direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Vermolenweg 15, Geesteren
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Vermolenweg 15 bevindt zich een voormalig agrarisch erf. De agrarische activiteiten zijn reeds gestaakt en de bebouwing staat leeg. Verder heeft de locatie zeer beperkt toekomstige mogelijkheden voor het uitvoeren van een levensvatbaar agrarisch bedrijf. Initiatiefnemer wil het erf daarom een nieuwe invulling geven waarbij de bestaande woonboerderij wordt ingericht met twee woongedeelten (inwoning met eigen huisnummer). De bestaande kapschuur aan de zuidoostzijde van het erf wordt gesloopt en vervangen door een nieuw bijgebouw in de vorm van een hooischuur, met hierin drie plattelandsappartementen. Verder wordt de bestaande schuur welk is gesitueerd aan de weg opgeknapt en wordt hier eveneens één plattelandskamer gerealiseerd.

De gemeente Tubbergen heeft in het vooroverleg aangegeven te willen meewerken aan deze ontwikkeling door middel van een wijziging van het geldende bestemmingsplan. Dit kan op basis van de wijzigingsbevoegdheden in artikel 4.7.10 (wijziging 'Agrarsisch 1' naar 'Wonen') en vervolgens artikel 37.7.1 (wijzigen naar bedrijfs- of recreatievefunctie bij het wonen). Voorwaarde hierbij is dat de behoefte aan de plattelandskamers nader wordt onderbouwd, de recreatieve voorzieningen dienen een aanvulling te zijn op het bestaande verblijfsrecreatieve aanbod in de gemeente.

Het erf dient een woonfunctie te krijgen met een aanduiding voor de plattelandsappartementen. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader voor de locatie. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt op circa 750 meter ten noorden van de kern Geesteren. Hieronder is de ligging van het plangebied weergegeven met de rode ster en rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied opzichte van de omgeving (bron: PDOK, bewerking BJZ.nu)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan "Buitengebied, Vermolenweg 15, Geesteren" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01) en een renvooi;
  • regels en bijbehorende bijlagen.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Tubbergen 2016' vastgesteld op 13 mei 2016 en het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan' vastgesteld 15 december 2020.

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch -1' met bijbehorend bouwvlak en de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bestaand erf'. Daarnaast gelden voor de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen, waarbij het plangebied met rode omlijning is aangeduid. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: ruimtelijkeplannen.nl, BJZ.nu)  

Beschrijving bestemmingen

Bestemming 'Agrarisch -1'

Gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn hoofdzakelijk bedoeld voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Bebouwing mag binnen het aangegeven bouwvlak en de daarvoor geldende bouwregels worden opgericht.

Vanwege de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bestaand erf' geldt dat er sprake is van een kleinschalige agrarisch bedrijf met beperkte ontwikkelingsmogelijkheden. De bestaande oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen mag met ten hoogste 115% worden vergroot.

Dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4'

De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor waarde 4 geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,40 m onder maaiveld.

Gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'

De voor 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de ontwikkeling van de landbouw, waarbij het belang van de landbouw bovengeschikt is aan andere belangen. Overige functies (onder andere natuur en landschap, recreatie en toerisme en wonen) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkeling van bestaande of inplaatsing van nieuwe agrarische bedrijven.

Strijdigheid

Het regulier wonen in de bedrijfswoning op het erf (zonder agrarische bedrijfsvoering) is planologisch niet toegestaan. Daarnaast is het vanwege het ontbreken van een agrarisch bedrijfsvoering niet mogelijk de bestaande bebouwing te slopen en herbouwen ten behoeve van woongebruik in combinatie met plattelandsappartementen. Een woonbestemming met een aanduiding voor plattelandsappartementen is een passende bestemming voor het gewenste toekomstige gebruik. Met voorliggende wijzigingsplan wordt een passend juridisch-planologisch kader vastgelegd en aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Huidige situatie plangebied

Het plangebied aan de Vermolenweg 15 ligt op circa 750 meter ten noordwesten van de kern Geesteren in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. De Vermolenweg en de Geesterense Molenbeek zijn de belangrijkste ruimtelijke structuurdragers in de directe omgeving. De functionele structuur van de omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische cultuurgronden en verspreid liggende agrarische en woonerven.

Het plangebied zelf bestaat uit een kleinschalig voormalig agrarisch erf met een woonboerderij, kapschuur en enkele bijgebouwen. Met name de bijgebouwen verkeren in een vervallen staat. De huidige situatie in het plangebied is op een luchtfoto weergegeven in afbeelding 2.1. In afbeelding 2.2 zijn straatbeeldfoto's opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto plangebied (Bron: PDOK, bewerking BJZ.nu)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Straatbeelden plangebied (Bron: Google Streetview)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

Zoals in de aanleiding reeds vermeld zijn de agrarische activiteiten binnen het plangebied reeds gestaakt en staat de bebouwing leeg. De locatie heeft zowel qua ruimte als qua bestemmingsplan vanwege functie aanduiding 'specifieke vorm van agrarische - kleinschalig erf' zeer beperkt toekomstige mogelijkheden voor het uitvoeren van een levensvatbaar agrarisch bedrijf.

Initiatiefnemer wil het erf daarom een nieuwe invulling geven waarbij de bestaande woonboerderij wordt ingericht met twee woongedeelten (inwoning met eigen huisnummer). De bestaande kapschuur aan de zuidoostzijde van het erf wordt gesloopt en vervangen door een nieuw bijgebouw in de vorm van een hooischuur, met hierin drie plattelandsappartementen van ieder circa 60 m2. Verder wordt de bestaande schuur welke is gesitueerd aan de weg opgeknapt en wordt hier eveneens één plattelandskamer van circa 55 m2 gerealiseerd.

Door N+L Landschapsontwerpers is een erfinrichtingsplan voor het erf gemaakt. Daarnaast heeft tekenburo Erwin Meinders schetsen gemaakt van de gewenste bebouwing. Hierna worden deze weergegeven en aansluitend toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01_0005.png"  
Afbeelding 3.1 Erfinrichtingsplan nieuwe erfsituatie (Bron: N+L Landschapsontwerpers)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01_0006.png"  
Afbeelding 3.2 Schetsen nieuwe hooischuur met 3 plattelandsappartementen (Bron: Erwin Meinders)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01_0007.png"  
Afbeelding 3.3 Schets te verbouwen schuur naar één plattelandsappartement (Bron: Erwin Meinders)  

Toelichting de erfinrichting en bebouwing

Zoals aangegeven wordt de nieuwe hooischuur gebouwd in ruil voor de te slopen kapschuur. Omdat het erf een woonbestemming krijgt zijn de bouwmogelijkheden van deze bestemming van belang. Onder een woonbestemming mag de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ten hoogste 100 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen, met een maximum van 350 m². In voorliggend geval bedraagt de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen circa 350 m2, waarvan een deel is aangebouwd aan de woonboerderij. De bestaande oppervlakte van de te slopen schuur mag dus volledig worden teruggebouwd als hooiberg. De hooiberg wordt circa 125 m2 groot.

