Plan: | Mander, Uelserweg 125 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.MANBPUELSERWEG125-VG01 |
Aan de Uelserweg 125 te Mander is de horecagelegenheid Ria's Eetcafe gevestigd. De eigenaren van de horecagelegenheid hebben een plan ontwikkeld. De bestaande parkeergelegenheid ter plaatse is niet toereikend voor het aantal bezoekers en initiatiefnemers wensen zodoende de parkeergelegenheid uit te breiden.
Het bestaande bestemmingsvlak voor het horecabedrijf biedt geen ruimte voor verdere uitbreiding van de parkeervoorzieningen. Aan de overzijde van de Vleerweg is hiervoor wel ruimte gevonden en hiervan kan gebruik gemaakt worden onder voorwaarde van het aantonen van een goede ruimtelijke ordening en landschappelijke inpassing. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt het voornemen in planologisch-juridisch opzicht mogelijk gemaakt.
Het plangebied bestaat uit de locatie Uelserweg 125 en de gronden aan de overzijde van de Vleerweg welke gebruikt gaan worden als parkeervoorziening. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, tussen Mander, Vasse en Manderveen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie C, perceelsnummers 3125 en 3427. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied aan de Uelserweg 125 te Mander (bron: Google Maps)
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Tubbergen op 23 mei 2016 en is op 18 augustus 2016 in werking getreden. Inmiddels is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden. In figuur 1.2 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Horeca' toegekend met een maatvoering 'maximum oppervlakte (m2): 750'. Daarnaast geldt ter plaatse de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - intrekgebied' en 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan'.
Ter plaatse van de uitbreiding van de parkeervoorzieningen geldt de bestemming 'Agrarisch - 1'. Daarnaast geldt ter plaatse de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'milieuzone - intrekgebied' en 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan'.
Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de parkeervoorzieningen te realiseren. De agrarische bestemming voorziet niet in de mogelijkheid om parkeervoorzieningen ten behoeve van de horecagelegenheid te realiseren. Een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Mander, Uelserweg 125' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Uelserweg 125 te Mander reeds sprake van een horecagelegenheid met parkeervoorzieningen. De horecagelegenheid ligt aan de Uelserweg en de afslag richting de Vleerhoeksweg. Omliggend aan het bedrijfsperceel zijn agrarische gronden gelegen. Aan de overzijde van de Uelserweg is een bedrijfsperceel en diverse woonerven aanwezig. Onderstaand is een recente luchtfoto en aanzicht weergegeven.
Figuur 2.1: huidige situatie in de omgeving van het plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Figuur 2.2: aanzicht Uelserweg 125 op de hoek Uelserweg en Vleerhoeksweg (bron: Google Maps)
Aan de noordzijde van de Vleerhoeksweg is momenteel een groenstructuur met toerit richting het woonerf Vleerhoeksweg 29 aanwezig. De gronden maken onderdeel uit van het agrarisch cultuurlandschap ter plaatse.
De toekomstige situatie binnen het plangebied voorziet in de horecagelegenheid Ria's Eetcafe met omliggend bijbehorende voorzieningen. Nieuwe toevoeging hierin is de parkeerplaats ten noorden van de Vleerhoeksweg. De parkeerplaats biedt ruimte voor 24 personenauto's en is een aanvulling op de reeds bestaande parkeergelegenheid. Onderstaand is deze ontwikkeling weergegeven, tevens in groter formaat en toelichting opgenomen in Bijlage 1.
