en het 'kultuur hoes' aan de Kerkstraat 77. Rondom de parkeerplaats en het terrein van het bouwbedrijf is een houtwal en diverse beplanting aanwezig, welke de overgang naar het landelijk gebied markeren. Onderstaande figuur geeft een straataanzicht van de bedrijfshal van Bouwbedrijf Steggink weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0004.png"

Figuur 2.1: Straataanzicht huidige situatie Kerkstraat 87 (bron: Google Maps)

Ten westen van de Kerkstraat, aan de Kerkstraat 78, is horecabedrijf Bays gelegen. In het verleden was dit bedrijf voornamelijk gericht op activiteiten rondom de discotheek. Momenteel focust dit bedrijf zich echter niet meer op het uitbaten van een discotheek, maar voornamelijk op het uitbaten van een café, een cafetaria en zaalverhuur. Ter plaatse van de Kerkstraat 75 is een woonhuis met tuin gelegen. In onderstaande figuur is de huidige situatie in een luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0005.png"

Figuur 2.2: Luchtfoto huidige situatie plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

2.2 Toekomstige situatie

Kerkstraat 87 Reutum

Zoals is aangegeven is bouwbedrijf Steggink voornemens om de bestaande bedrijfshal en een overkapping ten westen van het perceel te slopen en hiervoor in de plaats een nieuwe bedrijfshal te realiseren. Het westelijk gedeelte van de hal wordt een doorrijdbaar gedeelte, waardoor het terrein achter de hal te bereiken is. In dit geval wordt eerst de nieuwe hal gebouwd over de bestaande hal gebouwd, waarna de oude hal vervolgens wordt gesloopt. Voor deze volgorde is gekozen, zodat machines en materialen te allen tijde volledig overdekt blijven staan.

Daarnaast is initiatiefnemer voornemens het bedrijfsperceel uit te breiden ten behoeve van buitenopslag. Hiervoor worden gronden van de (voormalige) parkeerplaats van horecagelegenheid Bays overgenomen. In figuur 2.3 is een impressie van het ontwerp van de gewenste bedrijfshal weergegeven. Figuur 2.4 geeft een situatietekening met de indeling van het terrein weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0006.png"

Figuur 2.3: Impressie toekomstige situatie (bron: Building Design Architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0007.png"

Figuur 2.4: Situatietekening toekomstige indeling bedrijfsperceel (bron: Building Design Architectuur)

De nieuwbouw van de bedrijfshal ter plaatse van de Kerkstraat 87 is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk aangezien het bouwvlak van de bestemming 'Bedrijf' wordt overschreden en de uitbreiding deels op de bestemming 'Horeca' plaatsvindt. In totaal kent de nieuw te realiseren bedrijfshal een oppervlakte van circa 2.100 m2 en een bouwhoogte van maximaal 9 meter. Langs de perceelsgrens wordt een groenzone gerealiseerd.

Naast de uitbreiding van het bedrijfspand is initiatiefnemer tevens voornemens om het bedrijfsperceel uit te breiden ten behoeve van buitenopslag. Om het bedrijfsperceel uit te kunnen breiden wordt een deel van de naastgelegen parkeerplaats overgenomen. Deze gronden hebben een oppervlakte van circa 1.300 m2 en zijn voorzien van de bestemming 'Horeca'. Om het bedrijfsperceel uit te breiden worden deze gronden voorzien van de bestemming 'Bedrijf'.

Gezien de ligging van het plangebied aan de rand van de kern van Reutum en om de geleidelijke overgang van het plangebied naar het buitengebied te borgen is een landschapsplan opgesteld. In onderstaande figuur 2.4 is een uitsnede van het landschapsplan weergegeven. Het volledige landschapsplan is tevens opgenomen als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0008.png"

Figuur 2.4: Impressie landschapsplan (bron: Ad Fontem)

Het bouwbedrijf is gesitueerd aan de rand van het dorp Reutum, op de zuid-west flank van de stuwwal van Ootmarsum. De locatie wordt gekenmerkd als bebouwd gebied aangrenzend aan het essenlandschap. De Overijsselse stuwwallen zijn tijdens de voorlaatste ijstijd opgestuwde aardlagen, zo ook de 'Ootmarsumse stuwwal' waar het plangebied op ligt. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Het essenlandschap is een samenhangend systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en – voormalige – heidevelden. Het landschap ten noordoosten van het terrein was voorheen meer gesloten met diverse houtsingels en bosschages. De 'Reutumscher esch' in oostelijke richting was juist open. Het kenmerkende coulisselandschap op het terrein is door de jaren heen vervangen door een rationele structuur ten behoeve van de aanwezige bedrijven. Enkele landschapselementen in de omgeving langs de veldwegen en bouwlanden zijn behouden gebleven. Het terrein maakt onderdeel uit van reeds bebouwd gebied en de grenzen moeten de overgang van bebouwd naar landelijk gebied gaan vormen. De uitheemse beplanting zal plaatsmaken voor een houtsingel met inheems bosplantsoen. De groen blauwe structuur sluit aan bij de omliggende landschapselementen en zorgt voor een verzachte overgang tussen het bedrijf en het landelijk gebied.

Op de perceelgrens wordt een nieuwe houtsingel met inheems bosplantsoen over een lengte van 130 meter en een breedte van 5 meter gerealiseerd (B). Aangrenzend aan het nieuwe gebouw wordt aan de oostzijde van de perceelgrens een houtsingel aangebracht met een minimale breedte van 2 meter over een lengte van 45 meter voor aanplant (F). Bij de bestaande bomenrij op aangrenzende gronden (g) zal eveneens beplanting aangebracht worden om aan de basisinspanning te kunnen voldoen. Bij de bestaande bomenrij zal over een lengte van 50 meter 1 plantrij worden aangeplant. De houtsingel (b en c) wordt als hakhout beheerd en tussen de 10-12 jaar afgezet zodat er regelmatig verjonging plaats vindt en er een robuuste struiklaag ontstaat. Enkele boomvormers moeten worden gespaard om diversiteit aan te brengen. Met name een onregelmatig karakter is daarbij belangrijk om het geheel natuurlijker te laten ogen.

Kerkstraat 75 Reutum

Ter plaatse van de Kerkstraat 75 is een woonhuis gelegen. Een gedeelte van de tuin van dit woonhuis is momenteel gelegen binnen de bestemming 'Horeca'. In voorliggend plan krijgt deze tuin een passende bestemming. Daarnaast zijn de bewoners voornemens om de tuin achter en naast de woning uit te breiden. Aan deze gronden wordt eveneens een woonbestemming toegekend.

Kerkstraat 78 Reutum

Ter plaatse van de Kerkstraat 78 is horecagelegenheid Bays gelegen. De horeca-activiteiten zijn overgegaan van 'zware horeca' (discotheek) naar 'middelzware horeca' (café, cafetaria, zalenverhuur). Derhalve is een deel van de huidige parkeergelegenheid ten westen van de Kerkstraat overbodig. Hier wordt uitgebreider op ingegaan in paragraaf 4.11. Het horecabedrijf krijgt met onderhavig plan een passende functieaanduiding 'horeca tot en met categorie 2'. Binnen deze categorie kunnen de huidige bedrijfsactiviteiten voortgezet worden.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van een bedrijfsperceel en bedrijfshal in de kern van Reutum. Deze binnenstedelijke ontwikkeling past binnen de prioriteit 'Sterke en gezonde steden en regio's' en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

De overzichtsuitspraak van de Raad van State van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) is van groot belang voor de Ladderpraktijk. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorziet het plan in de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m². Voor ontwikkelingen in de vorm van een terrein is 'in beginsel' geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van 'harde' ondergrenzen.

Als gevolg van onderhavig plan wordt het bedrijfsperceel aan de Kerkstraat 87 te Reutum vergroot met een oppervlakte van 1.300 m². Op grond van de bouwregels geldt dat bedrijfsgebouwen enkel binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden. In voorliggend plan worden de bouwmogelijkheden ter plaatse per saldo uitgebreid met een oppervlakte van circa 987 m². Derhalve geldt dat dit bestemmingsplan een verruiming van de bouwmogelijkheden toelaat.