Het erf is in de huidige situatie al aan meerdere zijden landschappelijk ingepast door bestaande houtopstanden, beukenhagen en een houtsingel langs de erfgrens met Vermolenweg 17 (G, H en K) op de erfinrichtingstekening). Deze landschappelijke inpassing wordt verder versterkt door nieuw aan te brengen hagen met beukhaag, haagbeuk, meidoorn en veldesdoorn (I op de erfinrichtingstekening).

Behoefteonderbouwing plattelandskamers

Een van de gemeentelijke voorwaarden voor medewerking aan de plattelandskamers is dat deze een aanvulling moeten zijn op de marktbehoefte in de gemeente/regio. Er mag niet teveel van hetzelfde gerealiseerd worden, omdat dit averechts werkt voor zowel de initiatiefnemer zelf als de gehele toeristische aantrekkelijkheid. In paragraaf 4.3.3 wordt hier nader op ingegaan.

Uit de behoefte analyse blijkt dat ingezet moet worden op de doelgroepen avontuurzoeker en inzichtzoeker.

Avontuurzoeker

  • avontuurlijke en creatieve activiteiten
  • nieuwe ervaringen en zelfontwikkeling
  • authentieke ervaringen opdoen en bijvoorbeeld overnachten op bijzondere en verrassende locaties

Inzichtzoeker

  • Inspirerende en rustgevende activiteiten
  • Kunst, cultuur en wandelen
  • overnachten op plekken waar zaken goed geregeld zijn zoals een hotel of b en b met goede recensies

Het plan is om kwalitatief hoogwaardige appartementen te realiseren in een rustige, natuurlijke omgeving, dichtbij de natuurgebieden Engbertsdijkvenen en Springendal. De appartementen liggen aan de verbindingsroute voor mountainbikers tussen route Sibculo en route Hezingen. De appartementen zijn hiermee een goede uitvalsbasis voor wandelingen en fietstochten of culturele activiteiten zoals het oorlogsmuseum in Vriezenveen, het Veenmuseum en de Oliemolen. Er zijn daarnaast mogelijkheden om wat kleinvee in een ren te plaatsen, zodat gasten ’s morgens hun eigen eitje uit het kippenhok kunnen halen.

3.2 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van een nieuwe ontwikkeling. De gemeente hanteert voor het bepalen van de parkeerbehoefte de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018', hierin wordt voor het buitengebied verwezen naar de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)’ van het CROW. Op basis van deze publicatie kan eveneens de verkeersgeneratie worden bepaald.

In voorliggend geval is sprake van de volgende uitgangspunten:

  • Verstedelijkingsgraad: niet stedelijk / gemeente Tubbergen (Bron: CBS Statline);
  • Stedelijke zone: buitengebied.
  • functie wonen, koop, 2^1 kap (inwoning)
    • 1. parkeerbehoefte (per woning): gemiddeld 2,2 parkeerplaatsen:
    • 2. verkeersgeneratie (per woning): gemiddeld 8 per weekdagetmaal:

Voor de plattelandskamers is geen parkeernorm opgenomen in de gemeentelijke beleidsnotitie of de CROW publicatie. Voor deze kamers kan gelet op de omvang en inrichting (zie paragraaf 3.1) uitgegaan worden van één parkeerplaats per plattelandskamer. Daarnaast kan worden uitgegaan van een verkeersgeneratie van vier voertuigbewegingen per weekdagetmaal per plattelandskamer.

Parkeren

Gelet op het bovenstaande geldt in de nieuwe situatie een parkeerbehoefte van 8,2 parkeerplaatsen. Zoals te zien is op het erfinrichtingsplan is op het erf voldoende ruimte om invulling te geven aan deze parkeerbehoefte.

Verkeer

De ontwikkeling genereert een verkeersgeneratie van circa 32 voertuigbewegingen per weekdagetmaal. Gelet op het vervallen van de agrarische bestemming met bijbehorende verkeersgeneratie is er geen sprake van een planologisch significante toename. Het erf wordt ontsloten op de Vermolenweg die deze verkeersgeneratie eenvoudig kan verwerken.

Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit wijzigingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.
4.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan het Rijksbeleid

Het betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconstateerd dat voorliggende ontwikkeling passend is voor deze locatie. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan opgenomen ontwikkeling.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro).

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Zo is bijvoorbeeld sprake van een ladderplichtige ontwikkeling wanneer minimaal 12 woningen worden toegevoegd aan de woningvoorraad (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953) en bij relatief grootschalige uitbreidingen van bouwmogelijkheden (meer dan 500 m² bvo).

In voorliggend geval is sprake van een erftransformatie op een locatie in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Per saldo wordt er geen woning toegevoegd (vanwege inwoning) en wordt de bebouwde oppervlakte niet vergroot.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' en er niet hoeft te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaaleconomische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.

Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd: Er wordt ruimte voor sociaaleconomische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Eén en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

4.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.

4.2.4.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

4.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01_0008.png"  
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.5 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.5.1 Of- Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of- generieke beleidskeuzes' blijkt dat met name de artikelen 2.1.3, lid 1 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang zijn.

Artikel 2.1.3, lid 1 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3, lid 1 van de Omgevingsverordening

De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn een Overijsselse variant op de ladder voor duurzame verstedelijking ten behoeve van de toepassing binnen de groene omgeving. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de transformatie van het voormalig agrarisch erf aan de Vermolenweg 15 naar een woonfunctie (woning met inwoning) en vier plattelandskamers die een kwalitatieve aanvulling zijn op het verblijfsrecreatieve aanbod in de gemeente.

Gelet op het feit dat er per saldo geen sprake is van een toename van bebouwing en er sprake is van een transformatie die toekomstperspectief biedt aan het erf wordt geconcludeerd dat het voornemen voldoet aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

  • In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 en 2.1.6 van de Omgevingsverordening

Ten aanzien van artikel 2.1.5 ruimtelijk kwaliteit wordt opgemerkt dat voor de locatie door N+L Landschapsontwerpers een erfinrichtingsplan is opgesteld. Dit erfinrichtingsplan is gemaakt op basis van de geldende gebiedskenmerken en laat zien dat de nieuwe erfopzet met bijbehorende bebouwing goed wordt ingepast op het woonerf en past in de omgeving.

Met het voornemen wordt bijgedragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit door deze voormalig agrarische locatie met een woonfunctie en recreatiefunctie een toekomstbestendige functie te geven en goed in te passen in de omgeving. De nieuwe gebruiks- en ontwikkelmogelijkheden zijn in evenwicht zijn met de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit, namelijk investeringen in de bebouwing en landschapsmaatregelen.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid ten aanzien vanruimtelijke kwaliteit en KGO.

4.2.5.2 Waar- Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoord tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01_0009.png"  
Afbeelding 4.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectief (Bron: Provincie Overijssel)  

'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de transformatie van het voormalig agrarisch erf aan de Vermolenweg 15 naar een woonfunctie (woning met inwoning) en vier plattelandskamers die een kwalitatieve aanvulling zijn op het verblijfsrecreatieve aanbod in de gemeente. Dit sluit goed aan op het ontwikkelingsperspectief waarin diverse functies in het buitengebied samengaan. Voorliggende ontwikkeling is vanuit functioneel en ruimtelijk oogpunt mogelijk en leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Uit hoofdstuk 5 blijkt verder dat er geen sprake is van belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven.