Initiatiefnemer beoogt om deze locatie voor parkeergelegenheid te benutten vanwege meerdere redenen. In eerste instantie is gekeken naar gronden in aansluiting van de bestaande parkeerplaats (ten westen). Deze gronden zijn echter actief in gebruik voor agrarische cultuurgrond en niet in eigendom. De eigenaar van deze gronden wenst deze bruikbare agrarische gronden niet zonder meer te verkopen. Bovendien geldt dat bij uitbreiding van parkeerplaatsen aan deze zijde bezoekers over de reeds bestaande parkeerplaats en langs de Vleerhoeksweg moeten lopen om de ingang van de horecagelegenheid te bereiken. Dit komt de verkeersveiligheid ter plaatse niet ten goede. Door de parkeerplaats overwegs te situeren en één in- en uitgang te creëren blijft de situatie ter plaatse overzichtelijk en duidelijk voor bezoekers.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie nabij Ria's Eetcafe (bron: Hannink Landschapsvormgeving)
Ten behoeve van het voornemen worden een aantal bomen aan de zijde van de Uelserweg geveld, alwaar nieuwe aanplant zal plaatsvinden. Hier blijven overigens wel een viertal bomen behouden, zodat ook op de korte termijn het groene aanzicht behouden blijft. De parkeerplaats wordt omgeven door nieuwe groenstructuren in de vorm van hagen aan de west- en noordzijde en een houtwal aan de oostzijde. De parkeerplaats heeft een ontsluiting op de Vleerhoeksweg.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6, leden 2 t/m 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijven voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Aan de Uelserweg 125 in Mander wordt het bestemmingsvlak voor 'Horeca' met circa 1.000 m² vergroot om de uitbreiding van parkeervoorzieningen te kunnen accommoderen. Het bedrijfsperceel heeft in de huidige situatie een oppervlakte van circa 1.500 m² en totaal ontstaat hiermee een bedrijfsperceel van 2.500 m2. Op het toe te voegen perceel worden geen bebouwingsmogelijkheden gecreeërd. Zoals aangegeven gaat het enkel om extra ruimte voor parkeergelegenheid.
De behoefte aan de parkeergelegenheid ontstaat vanuit de aard van de activiteiten van horecagelegenheid Ria's Eetcafé. De gelegenheid betreft een goedlopend eetcafé dat een behoorlijke hoeveelheid bezoekers trekt. Het eetcafé is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, op enige afstand van omliggende kernen. Veel bezoekers komen dan ook met de auto en parkeren nabij het restaurant. Hiervoor zijn in het verleden reeds een grote hoeveelheid parkeerplaatsen direct omliggend aan het restaurant aangelegd. Het huidige bedrijfsperceel bestaat hierdoor voornamelijk uit de bebouwing voor het restaurant met een terras, de bedrijfswoning (met een bescheiden tuin) en voor het overige uit parkeerplaatsen en verharding. Het is redelijkerwijs niet mogelijk om op het huidige bedrijfsperceel meer parkeergelegenheden te creëren.
Als gevolg hiervan parkeren bezoekers regelmatig in de bermen van de Vleerhoeksweg en bij de toerit richting Vleerhoeksweg 29. De parkeerproblematiek is zowel voor de eigenaren van het restaurant als voor de directe omgeving niet gewenst. Getracht is om omliggend aan het huidige bedrijfsperceel gronden in eigendom te verkrijgen. Dit is direct aansluitend aan het huidige bedrijfsperceel niet mogelijk en gewenst en als gevolg hiervan is aan de noordzijde van de Vleerhoeksweg een perceel van circa 1.000 m² aangewezen als geschikte locatie voor het creëren van in totaal 24 parkeerplaatsen.
Het voornemen zorgt ervoor dat alle bezoekers van de eetgelegenheid kunnen parkeren op de eigen gronden van de horecagelegenheid, dit zodat de parkeerdruk aan de straatzijden van (met name) de Vleerhoeksweg verdwijnt. Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat in de omgeving van het restaurant geen openbare dan wel particuliere parkeersplaatsen aanwezig zijn waarvan gebruik gemaakt kan worden. De omgeving kenmerkt zich door verschillende woonerven en (agrarische) bedrijfspercelen. De Uelserweg en de Vleerhoeksweg zijn niet voorzien van parkeervakken voor auto's.
Het voornemen voorziet daarmee resumerend in een concrete behoefte vanuit de eigenaren van de horecagelegenheid binnen het plangebied. De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast in de omgeving en de parkeerdruk op de overige gronden neemt als gevolg van het voornemen af.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
In artikel 2.1.3 is onder meer bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwde gebied en ruimtes binnen het bestaande bebouwde gebied ook niet geschikt te maken zijn door herstructurering en transformatie. Daarnaast moet aannemelijk zijn gemaakt dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaande bebouwde gebied optimaal zijn benut.
