Plan: | Geesteren, Denekamperweg 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.GEEBPDENEKAMPERWG2-VG01 |
Initiatiefnemers hebben inmiddels ongeveer 2 jaar geleden besloten om het voormalig agrarisch erf Erve Mensman in Geesteren aan te kopen. Het betreffende erf aan de Denekamperweg 2 was in eerste instantie beoogd om dienst te doen naast de TriviumMeulenbeltZorg-woonzorglocatie (TMZ) Erve Mensman. Deze beoogd functie als horecavoorziening en dagopvang heeft echter geen gestalte gekregen, waardoor gekozen is voor verkoop van de locatie door TMZ.
Initiatiefnemers hebben deze kans aangegrepen, zodat de prominente locatie voor Geesteren behouden kan blijven. Daarom is het plan opgevat om de vrijkomende locatie te gaan benutten voor de bedrijfsactiviteiten van Hemmer Groen, e.e.a. met respect voor het waardevolle karakter van het erf. Om dit mogelijk te maken in een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in een planologisch-juridisch kader voor deze ontwikkeling.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het erf aan de Denekamperweg 2 in Geesteren. Het plangebied ligt in de oostelijke dorpsrand van de kern Geesteren. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie K, perceelsnummer 10254. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied aan de rand van Geesteren (bron: Arcgis.com, opentopo viewer)
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel, bewerkt)
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood gearceerd). In dit figuur is een topografische kaart weergegeven waarop de planlocatie te zien is. De gronden die tot het plangebied behoren zijn de om te zetten bestemmingen 'Horeca en 'Maatschappelijk'. Zie de digitale verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
De betreffende locatie van initiatiefnemers ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Geesteren, TMZ Geesteren', het 'facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen' en het '(veeg)Bestemmingsplan kernen gemeente Tubbergen'. Het eerstgenoemde bestemmingsplan is daarin het meest van belang. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Geesteren, TMZ Geesteren' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De locatie kent in het bestemmingsplan 'Geesteren, TMZ Geesteren' de bestemmingen 'Horeca' en 'Maatschappelijk'. Binnen de bestemming Horeca zijn tevens de aanduidingen 'bedrijfswoning' en 'specifieke bouwaanduiding - te handhaven hoofdvorm' geprojecteerd. Binnen de maatschappelijke bestemming geldt de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dagopvang'. Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om het perceel in te zetten voor de bedrijfsactiviteiten van Hemmer Groen. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk om het voornemen mogelijk te maken.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Geesteren, Denekamperweg 2' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Op het adres Denekamperweg 2 in Geesteren is het historische Erve Mensman gesitueerd. Dit oude (voormalig) agrarisch erf is een markant element in de oostelijke dorpsrand van Geesteren. Ingepast in een forse groenstructuur ligt het erf met haar opstallen. Inmiddels al weer enkele jaren geleden is ten oosten hiervan de Trivium MeulenbeltZorg (TMZ) locatie Erve Mensman gerealiseerd. Aan de westzijde van de locatie ligt een paardenhouderij en aan de noordzijde wordt de locatie begrensd door de Dorpsstraat/Denekamperweg met aan de overzijde overwegend woningbouw en een enkele winkel. Een weergave van de huidige situatie middels een luchtfoto is zichtbaar in figuur 2.1. Aanzichten van het erf in figuur 2.2 en 2.3.
Figuur 2.1: huidige situatie Denekamperweg 2 in Geesteren (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 2.2: aanzicht bestaande boerderij Erve Maathuis, Denekamperweg 2 (bron: oozo.nl)
Figuur 2.3: aanzicht vanaf achterzijde huidig erf (bron: oozo.nl)
Initiatiefnemers zijn voornemens om het erf in gebruik te nemen ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van Hemmer Groen BV, het hoveniersbedrijf van initiatiefnemers. Deze stap is in de ogen van initiatiefnemers als zeer logisch en passend te beschouwen. De familie Hemmer is afkomstig uit Geesteren en voelt zich dan ook nauw verbonden met het dorp Geesteren.
De locatie van Erve Maathuis kan zich uitstekend lenen voor de bedrijfsactiviteiten van Hemmer Groen, doordat het bedrijf hoofdzakelijk werkzaamheden verricht bij klanten op locatie. De thuislocatie voor het bedrijf moet dan vooral kunnen fungeren als kantoor, stalling en opslaglocatie voor het hoveniersbedrijf.