4.2.5.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De 'Laag van beleving' en 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien voor de plandelen geen specifieke eigenschappen vanuit deze laag gelden.

1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. In onderstaande afbeelding is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01_0010.png"  
Afbeelding 4.3 Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

'Dekzandvlakten en ruggen'

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijdert. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

Ter plaatse van het plangebied zijn de kenmerken van het oorspronkelijk landschap nauwelijks meer waarneembaar. Dit komt vanwege het huidige functionele gebruik als agrarisch erf. De aard en omvang van de voorgenomen ontwikkelingen ter plaatse zijn daarnaast van een zeer beperkte omvang. Geconcludeerd wordt dat het initiatief geen invloed heeft op de gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag'. In het wijzigingsplan hoeft geen beschermende regeling te worden opgenomen ter waarborging van de gebiedskenmerken van de natuurlijke laag.

2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

Het plangebied is aangeduid met het gebiedstype 'Oude hoevelandschap'. In afbeelding 4.4 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01_0011.png"  
Afbeelding 4.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

'Oude hoevenlandschap'

Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

Door de transformatie van het erf naar een woonfunctie met plattelandskamers worden de kenmerken van het oude hoevenlandschap niet aangetast. Door de nieuwe bebouwing en het opknappen van de huidige bebouwing in combinatie met het erfinrichtingsplan is sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit passend bij de kenmerken van het oude hoevenlandschap. Geconcludeerd wordt dat het initiatief geen invloed heeft op de gebiedskenmerken van de 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'. In het wijzigingsplan hoeft geen beschermende regeling te worden opgenomen ter waarborging van de gebiedskenmerken van de laag van het agrarisch cultuurlandschap.

4.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.

4.3.1 Omgevingsvisie Tubbergen
4.3.1.1 Algemeen

De gemeenteraad van Tubbergen heeft de 'MijnOmgevingsvisie' op 16 maart 2021 vastgesteld. Hier zijn de bestaande waarden en toekomstige waarden vastgelegd. MijnOmgevingsvisie bestaat uit een beschrijving van de bestaande waarden en 11 verschillende speerpunten. Bij ontwikkelingen moet worden aangesloten op de bestaande waarden en wordt ook gekeken of er bij zoveel mogelijk speerpunten kan worden aangesloten.

4.3.1.2 Waardenkaart

Volgens de waardenkaart behorende bij de omgevingsvisie Tubbergen ligt het plangebied in de waarde 'Gericht op beperkte ontwikkeling door gemiddelde waarde en dynamiek'. In deze gebieden zijn waarden aanwezig voor modern, agrarisch gebruik alsmede landschapswaarden die van belang zijn voor natuur, beleving en recreatie.

4.3.1.3 Buitengebied in balans

Een van de speerpunten binnen het is 'Buitengebied in balans' is 'Kwalitatief toerisme waarbij groei mogelijk is met respect voor de natuur'.

Met een vitaal verblijfsaanbod bedoeld de gemeente dat toeristische ondernemers overnachtingsplekken bieden die iets toevoegen aan het aanbod dat er al is. Bij plannen over nieuwe overnachtingsplekken gaat de gemeente dan ook graag het gesprek aan met bestaande en nieuwe toeristische ondernemers. Daarbij wordt gekeken naar de doelgroep en of het plan voldoende vernieuwend is. Maar ook of het inspeelt op de huidige en toekomstige vraag.

Om de verblijfssector economisch vitaal te houden is het belangrijk om samen met ondernemers en andere overheden bewuste keuzes te maken gebaseerd op marktontwikkelingen en de kwaliteit van onze leefomgeving. Dit doet de gemeente door:

  • mogelijkheden te bieden voor marktconforme en gebiedspassende bedrijvigheid; de gemeente stimuleert activiteiten door het “ja tenzij principe” te hanteren en bieden ruimte voor experimenten en innovatie.
  • het bieden van een sparringpartner voor toeristische en recreatieve bedrijven (toeristisch consulent);
  • het aanbieden van onderzoeksuitkomsten aan ondernemers over trends en ontwikkelingen en lokale en regionale marktruimte;
  • op te treden als (kennis)partner voor ondernemers bij landschapsprojecten, marketing, subsidies en regionale en grensoverschrijdende samenwerking;
  • te investeren in regionale en lokale marketingorganisaties voor de toeristische sector;


Spreiding van toerisme

De verwachting is dat het toerisme de komende jaren nog flink zal groeien in de gemeente Tubbergen. De gemeente wil werken aan spreiding van deze toeristen in tijd en ruimte. Dit doet de gemeente door:

  • het realiseren of (door)ontwikkelen van verspreid gelegen aantrekkelijke toeristische plekken;
  • te werken aan beleving en waardering van het landschap door het onderhouden en verbeteren van recreatieve voorzieningen in het buitengebied;
  • te faciliteren bij seizoensverlengende activiteiten voor ondernemers. De gemeente stimuleert activiteiten door het “ja tenzij principe” te hanteren en bieden ruimte voor experimenten en innovatie om het toeristische seizoen te verlengen.

4.3.1.4 Toetsing initiatief aan de omgevingsvisie Tubbergen

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de transformatie van het voormalig agrarisch erf aan de Vermolenweg 15 naar een woonfunctie (woning met inwoning) en vier plattelandskamers die een kwalitatieve aanvulling zijn op het verblijfsrecreatieve aanbod in de gemeente. In hoofdstuk 3 is de behoefte hieraan reeds nader onderbouwd. Met de erftransformatie wordt het erf een duurzame toekomst geboden en vinden investeringen in de ruimtelijke kwaliteit plaats. Het voornemen past daarmee binnen de omgevingsvisie.

4.3.2 Buitengebied met kwaliteit
4.3.2.1 Algemeen

De gemeenten Tubbergen en Dinkelland hebben nieuw beleid opgesteld voor ontwikkelingen in het buitengebied 'Buitengebied met Kwaliteit'. De afgelopen jaren is geconstateerd dat het ruimtelijk beleid voor het buitengebied op onderdelen onnodig ingewikkeld is geworden en is zowel vanuit aanvragers en hun adviseurs als gemeente de wens geuit voor eenvoudiger en overzichtelijker beleid voor het buitengebied. In de nieuwe beleidsnota zijn de bestaande beleidsnota’s voor Rood voor Rood, KGO en Schuur voor schuur en VAB+ en de nota’s ten aanzien van plattelandswoningen en nieuwe landgoederen vervat in één vereenvoudigde regeling die mede vanwege de opgaven in het buitengebied op onderdelen geactualiseerd en aangevuld is.