In het onderhavige geval gaat het om een bestaande horecagelegenheid in het buurtschap Mander. De gebruiksmogelijkheden op het huidige bedrijfsperceel zelf zijn volledig benut ten behoeve van de horecagelegenheid en parkeren. Op eigen terrein is onvoldoende plaats voor het parkeren voor auto's van bezoekers. In verband met een efficiënte bedrijfsvoering en logistiek is het een vereiste dat de parkeervoorziening in directe nabijheid van de horecagelegenheid wordt gerealiseerd. De projectlocatie aan de overzijde van de Vleerhoeksweg, in agrarisch gebied, voldoet aan deze eis van nabijheid. Voor overige percelen in de omgeving geldt dat deze niet in eigendom zijn te krijgen. Voor het overige zijn er in de omgeving geen percelen met een oppervlakte als benodigd (circa 1.000 m2) aanwezig die, al dan niet na transformatie, beschikbaar zijn voor het realiseren van een parkeervoorziening. Zowel in de directe nabijheid als op verdere afstand zijn dergelijke percelen niet beschikbaar.
Met een beperkte uitbreiding bestaande uit verharding en omliggend groenstructuren wordt daarmee voldaan aan het zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Daar komt bij dat de ontwikkeling landschappelijk ingepast wordt.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is gearceerd (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied is aangegeven als 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, dienen nadrukkelijk te worden verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
In onderhavige situatie is sprake van de aanleg van een parkeervoorziening ten behoeve van een bestaand bedrijf dat gelegen is in het buitengebied. De parkeerplaats bevindt zich nabij het bestaande bedrijfsperceel en in nabijheid van overige stedelijke functies. De parkeervoorziening wordt landschappelijk ingepast waarmee de overgang van de verharding naar het omringende buitengebied een passende overgang kent.
Gebiedskenmerken
Voor het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:
Het plangebied maakt deel uit van het buitengebied nabij Mander. Het perceel kent momenteel een agrarische functie. De natuurlijke laag en de laag van het agrarische cultuurlandschap zijn zichtbaar in het plangebied. Het landschapsplan dat opgesteld is om de parkeerplaats mogelijk te maken heeft zoveel mogelijk rekening gehouden met de gebiedskenmerken. Dit geldt ook voor de dekzandvlakte en ruggen. Geconcludeerd wordt dat dit plan geen afbreuk doet aan de natuurlijke laag.
De ontwikkeling van de parkeerplaats is zeer kleinschalig en bevindt zich aansluitend aan de stedelijke functies nabij de Uelserweg. Het plan doet daarmee geen afbreuk aan de kenmerken van het essenlandschap. Daar komt bij dat deze functie landschappelijk wordt ingepast. Door het omzomen van het plangebied door een houtwal en hagen met inheems plantgoed worden de auto's vanuit het landschap aan het zicht onttrokken en de groenstructuur langs het plangebied versterkt.
De stedelijke laag is in dit geval niet van toepassing. Voor wat betreft de lust- en leisurelaag geldt het kenmerk 'Donkerte'. Langs de Uelserweg is regulier straatverlichting aanwezig. De parkeerplaats zelf wordt niet verlicht. Verkeersbewegingen vinden over het algemeen bij daglicht plaats. Het plan past daarmee binnen de kenmerken van deze laag.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
Visie op hoofdlijnen
De rode draad door de structuurvisie vormt de samenhang tussen de begrippen ‘sociaal’, ‘vitaliteit’ en‘ruimte’. Deze begrippen beïnvloeden elkaar continu en alleen in een goede balans dragen ze bij aan leefbaarheid, vitaliteit en (ruimtelijke) kwaliteit. Deze begrippen hebben in deze structuurvisie een plek gekregen in de drie hoofdkeuzes: een vitale sociale infrastructuur, economische dynamiek en vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.