Omdat in onderhavig plan sprake is van een verruiming van het bedrijfsperceel en de bouwmogelijkheden van meer dan 500 m² is er in beginsel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en moet gemotiveerd worden dat er een behoefte is aan de ontwikkeling. Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling te bevatten. Als de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder. Als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder wordt het plan getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Bestaand stedelijk gebied

Zoals is beschreven voldoet een ontwikkeling aan de Ladder als de behoefte is aangetoond en de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt. In artikel 1.1.1. onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied betreft allereerst een bedrijfsperceel met bestaande bedrijfsbebouwing aan de rand van de kern Reutum. Daarnaast wordt het bedrijventerrein uitgebreid op de bestemming 'Horeca'. In de huidige situatie is op de voor 'Horeca' bestemde gronden een parkeerterrein aanwezig, zonder bebouwing. De bestemming 'Horeca' is opgenomen in een bestemmingsplan voor de kern Reutum en maakt onder meer horecabedrijven en bijbehorende voorzieningen en infrastructuur mogelijk. Dergelijke voorzieningen worden ook op basis van de Omgevingsverordening Overijssel gezien als stedelijke functies en voldoet aan het begrip 'bestaand bebouwd gebied'.

Aangezien het plangebied is gelegen op een bedrijfs- en horecaperceel binnen de bebouwde kom van Reutum en de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Horeca', waarop de uitbreiding betrekking heeft, deel uitmaken van het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing alsmede stedelijke groen en infrastructuur kan geconcludeerd worden dat het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1 onder h van het Bro. Wanneer de behoefte aan de ontwikkeling wordt aangetoond wordt er voldaan aan de Ladder en hoeft er niet naar de beschikbaarheid en geschiktheid van andere locaties gekeken te worden.

Behoefte

In de huidige woningmarkt is de vraag naar nieuwbouwwoningen hoog en de verwachting is dat tot ten minste 2030 deze vraag blijvend is. Tevens doen nieuwe bouwtechnieken zijn intrede, waarvan prefab bouwen de voornaamste is. Prefab elementen worden op de locatie van het bouwbedrijf gefabriceerd, waarna gebouwen of woningen uiteindelijk als een soort 'bouwpakket' op de bouwlocatie afgeleverd worden. Vanwege onder andere deze ontwikkelingen ondervindt bouwbedrijf Steggink op het huidige bedrijfsperceel aan de Kerkstraat 87 ruimtegebrek voor het optimaal kunnen uitvoeren van haar bedrijfsactiviteiten. De opslag van prefab-elementen en de machines die deze elementen produceren behoeven veel ruimte. In het verleden is al besloten om een deel van het parkeerterrein van de naastgelegen discotheek te huren om materialen op te slaan. Inmiddels bestaat ook de behoefte om de bestaande bedrijfshal uit te breiden in verband met de benodigde ruimte voor binnenopslag van o.a. prefab elementen en het plaatsen nieuwe, grotere machines. Om van het parkeerterrein een voor het bouwbedrijf geschikte kavel te kunnen maken, dient het voor horeca bestemde perceel omgezet te worden naar een voor bedrijfsactiviteiten bestemd perceel. De uitbreiding is derhalve noodzakelijk om tot een efficiëntere bedrijfsvoering te komen en de bedrijfsprocessen zo optimaal en duurzaam mogelijk te maken.

Binnen de kern Reutum zijn op dit moment geen bedrijfskavels van voldoende omvang beschikbaar. Bovendien heeft bouwbedrijf Steggink reeds een groot deel van de bedrijfspercelen al in gebruik. Er zijn verder ook geen concrete plannen voor een eventuele uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein in Reutum. In Geesteren en Tubbergen zijn beperkt kavels beschikbaar. Het bedrijf is bijna 60 jaar geleden op de betreffende locatie in Reutum opgericht en heeft zich inmiddels ontwikkeld naar een nog steeds groeiende onderneming. Het werkgebied van het bouwbedrijf vindt grotendeels in de nabijheid van Reutum en de gemeenten Tubbergen en Dinkelland plaats. Daarnaast is het bedrijf een belangrijke stakeholder in het lokale verenigingsleven (o.a. gelet op sponsoring etc.) van Reutum en de omliggende kernen. Vanwege de sterke lokale binding van het bedrijf is een algehele bedrijfsverplaatsing naar een bedrijfskavel in Tubbergen of Geesteren geen optie. Bovendien heeft het bedrijf inmiddels een terrein met een zodanige omvang (circa 9.500 m²), dat het vinden van een in de nabije kernen geschikte locatie voor verplaatsing nagenoeg onmogelijk is. Verhuizing van het bedrijf en ontmanteling van de huidige locatie zal voor bouwbedrijf Steggink een flinke kapitaalvernietiging opleveren. Verhuizing zal dus voorzien in onevenredig hoge investeringskosten, terwijl het huidige bedrijfsperceel zoals in voorliggend plan vormgegeven nog voldoende uitgangspunten biedt. Bovenstaande impliceert dat de uitbreiding van het bedrijfsperceel voorziet in een actuele behoefte en de noodzaak van het blijven uitvoeren van de bedrijfsactiviteiten op de locatie waar het lokaal gewortelde bouwbedrijf al sinds de oprichting gevestigd is.

Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan gerealiseerd wordt binnen bestaand stedelijk gebied en dat er behoefte is aan de verruiming van het bedrijfsperceel. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0009.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde artikelen uit de omgevingsverordening

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Initiatiefnemer is voornemens de uitbreiding van het bedrijfsperceel en de bedrijfshal mogelijk te maken op gronden met de bestemming 'Horeca' die onderdeel gaan uitmaken van het bedrijfsperceel. Deze bestemming is opgenomen in een bestemmingsplan voor de kern Reutum en maken onder meer een binnenstedelijke functie mogelijk. Dergelijke voorzieningen worden op basis van de verordening gezien als stedelijke functies en voldoen aan het begrip 'bestaand bebouwd gebied'. Van een extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving (buitengebied) is dan ook met de uitbreiding van het bedrijfsperceel geen sprake.

Daarnaast is het als gevolg van dit bestemmingsplan mogelijk om de bedrijfsbebouwing op het bedrijfsperceel uit te breiden. In paragraaf 3.1.2 is aangetoond dat het plan is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en is het plan getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Aangezien het plan binnen 'bestaand bebouwd gebied' is gelegen en voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (er zijn geen bedrijfskavels van voldoende omvang voor de uitoefening van de voorgenomen bedrijfsactiviteiten) kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de eisen van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

De uitbreiding van de woonbestemming ter plaatse van de Kerkstraat 75 en de verlaging van de horeca ter plaatse van het horecabedrijf aan de Kerkstraat 78 voorzien enkel in een planologische functiewijziging en niet in nieuwe bebouwing. Derhalve is voor deze locaties sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Het voorgenomen bouwplan voor het bedrijfspand aan de Kerkstraat 87 te Reutum is zowel door het kwaliteitsteam (Q-team) als door de stadsbouwmeester van de gemeente Tubbergen beoordeeld. Gezien de ligging aan de rand van de kern is een landschapsplan opgesteld om het bedrijfsperceel op een goede en verantwoorde wijze landschappelijk in te passen. Het landschapsplan is opgenomen als Bijlage 5 bij de toelichting van dit plan. Het landschapsplan voorziet met name in een groenzone aan de rand van het plangebied door de aanleg van een houtsingel met inheems bosplantsoen over een lengte van in totaal 175 meter. Aangezien de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing middels een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen, kan geconcludeerd worden dat het plan een bijdrage levert aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 2.3.2 Realisatie nieuw bedrijventerrein

In dit kader zijn met name lid 1 en lid 4 van artikel 2.3.2 van belang. In lid 1 is bepaald dat bestemmingsplan uitsluitend voorzien in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuw bedrijventerrein indien de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek. In lid 4 is bepaald dat hieraan wordt voldaan als de realisatie van nieuw bedrijventerrein past binnen de geldende afspraken bedrijventerrein zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

De gewenste uitbreiding van het bedrijfsperceel aan de Kerkstraat 87 op gronden met de bestemming 'Horeca' heeft een oppervlakte van circa 1.300 m². De voorgenomen uitbreiding van de bouwmogelijkheden bedraagt per saldo circa 987 m². In paragraaf 3.1.2 is het plan getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De uitbreiding van het bedrijfsperceel is noodzakelijk om het bedrijfsperceel geschikt te maken voor de uitvoering van de bedrijfsactiviteiten van het bouwbedrijf. Binnen de kern Reutum zijn op dit moment geen andere bedrijfskavels.