4.3.2.2 Algemene randvoorwaarden ontwikkelingen buitengebied

Voor elke ontwikkeling in het buitengebied gelden bepaalde algemene randvoorwaarden waar aan voldaan moet worden. Naast dat voldaan moet worden aan het van toepassing zijnde Rijks- en provinciaal beleid en de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, betreffen dit bijvoorbeeld randvoorwaarden die zijn opgesteld met het oog op ‘een goede ruimtelijke ordening’ of een ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’. Daarnaast moet bij de toepassing van deze beleidsregeling in elk geval voldaan worden aan de hierna weergegeven voorwaarden. De gemeente bepaalt na een afweging van alle relevante belangen of aan deze voorwaarden voldaan wordt. Voor de beantwoording van de vraag of wordt voldaan aan de voorwaarden 1 tot en met 4, kan de gemeente het gemeentelijk kwaliteitsteam (Q-team) om advies vragen.

  • 1. Elke ontwikkeling moet per saldo leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing: vorm en situering van gebouwen en erfbeplanting (uiteengezet in locatie, sortiment, aantallen, plantmaat en indien van toepassing plantverband/ onderlinge afstand)
  • 3. De geboden ontwikkelingsruimte dient in balans te zijn met de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. De ontwikkeling dient naar aard en omvang passend te zijn op de locatie en de gebiedskenmerken van het type landschap;
  • 5. De bestaande infrastructuur moet in principe toereikend zijn voor de nieuwe activiteit, er mag geen sprake zijn van een onevenredige toename van verkeer. Indien een aanpassing van de infrastructuur benodigd en aanvaardbaar is, komen de kosten hiervoor voor rekening van aanvrager;
  • 6. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  • 7. De ontwikkeling mag niet leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • 8. Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • 9. Er mag gaan onevenredige afbreuk worden gedaan aan de belangen van derden;
  • 10. In het bestemmingsplan/ het omgevingsplan/ de omgevingsvergunning worden verplichtingen opgenomen voor de aanleg en instandhouding van de verplichte landschappelijke inpassing. Daarnaast worden in een overeenkomst aanvullende voorwaarden opgenomen die van belang zijn voor de gemeentelijke juridische borging;
  • 11. Een gecombineerde toepassing van de in deze notitie opgenomen beleidsregels is mogelijk, mits hierbij voldaan wordt aan alle voorwaarden zoals die gelden voor de toepassing van de betreffende beleidsregels.

4.3.2.3 Bedrijfsmatige activiteit bij het wonen

Het is mogelijk om binnen de functie ‘Wonen’ bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen. Niet elk nieuwe functie wordt wenselijk en/of aanvaardbaar gevonden. Dit zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden waarbij onder meer de aard en invloed van de nieuwe functie op de omgeving een rol speelt. Voor het toestaan van bedrijfsmatige activiteiten binnen de functie ‘Wonen’ gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. De maximale omvang van de bijbehorende bouwwerken die in gebruik zijn voor de bedrijfsmatige activiteiten bedraagt 500 m²;
  • 2. Indien de bestaande bebouwing niet meer functioneel te gebruiken is voor de nieuwe activiteit, is vervangende nieuwbouw met gelijkblijvende oppervlakte mogelijk.
  • 3. Karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle gebouwen kunnen niet worden ingezet voor sloop/vervangende nieuwbouw, maar worden ingepast in de nieuwe erfopzet;
  • 4. Buitenopslag van goederen of andere bedrijfsmatige activiteiten buiten de gebouwen zijn niet toegestaan;
  • 5. In afwijking van lid 4 zijn activiteiten buiten de gebouwen uitsluitend toegestaan indien het gaat om toeristisch-recreatieve functies, horeca, zorgfuncties of daarmee vergelijkbare functies;
  • 6. Indien met de bedrijfsmatige activiteiten sprake is van een verblijfsrecreatieve functie, dient voldaan te worden aan het bepaalde in de Nota verblijfsrecreatie Noordoost Twente of indien deze beleidsnota wijzigt het op dat moment van toepassing zijnde verblijfsrecreatieve beleid;
  • 7. Detailhandel in een andere vorm dan productiegebonden detailhandel is niet toegestaan. Maximaal 10% van de totale oppervlakte van de gebouwen tot een maximum van 100 m2 mag worden gebruikt voor productiegebonden detailhandel.

4.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan Beleidsnota Buitengebied met Kwaliteit

De voorgenomen ontwikkeling zoals beschreven in hoofdstuk 3 voldoet aan de algemene randvoorwaarden en de voorwaarden voor bedrijfsmatige activiteiten bij woningen. Hierna wordt dit per voorwaarde getoetst.

Algemene randvoorwaarden

  • 1. Elke ontwikkeling moet per saldo leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;

De ontwikkeling geeft de locatie een toekomstbestendige functie en gaat gepaard met een investering in de bebouwing en erfinrichting en leidt daarmee tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

  • 2. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing: vorm en situering van gebouwen en erfbeplanting (uiteengezet in locatie, sortiment, aantallen, plantmaat en indien van toepassing plantverband/ onderlinge afstand)

Door N+L landschapsontwerpers is een erfinrichtingsplan opgesteld. In hoofdstuk 3 is deze reeds toegelicht. De uitvoering en instandhouding is via een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd in de planregels van dit bestemmingsplan.

  • 3. De geboden ontwikkelingsruimte dient in balans te zijn met de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit;

Met het voornemen wordt bijgedragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit door deze voormalig agrarische locatie met een woonfunctie en recreatiefunctie een toekomstbestendige functie te geven en goed in te passen in de omgeving. De nieuwe gebruiks- en ontwikkelmogelijkheden zijn in evenwicht zijn met de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit, namelijk investeringen in de bebouwing en landschapsmaatregelen.

  • 4. De ontwikkeling dient naar aard en omvang passend te zijn op de locatie en de gebiedskenmerken van het type landschap;

het betreft hier een herontwikkeling van een bestaand voormalig agrarisch erf. De ontwikkeling blijft beperkt tot de bestaande omvang van het erf en wordt goed landschappelijk ingepast conform de gebiedskenmerken van het landschap ter plaatse.

  • 5. De bestaande infrastructuur moet in principe toereikend zijn voor de nieuwe activiteit, er mag geen sprake zijn van een onevenredige toename van verkeer. Indien een aanpassing van de infrastructuur benodigd en aanvaardbaar is, komen de kosten hiervoor voor rekening van aanvrager;

De ontwikkeling genereert een verkeersgeneratie van circa 32 voertuigbewegingen per weekdagetmaal. Gelet op het vervallen van de agrarische bestemming met bijbehorende verkeersgeneratie is er geen sprake van een planologisch significante toename. Het erf wordt ontsloten op de Vermolenweg die deze verkeersgeneratie eenvoudig kan verwerken.

  • 6. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;

In de nieuwe situatie is er een parkeerbehoefte van 8,2 parkeerplaatsen (zie hoofdstuk 3). Uit het Erfinrichtingsplan blijkt dat op het erf voldoende ruimte is om invulling te geven aan deze parkeerbehoefte.

  • 7. De ontwikkeling mag niet leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat;

Zoals blijkt uit paragraaf 5.5 leidt de erfontwikkeling niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij omwonenden.

  • 8. Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de in de omgeving aanwezige functies en waarden;

Zie antwoord bij 7. daarnaast wordt opgemerkt dat geen afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, archeologische of cultuurhistorische waarden.