Doordat aan de Denekamperweg 2 reeds opstallen aanwezig zijn die hierin kunnen voorzien, is de gedachte ontstaan om de voormalig agrarische opstallen hiervoor her te gebruiken. Bijkomstige intentie is om overeenkomstig de reeds toegestane maximale oppervlakte aan gebouwen van 900 m2 (huidige bestemming 'Horeca') een extra bijgebouw van circa 100 m2 op te richten voor extra stallingscapaciteit (zichtbaar met letter h in figuur 2.4). Met de komst van het hoveniersbedrijf op de cultuurhistorisch waardevolle plek is tevens de kennis en kunde in huis om de houtwallen en groenelementen op en rond het erf op passende wijze te onderhouden.
Het is wenselijk om de voormalig agrarische karakteristieken van het erf en haar bebouwing zoveel mogelijk in stand te blijven houden. Tevens moet het een invulling van het erf zijn die zich verenigt met de naastgelegen woonzorglocatie en de paardenhouderij. Het voorliggende plan geeft een passende invulling aan het Erve Mensman. Initiatiefnemers hebben daarvoor ook een inrichtingsplan gemaakt voor de locatie met een beoogde indeling van het bedrijfsperceel. Deze is onderstaand zichtbaar, eveneens opgenomen in Bijlage 1.
Figuur 2.4: Toekomstige situatie Denekamperweg 2 Geesteren (bron: Ad Fontem ruimtelijk avies)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het mogelijk maken van een sterke en gezonde regio vanwege het hergebruik van een bestaande locatie ten behoeve van lokale bedrijvigheid. Het plan past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan (uitspraken van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:915 (Oldenzaal), en van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1064 (Waalre)).
Een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime niet voorziet in een groter planologisch beslag op de ruimte en niet voorziet in een functiewijziging, voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (uitspraak van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert)).
Een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1075 (Amersfoort)). Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die van hetgeen onder het vorige plan mogelijk was (uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1503 (Zundert)).
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridische regeling voor de wijziging van de bestemming 'horeca' naar de bestemming 'Bedrijf'. De bedrijven die zijn toegelaten zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten en betreffen de categorieën 1 en 2. Voorts is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hoveniersbedrijf' tevens een hoveniersbedrijf toegelaten. Tenslotte is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf uitgesloten - bedrijfsactiviteiten' niet toegestaan om bedrijfsactiviteiten uit te oefenen.
Het plangebied voor de nieuwe functie is ongewijzigd ten opzichte van oude functie. Er is daarmee geen sprake van een nieuw ruimtebeslag.
De bouwmogelijkheden in het voorgaande bestemmingsplan is gemaximaliseerd op 900 m2 in de bestemming horeca. Binnen het plangebied was ook een gebouw voorzien van de bestemming maatschappelijk en de oppervlakte van dat betreffende gebouw is 170 m2. Planologisch was er in totaal 1.070 m2 aan bebouwing toegelaten en dit neemt dan ook niet toe.
Als het gaat om de functiewijziging is in de huidige situatie de toegestane horecafunctie binnen het plangebied niet specifiek afgebakend. Afgaande op de informatie hierover op infomil is horeca gecategoriseerd van milieucategorie 1 t/m categorie 3.1. Er had bijvoorbeeld een discotheek of vakantiecentra binnen het plangebied uitgeoefend kunnen worden. In het voorliggend geval wordt de horecafunctie gewijzigd naar een hoveniersbedrijf (milieucategorie 3.1 activiteit), daarnaast wordt lichte bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 toegestaan. Het plan voorziet hiermee niet in een verzwaring van toegestane milieucategorieën. Er is geen sprake van een planologische wijziging van zodanige aard en omvang dat er gesproken kan worden over een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn (uitspraak van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert) en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte (uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd (uitspraak van 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471 (Weststellingwerf)). Uit de volgende paragrafen volgt dat er sprake is van een behoefte aan deze functiewijziging en is de uitvoerbaarheid van het plan onderbouwd.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
Artikel 2.1.2 Principe van concentratie
Lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het plan betreft het wijzigen van de bestemming zodat een hoveniersbedrijf zich hier kan vestigen. Het bestaande erf blijft hiermee behouden en nieuwe bebouwing vindt plaats op het bestaande erf. Het verzoek om de bestemming te wijzigen is een behoefte van lokale bedrijvigheid, wat past binnen het principe van concentratie.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het wijzigen van de bestemming legt geen nieuw ruimtebeslag op de groene omgeving en voldoet daarmee aan het principe voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het plan van initaitiefnemers voorziet in een hergebruik van het erf aan de Denekamperweg 2 in Geesteren. Een passende functie voor het erf is inmiddels een aantal jaren niet aanwezig geweest. De bedrijfsfunctie zorgt ervoor dat het erf in gebruik en onderhouden wordt, waarbij ook de karakteristieken zoveel mogelijk behouden blijven. Hiertoe is ook een erfinrichtingsplan opgesteld dat ik bijgevoegd in Bijlage 1. Het plan voorziet hiermee in een verbetering van ruimtelijke kwaliteit.
