direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Geesteren, De Milt 21 en De Steenberg 5
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.GEEBPMILT21STEENB5-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op een ontwikkeling op een perceel, gelegen tussen de Steenberg en de Milt, te Geesteren. Het plangebied betreft een klein deel van het bedrijventerrein 'Lutkeberg' met aangrenzende agrarische percelen. Op het bedrijventerrein, grenzend aan het plangebied, zijn een timmerbedrijf (Noordelijke helft) en een autoservice bedrijf (Zuidelijke helft) gevestigd. Beide bedrijven (hierna initiatiefnemers) zijn voornemens uit te breiden in hun werkzaamheden en willen hiervoor hun bedrijf uitbreiden ter plaatse van de agrarische percelen.

In 2019 is er een principeverzoek ingediend waarop de gemeente heeft aangegeven mee te willen werken met de planologische procedure die nodig is voor het beoogde gebruik.

Ter plaatse van de beoogde uitbreiding van de bedrijven geldt momenteel een 'agrarische' bestemming en de bestemming 'Bedrijventerrein' zonder bouwvlak. Hierdoor zijn het beoogde gebruik en bijbehorende bouwactiviteiten niet toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op de wijziging van het geldende bestemmingsplan teneinde de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. In voorliggende toelichting wordt aangetoond dat voorgenomen ontwikkeling past binnen een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidrand van de kern Geesteren. Hieronder is de ligging van het plangebied weergegeven met de rode ster en rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.GEEBPMILT21STEENB5-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied ten opzichte van de omgeving (bron: PDOK, bewerking BJZ.nu)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Geesteren, De Milt 21 en De Steenberg 5" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.0183.GEEBPMILT21STEENB5-VG01) en een renvooi;
  • regels en bijbehorende bijlagen.
  • toelichting en bijbehorende bijlage

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Albergen en Geesteren" vastgesteld per 19 maart 2015 en "(veeg)bestemmingsplan kernen gemeente Tubbergen" vastgesteld per 25 mei 2020, op deze gronden bevindt zich het bestaande bedrijventerrein. Het gebied ligt eveneens binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Tubbergen 2016' vastgesteld op 13 mei 2016 en tot slot het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan' vastgesteld 15 december 2020. Ter plaatse van deze twee laatste bestemmingsplannen bevinden zich de agrarische gronden.

Op de gronden waar het bestemmingsplan "Albergen en Geesteren" geldt, kent het plangebied de bestemming 'Bedrijventerrein' met de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' en de maatvoering 'maximum bouwhoogte 10 m'. In het meest zuidelijke deel geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting'.

Het plangebied kent binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Tubbergen 2016" de bestemming 'Agrarisch -1' zonder bouwvlak. Daarnaast geldt voor de locatie deels de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 3'.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan ('Buitengebied Tubbergen 2016' en "Albergen en Geesteren") opgenomen, waarbij het plangebied met rode omlijning is aangeduid. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.GEEBPMILT21STEENB5-VG01_0002.png"  
`Afbeelding 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplannen (Bron: ruimtelijkeplannen.nl, BJZ.nu)  
1.4.1 Beschrijving bestemmingen

"Albergen en Geesteren"

Bestemming 'Bedrijventerrein'

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven genoemd in de in Bijlage 2, van het bestemmingsplan "Albergen en Geesteren", opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' uitsluitend een bedrijf tot en met categorie 3.2 is toegestaan. De gronden zijn medebestemd voor onder andere groenvoorzieningen. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen geldt onder andere dat: bedrijfsgebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd, dat het maximale bebouwingspercentage van een bouwperceel ten hoogste 80% mag bedragen en dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen ten hoogste de aangegeven hoogte mag bedragen.

Dubbelbestemming 'Waarde - archeologie'

De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Voor 'waarde - Archeologie' bestemde gronden met de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,40 m onder maaiveld.

"Buitengebied Tubbergen 2016"

Bestemming 'Agrarisch -1'

Gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn hoofdzakelijk bedoeld voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Het bouwen van bebouwing is vanwege het ontbreken van een bouwvlak niet toegestaan.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'

De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor waarde 3 geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,40 m onder maaiveld.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'

De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor waarde 4 geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,40 m onder maaiveld.

1.4.2 Strijdigheid

Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein" zijn geen passende bouwregels aanwezig, vanwege het ontbreken van een bouwvlak. Ter plaatse van de agrarische percelen ontbreken zowel de bouw- als gebruiksregels voor de beoogde ontwikkeling. Met voorliggende bestemmingsplan wordt een passend juridisch-planologisch kader vastgelegd en aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Huidige situatie plangebied

Het plangebied tussen de Steenberg en de Milt ligt aan de zuidrand van de kern Geesteren, op de grens van het buitengebied en het bedrijventerrein 'Lutkeberg'. De Milt ligt aan de noordzijde van het plangebied. De Steenberg ligt aan de zuidzijde. Het bedrijventerrein Lutkeberg ligt ten westen en noorden van het plangebied. Ten oosten en het zuiden liggen afwisselend agrarische gronden met woningen en agrarische erven. De westzijde van het plangebied betreft een deel van het bestaande bedrijventerrein, waaronder de bedrijven van de initiatiefnemers gevestigd zijn.

Het plangebied zelf bestaat uit drie delen. Het meest westelijke deel betreft zoals aangegeven een deel van het bestaande bedrijventerrein. Op de noordelijke helft bevindt zich een timmerbedrijf, op het zuidelijke deel bevindt zich een autoservice bedrijf. Tussen dit bedrijventerrein en de agrarische gronden ligt een groenstrook, die momenteel in eigendom is van de gemeente. Het grootste deel van het plangebied, betreffende het oostelijke deel bestaat momenteel uit agrarische percelen. De huidige situatie in het plangebied is op een luchtfoto weergegeven in afbeelding 2.1. In afbeeldingen 2.2 en 2.3 zijn straatbeeldfoto's opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.GEEBPMILT21STEENB5-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto plangebied (Bron: PDOK, bewerking BJZ.nu)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.GEEBPMILT21STEENB5-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Straatbeeld plangebied vanaf de Steenberg (Bron: Google Streetview)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.GEEBPMILT21STEENB5-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.3 Straatbeelden plangebied vanaf de Milt (Bron: Google Streetview)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

3.1.1 Aanleiding en voornemen

Zoals in de aanleiding reeds vermeld zijn de initiatiefnemers voornemens om de bestaande bedrijfsactiviteiten uit te breiden ter plaatse van het naastgelegen agrarische perceel. Hiervoor dient de bedrijfsbestemming met bouwvlak in oostelijke richting te worden vergroot. Het nieuwe bouwvlak waarbinnen gebouwd mag worden heeft een oppervlak van 5.543,6 m2. In de regels mag maximaal 80% hiervan worden bebouwd. In de praktijk mag er zo circa 4.435 m2 bijgebouwd worden. Het aansluitende bouwvlak aan de westzijde van het plangebied heeft een grootte van 11.205 m2. In de voorgenomen situatie, na de uitbreiding van het bouwvlak, heeft het nieuwe bouwvlak in totaal dus een oppervlakte van circa 16.750 m2.