In het beleidsdocument 'Afspraken Regionale Bedrijventerreinen Programmering Twente 2019-2022' hebben de Twentse gemeenten prestatieafspraken gemaakt om de vraag en aanbod van bedrijventerreinen in balans te brengen waar dat zachte plannen in de weg zit. Het uitgangspunt in het afsprakendocument is om de economie van Twente te versterken. Dit betekent dat de economie niet op slot gaat en dat nieuwe plannen met een actuele marktvraag doorgang kan krijgen. Voor de gemeente Tubbergen is het noodzakelijk dat zij beschikt over voldoende en kwalitatief goede bedrijventerreinen. In de prestatieafspraken is voor de gemeente Tubbergen afgesproken dat Tubbergen de mogelijkheid houdt om, indien er sprake is van een concrete marktvraag, nieuwe hectares bedrijventerrein toe te voegen.

Gelet op de omvang van het bedrijventerrein in de kern Reutum kan de uitbreiding van het bedrijfsperceel met een oppervlakte van 1.300 m² en een uitbreiding van het bebouwde oppervlakte met circa 987 m² worden aangemerkt als een kleinschalige uitbreiding waardoor de kruimelregeling van toepassing is. In de regionale afspraken is bepaald dat voor kleinschalige uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen door transformatie van gronden binnen bestaand bebouwd gebied een kruimelregeling geldt. Deze afspraak richt zich op kleinschalige uitbreidingen tot maximaal 5.000 m² van het areaal aan bedrijventerreinen door transformatie van locaties binnen bestaand bebouwd gebied. De omzetting van gronden naar bedrijventerreinen is onder andere toegestaan wanneer de uitbreiding het gevolg is van een actuele marktvraag en deze onderbouwd is conform de vereisten vanuit de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Zoals in paragraaf 3.1.2 al is aangegeven is de gewenste uitbreiding van het bedrijfsperceel noodzakelijk om het bedrijfsperceel geschikt te maken voor de bedrijfsactiviteiten van het bouwbedrijf. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de uitbreiding van het bedrijfsperceel voldoet aan een actuele marktvraag en voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan voldoet aan artikel 2.3.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0010.png"

Figuur 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart provincie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De locatie van de beoogde uitbreiding van het bedrijfsperceel aan de Kerkstraat 87 is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en Werken in het kleinschalige mixlandschap'. In het ontwikkelingsperspectief voor 'mixlandschap' wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De plannen van initiatiefnemer doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied. Om uit te sluiten dat de plannen extra belemmeringen opleveren voor omliggende functies zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Hiervoor wordt verwezen naar Hoofdstuk 4 Onderhavig plan geeft invulling aan het perspectief. Bedrijvigheid wordt ontwikkeld binnen de kern van Reutum. In de directe omgeving bevinden zich andere functies, zoals een melkveehouderij, wonen, cultuur en horeca. Voorliggend plan wordt ingepast tussen deze functies en de bestaande harmonie tussen de functies blijft aanwezig. Het geheel wordt landschappelijk ingepast en levert zodoende een bijdrage aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit op de ontwikkellocatie.

Het huidige bedrijfsperceel, de woning aan de Kerkstraat 75 en het horecabedrijf zijn gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Voorliggend plan voorziet voor de betreffende locaties in een functiewijziging, waarbij de horecagelegenheid in categorie verlaagd wordt en de woonbestemming uitgebreid wordt ten behoeve van een tuin. Deze functiewijzigingen zijn passend binnen woon- en werklocaties en derhalve passend binnen het geldende ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. Op de gebiedskenmerkenkaart heeft de beoogde uitbreidingslocatie echter geen stedelijk kenmerk.

Het plangebied kent de volgende gebiedskenmerken:

  • Natuurlijke laag: Stuwwallen
  • Laag van Agrarisch cultuurlandschap: essenlandschap
  • Stedelijke laag: Woonwijken 1955 - nu, Bedrijventerreinen en Verspreide bebouwing
  • Laag van beleving: Donkerte

Binnen de laag van het agrarisch cultuurlandschap is het kenmerk 'essenlandschap' aan het plangebied toegekend. Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, - voormalige - heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). De herkenbaarheid van de essen, flanken, maten en flieren en heidegebieden is sterk afgenomen. De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen. De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplanting, routes en open ruimtes wordt versterkt.

De norm is dat kleinschalige landschapselementen, zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen, een beschermende bestemmingsregeling krijgen op de flanken, gericht op instandhouding van dit kleinschalige patroon. Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Het plangebied aan de Kerkstraat 87 te Reutum ligt aan de rand van het dorp Reutum binnen bestaand bebouwd gebied, aan de flank van het essenlandschap. De kenmerken van het essenlandschap zijn hierdoor niet meer zichtbaar. Daarbij biedt juist de flank van de es ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieken, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt. Het landschapsplan geeft dan ook invulling aan de overgang tussen bebouwd gebied en het landelijk gebied, waarbij zoveel mogelijk de karakteristieken van het essenlandschap in acht worden genomen. De ontwikkeling wordt binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd en doet derhalve geen afbreuk aan de aanwezige gebiedskenmerken.

Stedelijke laag

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart voor de stedelijke laag aangeduid met gebiedstype 'bedrijventerreinen' en 'verspreide bebouwing'. In figuur 3.3 is fragment van de stedelijke laag weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0011.png"

Figuur 3.3: Stededelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het kenmerk 'Verspreide bebouwing' beschrijft kernmerken van de agrarische erven die van oudsher een hele sterke binding met het landschap hebben. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze 'eenheid in handelen' ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschappen, broeken heideontginningen, veenlandschappen etc. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft: de opbouw van erf, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen.

Bij de transformatie van de erven vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. Nieuwe functies bepalen het aangezicht: of een erf in agrarisch gebruik is (grote stallen, werklijnen naar het landschap), er een aannemer of autobedrijf zit (kaal erf met een grote plaat verharding er omheen) of dat het bijvoorbeeld een woonerf is geworden (kleine erf, dicht in de beplantingen en een paardenweide). Deze verschillen zijn zowel in het landschap - als op luchtfoto's - heel goed te zien.

Binnen het kenmerk 'bedrijventerreinen' zijn de bedrijventerreinen georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een 'no nonsense' karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.

Als ontwikkelingen plaats vinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon.

Voorliggend plan voorziet in een uitbreiding van het kenmerk 'bedrijventerreinen' op gronden gekenmerkt als 'verspreide bebouwing'. De karakteristieken van laatstgenoemde zijn niet meer aanwezig, waardoor voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk doet aan dit stedelijke kenmerk.

Zoals reeds is aangegeven bestaat het voornemen om het bestaande bedrijfspand uit te breiden met een oppervlakte van circa 1.000 m². Het bedrijfspand wordt representatief stedenbouwkundig ingepast, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de overgang naar het landelijk gebied. Zoals reeds is beschreven is een landschapsplan opgesteld waarin de uitbreiding van het bedrijfsperceel, in samenhang met de uitbreiding van het bedrijfspand, landschappelijk wordt ingepast om een geleidelijke overgang van het bedrijventerrein naar het buitengebied te garanderen. Daarmee draagt het plan bij aan de ambities van de provincie Overijssel waarbij de aansluiting op het landschap verbetert, de kwaliteit van de buitenruimte en de architectuur verbetert en meer samenhang krijgt en het plangebied een opwaardering van het beeld en verbetering van de levensvatbaarheid krijgt. Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met de stedelijke laag voor 'bedrijventerreinen'.

De locatie van het horecabedrijf en de woning zijn gelegen binnnen de stedelijke laag 'Woonwijken 1955 - nu'. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. De verlaging van de categorie horeca ter plaatse van het horecabedrijf aan de Kerkstraat 78 en de uitbreiding van de tuin van de woning aan de Kerkstraat 75 - de functies werken en wonen - zijn functies passend binnen de kenmerken van 'Woonwijken 1955 - nu'.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 MijnOmgevingsvisie Tubbergen

De gemeenteraad van Tubbergen heeft op 30 maart 2021 de omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.

MijnOmgevingsvisie Tubbergen gaat over de toekomst van de leefomgeving: de visie van samenleving én gemeente. Hierin wordt verder gebouwd op de basis van het proces 'MijnDorp'. De visie gaat over leefbaarheid van de kernen én over het buitengebied, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. De visie geeft aan hoe de gemeenteraad en de samenleving willen sturen: wat moet worden behouden, versterkt en ontwikkeld.

De Omgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes; werkwijzen die altijd gelden. De vier kernprincipes zijn:

  • We doen het samen;
  • We geven het goed voorbeeld;
  • We wentelen niet af op volgende generaties;
  • We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

Vanuit deze kernprincipes zijn dirie algemene speerpunten geformuleerd:

  • Buitengebied in balans;
  • Leefbare kernen;
  • Leefomgeving van de toekomst.

Leefbare kernen

De gemeente wil kernen waar het lekker wonen is. Waar bedrijvigheid is en waar mensen werk kunnen vinden. Maar vooral ook kernen waar ruimte is om elkaar te ontmoeten en om samen te komen.

De leefomgeving verandert zichtbaar. Het wordt moeilijker om voorzieningen in stand te houden. Dit geldt voor winkels, horeca, kerken, kultuurhuizen, sportvoorzieningen en scholen. Aan de andere kant worden ook nieuwe plannen en combinaties van functies van onderop zichtbaar die kernen juist krachtiger maken.

Van oudsher zijn inwoners van de kernen gewend om de leefbaarheid van hun omgeving in eigen hand te nemen en te zorgen dat het er goed toeven is. Het versterken van de leefbaarheid van onze kernen wordt door inwoners en gemeente al langer samen opgepakt.

Dit wil de gemeente voortzetten aan de hand van vier speerpunten:

  • voldoende voorzieningen;
  • aantrekkelijk wonen;
  • ruimte voor ondernemen;
  • leefbare openbare ruimte.

Als gemeente zorgen we voor voldoende ontwikkelruimte voor bedrijven en voor plekken waar bedrijven zich kunnen vestigen. Zo dragen we bij aan de werkgelegenheid en kunnen verschillende soorten bedrijvigheid ontstaan.

De gemeente streeft naar levendige compacte kernwinkelgebieden. Voor duurzame, kansrijke initiatieven levert de gemeente maatwerk. Daarbij ligt de nadruk op het behouden en versterken van het lokale bedrijfsleven. De gemeente gaat voor:

  • Goede vestigings- en ontwikkelingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven
  • Het faciliteren van ondernemers met als principe “ja- tenzij”.

Goede vestigingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven betekent dat ingezet wordt op voldoende en passende bedrijventerreinen. En op een goede bereikbaarheid. Leegstand moet daarbij zoveel mogelijk worden voorkomen.

Ondernemers wordt de ruimte gegeven door in te zetten op maatwerk en door flexibiliteit te bieden. De gemeente vindt het belangrijk dat de juiste functies op de juiste plek terecht komen. Het slim combineren van functies vanuit een duidelijke visie biedt kansen. De ondernemers, de bedrijfsconsulent en het OndernemerServiceTeam zijn hierbij de spil, verbinden partijen aan elkaar en helpen met de juiste routes.

Toets 

Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een bedrijfsperceel in de kern Reutum. Gelet op de omliggende stedelijke functies (bedrijvigheid) is de ontwikkeling passend op de betreffende locatie. Een lokaal gevestigde ondernemer die met de bedrijvigheid gericht is op de directe omgeving wordt gefaciliteerd en de ontwikkeling wordt goed ingepast, rekening houdend met de ligging aan de rand van de kern Reutum. De ontwikkeling is in lijn met het speerpunt 'Ruimte voor ondernemen' en daarmee met MijnOmgevingsvisie Tubbergen.

3.3.2 Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen gemeente Tubbergen

Met de 'Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen' geeft de gemeente Tubbergen een onderbouwing van de door haar gewenste ontwikkelingen met betrekking tot bedrijventerreinen en de randvoorwaarden die nodig zijn om deze ontwikkelingen te realiseren. Via een analyse van het huidig ruimtelijk-economisch profiel en een weergave van de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van bedrijventerreinen is een concreet actieprogramma geformuleerd.

Relevante hoofdlijnen uit de beleidsvisie zoals opgenomen binnen de integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen luiden:

In de overige kernen realiseren van lokaal maatwerk voor uit de kern voortkomende bedrijven

  • Uitbreidingen in de overige kernen zullen voornamelijk op basis van verzoeken van individuele bedrijven zijn. Hierbij wordt gekeken naar wenselijkheid, noodzakelijkheid en landschappelijke inpasbaarheid. Op dit moment zijn de eerste contacten reeds gelegd voor een bescheiden uitbreiding van de bedrijventerreinen in Reutum en Harbrinkhoek voor plaatselijke ondernemers.

Primair uitgangspunt is het zoveel mogelijk faciliteren van (de uitbreidingswensen van) lokale, plaatsgebonden bedrijvigheid. Dit streven wordt gekoppeld aan de constante afweging van criteria als werkgelegenheid, planologie, aard en schaal van de bedrijvigheid, oplossing milieuprobleem en ruimtebeslag. Hiervoor is inmiddels een Notitie Vestigingscriteria Bedrijven Tubbergen opgesteld. Deze notitie heeft echter betrekking op de kernen Tubbergen en Albergen, aangezien de bedrijventerreinen in de kernen Tubbergen en Albergen onder druk staan gelet op de beperkingen ten aanzien van de essencomplexen en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). De notitie laat zich niet uit over bedrijvigheid in de kern Reutum en is derhalve niet van toepassing.

Naast het faciliteren van de bestaande, autonome behoeftevraag is het wenselijk te streven naar vestiging (en/of het faciliteren) van profielversterkende bedrijvigheid. Op basis van het bestaande profiel betekent dat bedrijvigheid op gebied van o.a. bouwnijverheid, reparatie en handel, industrie, gezondheids- en welzijnszorg en dienstverlening. Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren en vestiging van locale hoogwaardige, kennis- en arbeidsintensieve, innovatieve en agrarisch verwante bedrijvigheid.

Toets

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt de bestemming 'Bedrijf' aan de Kerkstraat 87 vergroot om de juridisch-planologische situatie van de gronden in overeenstemming te brengen met het feitelijke gebruik en het bedrijfsperceel uit te breiden met een oppervlakte van circa 1.300 m². Daarnaast worden deze gronden geschikt voor de nieuwbouw van een bedrijfshal met een oppervlakte van circa 2.100 m². De uitbreiding van het bedrijfsperceel is noodzakelijk om voor het doorzetten van een efficiënte bedrijvigheid. Het bouwbedrijf maakt onderdeel uit van de bouwnijverheidsbranche en is door de jaren heen in Reutum uitgegroeid naar bloeiende onderneming. Door de uitbreiding van het bedrijfsperceel wordt de uitbreidingswens van een lokaal en plaatsgebonden bedrijf gefaciliteerd dat past binnen het streven van profielversterkende bedrijvigheid. De uitbreiding van het bedrijfsperceel wordt landschappelijk ingepast om een mooie en rustige overgang van het bedrijventerrein naar het buitengebied te garanderen.

3.3.3 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeenteTubbergen heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.4) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0012.png"

Figuur 3.4: Fragment casco-kaart, plangebied rood omkaderd (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  • 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  • 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  • 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Toets

Binnen het plangebied aan de noordzijde is een casco-element aanwezig. Dit betreft een houtwal die grenst aan de parkeerplaats en het terrein van het bouwbedrijf. Dit caso-element blijft behouden. Bovendien wordt deze houtwal versterkt en doorgetrokken naar het zuiden, langs de perceelsgrens van het bedrijfsperceel. Geconcludeerd kan worden dat geen afbreuk gedaan wordt aan casco-elementen ter plaatse en dat voorliggend plan in overeenstemming is met de Nota 'De casco-benadering Noordoost-Twente'.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:

  • de aard en omvang van de ontwikkeling;
  • de vormgeving en opzet;
  • de schaalgrootte;
  • de ligging;
  • de voorgenomen functie(wijziging), en;
  • de vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.

Als gevolg van dit bestemmingsplan wordt aansluitend aan een bestaand bedrijfsperceel aan de rand van de bebouwde kom van Reutum enkel de bestemming 'Horeca' gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf', zodat de opslagmogelijkheden worden vergroot. Tevens worden de planologische mogelijkheden gecreëerd (uitbreiding bouwvlak) om een grotere bedrijfshal te bouwen.

De huidige oppervlakte aan bedrijfsbebouwing bedraagt circa 888 m2. De nieuwe bedrijfshal heeft een oppervlakte van circa 2.100 m2 waardoor er sprake is van een uitbreiding van circa 1.212 m2.