Hoofdlijnen beleidsthema’s
In de structuurvisie heeft de gemeente diverse beleidsthema’s benoemt waarin op hoofdlijnen de uitgangspunten en afwegingskaders voor initiatieven en ontwikkelingen vanuit de thema’s Wonen, Werken, Voorzieningen, Recreatie en toerisme, Landschap en ruimtelijk karakter, Verkeer en infrastructuur, Milieu en duurzaamheid worden genoemd.
Deze thema’s worden meegenomen in het afwegingsproces. De thematische kaders dragen bij aan het dichterbij brengen van de hiervoor benoemde drie integrale hoofdkeuzen. In dit kader zijn met name de thema’s Werken en Landschap en ruimtelijk karakter van belang.
Economie en werken in het buitengebied
De gemeente Tubbergen heeft van oorsprong een sterk agrarisch karakter. Veel Tubbergse agrarische ondernemers richten zich als gevolg van economische trends op andere (aanvullende) bronnen van inkomsten, zoals recreatie en toerisme. Hiervoor wil de gemeente nadrukkelijk de mogelijkheden bieden. De landbouw is een belangrijke economische sector en kan een rol spelen bij de omschakeling naar een zogenaamde ‘biobased economy’ als alternatief voor fossiele brandstoffen. De ontwikkeling van de multifunctionele landbouw ondersteunt de gemeente actief. De gemeente ziet een belangrijke kans voor de (economische en sociale) vitaliteit in het versterken van de sector toerisme en recreatie. Hierbij zijn we met name ondersteunend en faciliterend aan particuliere initiatieven. Nieuwe economische dragers in het buitengebied zouden ook moeten zorgen voor duurzaam behoud van de gebiedseigen kwaliteiten. De gemeente pakt initiatieven proactief op en bekijkt in gezamenlijk overleg de toekomstbestendigheid en kwaliteit ervan. Hiervoor is ook het KGO-beleid en de cascobenadering van belang. In het nieuwe bestemmingsplan buitengebied geeft de gemeente de agrarische sector (binnen kaders) zoveel mogelijk ruimte om zich te kunnen ontwikkelen en aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Voor de afweegbare ontwikkelingsmogelijkheden in het buitengebied, is de zonering uit het Reconstructieplan Salland en Twente van belang: landbouwontwikkelingsgebied (LOG), extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden.
Ruimtelijke kwaliteit: Landschap, water en cultuurhistorie
Behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, de natuur en cultuurhistorie staat voorop. De gemeente heeft een belangrijke rol als ‘hoeder’ van ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. De gemeente ziet hier ook een belangrijke taak voor de samenleving: door het tonen van respect en het aanhaken op kwaliteiten bij een goede landschappelijke inpassing van ontwikkelingen. Met inachtneming van deze randvoorwaarden krijgen de landbouw, de natuur, maar ook de sector recreatie en toerisme de ruimte om zich verder te ontwikkelen.
Behoud en herstel van het kleinschalige groene karakter kan gekoppeld worden aan de ontwikkeling van verschillende functies: het gebied gaat dus niet ‘op slot’. De gemeente zet verschillende instrumenten in voor het behoud van de kwaliteiten. Naast het bestemmingsplan en welstand, is voor de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied de provinciale beleidslijn Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van belang. Samen met Dinkelland heeft Tubbergen het “Gemeentelijk beleidskader Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) opgesteld (zie paragraaf 3.3.2). Dit beleidskader biedt de gemeenten handvatten voor de afweging van een initiatief en anderzijds de initiatiefnemer inspiratie voor een goede landschappelijke inpassing. Daarnaast is het cascobeleid ontwikkeld, specifiek om de schaalvergroting in de grondgebonden landbouw in goede banen te leiden (zie paragraaf 3.3.4).
Toets
Het voornemen voor uitbreiding van de parkeergelegenheid bij de bestaande horecagelegenheid in het plangebied zorgt voor een invulling van een concrete behoefte. Het plan zorgt ervoor dat er meer ruimte ontstaat om de auto's van gasten te kunnen parkeren en levert hiermee indirect een bijdrage aan het versterken van de toeristische en reacreatieve infrastructuur van de gemeente Tubbergen. Bij de planvorming is rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit door het opstellen van een landschapsplan waarin groene structuren worden toegevoegd om de parkeervoorziening in te passen. Het plan zorgt hiermee voor een goede balans in enerzijds de verharding voor de parkeerplaats en de investering in het groen om de landschappelijke kwaliteiten zoveel mogelijk te waarborgen.