Aanleiding voor het uitvoeren van voorgenomen ontwikkeling op deze locatie is het beëindigen van het agrarisch bedrijf van Weerink Poolsweg 8 te Geesteren en ruimtegebrek van de beide naastliggende bedrijven van Timmerbedrijf Hilberink BV en Auto Brooks.

Hieronder wordt nader ingegaan op beide bedrijven:

Timmerbedrijf Hilberink BV:

Timmerbedrijf Hilberink bestaat 26 jaar en is gegroeid van een éénmanszaak tot 19 werknemers. Maatwerk is 1 van de sterkste punten. Het bedrijf staat bekend in het maken van zware houtafmetingen, ronde en schuine kozijnen, renovatie en speciaal werk. Het timmerbedrijf maakt trappen in allerlei houtsoorten en modellen. Naast het maken van kozijnen en trappen is het bedrijf actief in het renoveren van woningen en het maken en plaatsen van prefab dakkapellen.

Momenteel zit het bedrijf aan de maximale inhoud en worden ze beperkt in de bedrijfsvoering. Ze willen graag zo efficiënt mogelijk werken door een extra bedrijfshal te bouwen naar de wensen van deze tijd voor het personeel en het bedrijf zelf. Het bedrijf wil graag alles onder 1 dak hebben, om zo makkelijk mogelijk en volgens de wensen van KOMO (bouwkeurmerk) te werken. Tevens is het bedrijf voornemens de prefab-afdeling verder uit te breiden.

Auto Brooks:

Auto Brooks is een familiebedrijf dat bestaat uit een VOF van vier werkzame eigenaren en daarnaast zeven medewerkers. De zoons van de familie Broekhuis willen het bedrijf voortzetten. Het bedrijf demonteert auto’s ten behoeve van verkoop van onderdelen, ze reviseren motoren en versnellingsbakken en repareren en keuren personenauto’s. Zes jaar geleden is ook begonnen met het repareren en keuren van vrachtauto’s. Het bedrijf is opgericht in 1990, eerst in een agrarisch leegstaande schuur in het buitengebied van Geesteren en in 1998 is het bedrijf verhuisd naar het industrieterrein. Daar is diverse keren uitgebreid en inmiddels zijn de hal en het buitenterrein alweer te klein. Vandaar het verzoek een stuk grond aan te kunnen kopen om het bedrijf verder te ontwikkelen en voort te zetten, zodat het bedrijf in de toekomst duurzaam kan voortbestaan.

De bewoner aan de Poolsweg 8, eigenaar van het naastgelegen agrarische perceel is voornemens om de gronden te verkopen onder voorwaarde. Een voorwaarde is dat de bestemming 'Bedrijventerrein' niet dichter dan 110 meter vanaf de woning aan de Poolsweg 8 komt te liggen en dat langs de oostzijde van de bedrijfsbestemming een zone van 27 meter breed aanwezig is waar geen installaties (zoals afzuigapparatuur) worden geplaatst. Vorenstaande is met bewoner van de Poolsweg 8 afgestemd.

3.1.2 Groeninpassing

Om ervoor te zorgen dat de uitbreiding van het bedrijventerrein in de nabijheid van het buitengebied groen wordt ingepast, is door N+L landschapsontwerpers een inpassingsplan opgesteld. Het inpassingsplan is in Bijlage 1 opgenomen. In afbeelding 3.1 is een uitsnede van het inpassingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.GEEBPMILT21STEENB5-VG01_0006.png"

Afbeelding 3.1 Gewenste situatie plangebied (Bron: N+L Landschapsontwerpers)

De groeninpassing bestaat hoofdzakelijk uit de aanleg van een nieuwe houtsingel (E in afbeelding 3.1). De houtsingel zorgt voor een groen aanzicht op de nieuwe rand van het bedrijventerrein. Daarnaast wordt ten behoeve van de waterberging een sloot aangelegd (J in afbeelding 3.1).

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van een nieuwe ontwikkeling. De gemeente hanteert voor het bepalen van de parkeerbehoefte de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018', hierin wordt voor het buitengebied verwezen naar de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)’ van het CROW. Op basis van deze publicatie kan eveneens de verkeersgeneratie worden bepaald.

In voorliggend geval is sprake van de volgende uitgangspunten:

  • Verstedelijkingsgraad: niet stedelijk / gemeente Tubbergen (Bron: CBS Statline);
  • Stedelijke zone: buitengebied.
  • Functie bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief
  • Aantal bvo bedrijfsoppervlak: 4435 m2
    • 1. parkeerbehoefte (per 100m2 bvo): gemiddeld 1,1 parkeerplaatsen:
    • 2. verkeersgeneratie (per 100m2 bvo ): gemiddeld 4,8 per weekdagetmaal:

Er wordt uitgegaan van de functie bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief, gezien de bedrijven beide relatief veel ruimte nodig hebben voor opslag (machines, autovoertuigen). Daarnaast is het gelet op het beoogde gebruik waarschijnlijk dat ter plaatse van de nieuwe ontwikkeling weinig bezoekers komen. Er is immers geen verkoopfunctie. Het gaat puur om werkplaatsen.

3.2.2 Nieuwe parkeerbehoefte

Op basis van de gemeentelijke parkeernota hoeft enkel de parkeerbehoefte van een nieuwe ontwikkeling te worden berekend. In de parkeernota staat het volgende:

Bij verbouw of wijziging van een bestaand bouwwerk, mag de parkeerbehoefte van de bestaande (oude) situatie in mindering worden gebracht. Aldus wordt voorkomen dat een nieuw bouwplan bezwaard wordt met tekortkomingen uit het verleden (b.v. te weinig parkeerplaatsen bij het bestaande gebouw of functie). In het kader van een bouwplan hoeft alleen de toename van de parkeerdruk, die dus het gevolg is van het bouwplan zelf, te worden gecompenseerd door de aanvrager.

In onderstaande tabel is op basis van bovenstaande uitgangspunten de parkeerbehoefte berekend. Hierbij wordt uitgegaan van de gemiddelde parkeerbehoefte.

Parkeerbehoefte gewenste situatie

Functie   Aantal   Parkeerbehoefte (100 m2)   Totale parkeerbehoefte  
Bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief   4435m2   1,1   48,84  
Totaal       49  

Verkeersgeneratie

In onderstaande tabel is op basis van de uitgangspunten de verkeersintensiteit berekend. Hierbij wordt uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie.

Verkeersgeneratie gewenste situatie

Functie   Aantal   Verkeersgeneratie (100 m2)   Totale verkeersgeneratie  
Bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief   44,4   4,8   213,12  
Totaal       214  

3.2.2.1 Parkeren

In dit geval nemen de planologische parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie toe als gevolg van de uitbreiding.