  • 9. Er mag gaan onevenredige afbreuk worden gedaan aan de belangen van derden;

Zie antwoord bij 7

  • 10. In het bestemmingsplan/ het omgevingsplan/ de omgevingsvergunning worden verplichtingen opgenomen voor de aanleg en instandhouding van de verplichte landschappelijke inpassing. Daarnaast worden in een overeenkomst aanvullende voorwaarden opgenomen die van belang zijn voor de gemeentelijke juridische borging;

Zie antwoord bij 2

  • 11. Een gecombineerde toepassing van de in deze notitie opgenomen beleidsregels is mogelijk, mits hierbij voldaan wordt aan alle voorwaarden zoals die gelden voor de toepassing van de betreffende beleidsregels.

Niet van toepassing

Voorwaarden bedrijfsmatige activiteit bij het wonen

  • 1. De maximale omvang van de bijbehorende bouwwerken die in gebruik zijn voor de bedrijfsmatige activiteiten bedraagt 500 m²;

In voorliggend geval is de bedrijfsmatige activiteit kleiner dan 500 m2. De plattelandskamers hebben een gezamenlijk oppervlak van 235 m2.

  • 2. Indien de bestaande bebouwing niet meer functioneel te gebruiken is voor de nieuwe activiteit, is vervangende nieuwbouw met gelijkblijvende oppervlakte mogelijk.

Zoals aangegeven in hoofdstuk 3 wordt de nieuwe hooischuur gebouwd in ruil voor de te slopen kapschuur. Omdat het erf een woonbestemming krijgt zijn de bouwmogelijkheden van deze bestemming van belang. Onder een woonbestemming mag de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ten hoogste 100 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen, met een maximum van 350 m². In voorliggend geval bedraagt de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen circa 350 m2, waarvan een deel is aangebouwd aan de woonboerderij. De bestaande oppervlakte van de te slopen schuur mag dus volledig worden teruggebouwd als hooiberg. De hooiberg wordt circa 125 m2 groot.

  • 3. Karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle gebouwen kunnen niet worden ingezet voor sloop/vervangende nieuwbouw, maar worden ingepast in de nieuwe erfopzet;

In voorliggend geval is geen sprake van karakteristieke of cultuurhistorisch waardevolle gebouwen

  • 4. Buitenopslag van goederen of andere bedrijfsmatige activiteiten buiten de gebouwen zijn niet toegestaan;

Er vindt geen buitenopslag plaats zie hiervoor ook het Erfinrichtingsplan.

  • 5. In afwijking van lid 4 zijn activiteiten buiten de gebouwen uitsluitend toegestaan indien het gaat om toeristisch-recreatieve functies, horeca, zorgfuncties of daarmee vergelijkbare functies;

Bij de plattelandskamers zullen mogelijkerwijs bijbehorende buitenactiviteiten plaatsvinden. Dit is in dit stadium nog niet bekend.

  • 6. Indien met de bedrijfsmatige activiteiten sprake is van een verblijfsrecreatieve functie, dient voldaan te worden aan het bepaalde in de Nota verblijfsrecreatie Noordoost Twente of indien deze beleidsnota wijzigt het op dat moment van toepassing zijnde verblijfsrecreatieve beleid;

Zie paragraaf 4.3.3.

  • 7. Detailhandel in een andere vorm dan productiegebonden detailhandel is niet toegestaan. Maximaal 10% van de totale oppervlakte van de gebouwen tot een maximum van 100 m2 mag worden gebruikt voor productiegebonden detailhandel.

In voorliggend geval is geen sprake van detailhandel

Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de kaders van de beleidsnota Buitengebied met Kwaliteit.

4.3.3 Nota verblijfsrecreatie Noordoost Twente
4.3.3.1 Algemeen

De gemeenten Dinkelland, Losser, Oldenzaal en Tubbergen hebben in 2015 een gezamenlijke beleidsnota “Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente” opgesteld. Met de gezamenlijke nota voor Noordoost Twente in 2015 zijn de ruimtelijke kaders in heel Noordoost Twente grotendeels gelijk getrokken en is het beleid in de vier gemeenten op elkaar afgestemd. Om adequaat te kunnen inspelen op trends in ontwikkelingen in de sector is het van belang om te beschikken over actuele beleidskaders. Dit om in beeld te brengen hoe de verblijfsrecreatieve sector zich ontwikkelt en waar kansen liggen om de vitaliteit van de sector te versterken.

De vier Noordoost Twentse gemeenten hebben in 2015 samen met de sector (Koninklijke Horeca Nederland en de Recron) een verdiepingsslag gemaakt met het onderzoek 'Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente. Onderzoek naar de vitaliteit van de sector' (juni 2015). De uitkomsten van deze verdiepingsslag zijn verwerkt in de Nota Verblijfsrecreatie Noordoost Twente 2018. Met deze beleidsnota beschikken de vier NOT-gemeenten over een actueel beleidskader, waarmee duidelijke kaders naar ondernemers worden geboden op welke wijze de verblijfsrecreatieve sector zich kan ontwikkelen.

4.3.3.2 Plattelandskamers

In de Nota wordt aangegeven wat onder plattelandskamers wordt verstaan: een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend bestemd is voor recreatief nachtverblijf. Hierbij wordt overnacht:

  • In kamers waarin keuken en/of sanitair in een gemeenschappelijk ruimte worden ondergebracht of
  • In zelfstandige eenheden

al dan niet in combinatie met een dagverblijf.

Het gaat om een vorm van verblijfsrecreatie waarbij beleving van het platteland centraal staat.

Uitgangspunten voor toekomstige ontwikkelingen zijn:

  • Toegestaan bij agrarische bedrijven als nevenactiviteit en op voormalige agrarische erven (VAB).
  • Plattelandskamers buiten het VAB-beleid (bijvoorbeeld bij gebouwen met een cultuurhistorische waarde) worden ter specifieke beoordeling voorgelegd aan het college.

 

4.3.3.3 Leefstijlen en stoplichtmodel marktruimte

In het Vitaliteitsonderzoek Verblijfsrecreatie Overijssel (2019) behorende bij de Nota Vitaliteit verblijfsrecreatie Noordoost Twente' is aangeven welk type recreanten er zijn en hoe deze bediend worden in Noordoost Twente. Hierbij is een vergelijking gemaakt met heel Overijssel. Uit de factsheet leefstijlen en de daarin opgenomen vraag en aanbod vergelijking blijkt het aantal accommodaties voor de leefstijlen “avontuurzoeker”, “plezierzoeker”, “inzichtzoeker” en “rustzoeker” onder het 'evenwicht' van Overijssel te zitten. Hieronder wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01_0012.png"  
Afbeelding 4.5 Leefstijlen verblijfsrecreatie (Bron: Bureau voor Ruimte & Vrije tijd)  

Uit het stoplichtmodel dat tevens in het leefstijlen overzicht is opgenomen wordt de kwantitatieve marktruimte voor diverse vormen van verblijfsrecreatie weergegeven. Het gaat hierbij om campings, hotels, bungalowparken en groepsaccommodaties. Het stoplicht op groen staat voor bijvoorbeeld hotels en groepsaccommodaties. Hieronder wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01_0013.png"  
Afbeelding 4.6 Stoplichtmodel Marktruimtye verblijfsrecreatie (Bron: Bureau voor Ruimte & Vrije tijd)  

4.3.3.4 Toetsing aan Nota verblijfs Noordoost-Twente

Voor deze locatie blijken de doelgroepen avontuurzoeker en inzichtzoeker het beste aan te sluiten. Het plan is om kwalitatief hoogwaardige appartementen te realiseren in een rustige, natuurlijke omgeving, dichtbij de natuurgebieden Engbertsdijkvenen en Springendal. De appartementen liggen aan de verbindingsroute voor mountainbikers tussen route Sibculo en route Hezingen. De appartementen zijn hiermee een goede uitvalsbasis voor wandelingen en fietstochten of culturele activiteiten zoals het oorlogsmuseum in Vriezenveen, het Veenmuseum en de Oliemolen. Er zijn daarnaast mogelijkheden om wat kleinvee in een ren te plaatsen, zodat gasten 's morgens hun eigen eitje uit het kippenhok kunnen halen voor een totale beleving.