Het plangebied behoort tot het bedrijfsperceel van Bouwbedrijf Steggink in Reutum. Het totale bedrijfsperceel van het bouwbedrijf (bestemming Bedrijf met functieaanduiding bouwbedrijf) bedraagt in de huidige situatie 12.180 m2 (circa 9.150 m2 aan zuidzijde van de Kerkstraat en 3.030 m2 noordzijde van de Kerkstraat). De gezamenlijke oppervlakte van de bestaande bebouwing (bedrijfshallen, overkappingen en kantoor) van het bouwbedrijf aan de noord- en zuidzijde van de Kerkstraat bedraagt 4.094 m2. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt het bedrijfsperceel aan de noordzijde vergroot naar 4.345 m2 waardoor het totale bedrijfsperceel 13.495 m2 bedraagt. De oppervlakte aan bebouwing bedraagt als gevolg van het plan 5.306 m2 en wordt zowel stedenbouwkundig als landschappelijk in de omgeving ingepast.

De uitbreiding van het bedrijfsperceel is enerzijds noodzakelijk voor de opslag van bouwmaterialen en materieel (buitenopslag) en tevens om de bedrijfsprocessen te optimaliseren. In de nieuwe/uit te breiden bedrijfshal vindt de opslag van kozijnen, beglazing en prefabonderdelen plaats. Daarnaast wordt een deel van het bedrijfspand conform de bestaande situatie gebruikt als werkplaats/montagehal. De aard en omvang van de ontwikkeling is gelet op het aanwezige bedrijfsperceel gering en de bedrijfsactiviteiten zijn grotendeels toegestaan in het plangebied. Zoals in dit hoofdstuk (Hoofdstuk 4) is beschreven heeft het plan geen nadelige gevolgen voor het milieu. Eveneens neemt het aantal verkeersbewegingen, als gevolg van de ontwikkeling niet zodanig toe dat dat nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn. Uit de AERIUS-berekening (verschilberekening) is gebleken dat er geen sprake is van een depositiebijdrage groter dan 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebied. Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling ten opzichte van de referentiesituatie niet leidt tot een verslechtering van Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. Op basis van vorenstaande wordt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0013.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

In het voorliggende geval is er gezien de ligging binnen stedelijk gebied en de verscheidenheid van functies (horeca, wonen, maatschappelijk en (agrarische) bedrijvigheid) sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. In dat geval kunnen de richtafstanden met één trede verlaagd worden.

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

In voorliggend geval wordt allereerst een milieubelastende activiteit - een bouwbedrijf - uitgebreid. Het bouwbedrijf in voorliggend plan vindt aansluiting bij de categorie 'Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m²' uit de VNG-uitgave 'bedrijven en milieuzonering'. Voor deze categorie geldt voor een gemengd gebied een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geluid'. Voor de aspecten 'stof' en 'geur' gelden respectievelijk richtafstanden van 10 en 0 meter.

Op circa 30 meter van de beoogde uitbreidingslocatie van het bedrijfsperceel bevindt zich aan de Kerkstraat 75 de achtergevel van een woonhuis De tuin van het woonhuis grenst direct aan het nieuwe bedrijfsperceel, dat als gevolg van dit bestemmingsplan wordt uitgebreid. Zowel de dichtstbijzijnde gevel van de woning (achtergevel) als de tuin zijn gelegen binnen de richtafstand van 50 meter. Derhalve is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om aan te tonen dat er in de woning en de tuin sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor het aspect 'geluid' wordt verwezen naar paragraaf 4.5. In die paragraaf wordt aangetoond dat het aspect 'geluid' geen belemmering oplevert voor de uitvoering van onderhavig plan.

Zoals benoemd geldt voor het aspect 'stof' een richtafstand van 10 meter tot een gevoelig object. De afstand tussen de gevel van de woning aan de Kerkstraat 75 en de grens van het bedrijfsperceel bedraagt circa 30 meter. De afstand van het bedrijfsperceel tot aan de tuin bedraagt minder dan 10 meter. Op het bedrijfsperceel grenzend aan de tuin worden bouwmaterialen opgeslagen. Concreet betreft het de opslag van bouwstaalmatten, stalton (gesteente) en metselzand. De bouwstaalmatten en stalton geven weinig tot geen stofoverlast. Vanwege de korrelgrootte en hardheid van metselzand leidt dit niet tot onevenredige stofoverlast (stuiven). Tot slot wordt er tussen het bedrijfsperceel en de tuin een 2,6 meter hoge schanskorfmuur/schutting geplaatst waardoor de tuin voldoende beschermd wordt tegen eventuele stof/verstuiving van de bedrijfsactiviteiten. Het aspect 'stof' leidt niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Ten zuiden van het plangebied op circa 80 meter van de beoogde uitbreiding van het bedrijfsperceel zijn eveneens woningen gelegen. De beoogde bedrijfsuitbreiding is niet dichter bij deze woningen, waardoor op voorhand niet verwacht wordt dat deze woningen extra gehinderd worden door het bouwbedrijf. Bovendien grenzen de tuinen van deze woningen in de huidige situatie al aan een bestaand bedrijfsperceel.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten. In voorliggend geval wordt geen nieuwe milieugevoelige functie opgericht (woning) opgericht. Er wordt echter wel een mileugevoelige functie in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij opgericht. Voor een nadere toelichting op dit aspect wordt verwezen naar paragraaf 4.3.

Op basis van het vorenstaande, en met inachtnemening van de bevindingen voor geur (paragraaf 4.3) en geluid (paragraaf 4.5), blijft er sprake van een aanvaardbare situatie aangaande milieuzonering.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Ten oosten van het plangebied aan de Zonnebergweg 16-16A is een agrarisch bedrijf (melkveehouderij) gelegen. Dit betreft een agrarisch bedrijf met diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld. Hiervoor geldt een afstand van ten minste 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom.

In voorliggend plan wordt middels een aanduiding 'milieuzone' geborgd dat in een straal van 100 meter vanaf de stal van het agrarisch bedrijf waar runderen worden gehouden geen geurgevoelige (verblijfs)objecten worden opgericht. Een deel van de bedrijfshal van het bouwbedrijf zal echter wel binnen deze straal gerealiseerd worden. Binnen de delen van de bedrijfshal die binnen de geurcirkel vallen wordt het vanwege de aanduiding niet mogelijk om ruimten in te richten waar werknemers langdurig verblijven. Deze delen worden derhalve ingericht ten behoeve van opslag. De werkplaats van het bouwbedrijf is bewust verder van de geurcirkel verplaatst. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'geur' geen belemmering oplevert voor de uitvoering van onderhavig plan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van twee verkennende bodemonderzoeken, één voor de uitbreiding van de woonbestemming ter plaatse van de Kerkstraat 75 (zie Bijlage 1) en één voor de realisatie van de nieuwe bedrijfshal ter plaatse van de Kerkstraat 87 (zie Bijlage 2). De bodemonderzoeken zijn uitgevoerd om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Hieronder is een samenvatting van de resultaten weergegeven.

Kerkstraat 75

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 6 boringen verricht, waarvan er 2 zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Er is 1 diepe boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit zeer fijn tot matig grof, zwak siltig zand. In de ondergrond zijn roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater in de peilbuis is aangetroffen op 0.80 m-mv en bij de herbemonstering op 0.50 m-mv.

Resultaten analyses

Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG) is zeer licht verontreinigd met lood en zink;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is, na herbemonstering, sterk verontreinigd met nikkel, matig verontreinigd met kobalt en (zeer) licht verontreinigd met barium, cadmium en zink.

Conclusies en aanbevelingen

In de bovengrond (BG) zijn enkele zeer lichte verontreinigingen aangetoond en in het grondwater (PB 1) zijn enkele matige tot sterke verontreinigingen aangetoond. In de ondergrond (OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. De matig tot sterk verhoogde verontreinigingen in het grondwater leveren bij het huidig en toekomstig gebruik geen risico’s op. Naar onze mening is het dan ook niet noodzakelijk om over te gaan tot een nader onderzoek en is besloten af te zien van nader onderzoek. Omdat de verhoogd gemeten gehalten in de bovengrond de tussenwaarden niet overschrijden is daar ook geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging, aangezien de risico’s voor de volksgezondheid gering worden geacht bij de vastgestelde gehalten. Er zijn mogelijk wel (humane) risico’s aanwezig, wanneer het freatische grondwater gebruikt wordt als drinkwater (voor vee) of voor de besproeiing van gewassen in een moestuin. Gebruik van het freatisch grondwater wordt echter afgeraden om enig risico uit te sluiten. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Kerkstraat 87

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 6 boringen verricht, waarvan er 2 zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Er is 1 diepe boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig grof zwak siltig zand. In de ondergrond zijn roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater in de peilbuis is aangetroffen op 0.95 m-mv en bij de herbemonstering op 0.80 m-mv.