Artikel 2.3.2 Nieuwe bedrijventerreinenlocaties
Lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de totstandkoming van nieuwe bedrijventerreinen indien de nieuwe bedrijventerreinen naar aard, omvang en locatie in overeenstemming zijn met de gemeentelijke bedrijventerreinenvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het voorliggend plan vooziet in de vestiging van een lokaal hoveniersbedrijf op een bestaande (bedrijfs)locatie binnen Geesteren. Deze locatie is momenteel bestemd ten behoeve van horeca. In de visie voor bedrijventerrein voor de gemeente Tubbergen wordt aangegeven dat ontwikkeling van bedrijventerrein voornamelijk in Geesteren, Albergen en Tubbergen mogelijk wordt gemaakt. Tevens wordt aangegeven dat in Geesteren nog een aanvullende behoefte voor nieuwe werklocaties beschikbaar is. Het voorliggend initiatief geeft invulling aan deze lokale behoefte.
Met de provincie Overijssel worden specifieke afspraken gemaakt omtrent de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen. Deze zijn vastgelegd in het document ‘Prestatieafspraken bedrijventerreinen 2017-2020’ en onlangs geactualiseerd in 'Afspraken Regionale Bedrijventerreinen Programmering Twente 2019-2022'. Voor de gemeente Tubbergen geldt dat er vraag is naar 10 hectare bedrijventerrein, waarvan 1 hectare wordt afgestaan in het kader van het XL bedrijvenpark in de gemeente Almelo. Het huidige aanbod bedraagt 2,7 hectare, waarmee sprake is van een extra behoefte van 6,3 hectare. Tubbergen houdt hiermee de mogelijkheid om, indien er sprake is van een concrete marktvraag, nieuwe hectares bedrijventerrein toe te voegen. Voorliggend plan voorziet hiermee in een concrete behoefte voor werklocaties in gemeente Tubbergen.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Aan het plangebied is het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' toegewezen. Steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid (mits onderbouwd en regionaal afgestemd). Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Daarnaast biedt dit kansen om te anticiperen op klimaatverandering en het opwekken van duurzame energie.
De plannen van de initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Voor wat betreft de gebiedskenmerken wordt onderstaand een opsomming verricht van de van toepassing zijnde kenmerken.
Denekamperweg 2, Geesteren
Het onderhavig plan betreft de functiewijziging van horeca naar bedrijf aan de Denekamperweg 2 in Geesteren. Het gaat daarom niet om een grote impact op het landschap bij de desbetreffende locatie. Het bestaande erf wordt hiervoor benut en passend in de erfstructuur wordt één bedrijfsgebouw voor stalling toegevoegd. Daarbij geldt dat reeds sprake van een erf dat zoveel mogelijk landschappelijk is ingepast, waarbij de nadruk ligt op het behouden van de waardevolle kenmerken . De ontwikkelingen doen daarmee geen afbreuk aan de aanwezige gebiedskenmerken.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft op 16 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
Kern Geesteren
Geesteren is een van de drie grote kernen in de gemeente.
Eén van de speerpunten is "leefbare kernen'. Daarin is belangrijk:
Waardenkaart
Op de waardenkaart van de omgevingsvisie Tubbergen is de locatie als volgt aangeduid:
Figuur 3.3: waardenkaart Omgevingsvisie Tubbergen, plangebied in rood aangegeven
De waarden van dit gebied 'gericht op behouden door hoge waarde en beperkte dynamiek' zijn als volgt gedefineerd:
Bij ontwikkeling kan ingespeeld worden op:
Toets
Door de fucntiewijziging op de locatie Denekamperweg 2 in Geesteren wordt een historisch erf en haar bebouwing behouden en wordt bijgedragen aan leefbaarheid en werkgelegenheid in de kern Geesteren. Er wordt hiermee ruimte geboden aan lokale ondernemers om bedrijfsactiviteiten uit te kunnen oefenen. De plannen passen binnen de omgevingsvisie Tubbergen.