De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.4) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.4: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
Binnen het plangebied ligt nabij de Uelserweg een element dat onderdeel uitmaakt van het casco (groen element). Tevens is op de kaart een agrarisch bouwblok aangegeven op de locatie. Hier is echter geen sprake van op dit moment, hier lijkt een woonbestemming voor in de plaats te zijn gekomen.
Het casco-element wordt zoveel mogelijk in stand gehouden. Wel worden een aantal bomen gerooid. Zie hiervoor ook Bijlage 1. Op deze locatie wordt een nieuw aan te brengen houtwalstructuur met inheems assortiment gerealiseerd. Dit zal komen te bestaan uit zowel boomvormers als struikvormers. Hoogte van de wal circa 125 cm. De ontwikkeling doet hiermee geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten en de groenstructuur wordt op de lange termijn juist versterkt door het aanbrengen van de houtwal met diverse inheemse beplanting. Het voornemen doet geen afbreuk aan de doelstellingen van het casco-beleid.
Zoals reeds aan bod is gekomen in paragraaf 3.2 zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel van toepassing. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving maakt hier onderdeel van uit. Op basis van het provinciaal beleid ten aanzien van dit instrument is het mogelijk om op gemeentelijk niveau beleidskaders vast te stellen. De gemeenten Tubbergen en Dinkelland hebben op 7 oktober 2013 KGO-beleid vastgesteld.
De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) is een ontwikkelingsgerichte aanpak die voortkomt uit de ambitie om ontwikkelingen in het buitengebied samen te laten gaan met een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Het KGO-proces voorziet in veel flexibiliteit en mogelijkheden voor maatwerk. Per ontwikkeling dient beoordeeld te worden of de voorgestane ontwikkeling past in de omgeving. Hiervoor vindt toetsing plaats aan het generieke beleid.
Als hoofdregel voor de toepassing van KGO geldt dat de waardestijging die het bedrijf ondervindt als gevolg van de realisatie van de ontwikkelingsplannen geïnvesteerd moet worden in de ruimtelijke kwaliteit. Aan de hand van de gemeentelijke beleidsnota is bepaald welk bedrag gehanteerd moet worden voor de waardebepaling en welk bedrag dus in de ruimtelijke kwaliteit moet worden geïnvesteerd.
Toets
De uitbreiding van het parkeerterrein voor de horecagelegenheid bedraagt circa 1.000 m². De waardesprong voor de gronden die uit deze ontwikkeling voortkomt is € 7,50 tot maximaal € 10 per m2. Aangezien het hier gaat om een gebiedseigen activiteit zou dat maximaal €1,90 tot €2,50 per m2 opleveren.
In totaal zal dat een paar duizend euro opleveren. Voor deze geringe waardevermeerdering is een KGO-plan onredelijk en kan het blijven bij een goede/zware inpassing van de parkeerplaats. Hiervoor heeft Hannink Landschapsvormgeving een voorstel voor landschappelijke inpassing uitgewerkt welke te vinden is in Bijlage 1. Hiermee wordt voldaan aan de verplichtingen uit het gemeentelijk KGO-beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan uitbreiding van een parkeervoorziening bij een bestaand horecabedrijf mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is ter plaatse agrarisch.
Een dergelijke ontwikkeling wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Uit voorgaande volgt dat de relatief beperkte uitbreiding van de parkeervoorziening bij een bestaande horecagelegenheid in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
De parkeerplaats behoort tot de inrichting van Ria's Eetcafé. Een dergelijk horecabedrijf valt op grond van de VNG-publicatie in milieucategorie 1. Voor dergelijke inrichtingen geldt een richtafstand van 10 meter tot omliggende gevoelige objecten.