Avontuurzoeker

De leeftijl 'avontuurzoekers' vormt circa 11% van het totaal. Deze avontuurlijke en creatieve recreanten doen lekker hun eigen ding. Ze zijn voor veel in, zolang het een nieuwe ervaring is of bijdraagt aan hun zelfontwikkeling. Ruimdenkendheid is de karaktertrek van de Avontuurzoeker.

Ze willen het ‘echte’ leven ervaren, in alle rijkheid. Bijvoorbeeld in een museum, in de natuur, of in een cursus waarin ze nieuwe dingen opsteken.

Authentieke ervaringen zien zij als een grote verrijking van hun bestaan. Het is dan ook niet vreemd dat ze op vakantie veel rondtrekken. Ze zoeken naar bijzondere, gekke of verrassende locaties om te overnachten.

Inzichtzoeker

De leeftijl 'inzichtzoekers' vormt circa 14% van het totaal. Inspirerende en rustige activiteiten zijn het domein van deze groep. De over het algemeen iets oudere Inspiratiezoeker heeft weer tijd voor zijn interesses én: wil blijven meedoen in de wereld. Dingen leren en ervaren willen ze, in de natuur en met culturele activiteiten. Het liefst alleen, of in klein gezelschap.

Vrije tijd is tijd die je bewust moet besteden. Museumbezoek en bezienswaardige gebouwen; daar liggen de interesses. Actief de natuur in kan ook: het liefst wandelend of fietsend.

Overnachten doen ze graag op een plek waar de praktische voorzieningen goed geregeld zijn. Zoals in een bekende hotelketen, in een bed & breakfast met goede recensies. Ze zijn dan ook best bereid iets meer te betalen.

Ze lezen opvallend vaak de krant (NRC, Trouw, Volkskrant) en gebruiken op het gebied van social media vooral LinkedIn.

4.3.4 Casco-benadering in Noordoost-Twente
4.3.4.1 Algemeen

In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.

Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

4.3.4.2 Casco-benadering in de praktijk

De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap. Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het 'kleinschalige groene karakter' van het landschap in totaliteit.

De regels van de casco-benadering gelden niet voor:

  • Punt elementen (zoals poelen en solitaire bomen).
  • Lijn elementen (zoals stijlranden en zandwegen).
  • Beplanting binnen bouwblokken/bebouwde kom.
  • Boomgaarden.
  • Bos groter dan 0,5 hectare.

Voor bovenstaande elementen en het beheer van casco elementen geldt het reguliere beleid van elke afzonderlijke gemeente. De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.

Landschapstype   Opmerking  
Elementen die tot het casco behoren   Mogen in principe niet verplaatst worden  
Elementen die niet tot het casco behoren   Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan  
Te compenseren elementen   Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen  

Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:

  • Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de casco-kaart.
  • Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de casco-kaart.
  • Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de casco-kaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).
4.3.4.3 Situatie plangebied

Zoals blijkt uit de in afbeelding 4.7 opgenomen uitsnede van de casco-kaart, liggen binnen het plangebied geen groenstructuren die onderdeel uitmaken van het Casco. De bossingel ten zuiden van het plan behoord hier wel toe. De blijft behouden zoals is aangeven in het erfinrichtingsplan (zie ook hoofdstuk 3). Er worden geen groenstructuren en daarmee ook geen casco-onderdelen aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01_0014.png"  
Afbeelding 4.7 Uitsnede Casco-kaart (Bron: Provincie Overijssel)  

4.3.4.4 Toetsing van het initiatief aan de "Casco-benadering in Noordoost-Twente"

Binnen het plangebied zijn geen groenstructuren aanwezig die onderdeel uitmaken van het Casco. Geconcludeerd wordt dat de "Casco-benadering in Noordoost-Twente" geen belemmering vormt voor dit plan.

4.3.5 Veegplan Tubbergen Buitengebied 2016
4.3.5.1 Algemeen

In artikel 4.7.10 van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de wijziging van een agrarisch bouwvlak naar de bestemming 'Wonen' (artikel 37 van het bestemmingsplan buitengebied). De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - 1', uitsluitend voorzover voorzien van een bouwvlak, wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen', ten behoeve van een functieverandering van een bouwvlak, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 37 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de aanduiding “bouwvlak” en eventueel overige aanwezige aanduidingen worden verwijderd;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

In de bestemmingen 'Wonen' van het bestemmingsplan buitengebied in artikel 37.7.1 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van bedrijfs- of recreatievefunctie bij het wonen. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de uitoefening van de woonfunctie wordt gecombineerd met een bedrijfs- en recreatieve functie in de vorm van de in Bijlage 1 opgenomen bedrijvigheid en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, waarbij ter plaatse een op de bedrijvigheid toegespitste aanduiding wordt gewijzigd en/of aangebracht, mits:

  • a. ter plaatse een aanduiding wordt gewijzigd en/of aangebracht, die een omschrijving geeft van de toegelaten bedrijvigheid;
  • b. meer dan 500 m² vloeroppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de bedrijfs- en recreatieve functie;
  • c. er sprake is van een ligging aan een weg die geschikt is voor een eventuele toename van verkeer;
  • d. de waardevolle hoofdvorm van de gebouwen wordt gehandhaafd;
  • e. er ten behoeve van de bedrijfs- en recreatieve functie geen buitenopslag plaatsvindt;
  • f. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • g. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.3.5.2 Toetsing van het initiatief aan de wijzigingsbevoegdheden

Het plan is getoetst aan de voorwaarden zoals hierboven beschreven. Hieruit komt het volgende naar voren:

Wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen' (artikel 4.7.10)

  • a. De regels van artikel 37 'Wonen' blijven onverkort van toepassing bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid;
  • b. De aanwezige aanduidingen zijn waar nodig van de plankaart verwijderd.
  • c. Er is geen sprake van (onevenredige) schade voor aangrenzende (agrarische) bedrijven. De ontwikkeling zorgt niet voor belemmering van deze bedrijven. Zie hiervoor paragraaf 5.5
  • d. Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de waarden zoals beschreven in voorwaarde d. Dit blijkt ook voornamelijk uit Hoofdstuk 5 van onderhavig plan. Hieruit wordt geconcludeerd dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden in de omgeving van het plangebied niet worden belemmerd en dat geen afbreuk wordt gedaan aan de milieu- en woonsituatie ter plaatse.