De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Tubbergen heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.4) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.4: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
Ten behoeve van dit plan is een erfinrichtingsplan opgesteld. Hierop is zichtbaar dat de bestaande groenstructuren rondom het erf behouden blijven. Het plan heeft geen gevolgen voor het casco.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan een functiewijziging op een bestaand erf mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is horeca en maatschappelijk.
Bedrijvigheid vindt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage de meeste aansluiting bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).
Gelet op de toename van de bebouwde oppervlakte kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hoewel het plan betrekking heeft op de toevoeging van bebouwing binnen het bestaande erf, kan gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte uitbreiding van de bebouwing op het perceel.
Uit voorgaande volgt dat de functiewijziging naar bedrijvigheid aan de Denekamperweg 2 in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Met de komst van het hoveniersbedrijf zal geen gevoelige functie worden toegevoegd aan de locatie. Omliggende functies ondervinden dan ook geen hinder in de ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van de plannen.
In de nabije omgeving bevindt zich een maatschappelijke functie, het woonzorg complex Erve Mensman, een paardenhouderij, enkele winkels en meerdere woningen. Op basis van de lijst van bedrijfstypen wordt een hoveniersbedrijf van meer dan 500 m2 geschaard onder categorie 3.1 met een grootste richtafstand van 50 meter voor geluid. Gezien de diversiteit aan functies in het gebied wordt uitgegaan van het type 'gemengd gebied' waardoor de richtafstand met één trede verlaagd kan worden. Daarmee wordt de grootste richtafstand 30 meter voor het aspect geluid en 10 m voor geur.
Voor geur wordt voldaan aan de richtafstand van 10 m. De afstand van het bestemmingsvlak tot aan de dichtstbijzijnde woning betreft ca. 17 meter en voldoet daarmee niet aan de richtafstand voor geluid. Om de richtafstand in acht te kunnen nemen wordt binnen 30 meter afstand van omliggende woningen een zone opgenomen waarin bedrijvigheid anders dan opslag niet is toegestaan. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden voor bedrijven en milieuzonering.
Bovendien is het aannemelijk dat het bedrijf geen onevenredige geluidsoverlast zal veroorzaken, omdat de locatie Denekamperweg hoofdzakelijk gebruikt zal gaan worden ten behoeve van opslag van materiaal en het gebruik van een deel van het hoofdgebouw als kantoor en opslag ruimte. Het hoveniersbedrijf verricht enkel werkzaamheden op externe locaties.
Met inachtneming van vorenstaande is voor wat betreft bedrijven en milieuzonering sprake van een goede ruimtelijke ordening.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Binnen het plangebied is in de bestaande situatie een bedrijfswoning aanwezig. Deze bedrijfswoning blijft ook in de toekomstige situatie gehandhaafd.
Er worden hierin geen veranderingen aangebracht. Ten opzichte van de naastgelegen paardenhouderij treedt voor wat betreft het aspect geur dan ook geen wijziging op. De bestaande afstanden worden gerespecteerd. Hiermee blijft voor het aspect geur sprake van een aanvaardbare situatie.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
In voorliggend plan worden geen nieuwe bodemgevoelige objecten opgericht. Een bestaand perceel voor bedrijvigheid (Horeca) wordt omgevormd naar een bedrijfsperceel voor een hoveniersbedrijf. Deze functie is qua gebruik niet gevoeliger dan de horeca-functie.
Bovendien worden er - behoudens het toevoegen van een opslaggebouw - geen bouwwerkzaamheden voorzien als gevolg van de ontwikkeling. Daarmee wordt voor het aspect bodem voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het voorliggend plan voorziet niet in een nieuw geluidsgevoelig object. De bedrijfswoning wordt confrom de huidige situatie gehandhaafd. Er blijft hiermee sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In paragraaf 4.11.1 is beschouwd wat de gevolgen zijn van het plan voor wat betreft het aspect wegverkeer. Geconcludeerd wordt dat een afname van de te verwachten verkeersbewegingen zal optreden. Hiermee wordt ook een postiieve bedrage geleverd aan het aspect luchtkwaliteit.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Er blijft sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2: uitsnede risicokaart plangebied en dichtstbijzijnde risico (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1.18 km van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 20-07-2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. Het resultaat is dat het waterschap Vechtstromen de standaard waterparagraaf van toepassing verklaard. Met inachtneming van deze uitgangspunten verstrekt het waterschap een positief advies voor de ontwikkeling.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toets
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (voorheen bekend als EHS). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 1,64 km afstand van het plangebied.