Voor parkeerterreinen geldt de activiteit 'autoparkeerterreinen, parkeergarages' een maximum milieucategorie 2 en grootste richtafstand van 30 m voor geluid. De afstand van de parkeerplaats tot de meest dichtbijgelegen gevoelige bebouwing (gevel woning) bedraagt circa 18 meter. De parkeerplaats voldoet daarmee niet aan de gestelde richtafstand. Op basis hiervan is akoestisch onderzoek verricht naar de aanvaardbaarheid van de parkeerplaatsen binnen het plangebied. Dit onderzoek is beschreven in paragraaf 4.4. Voor geur geldt een richtafstand van 10 m. Het voornemen voldoet aan deze richtafstand en het aspect bedrijven en milieuzonering vormt hiermee geen belemmering voor het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Middels het voorliggende wordt een parkeerplaats voor het stallen van auto's mogelijk gemaakt. Het gaat om het stallen van auto's op een perceel dat voorheen agrarisch in gebruik was. Er is daarbij geen sprake van een bodembedreigende activiteiten, waarbij eveneens geen sprake is van het realiseren van een gevoelige functie of sprake is van langdurig verblijf van mensen. Er is geen sprake van het oprichten van bouwwerken. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voornemen.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
De parkeerplaats betreft geen geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Daarmee is er geen sprake van belemmeringen door weg- en/of spoorweglawaai.
Er is daarnaast geen sprake van een gezoneerd industrieterein. Daarmee is ook geen sprake van belemmeringen vanuit het aspect industrielawaai en de Wgh. Voor het aspect geluid kan worden gesproken van een goede ruimtelijke ordening.
Door Wim Buijvoets bouw- en geluidsadvisering (18.061, d.d. 4 juni 2018) is een akoestisch onderzoek ingesteld naar de geluidbelasting op de gevels van woningen t.g.v. de geplande aanleg van een parkeerterrein voor ±30 auto’s aan de Uelserweg 125 te Mander, gemeente Tubbergen. De situatie is weergegeven in de plot in bijlage I. Op dit moment zijn 26 parkeerplaatsen beschikbaar rondom het restaurant.
In tabel II is de berekende invallende geluidbelasting L Ar,LT en L Amax weergegeven. Het gestandaardiseerde immissieniveau, L i , van geluidbronnen is gebaseerd op de in de berekening gehanteerde gemiddelde bronvermogensniveaus. De maximale bronvermogensniveaus van een geluidbron (bijv. tijdens het remmen/optrekken van een voertuig) kunnen hoger zijn dan de gemiddelde bronvermogensniveaus. Hiermee rekening houdend kunnen de in tabel II weergegeven piekgeluiden L Amax worden verwacht.
Toetsing LAr,LT en LAmax
Met de uitbreiding van de parkeerplaats kan in alle perioden in alle rekenpunten ruimschoots aan de ambitiewaarde LArLT van het geluidbeleid worden voldaan. De piekgeluiden LAmax t.g.v. het sluiten van een portier zijn maatgevend in rekenpunt 1 in de nachtperiode met de laagste norm van 60 dBA. Dit piekgeluid wordt veroorzaakt op het bestaande parkeerterrein en mag volgens art. 2.18 lid 3a van het Activiteitenbesluit buiten beschouwing blijven. Voor de nieuwe parkeerplaats moet dit piekgeluid in het kader van toetsing aan het geluidbeleid wel worden meegenomen. Het hoogste piekgeluid bedraagt in punt 1 maximaal 60 dBA en voldoet daarmee aan de norm van 60 dBA.
Omdat aan de ambitiewaarde (LArLT) en grenswaarden voor piekgeluid (LAmax) wordt voldaan is met de extra parkeerplaatsen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De parkeerplaats ligt op voldoende afstand uit de bestaande woningen.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Het voorliggende plan voorziet in de uitbreiding van de parkeervoorzieningen bij horecagelegenheid Ria's Eetcafé. Het uitbreiden van de parkeergelegenheid op zichzelf leidt niet tot extra verkeersbewegingen. In de huidige situatie is reeds sprake van een verkeersaantrekkende werking, waarbij gasten op drukke momenten genoodzaakt zijn tot het parkeren in de berm. Dit is juist een aanleiding geweest voor het voorliggende bestemmingsplan.