Op basis van de parkeernormen ontstaat er een parkeerbehoefte van 49 perkeerplaatsen. De parkeerplaatsen worden voorzien op eigen terrein. Enkel 80% van het bouwperceel mag bebouwd worden, waardoor er ruimte is om parkeerplaatsen te realiseren.

De feitelijke parkeerbehoefte zal niet toenemen met 49 parkeerplaatsen. Voor beide bedrijven zal het personeelsbestand toenemen met maximaal 1 tot 5 personen. De parkeerbehoefte voor bezoekers zal eveneens niet dusdanig toenemen, gezien op de gronden hoofdzakelijk productie en opslag plaatsvindt.

Gelet op bovenstaande wordt afgeweken van de parkeerbehoefte van 49 parkeerplaatsen en worden per bedrijf vijf extra parkeerplaatsen aangelegd (zie I in afbeelding 3.1).

3.2.2.2 Verkeersgeneratie

Ten aanzien van de verkeersgeneratie wordt gesteld dat, er een parkeerbehoefte van 214 verkeersbewegingen per etmaal wordt berekend. Ook ten aanzien van het aantal verkeersbewegingen wordt verwacht dat de feitelijke situatie fors lager ligt. Hierbij geldt eveneens dat het personeelsbestand nauwelijks toeneemt en er ook geen forse verhoging van het aantal bezoekers komt. De verkeersgeneratie wordt in de nieuwe situatie verhoudinggewijs aan het aantal parkeerplaatsen circa 22. De toename betreft een zeer geringe toename in het aantal verkeersbewegingen. Vanaf het plangebied liggen diverse wegen met een directe afwikkeling op grote wegen, zo ontsluit verkeer zich van de Steenberg soepel op de Haarbrinkweg, via de poolsweg. De andere kant op rijdt verkeer via de Lutkeberg en de Delmaweg vrij direct richting de Vriezeveenseweg. Gesteld wordt dat de omliggende wegen over voldoende capaciteit beschikken om deze zeer geringe verkeerstroom soepel af te wikkelen.

3.2.3 Conclusie

Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn waardoor de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering vormt wat betreft parkeren. Wat betreft verkeersgeneratie worden er geen belemmeringen verwacht.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.
4.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan het Rijksbeleid

Het betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconstateerd dat voorliggende ontwikkeling passend is voor deze locatie. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro).

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Zo is bijvoorbeeld sprake van een ladderplichtige ontwikkeling wanneer minimaal 12 woningen worden toegevoegd aan de woningvoorraad (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953) en bij relatief grootschalige uitbreidingen van bouwmogelijkheden (meer dan 500 m² bvo).

Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro). In dit geval gaat het om de uitbreiding van een bedrijf met een bedrijfshal van circa 4.435 m2 op een perceel van 5.000 m2. Hiermee is er sprake van een stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt op de ladder ingegaan.

Behoefte

Voorliggend voornemen voorziet in het vergroten van de bedrijfsbestemming met bouwvlak in oostelijke richting. Het nieuwe bouwvlak waarbinnen gebouwd mag worden heeft een oppervlak van 5.543,6 m2. In de regels mag maximaal 80% hiervan worden bebouwd. In de praktijk mag er zo circa 4.435 m2 bijgebouwd worden. Als onderdeel van het voornemen wordt daarnaast een deel van het perceel met de bestemming 'Groen' bestemd. Deze uitbreiding is noodzakelijk voor de bedrijven timmerfabriek 'Hilberink' en autobedrijf 'Brooks' om de werkzaamheden te kunnen uitbreiden. Beide bedrijven hebben voorgenomen om te groeien. De bestaande bedrijfspercelen zijn namelijk te klein voor de beoogde activiteiten van beide bedrijven om in de toekomst duurzaam te kunnen blijven voortbestaan.

Beide bedrijven lopen momenteel tegen een ruimte tekort aan. Door de uitbreiding kunnen de bedrijven beter hun buitenterrein ordenen en hun productiecapaciteit vergroten. Hilberink is voornemens om ten oosten de bestaande timmerfabriek uit te breiden. Met deze uitbreiding kan het bedrijf volgens de wensen van KOMO (keurmerk) werken en de prefabafdeling verder uitbreiden. De huidige bedrijfshal is immers te klein voor de productie, waardoor het bedrijf niet door kan groeien en de klant niet optimaal van dienst kan zijn.

Auto Brooks is voornemens om ten oosten van hun huidige bedrijfsperceel de ruimte voor bedrijfsbuitenruimte te gebruiken en overweegt om hier een nieuw bedrijfspand te plaatsen. Het bedrijf is immers dusdanig gegroeid dat het huidige perceel te weinig capaciteit heeft voor opslag van auto's.

De twee groeiende bedrijven hebben de ruimte nodig. Er is in voorliggend geval dan ook sprake van concrete behoefte aan de uitbreiding van bouwmogelijkheden.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

De bestaande bedrijven liggen binnen het stedelijk gebied. De uitbreiding is gelegen buiten het stedelijk gebied. Het is echter niet wenselijk en realistisch de uitbreiding elders te realiseren. Beide bedrijven bevinden zich namelijk op de rand van het bedrijventerrein, ingeklemd tussen de Milt en de Steenberg ten westen en noorden en ten zuiden. De enige mogelijke en logische uitbreidingsrichting is oostelijk gericht, op gronden die formeel tot het buitengebied behoren.

Volledige verplaatsing naar een locatie elders (bijv. een ander bedrijventerrein) is eveneens niet realistisch, dit vanwege de goede staat van de bedrijfsbebouwing en de forse investeringen die beide bedrijven hebben uitgevoerd op de huidige locatie. Verplaatsing van de bedrijven betekent gelet hierop kapitaalvernietiging en brengt onevenredige bedrijfseconomische gevolgen met zich mee. Verplaatsing naar een andere kern is ook geen optie, gezien de bedrijven lokaal geworteld zijn en fors bijdragen aan de plaatselijke economie en werkgelegenheid.

Gezien de opzet van de bedrijven in relatie tot het beoogde doel van de uitbreiding is uitbreiding van de bebouwing op de huidige locatie het meest voor de hand liggend. Het uitbreiden van de bouwmogelijkheden op het bestaande bedrijfsperceel betreft de enige realistische mogelijkheid.

Het plan voldoet hiermee aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaaleconomische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.

Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd: Er wordt ruimte voor sociaaleconomische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Eén en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

4.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.

4.2.4.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

4.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.GEEBPMILT21STEENB5-VG01_0007.png"  
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.5 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.5.1 Of- Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of- generieke beleidskeuzes' blijkt dat met name de artikelen 2.1.3, lid 1 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang zijn.