Natura 2000-gebied
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Voor alle gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. De kern van de bescherming is dat deze instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar mogen worden gebracht.
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op minimaal 5 kilometer afstand (Engbertsdijkvenen & Springendal en Dal van de Mosbeek).
Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Soortenbescherming
De ontwikkeling bestaat slechts uit een functieverandering waarbij er - behoudens een opslaghal op locatie van bestaande erfverharding - geen sloop of bouwwerkzaamheden plaatsvinden. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Op basis van de archeologische verwachtingen- en advieskaart van de gemeente Tubbergen geldt ter plaatse van het plangebied het volgende:
Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart Tubbergen, plangebied blauw
Toets
Het plangebied is aangeuid met het kenmerk 'beekdalen en overige laagten' en tevens met een bufferzone rondom een historisch erf. Dit is te zien aan de rode omkadering. Een dergelijke bufferzone geeft aan dat bij plangebieden groter dan 2.500 en bodemingrepen dieper da n40 cm archeolisch onderzoek noodzakelijk ik. Als gevolg van voorliggend plan vinden op zeer kleine schaal bodemingrepen plaats (enkel voor het realiseren van een opslaghal). De genoemde drempelwaarde wordt niet overschreven. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het voorliggend plan.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van Overijssel kan worden afgeleid dat in of in de directe omgeving van het plangebied geen monumenten aanwezig zijn. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Als uitgangspunt voor de paragraaf voor verkeer en parkeren is de CROW-uitgave 'Toekomstbestendig parkeren', brochure 381' gehanteerd met de kernmerken: 'niet stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Dit komt overeen met bijlage IV-2 uit de beleidsnotitie "Bouwen & Parkeren 2018"
Om te bepalen of de bestaande infrastructuur berekend is op de eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen kan het toekomstige gebruik afgezet worden tegenover het huidige gebruik. De berekening is gebaseerd worden op het boek 'Toekomstbestendig parkeren', brochure 381. De berekening van de nieuwe situatie is gebaseerd op het ruimteprogramma zoals op dit moment bekend is voor de in hoofdstuk 2 beschreven functies. Het voorgenomen bouwplan is beschouwd als een bedrijfsgebouw met verschillende gebruiksfuncties die apart beschouwd worden (conform bijlage IV-2 uit de beleidsnotitie "Bouwen & Parkeren 2018"). Dat betekent dat verkeersruimtes (b.v. gangen) en enkele zeer algemene ruimtes niet worden meegerekend in het BVO. Om "veilig te blijven" is het aantal ruimtes dat niet wordt meegerekend, beperkt tot een minimum.
Huidige verkeersgeneratie
In de huidige situatie is circa 900 m2 aan gebouwen met een horecabestemming toegestaan. Tevens is 170 m2 aangeduid als maatschappelijk met een nadere aanduiding voor dagopvang. De betreffende functies zijn nooit actief in gebruik genomen, maar dienen wel als een referentiekader voor de nieuwe ontwikkeling.
Voor de functies dagbesteding en de horeca zijn geen concrete verkeersgeneratie cijfers bekend. Voor de horecafunctie wordt daarom aansluiting gezocht bij de verkeersgeneratiecijfers die qua functie het dichtst in de buurt komen, namelijk die van een Discotheek (19 verkeersbewegingen/100 m2). Beide zijn uitgaansgelegenheden waar de bezoeker dranken en/of eten kan nuttigen. Een discotheek differentieert van een bar/restaurant in de aanwezigheid van een dansvloer. Gesteld wordt dat de aanwezigheid van een dansvloer geen invloed heeft op de hoeveelheid verkeer per 100 m2.
Voor de functie dagbesteding is het uitgangspunt gehanteerd dat enkel personeel zorgt voor verkeersgeneratie, aangezien diegenen die dagbesteding (zouden) ontvangen, afkomstig zijn van de naastgelegen woonzorglocatie van TMZ. Aansluiting wordt daarom gezocht bij de functie die het dichtst in de buurt komt qua gebruik, een kinderdagverblijf. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,40 parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlakte. De geschatte verkeersgeneratie is dan ook met komen en gaan 2,8/100 m2.
De totale verkeersgeneratie komt uit op:
Totaal = afgerond 176 verkeersbewegingen per etmaal.