Van een structurele toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van voorliggend plan is dan ook geen sprake. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 7 mei 2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. Op basis van de watertoets is de standaard waterparagraaf van toepassing. Het waterschap geeft met inachtneming van de standaard uitgangspunten een positief waterschapsadvies.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een briefnotitie natuurwaarden (Natuurbank Overijssel, kenmerk 1521), zie ook Bijlage 4. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, vleermuis-, amfibieën- en beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er ieder voorjaar vogels in de te rooien beplanting, bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en voortplantingslocatie en bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied.
Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ (of de soort is niet beschermd). Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het plangebied als foerageergebied niet aangetast. Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer is de betekenis van het plangebied voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën (zeer) gering. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk slechts enkele individuen verwond en/of gedood. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om bij uitvoering van de voorgenomen activiteiten rekening te houden met de ecologie van amfibieën en grondgebonden zoogdieren.
Conclusie
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en –gebieden.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Tubbergen heeft een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld. Het rapport is opgesteld door RAAP en geeft voor het gemeentelijk grondgebied de verwachtingswaarde voor archeologische resten aan. Aan de hand van deze kaart kan bepaald worden of archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen.
Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart
Toets
Het plangebied is aangeduid als 'dekzandwelvingen en - vlakten'. Hiervoor geldt een middelmatige verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Het beleidsadvies binnen deze gebieden is dat bij ontwikkelingen groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De beoogde uitbreiding van de parkeervoorziening bij Ria's eetcafe blijft ruimschoots onder de genoemde oppervlakte. Conform het beleid is nader onderzoek niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in de directe omgeving geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn welke als gevolg van voorliggend plan aangetast kunnen worden. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Vleerhoeksweg. Deze weg vormt tevens de ontsluiting van de bestaande parkeerplaats van Ria's Eetcafe en dit blijft dus gehandhaafd. De aanleg van de extra parkeerplaats op zichzelf trekt geen extra verkeersbewegingen aan binnen het plangebied. Wel biedt het plan meer ruimte om de auto's te kunnen parkeren en dit komt de verkeersveiligheid ter plaatse ten goede. Bovendien wordt bij de toekomstige inrichting rekening gehouden met het bereikbaar houden van het inrit richting het woonerf Vleerhoeksweg 29. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan en biedt juist een verbetering.
Parkeren
Het parkeren kan door het planvoornemen beter vormgegeven worden. De huidige situatie biedt ruimte voor 25 parkeerplaatsen voor de horecagelegenheid. De parkeergelegenheid ter plaatse wordt met voorliggend plan nagenoeg verdubbeld naar 49 parkeerplaatsen in totaal.
De beleidsnotitie Bouwen & Parkeren 2018 van de gemeente Tubbergen geeft aan dat voor een restaurant buiten centrumgebied een parkeernorm van 15,0 per 100 m² BVO geldt. Voor Ria's eetcafe geldt dat 317 m² BVO aanwezig is. Hieruit volgt dat in totaliteit (3,17 * 15 pp=) 48 parkeerplaatsen benodigd zijn voor de horecagelegenheid en met 49 parkeerplaatsen voldoet voorliggend plan aan de beleidsnotitie Bouwen & Parkeren 2018.
Het plan zorgt ervoor dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen gronden gecreërd kan worden. Hiermee wordt voorkomen dat auto's in de bermen van de Vleerhoeksweg/Uelserweg geparkeerd worden. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan en is juist een aanleiding voor het opzetten van het plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing. Voor onderhavig plan geldt dat aanvullende regels voor parkeren zijn opgenomen.
Artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de mogelijkheid om zogenaamde wetsinterpreterende regels' op te nemen in het bestemmingsplan. Concreet betekent dit dat ten behoeve van 'een goede ruimtelijke ordening' in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Op basis hiervan is het mogelijk om in het bestemmingsplan een regeling voor parkeren op te nemen.