Resultaten analyses

Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG) is niet verontreinigd
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 11) is sterk verontreinigd met barium, matig verontreinigd met zink en licht verontreinigd met cadmium en nikkel. Na herbemonstering is het grondmater lichtverontreinigd met barium en zink.

Conclusies en aanbevelingen

In het grondwater (PB 11) zijn, na een herbemonstering, enkele lichte verontreinigingen aangetoond. In de boven- en ondergrond (BG en OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen uitbreiding van de bedrijfshal, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (bedrijf).

Op basis van voorenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmeringen oplevert voor de uitvoering van onderhavig plan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Met voorliggend plan wordt de uitbreiding van een bedrijfsperceel, de realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw, de uitbreiding van een tuin en de verlaging van een horecacategorie mogelijk gemaakt. Er wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Verdere toetsing aan het aspect geluid kan dan ook achterwege blijven.

Industrielawaai

In verband met de ligging van het woonhuis aan de Kerkstraat 75 binnen de richtafstand van 50 meter tot het bedrijfsperceel is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om aan te tonen dat in de woning en de tuin sprake blijft van een aanvaarbaar woon- en leefklimaat. Het volledige rapport is te vinden in Bijlage 3. In Bijlage 4 is een aanvullende memo opgenomen waarin de geluidsnormen in de dagperiode in de tuin (o.a. ter plaatse van de uitbreiding van de tuin) zijn berekend.

Het onderzoek is uitgevoerd conform de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999. De geluidnormen die van toepassing zijn, zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. Daarnaast is het geluidbeleid van de gemeente Tubbergen in beschouwing genomen.

De werkzaamheden binnen Bouwbedrijf Steggink vinden zowel aan de noordzijde als zuidzijde van de tussenliggende Kerkstraat.

Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau bedraagt ter plaatse van de nabij gelegen woning maximaal 41 dB(A) in de dagperiode en 30 in de nachtperiode.
  • De ambitiewaarde van 45 dB(A)-etmaalwaarde en de normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit het activiteitenbesluit van 50 dB(A) etmaalwaarde worden ter plaatse van de woningen niet overschreden.
  • Het maximale geluidniveau ter plaatse van de bestaande woningen bedraagt maximaal 60 dB(A) in de dagperiode en 57 dB(A) in de nachtperiode. De maatgevende geluidbron betreft de rijdende lichte vrachtwagen in de dagperiode en de bestelwagens in de nachtperiode.
  • De grenswaarden voor het maximale geluidniveau worden ter plaatse van de woningen niet overschreden.
  • Uit het onderzoek blijk dat is aangetoond dat het woon- en leefklimaat van de bewoners aan de Kerkstraat 75 niet overmatig wordt gehinderd.
  • Uit rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het indirecte geluid van Bouwbedrijf Steggink maximaal 50 dB(A) bedraagt. De voorkeurswaarde voor het equivalente geluidniveau LAeq wordt niet overschreden.
  • Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting in de tuin maximaal 50 dB(A) bedaagt. De bovengrenswaarde uit het geluidbeleid en de norm uit het Activiteitenbesluit wordt niet overschreden.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering oplevert voor de uitvoering van onderhavig plan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Als gevolg van de uitbreiding van het bedrijfsperceel neemt het aantal verkeersbewegingen toe met 130 verkeersbewegingen per etmaal. Als gevolg van de verlaging van de horecacategorie verminderd het aantal verkeersbewegingen met 128 per etmaal (zie paragraaf 4.11 'verkeer'. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 115 per dag gesteld worden. Gelet op het feit dat de uitbreiding van het bedrijfsperceel voornamelijk ten behoeve van de opslag van prefab elementen is, kan worden uitgegaan van een toename in vrachtverkeer. Het aandeel vrachtverkeer is derhalve gesteld op 20%. In onderstaande tabel is een Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer gedaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0014.png"
Figuur 4.2: NIBM-tool (bron: InfoMil)

Op basis van bovenstaande berekening kan geconcludeerd worden dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0015.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart, plangebied rood omcirkeld (bron: risicokaart.nl).

Op circa 2,2 km ten zuiden van het plangebied is een leiding van de Gasunie gelegen. Het plangebied is ruim buiten de invloedsfeer van deze buisleiding gelegen. Uit de inventarisatie blijkt verder dat binnen een straal van 2,2 kilomter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Watertoetsproces

Op 27 april 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 8. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets

Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (kenmerk: 3162, d.d. 28-4-2021), zie ook Bijlage 6. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Het bestaande bedrijfspand en een overkapping worden als gevolg van de nieuwbouw gesloopt. Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In voorliggend rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd.

Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.

Het plangebied is op 2 februari 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel.

Stikstofdepositie op Natura 2000-gebied

Ten aanzien van de Natura 2000-gebieden geldt volgens de Wet natuurbescherming dat een vergunning nodig is voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld als gevolg van stikstofdepositie (uitstoot en neerslag van stikstof). Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000– gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Te veel stikstof is slecht voor planten die leven op voedselarme grond. Als deze planten verdwijnen, kan dat ook slecht zijn voor dieren die in dat gebied leven. Daarnaast leidt stikstof tot verzuring van de bodem. In sommige delen van de Natura 2000-gebieden is de hoeveelheid stikstof te hoog.

De overheid wil de hoeveelheid stikstof in de natuur (stikstofdepositie) terugdringen. Daarvoor introduceerde zij in 2015 het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit programma was ook gericht op het versterken van de natuur en het maakte tegelijkertijd economische ontwikkeling mogelijk. Op 29 mei 2019 heeft het hoogste bestuursorgaan van ons land, de Raad van State, de vergunningen op basis van het PAS ongeldig verklaard omdat dit in strijd is met de Europese natuurwetgeving. De overheid werkt nu aan een nieuwe aanpak stikstof. De depositie van stikstof vindt plaats in de vorm van NOx (stikstofoxide) en NH 3 (ammoniak). De depositie van NO x vindt onder meer plaats bij de verbranding van fossiele brandstoffen. De depositie van NH 3 is voor het overgrote deel afkomstig van de landbouw.

Om voor afzonderlijke projecten aan te tonen wat het effect is op Natura 2000-gebieden is het rekeninstrument AERIUS in het leven geroepen. Op 13 januari 2022 is de AERIUS Calculator geactualiseerd. De nieuwe versie is de AERIUS calculator 2021. De belangrijkste verandering ten opzichte van de oude calculator is de ‘afkapgrens’ van 25 km voor stikstofdepositie bij alle projecten. De aanleiding hiervoor is het eindrapport van het adviescollege ‘Meten en berekenen Stikstof’(ook wel de ‘Commissie Hordijk’) en de uitspraak van de Raad van State over de A15 van begin dit jaar. Eventuele deposities voorbij deze afkapgrens werden voorheen niet in beeld gebracht. De nieuwe afkapgrens van 25 km zal vooral voor grotere projecten consequenties hebben. Hoewel in de AERIUS 2020 ook een afkapgrens was opgenomen, gold deze slechts voor wegverkeer en was de afstand veel korter (5 km).

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Deze wet regelt onder meer drie resultaatverplichtingen voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in beschermde Natura-2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben; in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%. De wet geeft de opdracht voor een programma van maatregelen om die reductie te bereiken en de natuur te herstellen. Ook regelt de wet de tussentijdse monitoring en zo nodig bijsturing. Voor de zogeheten PAS melders en initiatiefnemers die onder het PAS vergunningvrij waren is in de wet bepaald dat zij alsnog gelegaliseerd worden. De wet maakt een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk van de natuurvergunning-plicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector. Het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering werkt de stikstofwet verder uit, waaronder de bouwvrijstelling. De vrijstelling geldt voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten. De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase van wat wordt gebouwd of aangelegd. Dat betekent bijvoorbeeld dat nog steeds een natuurvergunning nodig kan zijn voor de stikstofdepositie die wordt veroorzaakt door het verkeer op een aan te leggen weg.

Het rekeninstrument AERIUS Calculator 2021 berekent zowel de stikstof- als ammoniakdepositie als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden. Met het rekeninstrument kan de uitstoot van stikstof/ammoniak en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend. De uitkomst van de berekening geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan voor wat betreft stikstof en ammoniak.