Artikel 2.1.3, lid 1 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3, lid 1 van de Omgevingsverordening

De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn een Overijsselse variant op de ladder voor duurzame verstedelijking ten behoeve van de toepassing binnen de groene omgeving. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de transformatie van agrarische gronden tot bedrijventerrein. Voorliggend initiatief is in paragraaf 4.1 getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking. Gesteld wordt dat er bewust en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Geconcludeerd dat het voornemen voldoet aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

  • In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening

Ten aanzien van artikel 2.1.5 ruimtelijk kwaliteit wordt opgemerkt dat de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast. Zo wordt een 8 meter brede strook groen aan de oostzijde en een 5 meter brede strook aan de zuidzije van het bedrijventerrein gerealiseerd. Deze groenstrook is beduidend breder dan de huidige situatie, waardoor het zicht vanaf de weg verbetert en de bedrijfspanden goed ingepast worden. De groenstrook gaat vergezeld met de bestemming 'Groen' waardoor de instandhouding van de groenstrook gewaarborgd blijft. Door voorliggend initiatief wordt er aan concrete behoefte voldaan. In paragraaf 4.4.3.3 wordt nader op KGO ingegaan.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de basisinspanning van het provinciaal beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.

4.2.5.2 Waar- Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoord tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken buiten de stedelijke netwerken'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.GEEBPMILT21STEENB5-VG01_0008.png"  
Afbeelding 4.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectief (Bron: Provincie Overijssel)  

'Wonen en werken buiten de stedelijke netwerken'

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'

De functionele structuur van de omgeving rondom het plangebied is divers, zoals ook beoogd in dit gebied. Met voorliggende ontwikkeling vindt hier geen verandering in plaats. Op basis van dit bestemmingsplan kunnen twee bestaande lokale gewortelde bedrijf uitbreiden. Door de uitbreiding krijgen de bedrijven de mogelijkheid om de bedrijfsvoering in te richten op de toenemende vraag naar de diensten die ze leveren. Hierdoor krijgen de bedrijven een duurzaam toekomstperspectief en wordt de sociale en economische vitaliteit in Geesteren behouden. Daarnaast is het plan op basis van milieu- en omgevingsaspecten toelaatbaar op de betreffende locatie. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar Hoofdstuk 5. Tot slot wordt opgemerkt dat de ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de structuur van de omgeving.

4.2.5.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De 'Laag van beleving' en wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien voor de plandelen geen specifieke eigenschappen vanuit deze laag gelden.

1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. In onderstaande afbeelding is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.GEEBPMILT21STEENB5-VG01_0009.png"  
Afbeelding 4.3 Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

'Dekzandvlakten en ruggen'

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijdert. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

Ter plaatse van het plangebied zijn de kenmerken van het oorspronkelijk landschap nauwelijks meer waarneembaar. Dit komt vanwege het huidige functionele gebruik als landbouwgrond. Geconcludeerd wordt dat het initiatief geen invloed heeft op de gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag'. In het bestemmingsplan hoeft geen beschermende regeling te worden opgenomen ter waarborging van de gebiedskenmerken van de natuurlijke laag.

2. De 'Stedelijke laag'

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen, maar daarbij wordt kwaliteit eigenheid en onderscheidend vermogen (mede gevormd door de historie) van de regio steeds belangrijker. Steden zijn de economische motors van Overijssel. Ook hier is sprake van een rijk palet: dorpen met centrumfuncties, landstadjes, steden en stedelijke netwerken. Elk met een eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Het projectgebied is volgens de stedelijke laag gelegen in het gebiedstype 'woonwijken 1955-nu' en 'bedrijventerreinen'. In afbeelding 3.3 is het projectgebied met een rood kader weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.GEEBPMILT21STEENB5-VG01_0010.png"  
Afbeelding 4.4 Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

'Woonwijken 1955 – nu'

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

'Bedrijventerreinen'

De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een ‘no nonsense’ karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op auto bereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch

De ambitie binnen deze gebieden is vitale werklocaties. Een vernieuwings-\ en herstructureringsproces van bedrijventerreinen op gang brengen waardoor o.a.: de aansluiting op het landschap en de omliggende wijken verbetert; verdichting en intensivering van grondgebruik plaats vindt, en nieuwe uitleg wordt vermeden (zuinig ruimtegebruik) en duidelijke profilering en differentiatie van terreinen wordt verkregen kwaliteit van de buitenruimte en de architectuur verbetert en meer samenhang krijgt.

Toetsing van het initiatief aan de “Stedelijke laag”

In het voorliggende geval wordt ter plaatse van de 'woonwijken 1955 - nu' het bedrijventerrein uitgebreid op agrarische gronden. De uitbreiding sluit aan op de omliggende bebouwing van het naastgelegen bedrijventerrein. De groenstructuren in het gebied blijven behouden, zo wordt het bedrijventerrein afgeschermd met een groenstrook, zodat er een goede overgang naar het landelijk gebied behouden blijft.

Ten aanzien van de laag bedrijventerreinen wordt gesteld dat de aansluiting van het landschap en de omliggende wijken wordt verbeterd doordat er een bredere groenstrook wordt aangelegd. In het rijksbeleid is aangetoond dat er bewust wordt omgegaan met de ruimte en de gekozen uitbreidingsrichting de enige logische optie betreft.

Geconcludeerd wordt dat de invulling van de locatie in overeenstemming is met de gebiedskenmerken van de 'Stedelijke laag'.

3. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

Het plangebied is aangeduid met het gebiedstype 'Jonge heide- en broekontginningslandschap'. In afbeelding 4.4 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.GEEBPMILT21STEENB5-VG01_0011.png"  
Afbeelding 4.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

'Jonge heide- en broekontginningslandschap'

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen. De ambitie is verder de landschappelijke karakteristieken voor weidevogels in stand te houden en te versterken

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

Door uitbreiding van het bedrijventerrein op de agrarische gronden worden de kenmerken van het jonge heide- en broekontginningslandschap niet aangetast. Door de nieuwe bebouwing en het aanleggen van een brede groenstrook langs de oostzijde is sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit passend bij de kenmerken van het jonge heide- en broekontginningslandschap. Geconcludeerd wordt dat het initiatief geen invloed heeft op de gebiedskenmerken van de 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'. In het bestemmingsplan hoeft geen beschermende regeling te worden opgenomen ter waarborging van de gebiedskenmerken van de laag van het agrarisch cultuurlandschap.