In dit geval vormt de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' de basis voor de in dit plan opgenomen regeling voor parkeren waarbij voor de regels zelf de voormalige bepalingen van de bouwverordening zijn gebruikt. Het voortborduren op de bepalingen van de bouwverordening heeft als voordeel dat hierover veel jurisprudentie is. De opvattingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn bekend. Toegevoegd is het gebruik. De eisen voor het parkeren gelden dus niet alleen meer voor bouwen. Bij een gebruiksverandering moet er ook sprake zijn van voldoende parkeerruimte.
Parkeren op eigen erf
Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen erf (de bij het bouwwerk behorende en daartoe bestemde gronden, voor de uitleg van het begrip 'erf' wordt aangesloten bij de definitie uit het Besluit omgevingsrecht) moet worden gerealiseerd. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen hoeveel parkeerplaatsen er op eigen erf worden gerealiseerd. Indien er op het eigen erf onvoldoende parkeerruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van één van de afwijkingsmogelijkheden, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat op een andere wijze in de parkeerruimte wordt voorzien.
Bepalen parkeerbehoefte
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen, de rekensystematiek definities, uitgangspunten en de afmetingen van de parkeerplaatsen in de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke normen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt aan het eind van de berekening afgerond naar boven. Reden hiervoor is dat bij afronding naar beneden het aantal aan te leggen parkeerplaatsen niet overeenkomt met de totale parkeerbehoefte.
In de parkeerregeling is een zogenoemde 'dynamische verwijzing' naar het gemeentelijk beleid opgenomen. Als de beleidsinzichten met betrekking tot parkeren gedurende de looptijd van het bestemmingsplan wijzigen en dit in het parkeerbeleid wordt vastgesteld, kan er in het vervolg bij aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruikswijziging aan dit nieuwe beleid worden getoetst (ABRvS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837). Daardoor hoeven de bestemmingsplannen niet te worden herzien als het gemeentelijk beleid wijzigt.
In deze beleidsregels is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (de parkeernormen) en (als de extra parkeerbehoefte niet op eigen erf kan worden gerealiseerd) onder welke voorwaarden er een omgevingsvergunning voor het strijdig gebruik van het bestemmingsplan, de zogenoemde binnenplanse afwijking, kan worden verleend.
Afmetingen parkeerplaatsen
Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen moet uit worden gegaan van standaardmaten. Zo geldt er een andere afmeting voor parkeren in de lengterichting van de weg dan voor parkeren in dwarsrichting van de weg. Zie bijlage V van de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' voor de afmetingen van parkeergelegenheden. Indien tijdens de planperiode deze beleidsnotitie wordt gewijzigd, wordt verwezen naar het nieuwe beleid.
Er dient sprake te zijn van bruikbare parkeerplaatsen. Dit betekent dat de ruimte om de parkeerplaats te kunnen bereiken wel reëel moet zijn en dat de afstanden tussen parkeerplaatsen onderling en tussen parkeerplaatsen en gebouwen voldoende moet zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de parkeerplaatsen. Bij publieke voorzieningen geldt dat voldoende parkeerplaatsen voor minder valide gebruikers moeten worden aangelegd. Het betreft hier de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
De horecabedrijven in het buitengebied zijn onder de bestemming Horeca gebracht. Daarbij kan het gaan om cafés, restaurants (geen afhaalrestaurants), hotels en/of pensions, dan wel een combinatie daarvan. Discotheken en/of bardancings zijn hier niet toegestaan.
Het huidige bestemmingsvlak 'Horeca' wordt gehandhaafd conform het geldende bestemmingsplan. De toe te voegen gronden voor de parkeerplaatsen worden tevens als horeca bestemd, maar ter plaatse van deze gronden worden geen bebouwingsmogelijkheden toegestaan.
Voor de toekenning van de dubbelbestemmingen archeologie is het gemeentelijk archeologiebeleid (archeologische verwachtings- en advieskaart) gevolgd.
De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiertoe wordt een planschadeovereenkomst afgesloten door gemeente met initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 7, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 7 mei 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 27 maart 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.