Rekenmethode en resultaten

In deze AERIUS-berekening is berekend of de theoretische maximale invulling van het bestemmingsplan voor de uitbreiding van het bouwbedrijf aan de Kerkstraat 87 te Reutum leidt tot depositieresultaten boven 0,00 mol/ha/jaar. Daarbij is de referentiesituatie (de huidige – legale – feitelijke situatie) afgezet tegen de beoogde ontwikkeling. De AERIUS-berekening inclusief de rekengegevens en rekenresultaten zijn in Bijlage 7 opgenomen. Hieronder worden de rekenresultaten en de conclusie weergegeven.

De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2021. Voor de beoogde situatie is gerekend voor het rekenjaar 2023, omdat wordt geacht dat voorliggend dan pas is uitgevoerd. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. Als bijlage bij deze rapportage behoort het AERIUS projectbestand met rekenresultaten (bronnen, rekenpunten en resultaten) van de gebruiksfase.

  • Referentiesituatie
    De totale NOx-emissie in de referentiesituatie bedraagt 49,3 NOx kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 1,5 NH3 kg/j.
  • Gebruiksfase
    De totale NOx-emissie in de gebruiksfase bedraagt 48,0 NOx kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 1,4 NH3 kg/j.

Door de uitvoering van de verschilberekening is aangetoond dat er geen sprake is van een depositiebijdrage groter dan 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebied. Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling ten opzichte van de referentiesituatie niet leidt tot een verslechtering van Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied.

De AERIUS Calculator 2021 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op

Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.

De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied mogelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels. Vleermuizen, grondgebonden zoogdieren en amfibieën bezetten geen vaste (winter)rust- of voortplantingsplaats in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels niet aangetast.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Gemeente Tubbergen beschikt over een eigen archeologische verwachtings- en advieskaart (RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2008). Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen. Het plangebied is indicatief rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0016.png" Figuur 4.3: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart gemeente Tubbergen (bron: gemeente Tubbergen)

Toets

Het perceel is aangemerkt als 'dekzandwelvingen en -vlakten'. Het erf gelegen op nummer 58 zal niet gewijzigd worden. Het plan valt echter wel binnen het buffergebied van een erf. In deze gebieden is archeologisch onderzoek noodzakelijk indien het gebied waar een bodemingreep van meer dan 40 centimeter diep plaatsvindt groter is dan respectievelijk 2.500 m². Op basis van het kenmerk 'dekzandwelvingen en -vlakten' geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek voor gebieden kleiner dan 5.000 m².

Op de planlocatie zal een nieuwe bedrijfshal van circa 2.100 m² gerealiseerd worden, deels op gronden waar reeds bebouwing aanwezig is. De oppervlakte van (mogelijk) relevante bodemingrepen is daarmee kleiner dan 2.500 m² of 5.000 m². Archeologisch onderzoek is niet verreist. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'archeologie'.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in en nabij het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig zijn (zie figuur 4.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0017.png"

Figuur 4.4: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bron: Atlas van Overijssel)

De te slopen gebouwen zijn niet aangemerkt als gemeentelijk of rijksmonument en hebben geen cultuurhistorische waarde. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

Verkeer

Aan de Kerkstraat 87 wordt het bedrijfsperceel verruimd over een oppervlakte van 1.300 m². Op grond van de CROW-normen (Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen) geldt voor de bedrijfsactiviteiten (bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief) een verkeersgeneratie van gemiddeld 10 verkeersbewegingen per 100 m² bvo (niet stedelijk, rest bebouwde kom). De feitelijke toename van het bebouwde oppervlak (op basis van de bouwvlakken) bedraagt circa 987 m². De toename van de bedrijfsvloeroppervlakte met de nieuw te bouwen hal bedraagt echter circa 1.147 m². Met deze oppervlakte zal gerekend worden wat betreft verkeer en parkeren. De toename van het aantal verkeersbewegingen bedraagt derhalve 115 verkeersbewegingen per etmaal, inclusief vrachtverkeer (1.147 m² / 100 m² = 11,47 * 10 = 115).

Aangezien het bedrijfsperceel zowel vanaf de Kerkstraat (noord en zuid) als de Haarlefertsweg bereikbaar is kan deze toename van het aantal verkeersbewegingen eenvoudig via de huidige infrastructuur afgewikkeld worden.

Het horecabedrijf aan de Kerkstraat 78 zal in categorie verlaagd worden. De categorie op grond van de CROW-normen zal wijzigen van 'Discotheek' naar 'Café/bar/cafetaria'. Voor de categorie 'Discotheek' geldt in een niet stedelijk gebiedstype in de zone 'rest bebouwde kom' een verkeersgeneratie van 20,8 per 100 m² bvo. Grofweg wordt uitgegaan van een bvo van 1.000 m² en hiervoor geldt een verkeersgeneratie van 208 verkeersbewegingen per etmaal (20,8 x 100 m²). Bij de categorie 'Café/bar/cafetaria' is geen kencijfer voor verkeersbewegingen per etmaal opgenomen. Er kan echter uitgegaan worden van een afname van het aantal verkeersbewegingen per etmaal, vanwege het staken van de discotheekactiviteiten.

De planologische wijziging van de gronden rondom de woning aan de Kerkstraat 75 ten behoeve van een tuin voorziet niet in extra bebouwing of wooneenheden, waardoor geen toename in het aantal verkeersbewegingen ontstaat.

Op basis van bovenstaande vormt het aspect 'verkeer' geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Parkeren

Om het parkeren ook na 1 juli 2018 te kunnen reguleren is het bestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan Parkeren Tubbergen' vastgesteld door de raad van de gemeente Tubbergen op 28 mei 2018. Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen erf moet worden gerealiseerd. Vanwege dat bestemmingsplan geldt de beleidsnotitie 'Bouwen & Parkeren 2018' als uitgangspunt voor nieuwe ontwikkeling.

De beleidsnotitie 'Bouwen & Parkeren 2018' wordt toegepast bij de beoordeling van ontwikkelingen die niet binnen het vigerende bestemmingsplan passen. De parkeerbehoefte van een bouwplan wordt bepaald door het vermenigvuldigen van de parkeernorm met de bruto vloeroppervlakte of met een aantal. Daarbij wordt gerekend met de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage I van de beleidsnotitie.

Uitgangspunt is dat het parkeren op het eigen erf plaatsvindt. Als een aanvrager alle parkeergelegenheid voor het bouwplan op eigen erf realiseert, wordt er een positief parkeeradvies gegeven. Als een aanvrager van een bouwplan en/of een gebruikswijziging gemotiveerd kan aantonen waarom het parkeren op het eigen erf niet (of niet geheel) kan worden gerealiseerd, kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht om op eigen erf parkeerplaatsen aan te leggen. Maar altijd geldt dat zoveel mogelijk parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden.

Het gehele terrein van Bouwbedrijf Steggink bestaat uit een werkplaats met opslag op het noordelijk gelegen gedeelte en een kantoorgebouw en enkele gebouwen voor opslag op het gelegen zuidelijk gedeelte. Binnen het plangebied geldt voor het gehele terrein van Bouwbedrijf Steggink conform de indeling uit de milieuvergunning zoals in Bijlage 9 momenteel de volgende parkeerbehoefte:

Functie   Parkeernorm (per 100 m² bvo)   Eenheid   Aantal eenheden (m² bvo)   Parkeerbehoefte  
Werkplaats-gedeelte (hal noord)   2,35   100 m² bvo   600   14,1  
Opslag-gedeelte (hal noord)   1,05   100 m² bvo   288   3,024  
Kantoor   2,55   100 m² bvo   418   10,659  
Opslag gebouw 1 (zuidelijk gedeelte)   1,05   100 m² bvo   410   4,305  
Opslag gebouw 2(zuidelijk gedeelte)   1,05   100 m² bvo   540   5,67  
Totaal (afgerond)         38  

In de gewenste situatie wordt het werkplaats-gedeelte uitgebreid met circa 50 m² bvo. Het opslag-gedeelte wordt uitgebreid met 597 m². Het doorrijdbare gedeelte krijgt een oppervlakte van circa 500 m². Dit gedeelte kan voor de berekening van de parkeerbehoefte achterwege blijven, gelet op het feit dat deze functie geen extra druk op de parkeerbehoefte voorziet.

Ten opzichte van de huidige situatie betreft in de nieuwe situatie één van de twee bedrijfsgebouwen op het zuidelijk gedeelte een doorrijdbare hal, waardoor de parkeerbehoefte voor dit bedrijfsgebouw op 0 gezet kan worden. Onderstaand een tabel met de parkeerbehoefte op basis van de nieuwe indeling van het terrein van Bouwbedrijf Steggink. Voor een tekening van de toekomstige indeling wordt verwezen naar Bijlage 10.