4.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Regionaal beleid - Regionale afspraken bedrijventerrein

4.3.1 Algemeen

Gemeenten (colleges van B&W) en de provincie Overijssel (college van GS) hebben prestatieafspraken over bedrijventerreinen gemaakt over de periode 2017-2020. Een onderdeel van de afspraken was om na 2 jaar een nieuwe analyse uit te voeren van de cijfers van vraag en aanbod in de regio Twente, en per gemeente. Als gevolg van deze afspraak is in 2018 door de STEC-groep, in opdracht van de Overijsselse gemeenten en de provincie Overijssel, een nieuw vraag- en prognoseonderzoek uitgevoerd: “Ruimte voor economische groei in Overijssel”. Begin 2019 heeft STEC samen met de gemeenten en de provincie een doorvertaling gemaakt van deze vraagraming naar gemeenteniveau. Het bestuurlijk overleg programmering bedrijventerreinen Twente heeft op 4 april 2019 besloten de nieuwe toedeling voortaan als uitgangspunt te willen nemen en de oude afspraken daarmee te laten vervallen. Dit document treedt dus in de plaats van de in 2017 getekende afspraken “Afspraken Regionale Bedrijventerreinen Programmering Twente 2017-2020”, die daarmee vervallen.

4.3.2 Criteria

Afspraken Regionale Bedrijventerreinen Programmering Twente 2019 -2022 Gemeenten (Colleges van B&W) en Provincie Overijssel (College van GS) hebben prestatieafspraken over bedrijventerreinen gemaakt over de periode 2019-2022. Hierin is onder meer afgesproken dat een kruimelregeling geldt bij ondergeschikte uitbreiding van reeds gevestigde bedrijven. De voorgestelde uitbreiding is in dit geval ondergeschikt aan de reeds gevestigde bedrijven, omdat de uitbreiding qua oppervlakte minder groot is dan dat de bedrijven in de huidige situatie groot zijn. De Ladder voor duurzame verstedelijking verzet zich er namelijk niet altijd tegen dat een plan met een goede kwalitatieve onderbouwing toch mogelijk wordt gemaakt in een situatie dat er meer aanbod is dan vraag. Uitbreiding van bedrijventerreinen is hiervoor toegestaan wanneer:

  • De uitbreiding het gevolg is van een actuele marktvraag;
  • Deze onderbouwd is conform de vereisten vanuit de Ladder voor Duurzame Verstedelijking;
  • Financieel en economisch is aangetoond dat uitbreiding in overig bestaand planaanbod financieel en economisch geen reële optie is (dit betekent dat aangetoond moet worden dat geschikte locaties niet voorzien in de behoefte);
  • De realisatie van de uitbreiding binnen twee jaar na start tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan zal plaatsvinden.
4.3.3 Toetsing Afspraken Regionale Bedrijventerreinen Programmering Twente 2019 -2022

Voorliggend initiatief Voorziet in de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein in Geesteren. Hieronder wordt per criteria aangetoont hoe hier aan wordt voldaan:

  • Voorliggend initiatief komt voort vanuit twee lokaal gevestigde bedrijven die beiden een groei doormaken. Ten behoeve van deze groei zijn zij opzoek naar bedrijfsruimte. Gesteld wordt dat voorgenomen ontwikkeling voort komt uit een actuele marktvraag.
  • In paragraaf 4.1 wordt getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking, Hieruit volgt dat het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
  • In paragraaf 4.1 wordt eveneens aangetoond dat er er naar locaties elders is gezocht, gezien de liggen van de twee bedrijven die willen uitbreiden en de investeringen die op deze locatie zijn gemaakt is het geen optie om binnenstedelijk uit te breiden en leidt een locatie elders tot onevenredige financiële gevolgen voor de initiatiefnemers.
  • De uitvoering van het initiatief zal binnen twee jaar na start tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan plaatsvinden.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief voldoet aan de eisen van de Regionale Bedrijventerreinen Programmering Twente 2019 - 2022

4.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.

4.4.1 Omgevingsvisie Tubbergen
4.4.1.1 Algemeen

De gemeenteraad van Tubbergen heeft de 'MijnOmgevingsvisie' op 16 maart 2021 vastgesteld. Hier zijn de bestaande waarden en toekomstige waarden vastgelegd. MijnOmgevingsvisie bestaat uit een beschrijving van de bestaande waarden en 11 verschillende speerpunten. Bij ontwikkelingen moet worden aangesloten op de bestaande waarden en wordt ook gekeken of er bij zoveel mogelijk speerpunten kan worden aangesloten.

4.4.1.2 Waardenkaart

Volgens de waardenkaart behorende bij de omgevingsvisie Tubbergen ligt het plangebied in de waarde 'Kernen met woon- en centrumfunctie'. In deze gebieden wordt ingespeeld op onder andere voldoende vestigingsmogelijkheden voor bedrijven en ondernemers passend binnen het aanbod van de kern.

4.4.1.3 Ruimte voor ondernemen

De gemeente wil zorgen voor voldoende ontwikkelruimte voor bedrijven en voor plekken waar bedrijven zich kunnen vestigen. Zo draagt zij bij aan de werkgelegenheid en kunnen verschillende soorten bedrijvigheid ontstaan. De gemeente streeft naar levendige compacte kernwinkelgebieden. Voor duurzame, kansrijke initiatieven leveren we maatwerk. Daarbij ligt de nadruk op het behouden en versterken van het lokale bedrijfsleven. Samenvattend gaat Tubbergen voor:

  • goede vestigings- en ontwikkelingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven;
  • het faciliteren van ondernemers met als principe “ja- tenzij”.

Goede vestigings- en ontwikkelingsmogelijkheden:

Goede vestigingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven betekent dat er wordt ingezet op voldoende en passende bedrijventerreinen en op een goede bereikbaarheid. Leegstand moet daarbij zoveel mogelijk worden voorkomen. Meer uitgebreid gaat het om het volgende:

  • Het doel is om het aanbod aan bedrijfsgrond aan te laten sluiten bij de vraag. In principe moeten ondernemers en/of bedrijven met een ruimtebehoefte binnen de gemeente een plek kunnen vinden. Of dit lukt is mede afhankelijk van de aard en omvang van het bedrijf. Als er veel vraag is kijkt Tubbergen of uitbreiding van bedrijfsterreinen nodig is. Daarbij wordt gekeken naar vraag en aanbod in de regio.
  • Ook buiten de bedrijventerreinen zet de gemeente zich in voor voldoende, duurzame en passende ruimte (huisvesting) voor ontwikkelingen. Dit is maatwerk. Ze weegt de specifieke behoefte van de ondernemers en bedrijven af en adviseert over de haalbaarheid van initiatieven.
  • De gemeente streeft naar kwalitatieve verbeteringen. Dit gaat bijvoorbeeld over het voorkomen van leegstand, een goede ontsluiting en een goede fysieke en digitale bereikbaarheid.

Het faciliteren van ondernemerschap.

Ze geeft ondernemers de ruimte door in te zetten op maatwerk en door flexibiliteit te bieden. De gemeente vindt het belangrijk dat de juiste functies op de juiste plek terecht komen. Het slim combineren van functies vanuit een duidelijke visie biedt kansen. De ondernemers, de bedrijfsconsulent en het OndernemerServiceTeam (OST) zijn hierbij de spil. Zij verbinden partijen aan elkaar en helpen met de juiste routes.