Toekomstige verkeersgeneratie
In de toekomstige situatie wordt het perceel gebruikt door een hoveniersbedrijf. Het bedrijf verricht werkzaamheden bij mensen op locatie, waardoor uitgegaan wordt van de functie 'bedrijf arbeidsintensief, bezoekersextensief'. Hiervoor geldt een verkeersgeneratie van 10 verkeersbewegingen per 100 m2. De toekomstige oppervlakte aan bebouwing is 900 m2, waardoor de totale verkeersgeneratie uitkomt op:
Totaal = 90 verkeersbewegingen per etmaal.
Op basis hiervan wordt in het vergelijk van toekomstige situatie versus huidige situatie een afname van verkeersbewegingen voorzien als gevolg van het voornemen. Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor het voornemen.
Om te bepalen of bij een nieuwe ontwikkeling voldoende parkeergelegenheid aanwezig is wordt gebruik gemaakt van de “Beleidsnotitie Bouwen & Parkeren 2018”. Op basis van deze beleidsnotitie wordt een vergelijking gemaakt tussen de huidige situatie en de concrete ontwikkeling waarin het project voorziet. De berekening van de nieuwe situatie is gebaseerd op het ruimteprogramma zoals op dit moment bekend is voor de in Hoofdstuk 2 beschreven functies. Het voorgenomen bouwplan is beschouwd met verschillende gebruiksfuncties die apart beschouwd worden (conform bijlage IV-2 uit de beleidsnotitie “Bouwen & Parkeren 2018”). Dat betekent dat verkeersruimtes (b.v. gangen) en enkele zeer algemene ruimtes niet worden meegerekend in het BVO. Om “veilig te blijven” is het aantal ruimtes dat niet wordt meegerekend, beperkt tot een minimum.
Huidige parkeerbehoefte
In de huidige situatie is circa 900 m2 aan gebouwen met een horecabestemming toegestaan. Tevens is 170 m2 aangeduid als maatschappelijk met een nadere aanduiding voor dagopvang. De betreffende functies zijn nooit actief in gebruik genomen, maar dienen wel als een referentiekader voor de nieuwe ontwikkeling.
Voor de meest voor de hand liggende horecafunctie (de functie is niet beperkt in het huidig bestemmingsplan) wordt de functie 'restaurant' aangehouden. Hiervoor geldt een parkeercijfer van 15 parkeerplaatsen (pp) per 100 m2. Voor een dagverblijf geldt zoals gesteld een parkeercijfer van 1,4 pp per 100 m2. De huidige parkeerbehoefte is:
Totaal = afgerond 138 parkeerplaatsen
Toekomstige parkeerbehoefte
In de toekomstige situatie wordt het perceel gebruikt door een hoveniersbedrijf. Het bedrijf verricht werkzaamheden bij mensen op locatie, waardoor uitgegaan wordt van de functie 'bedrijf arbeidsintensief, bezoekersextensief'. Hiervoor geldt een parkeercijfer van 4,8 per 100 m2. De toekomstige oppervlakte aan bebouwing is 900 m2, waardoor de totale verkeersgenratie uitkomt op:
Totaal = afgerond 43 parkeerplaatsen
Het plan voorziet hiermee in een vermindering van de parkeerbehoefte in het gebied. Overigens wordt het aantal van 43 parkeerplaatsen wel als zeer hoog beschouwd, omdat enkel personeel zal parkeren op het bedrijfsperceel, waarvan ook een deel met de fiets naar het werk komt. De parkeerbehoefte kan opgevangen worden op eigen terrein. Er blijft sprake van een goede ruimtelijke ordening en het aspect parkeren vormt geen belemmering voor het voornemen.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
De bestemming 'Bedrijf' is vanuit het geldende bestemmingsplan voor de kernen "Albergen en Geesteren" en het daarop van toepassing verklaarde "(veeg)bestemmingsplan kernen gemeente Tubbergen".
Middels aanduidingen is aangegeven dat er sprake is van een hoveniersbedrijf op de locatie en is de maximale oppervlakte (m2) aan bedrijfsbebouwing aangegeven. Tevens is een zone opgenomen waarbinnen bedrijfsactiviteiten niet zijn toegestaan, om zodoende voldoende afstand ten opzichte van naastgegelegen woningen te borgen.
Voor de bestaande boerderij is de aanduiding 'te handhaven hoofdvorm' en 'bedrijfswoning' opgenomen conform het huidige bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven [reactie provincie Overijssel].
Waterschap Vechtstromen
Op 20-07-2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 17 november 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.