Wijzigingsbevoegdheid bedrijfs- of recreatievefunctie bij het wonen (artikel 37.7.1)

  • a. Omdat voor het hele erf geldt dat er maximaal 4 plattelandsappartementen zijn toegestaan, is geen aanduiding opgenomen, maar is in de bestemmingsomschrijving vastlegd dat er maximaal 4 plattelandsappartementen zijn toegestaan;
  • b. In voorliggend geval is de bedrijfsmatige activiteit kleiner dan 500 m2. De plattelandskamers hebben een gezamenlijk oppervlak van 235 m2.
  • c. Zoals aangegeven in paragraaf 3.2 genereert de ontwikkeling een verkeersgeneratie van circa 32 voertuigbewegingen per weekdagetmaal. Gelet op het vervallen van de agrarische bestemming met bijbehorende verkeersgeneratie is er geen sprake van een planologisch significante toename. Het erf wordt ontsloten op de Vermolenweg die deze verkeersgeneratie eenvoudig kan verwerken.
  • d. Initiatiefnemer wil het erf een nieuwe invulling geven waarbij de bestaande woonboerderij wordt ingericht met twee woongedeelten (inwoning met eigen huisnummer). De bestaande kapschuur aan de zuidoostzijde van het erf wordt gesloopt en vervangen door een nieuw bijgebouw in de vorm van een authentieke hooischuur, met hierin drie plattelandsappartementen van ieder circa 60 m2. Verder wordt de bestaande schuur welke is gesitueerd aan de weg opgeknapt en wordt hier eveneens één plattelandskamer van circa 55 m2 gerealiseerd;
  • e. Er vindt geen buitenopslag plaats, zie ook het Erfinrichtingsplan;
  • f. Er is geen sprake van (onevenredige) schade voor aangrenzende (agrarische) bedrijven. De ontwikkeling zorgt niet voor belemmering van deze bedrijven. Zie hiervoor paragraaf 5.5
  • g. Parkeren vindt plaats op eigen erf, zie ook het Erfinrichtingsplan;
  • h. Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de waarden zoals beschreven in voorwaarde d. Dit blijkt ook voornamelijk uit Hoofdstuk 5 van onderhavig plan. Hieruit wordt geconcludeerd dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden in de omgeving van het plangebied niet worden belemmerd en dat geen afbreuk wordt gedaan aan de milieu- en woonsituatie ter plaatse.

Vastgesteld wordt dat er wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheden.

4.3.6 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan/wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid, voor beide percelen, beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit Milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet naar reguliere woning. Binnen de woning worden weliswaar twee woongedeeltes gerealiseerd, maar hierbij is sprake van inwoning. Het aantal zelfstandige woningen neemt hiermee niet toe. Er is daarom geen sprake van een nieuw geluidsgevoelig object in het kader van de Wgh.

Verder zijn de plattelandsappartementen niet aan te merken als geluidsgevoelige objecten. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai wordt niet noodzakelijk geacht. Opgemerkt wordt dat de Vermolenweg een weg is de verspreid liggen erven in het buitengebied ten noorden Geesteren ontsluit. De weg kent lage verkeersintensiteiten. Verwacht wordt dat ter plaatse van de woning aan de voorkeurswaarde wordt voldaan.

In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het plan op de omgeving.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en of NEN 5707.

5.2.2 Situatie plangebied

Vanwege de huidige agrarische bestemming wordt de locatie beschouwd als verdacht voor bodemverontreiniging. Daarnaast wordt een asbesthoudende schuur gesloopt, om die reden is door Terra Agribusiness een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740), een verkennend bodemonderzoek asbest in de bodem (NEN 5707 uitgevoerd) en als gevolg daarvan een nader asbest in de bodemonderzoek (NEN 5707) uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 1. Hierna worden de onderzoeksresultaten besproken.

Verkennend bodemonderzoek NEN5740

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.

Gehele locatie

In de bovengrondmengmonsters (BM1, BM2 en BM3) zijn geen verhogingen aangetroffen. In het ondergrondmengmonster OM1 zijn eveneens geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster (PB1 WM1) is een lichte verhoging zink aangetroffen.

Op basis van onderhavig onderzoek wordt voor dit onderdeel een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"

Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van deze deellocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.

Gehele locatie

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven en zijn er drie mengmonsters samengesteld en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In de mengmonsters is analytisch geen asbest aangetroffen.

Druppelzones

Ter plaatse van elke druppelzone zijn 2 inspectiesleuven gegraven en is er een mengmonster samengesteld. Op het maaiveld is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In het mengmonster DZ1 is analytisch geen asbest aangetroffen.

Het gewogen asbestgehalte in DZ2 is hoger dan de interventiewaarde. Tevens is er in de fractie <0,5mm asbestverdachte vezels aangetroffen. Echter is dit achterwege gelaten, omdat de concentratie al boven de interventiewaarde uitkomt. In beide sleuven is materiaal aangetroffen in de vorm van vlakke plaat en is hiermee niet afkomstig van het asbesthoudend dak. Formeel geeft deze druppelzone aanleiding tot nader onderzoek.

Het bevoegd gezag zal moeten oordelen of er een nader onderzoek uitgevoerd moet worden, of dat de verontreiniging zonder nader onderzoek gesaneerd kan worden.

Voorafgaande aan een sanering dient een BUS-melding te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag dient te zijn goedgekeurd. Het verrichten van bodemsaneringen mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd.

Nader asbest bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"

Ten behoeve van het nader asbestonderzoek ter plaatse van de druppelzone zijn vier inspectiesleuven gegraven voor de horizontale en verticale afperking.

De omvang van de asbestverontreiniging is in voldoende mate in kaart gebracht. In de (meng)monsters ten behoeve van het nader onderzoek is analytisch geen asbest aangetoond of het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de interventiewaarde (100 mg/kg ds).

De omvang van de verontreiniging van druppelzone 2 wordt geschat op een oppervlakte van 12,5 m2 (12,5 meter x 1.0 meter) x 0,3 meter = 3,75 m3.

Sanering is bij huidig gebruik niet urgent aangezien de druppelzones niet tot weinig wordt betreden; er zijn geen onaanvaardbare risico's volgens stap 2 van de standaard risicobeoordeling uit Circulaire bodemsanering, 2013.

Sanering is noodzakelijk om de locatie geschikt te maken voor toekomstig gebruik (wonen met tuin).

Voorafgaand aan de sanering dient een BUS-melding te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag dient te zijn goedgekeurd. Het verrichten van bodemsaneringen mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd.

De sterk verontreinigde druppelzone mag voor sanering niet worden geroerd als gevolgd van sloop- en grondwerkzaamheden.

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat na sanering van de locatie het aspect bodem geen belemmering meer vormt voor voorliggend plan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen, temeer omdat er geen sprake is van een toename van het aantal verkeersbewegingen, dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Door het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming is er sprake van een verbetering van de luchtkwaliteit.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.