4.4.1.4 Toetsing initiatief aan de omgevingsvisie Tubbergen

Dit bestemmingsplan voorziet in uitbreiding van twee lokaal gewortelde bedrijven. Door deze uitbreiding krijgen de bedrijven ruimte voor een toekomstbestendige voortzetting. Ook wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd, doordat buitenopslag wordt verwijderd en de parkeersituatie wordt verbeterd. Het bieden van ruimte aan ondernemingen past binnen het streven van de gemeente om goede vestigingsmogelijkheden en ontwikkelingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven te realiseren. Het past ook bij het streven om bedrijfsgrond voor ondernemers binnen de eigen gemeente te vinden. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de Omgevingsvisie.

4.4.2 Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen gemeente Tubbergen
4.4.2.1 Algemeen

Met de ‘Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen’ geeft de gemeente Tubbergen een onderbouwing van de door de gemeente gewenste ontwikkelingen met betrekking tot bedrijventerreinen en de randvoorwaarden die nodig zijn om deze ontwikkelingen te realiseren. Via een analyse van het huidig ruimtelijk-economisch profiel en een weergave van de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van bedrijventerreinen is een concreet actieprogramma geformuleerd.

In de integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen gemeente Tubbergen' zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • uitbreiding van de reguliere bedrijventerreinen vindt plaats in Albergen, Geesteren en Tubbergen;
  • streven naar profielversterkende bedrijvigheid, met name in Albergen en Tubbergen (passende bedrijvigheid);
  • in de overige kernen blijft de mogelijkheid bestaan voor uitbreiding van de plaatselijke gevestigde bedrijven waarbij sprake zal zijn van lokaal maatwerk;
  • voor elk nieuw op te stellen bestemmingsplan voor een bedrijventerrein tevens een beeldkwaliteitsplan op te stellen;
  • tijdig en flexibel beschikbaar hebben van voldoende uitgeefbaar terrein;
  • realiseren van duurzame bedrijventerreinen met aandacht voor overgangszones naar andere functies.

Belangrijk uitgangspunt is het waar mogelijk faciliteren van (de uitbreidingswensen van) lokale, plaatsgebonden bedrijvigheid. Dit streven wordt gekoppeld aan de constante afweging van criteria als werkgelegenheid, planologie, aard en schaal van de bedrijvigheid, oplossing milieuprobleem en ruimtebeslag. Hiervoor is inmiddels de Notitie Vestigingscriteria Bedrijven Tubbergen opgesteld (zie paragraaf 4.3.4).

Naast het faciliteren van de bestaande, autonome behoeftevraag is het wenselijk te streven naar vestiging (en/of het faciliteren) van profielversterkende bedrijvigheid. Op basis van het bestaande profiel betekent dat bedrijvigheid op gebied van o.a. bouwnijverheid, reparatie en handel, industrie, gezondheids- en welzijnszorg en dienstverlening. Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren en vestiging van lokale hoogwaardige, kennis- en arbeidsintensieve, innovatieve en agrarisch verwante bedrijvigheid.

4.4.2.2 Toetsing van het initiatief aan de integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen gemeente Tubbergen

Het bieden van uitbreidingsmogelijkheden aan lokale ondernemers past bij de visie van de gemeente. Met name in de kernen Albergen, Geesteren en Tubbergen wordt gestreefd naar profielversterkende bedrijvigheid. Het lokaal gewortelde bedrijf, past bij het profiel van de kern Geesteren.

4.4.3 Beleid Buitengebied met Kwaliteit
4.4.3.1 Algemeen

De gemeenten Tubbergen en Dinkelland hebben op basis van het provinciale beleid een eigen gezamenlijk KGO-beleid opgesteld. Op basis van dit beleid kan er ruimte worden geboden voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied. De volgende basisprincipes gelden voor elke ontwikkeling:

  • Elke ontwikkeling dient beoordeeld te worden vanuit het aspect ruimtelijke kwaliteit;
  • Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van bestaand) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit;
  • De ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit;
  • De principes van ruimtelijke kwaliteit gelden voor elk planproces en dienen bij elk initiatief/ontwerp/opgave te worden toegepast.
4.4.3.2 Generiek beleid

Het generieke beleid voorziet in een zuinig gebruik van ruimte. Dit heeft zich vertaald in beleid en regels die zijn opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied. De regels die zijn opgenomen betreffen in het algemeen maatvoeringen (afstand, hoogte, oppervlakte en inhoud) en randvoorwaarden voor het functionele gebruik van locaties. Uitgangspunt voor onderhavig beleid blijft hetgeen op basis van het bestemmingsplan cq. het bestaande beleid mogelijk is. Elke ontwikkeling die past binnen de regels van het bestemmingsplan is toegestaan.

Uitgangspunt van het gemeentelijk KGO-beleid is dat voor iedere ontwikkeling het hoofduitgangspunt van ruimtelijke kwaliteit geldt. Voor grootschalige ontwikkelingen moet naast de kwaliteit van de locatie ook geïnvesteerd worden in omgevingskwaliteit.

Het proces is meer gericht op kwaliteit en minder op kwantitatieve normen. Deze benaderingswijze zorgt voor meer flexibiliteit en mogelijkheden bij het zoeken naar nieuwe economische dragers.

In het gemeentelijk KGO-beleid is aangegeven, dat medewerking kan worden verleend aan alle economische ontwikkelingen die passend zijn binnen het gemeentelijk beleid en /of visie.

Het begrip “aard en omvang” is bewust gekozen. Hiermee is aangegeven dat er sprake dient te zijn van maatwerk. Niet alle ontwikkelingen kunnen per definitie. Per ontwikkeling dient beoordeeld te worden of de voorgestane ontwikkeling past in de omgeving.

4.4.3.3 Reikwijdte

Deze beleidsregel is uitsluitend van toepassing op het buitengebied van de gemeente en de regels en voorwaarden uit deze notitie zijn een nadere gemeentelijke uitwerking van het provinciaal beleid waaronder artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel. Deze beleidsregel is niet van toepassing op de planologische mogelijkheden die de geldende bestemmingsplannen/ het omgevingsplan bij recht of met toepassing van een binnenplanse afwijking/ binnenplanse omgevingsplanactiviteit biedt. Ook is deze beleidsregel niet van toepassing op o.a. de uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen en bestaande woningbouwlocaties die binnen de bebouwde kom zijn gelegen en richting het buitengebied worden uitgebreid en op zonne- en windparken.

Afhankelijk van de wijze waarop een ontwikkeling juridisch-planologisch geborgd moet worden, moet voor de toepassing van deze beleidsregel een procedure herziening bestemmingsplan/ omgevings-plan of een buitenplanse afwijking/omgevingsplanactiviteit worden doorlopen.