Functie   Parkeernorm (per 100 m² bvo)   Eenheid   Aantal eenheden (m² bvo)   Parkeerbehoefte  
Werkplaats   2,35   100 m² bvo   650   15,275  
Doorrijhal   0   100 m² bvo   500   0  
Opslag (hal)   1,05   100 m² bvo   885   9,2925  
Kantoor   2,55   100 m² bvo   418   10,659  
Doorrijhal (zuidelijk gedeelte)   0   100 m² bvo   410   0  
Opslag gebouw 2 (zuidelijk gedeelte)   1,05   100   540   5,67  
Totaal (afgerond)         41  

Zoals uit de tabel op te maken is, bestaat de huidige parkeerbehoefte uit 38 parkeerplaatsen. In de gewenste situatie zal de parkeerbehoefte toenemen met 3 parkeerplaatsen waardoor er een totale parkeerbehoefte is van 41 parkeerplaatsen. Conform de notitie 'Bouwen & Parkeren 2018' dient voor de toename van de parkeerbehoefte het aantal parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Op het bedrijfsperceel zijn 34 parkeerplaatsen aanwezig (zie figuur 4.5). De overige drie parkeerplaatsen (parkeerbehoefte van de overige 7) kan worden opgevangen bij de parkeerplaats van de horeca-gelegenheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0018.png"

Figuur 4.5: Situatietekening met parkeren (bron: Building Design Architectuur).

De uitbreiding van het bedrijfsperceel vindt plaats op een bestaand parkeerterrein van de horecagelegenheid aan de Kerkstraat 78. In het verleden was deze horecagelegenheid ingericht als discotheek, waarbij de grote parkeerplaats noodzakelijk was. De horecagelegenheid kent een bvo van circa 1.000 m². Voor een discotheek geldt volgens de parkeernota een parkeercijfer van 20,8 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. De parkeerbehoefte komt derhalve neer op 208 parkeerplaatsen (10 * 20,8 = 208).

In de huidige situatie zijn de discotheekactiviteiten gestaakt en richt het horecabedrijf zich meer op het uitbaten van een cafégelegenheid, het verhuur van zalen voor partijen en een cafetaria. De horecacategorie zal middels dit bestemmingsplan dan ook verlaagd worden. Derhalve vindt dit bedrijf aansluiting bij de in de parkeernota genoemde categorie 'Café/bar/cafetaria'. Hiervoor geldt een parkeercijfer van 7,0 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Uitgaande van een bvo van 1.000 m² komt de parkeerbehoefte derhalve neer op 70 parkeerplaatsen (1.000 m² bvo / 100 m² * 7 = 70). Op het parkeerterrein ten westen van de kerkstraat, voor het horecabedrijf, zijn in de huidige situatie 32 parkeerplaatsen aanwezig. Op het parkeerterrein ten oosten van de Kerkstraat zijn 73 parkeerplaatsen aanwezig. Gezamenlijk zijn er in de huidige situatie 105 (73 + 32) parkeerplaatsen ten behoeve van de horecagelegenheid aanwezig. In onderstaande figuur 4.5 is een luchtfoto met de bestaande parkeervakken weergegeven. In verband met de belijning (duidelijkheid) is de foto uit 2011 weergegeven. Die situatie komt overeen met de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0019.png"

Figuur 4.5: Luchtfoto parkeerplaats 2011 (bron: Cyclomedia)

De totale parkeerbehoefte van het plan (bouwbedrijf 41 parkeerplaatsen en de horecagelegenheid 70 parkeerplaatsen) bedraagt derhalve 111 parkeerplaatsen. Zoals benoemd zijn er bij het bouwbedrijf 32 parkeerplaatsen aanwezig. Bij de horecagelegenheid blijven als gevolg van het plan in totaal 89 parkeerplaatsen aanwezig, waarvan 32 aan de westzijde van de Kerkstraat en 57 aan de oostzijde van de Kerkstraat. In onderstaande figuur 4.6 is dit weergegeven. Op het bedrijfsperceel van het bouwbedrijf en de parkeerplaats van de horecagelegenheid zijn derhalve in totaal 121 parkeerplaatsen aanwezig. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de totale parkeerbehoefte van 111 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.REUBPKERKSTRAAT87-OW01_0020.png"

Figuur 4.6: Parkeersituatie Kerkstraat (bron: Cyclomedia, 2018)

De planologische wijziging van de gronden rondom de woning aan de Kerkstraat 75 ten behoeve van een tuin voorziet niet in extra bebouwing of wooneenheden, waardoor geen toename in het aantal benodigde parkeerplaatsen ontstaat. Bovendien is bij deze woning voldoende ruimte op eigen terrein om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'parkeren' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Toelichting op de regels

5.1.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • Afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • Specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • Afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik;

  • Algemene aanduidingsregels:

De gebiedsaanduidingen 'milieuzone' is binnen dit artikel opgenomen. Binnen deze hiervoor genoemde zones gelden beperkingen voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen.

  • Wijzigingsregels:

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven. Hierin is de aanduiding opgenomen die het realiseren van een nieuw geurgevoelig object binnen de betreffende zone uitsluit;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd waarin geregeld wordt dat de inrichting van de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden zodanig moet plaatsvinden dat er voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het parkeren of stallen van voertuigen gerealiseerd wordt.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.1.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • Agrarisch met waarden (artikel 3)

De gebiedsbestemming 'Agrarisch - 1' omvat de agrarische gebieden waar landbouw en landschap nevengeschikt zijn.

De gronden die bestemd zijn als 'Agrarisch - 1' zijn bestemd voor het agrarisch gebruik. De bestemming 'Agrarisch - 1' is tevens gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden en de uitvoering van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden alsmede doeleinden van agrarisch natuurbeheer zijn binnen deze agrarische gebiedsbestemming van ondergeschikt belang. Tevens is ondermeer extensief recreatief medegebruik toegestaan.

  • Bedrijf (Artikel 4)

Binnen deze bestemming zijn bouwbedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'bouwbedrijf' toegestaan. Daarnaast zijn niet zelfstandige kantoren ten behoeve van het bouwbedrijf toegestaan.

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen geldt dat deze binnen een bouwvlak gebouwd mogen worden. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.

Om de uitbreiding van het bedrijfsperceel landschappelijk in te passen is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen. In de voorwaardelijke verplichting is bepaald dat tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval wordt gerekend: het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen in de bestemming 'Agrarisch - 1' en 'Groen' conform het in Bijlage 1 bij de regels opgenomen inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

Daarbij is opgenomen dat de landschapsmaatregelen binnen 24 maanden na het tijdstip van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan geheel zijn aangelegd en in stand wordt gehouden.

  • Groen (Artikel 5)

Binnen de bestemming zijn groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, verkeersvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, beeldende kunstwerken, water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van hemelwater, alsmede openbare nutsvoorzieningen toegestaan. De bestemming 'Groen' is toegekend aan de conform het landschapsplan aangewezen bestaande en nieuw aan te leggen houtsingel.

  • Horeca (Artikel 6)

Het horecabedrijf in het plangebied is ook als zodanig bestemd met een bestemming ‘Horeca’. De bestaande bedrijfswoning blijft gehandhaafd. De categorie horeca aan de Kerkstraat 78 wordt verlaagd van categorie 3 (dancings, disco’s e.d.) naar categorie 2 (bistro, restaurant, broodjeszaak, koffiebar, café, lunchroom, zalencentrum e.d.).

  • Wonen (Artikel 7)

Binnnen de bestemming zijn woonhuizen toegestaan. De hoofdvorm van woonhuizen dient tenminste binnen het bouwvlak te vallen. Hetgeen buiten het bouwvlak valt behoort bij de bijbehorende bouwwerken. De planregels bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. De woonbestemming in voorliggend plan wordt uitgebreid ten behoeve van de uitbreiding van een bestaande tuin bij het woonhuis aan de Kerkstraat 75. Er zijn geen nieuwe of ruimere bouwmogelijkheden opgenomen.

  • Waarde - Archeologie (Artikel 8)

De gronden zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met een middelhoge en hoge archeologische waarden. Bij een ingreep in de bodem groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 cm moet archeologisch advies worden ingewonnen.

5.2 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie.

Waterschap Vechtstromen
Op 27 april 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.