4.4.3.4 Toetsing beleid Buitengebied met Kwaliteit

Voorliggend initiatief voorziet in de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein binnen de bebouwde kom richting buiten de bebouwde kom. Gesteld wordt dat voorliggend initiatief niet nader hoeft te worden getoetst aan de beleidsregels van 'Buitengebied met Kwaliteit'.

4.4.4 Casco-benadering in Noordoost-twente
4.4.4.1 Algemeen

In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.

Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

4.4.4.2 Casco-benadering in de praktijk

De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap. Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het 'kleinschalige groene karakter' van het landschap in totaliteit.

De regels van de casco-benadering gelden niet voor:

  • Punt elementen (zoals poelen en solitaire bomen).
  • Lijn elementen (zoals stijlranden en zandwegen).
  • Beplanting binnen bouwblokken/bebouwde kom.
  • Boomgaarden.
  • Bos groter dan 0,5 hectare.

Voor bovenstaande elementen en het beheer van casco elementen geldt het reguliere beleid van elke afzonderlijke gemeente. De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.

Landschapstype   Opmerking  
Elementen die tot het casco behoren   Mogen in principe niet verplaatst worden  
Elementen die niet tot het casco behoren   Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de cascobenadering wordt voldaan  
Te compenseren elementen   Locaties waar de initiafnemer de elementen heen kan verplaatsen  

Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:

  • Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de casco-kaart.
  • Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de casco-kaart.
  • Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de casco-kaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).
4.4.4.3 Situatie plangebied

De situering van het plangebied op de Casco kaart is globaal met de paarse omlijning weergegeven in de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.GEEBPMILT21STEENB5-VG01_0012.png"  
Afbeelding 4.5 Ligging plangebied op de Casco kaart Noordoost Twente (Bron: Casco kaart Noordoost Twente)  
4.4.4.4 Toetsing van het initiatief aan de "Casco-benadering in Noordoost-Twente"

Zoals in afbeelding 4.5 zichtbaar is ligt een onderdeel van het casco binnen het plangebied. Dit casco element is echter niet van toepassing, omdat het element geen beschermde status heeft: de grens van de bebouwde kom (in de zin van Wnb) ligt aan de Poolsweg. De aanwezige bomen zijn wel beschermd vanuit de gemeentelijk kapverordening, maar de landschappelijke inpassing dient als herplantingsplicht ter compensatie.

4.4.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid, voor beide percelen, beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit Milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval worden het bestaande bedrijventerrein uitgebreid. Gesteld wordt dat in voorliggend geval geen geluidsgevoelige functies worden gerealiseerd.

In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op eventuele milieubelasting van het plan op de omgeving.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. In dit geval is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

5.2.2 Situatie plangebied

Vanwege de huidige agrarische bestemming wordt de locatie beschouwd als verdacht voor bodemverontreiniging. Om de kwaliteit te meten is door Kruse Groep een rapport bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd, welke is bijgevoegd in Bijlage 2 van deze toelichting. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan:

In het grondwater (PB 11) zijn enkele (zeer) lichte verontreinigingen aangetoond. In de boven- en ondergrond (BG I, BG II en OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en de uitbreiding van de bedrijfshal, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (bedrijf).

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt de bodem van voldoende kwaliteit wordt geacht ten aanzien van het beoogde gebruik.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen, temeer omdat er geen sprake is van een toename van het aantal verkeersbewegingen, dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.

5.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.GEEBPMILT21STEENB5-VG01_0013.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: Atlas van de leefogeving, bewerkt)  

Uit de inventarisatie blijkt dat de plandelen:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet liggen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet liggen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Tot slot wordt gesteld dat voorliggend initiatief geen risicovolle inrichting opzet of uitbreid en eveneens geen risicogevoelige functie betreft.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt op de rand van het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" en "Albergen en Geesteren". In de nabijheid van het plangebied bevinden zich diverse functies, zoals een bedrijventerrein, agrarische functies en woonfuncties. Het plangebied is aan te merken met het omgevingstype 'gemengd gebied'. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake wanneer het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.

In voorliggend geval wordt de huidige agrarische bestemming omgezet tot een bedrijfsbestemming. De functie bedrijventerrein betreft een milieubelastende functie. Ter plaatse van deze bestemming geldt dat er bedrijven in maximaal milieucategorie 3.2 zijn toegestaan. Bij deze milieucategorie geldt een richtafstand van 50 meter in gemengd gebied. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie betreft de woning aan de Poolsweg 8. Op basis van het geldende bestemmingsplan wordt voor de bestemming wonen een hoofdgebouw uitsluitend gebouwd ter plaatse van de situering van het bestaande hoofdgebouw. De afstand van de woning tot aan de te realiseren bedrijfsbestemming betreft 110 meter. Gesteld wordt dat aan de richtafstand ruim wordt voldaan. Ook indien het een rustige woonwijk zou betreffen wordt aan de richtafstand voldaan.

Gelet op het vorenstaande is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden geen sprake.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving, en andersom of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

Voorliggend initiatief voorziet in de uitbreiding van twee bedrijven. Omliggende functies vormen dan ook geen belemmering.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.6 Ecologie

5.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.6.2 Gebiedsbescherming
5.6.2.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

5.6.2.2 Natura 2000-gebieden

In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied ligt niet binnen of in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Engbertsdijkvenen’ ligt op circa 4,2 kilometer afstand van de locatie. In onderstaande afbeelding is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.GEEBPMILT21STEENB5-VG01_0014.png"  
Afbeelding 5.2 Natura 2000-gebieden omgeving (Bron: AERIUS.nl)  

Om te bepalen wat de gevolgen zijn van voorgenomen ontwikkeling op de Natura 2000-gebieden is een Aerius berekening uitgevoerd, deze is bijgevoegd in Bijlage 3. Hieruit blijkt dat er in de beoogde situatie van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mo/ha/jr.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een stikstofdepositie met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.

5.6.2.3 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN. De dichtstbijzijnde NNN-gronden bevinden zich op circa 1,65 kilometer afstand ten zuiden van de kern Geesteren. Gelet op de grote afstand zijn negatieve effecten op voorhand uit te sluiten en wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.

5.6.3 Soortenbescherming
5.6.3.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

5.6.3.2 Situatie plangebied

Natuurbank Overijssel heeft ter plaatse een quickscan uitgevoerd. Per 15 juni 2022, deze bijlage is toegevoegd in Bijlage 4. Uit deze quickscan blijkt het volgende:

Mits bezette vogelnesten beschermd worden en rekening wordt gehouden met amfibieën in winterrust en bezette nesten van grondgebonden zoogdieren bij de sloop van de kleine schuur op de slooplocatie, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten; wel dient aandacht besteed te worden aan de zorgplicht (art. 1.11 Wnb).

5.6.4 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen invloed op beschermde natuurgebieden, flora en fauna. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

5.7 Archeologie & cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Beoordeling

De gemeente Tubbergen heeft archeologische verwachtingswaarden doorvertaald in dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'. Voor deze gronden geldt een onderzoeksplicht bij nieuwe bodemgrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 40 cm beneden het maaiveld. Deze onderzoeksgrens wordt niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

De geldende dubbelbestemming is in dit bestemmingsplan overgenomen.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.7.2.2 Beoordeling

Er bevinden zich binnen de plandelen geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Geconcludeerd wordt dat cultuurhistorische waarden niet worden aangetast.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.8 Besluit milieueffectrapportage

5.8.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
  • Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is er na een bestemmingsplan geen m.e.r.-(beoordelings)plichtig besluit meer nodig, dan is er sprake van een bestemmingsplan in kolom 4 (besluit).

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.8.2 Situatie plangebied
5.8.2.1 Artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming

Zoals in paragraaf 5.6.2.2 ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Engbertsdijksvenen' op minimaal 4,2 kilometer afstand van het plangebied. Op basis van een Aeriusberekening wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet leidt tot aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.8.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het wijzigen van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.'

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2  of meer.

Indien de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-plichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 200.000 m2 bvo of meer.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het uitbreiden van de bedrijfsbestemming. Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Uit deze aanmeldnotitie is gebleken dat ten gevolge van het plan geen significant negatieve effecten op de omgeving zullen optreden. Voor een uitgebreide beschrijving van de milieueffecten wordt verwezen naar de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.

De aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling is aan de Omgevingsdienst Twente voorgelegd. De Omgevingsdienst heeft de aanmeldnotitie m.e.r. beoordeeld. De beoordeling is in Bijlage 6 van deze toelichting opgenomen. Uit deze beoordeling wordt geconcludeerd dat, op basis van de beoordeling van kenmerken en locatie van het project en de kernmerken van het potentiële effect van het project, er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage is niet nodig.

5.8.3 Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met het Besluit m.e.r..

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2022-2027. Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vier stroomgebieden: Maas, Rijn, Schelde en Eems. Binnen het stroomgebied Rijn zijn er drie deelstroomgebieden: Rijn-Noord, Rijn-Oost en Rijn-West. Het stroomgebied Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen en Drents Overijsselse Delta. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 15 december 2021 het 'Waterbeheerprogramma 2022 – 2027' vastgesteld. Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld.

In het Waterbeheerprogramma en de Watervisie is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren wil uitvoeren. De drie belangrijkste opgaven voor waterschap Vechtstromen zijn:

  • de toenemende droogte en overlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat; en
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl).

De uitkomst van de digitale watertoets is opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting het betreft de normale procedure, wegens de toename van het verharde oppervlak. Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over voorliggende ontwikkeling en heeft een positief advies gegeven. Hierna wordt op de wateraspecten in het plangebied ingegaan.

6.2.3 Waterhuishoudkundige aspecten

Watersysteem

In het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van oppervlaktewater. Er is dan ook geen sprake van het dempen van wateren. Wel wordt er een wadi gegraven, om zo te voorzien in voldoende infiltratiemogelijkheden van het hemelwater. Het gaat echter niet om werkzaamheden aan watergangen in beheer bij het waterschap, waarmee er geen sprake is van een vergunningplicht.

Wateroverlast

Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast.

Het plan wordt zo ontworpen dat kortstondige hevige buien zonder problemen kunnen worden opgevangen in de openbare ruimte of op particulier terrein. Om dit water op te vangen, wordt waterberging voorzien in de sloot op eigen terrein. De totale berging ziet toe op het bergen van in het totaal 525 m3. De waterberging wordt als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Waterkwaliteit

Zoals gesteld wordt het hemelwater gescheiden afgevoerd van het afvalwater. Met de bouw wordt voorzien in de principes van duurzaam en klimaatbestendig bouwen. Met de bouw van het gebouw worden duurzame materialen toegepast.

Riolering

Op voorhand wordt er geen sprake van een noodzakelijke uitbreiding van de rioolcapaciteit verwacht. Bij de vergunningaanvraag moet dit nader worden getoetst.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: in dit artikel is het strijdig gebruik geregeld evenals de voorwaardelijke verplichtingen;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven gebruiksmogelijkheden;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: omgevingsvergunningenstelsel;
  • wijzigingsbevoegdheid: onder welke voorwaarden mag het bestemmingsplan gewijzigd worden via een wijzigingsprocedure.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel is bepaalt dat in die gevallen dat de bestaande maatvoering van met vergunning tot stand gekomen bouwwerken, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels van hoofdstuk 2 van de regels is voorgeschreven, deze als minimale respectievelijk maximale maatvoering gehanteerd mag worden.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden regels omtrent parkeren beschreven.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Bedrijventerrein ' ( Artikel 3 )

Het plangebied wordt hoofdzakelijk bestemd als 'Bedrijventerrein'. Deze bestemming sluit aan op de naastgelegen bestemming. De aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven tot en met categorie 3.2. Beide beoogde bedrijven passen binnen deze milieucategorie. Op de voor 'Bedrijventerrein' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met de gebruiksregels. Voor het plangebied is een maximale bouwhoogte opgenomen aansluitend op naast gelegen bedrijventerrein. De oostzijde van de bestemming kent de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein uitgesloten - installaties'. Op de gronden met deze aanduiding is het gebruik van (geluidproducerende) installaties uitgesloten. Deze aanduiding is opgenomen om voorwaarden van de grondverkopende partij te waarborgen.

'Groen' (Artikel 4)

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor met name groenvoorzieningen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd. Deze gronden zijn met groen bestemd zodat de bedrijfsuitbreiding net is ingepast in het groen.

Waarde - Archeologie 3 (Artikel 5)

Voor het hele plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 overgenomen conform het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Ontwikkelingen groter dan 2.500 m² en die dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat: geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord.

Waarde - Archeologie 4 (Artikel 6)

Voor het hele plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 overgenomen conform het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Ontwikkelingen groter dan 5.000m2 en die dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat: geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een planschadeovereenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Tubbergen. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemer ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Daarnaast vinden alle werkzaamheden op gronden in privaat eigendom plaats. Ook hoeft er geen riolering te worden aangelegd. Hierdoor zijn er geen te verhalen kosten op de gemeente. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkelingen geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Het concept-ontwerpbestemmingsplan wordt voor vooroverleg toegestuurd naar de provincie Overijssel. De vooroverlegreactie van de provincie wordt t.z.t. op deze plek verwerkt.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben ertoe geleid dat de normale procedure van toepassing is. Het waterschap is geïnformeerd over de ontwikkeling en heeft na overleg positief advies uitgebracht.

9.2 Inspraak

Gelet op de kleinschalige ruimtelijke impact van de ontwikkeling wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Er is overigens vooraf gecommuniceerd met de bewoner van Poolsweg 8, die de gronden onder voorwaarden heeft verkocht.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 31 mei tot en met 12 juli. Er zijn geen zienswijzen ingediend tegen het plan.