5.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01_0015.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: ArcGis)  

Uit de inventarisatie blijkt dat de plandelen:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet liggen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet liggen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in het buitengebied, dat is aan te merken met het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake wanneer het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

In voorliggend geval wordt de agrarische bestemming van het erf omgezet naar een woonfunctie met kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van vier plattelandsappartementen. De functie wonen betreft geen milieubelastende functie en tast het woon- en leefklimaat van omwonenden niet aan. De functie plattelandskamers is in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' niet specifiek opgenomen. De functie 'Hotels en pensions met keuken' is wel opgenomen en is enigszins vergelijkbaar. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter voor de aspecten geluid en geur. Omdat in voorliggend geval geen sprake is van een bedrijfsmatige keuken kan het aspect geur vervallen. De richtafstand voor geluid kan ruimschoots worden gehaald ten opzichte van de omliggende woonfuncties. De dichtstbijzijnde woonfunctie Vermolenweg 17 ligt direct naast het plangebied, maar de gebouwen waarin de appartementen worden gerealiseerd liggen aan de andere zijde van het erf op ruim 35 meter van de erfgrens.

Gelet op het vorenstaande is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden geen sprake. Voor omwonenden is er mogelijk zelfs een verbetering van het woon- en leefklimaat te verwachten, immers wordt het agrarische bouwvlak in het voorliggende wijzigingsplan verwijderd.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving, en andersom of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

In voorliggend geval wordt geen woning toegevoegd, maar wel vier plattelandskamers ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandskamers' (zie verbeelding). Plattelandskamers/logiesverblijven zijn enigszins geurgevoelig hoewel er geen sprake is van structureel verblijf door dezelfde personen. Om de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele agrarische bedrijven (grondgebonden veehouderijen). Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf bevindt zich aan Vermolenweg 20 op circa 110 meter van de dichtstbij gesitueerd plattelandskamer en circa 65 meter tot de woonbestemming waarbinnen deze zijn toegestaan. Voor grondgebonden veehouderijen geldt op grond van handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' voor geur een richtafstand van 100 meter. Hieraan wordt niet voldaan. Voor geurhinder van veehouderij zijn echter niet de richtafstanden leidend, maar de afstanden zoals genoemd in de Wet geurhinder en veehouderij. Ik paragraag 5.6 wordt hier nader op ingegaan.

Omliggende (agrarische) bedrijfen/ milieubelastende functies wordt niet gehinderd in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

5.6.2 Situatie plangebied

Zoals in paragraaf 5.5 reeds benoemd betreffen de plattelandskamers/logiesverblijven geurgevoelige objecten. Om de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele agrarische bedrijven (grondgebonden veehouderijen). Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf bevindt zich aan Vermolenweg 20 op circa 110 meter van de dichtstbij gesitueerd plattelandskamer en circa 65 meter tot de woonbestemming waarbinnen deze zijn toegestaan. Aan de vaste afstand van 50 meter op grond van de Wgv wordt voldaan.

5.6.3 Conclusie

De Wgv vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

5.7.2.2 Natura 2000-gebieden

In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied ligt niet binnen of in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. het dichtsbijzijnde natura 2000-gebied ‘Engbertsdijkvenen’ ligt op circa 3,4 kilometer afstand van de locatie. In onderstaande afbeelding is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPVERMOLENWEG15-VG01_0016.png"  
Afbeelding 5.2 Natura 2000-gebieden omgeving (Bron: AERIUS.nl)  

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Vanwege de grote afstand zijn direct negatieve effecten zoals licht- en geluidshinder uit te sluiten. Daarnaast zijn indirecte effecten in de vorm van stikstofdepositie vanwege de onderlinge afstand en het feit dat de verkeersgeneratie niet significant zal toenemen, uit te sluiten.

5.7.2.3 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN. De dichtstbijzijnde NNN-gronden bevinden zich op grote afstand ten zuiden van de kern Geesteren. Gelet op de grote afstand zijn negatieve effecten op voorhand uit te sluiten en wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

5.7.3.2 Situatie plangebied

Door Natuurbank Overijssel is vanwege de voorgenomen sloop- en bouwactiviteiten een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. In Bijlage 2 is de volledige onderzoeksrapportage opgenomen. Hieronder worden resultaten van deze quickscan weergegeven.

Onderzoeksresultaten Quickscan Natuurwaarden

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, en tot een weinig geschikt functioneel leefgebied van beschermde diersoorten. Mogelijk nestelt er een houtduif in de kapschuur, maar beschermde grondgebonden zoogdieren, amfibieën en vleermuizen bezetten er geen vaste rust- of voortplantingsplaats.


Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

5.7.4 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen invloed op beschermde natuurgebieden, flora en fauna. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

5.8 Archeologie & cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Beoordeling

De gemeente Tubbergen heeft archeologische verwachtingswaarden doorvertaald in dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'. Voor deze gronden geldt een onderzoeksplicht bij nieuwe bodemgrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 40 cm beneden het maaiveld. Deze onderzoeksgrens wordt niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

De geldende dubbelbestemming is in dit wijzigingsplan overgenomen.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Beoordeling

Er bevinden zich binnen de plandelen geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Wel is de erfopzet en de bebouwing karakteristiek voor de omgeving. De bestaande woning en een deel van de bijgebouwen blijft behouden. De kapschuur die in vervallen staat verkeerd wordt gesloopt en vervangen door een gebiedspassend hooibergmodel. Geconcludeerd wordt dat cultuurhistorische waarden niet worden aangetast.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activit eit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

5.9.2 Situatie plangebied
5.9.2.1 Artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming

Zoals in paragraaf 5.7.2.2 is aangegeven ligt het plangebied op grote afstand van een Natura 2000-gebied. Gelet op de ontwikkeling en werkzaamheden die zullen plaats vinden er geen negatieve effecten plaats op omliggende natura 2000-gebieden.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het wijzigen van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.'

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2  of meer.

De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, is of met de herontwikkeling van het erf aan de Vermolenweg 15 sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (o.a. ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende wijzigingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het transformeren van het voormalige agrarische erf naar een woonfunctie met verblijfsrecreatie in de vorm van plattelandsappartementen. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet significant toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 6 dat dit wijzigingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Gelet op het vorenstaande, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Er hoeft geen vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd (ABRvS 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:729).

5.9.3 Conclusie

Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl).

De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er geen watertoetsbelang is. De ontwikkelingen ter plaatse schaden geen waterschapsbelangen, omdat de ontwikkelingen zich binnen het bestaande erf afspelen en de hoeveelheid bebouwing per saldo niet toeneemt. De uitkomst van de digitale watertoets is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: in dit artikel is het strijdig gebruik geregeld evenals de voorwaardelijke verplichtingen;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven gebruiksmogelijkheden;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: omgevingsvergunningenstelsel;
  • wijzigingsbevoegdheid: onder welke voorwaarden mag het bestemmingsplan gewijzigd worden via een wijzigingsprocedure.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Deze regel is opgenomen om ten aanzien van geluidsgevoelige objecten een bepaalde afstand tot wegen te garanderen.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het wijzigingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.

In dit artikel worden regels omtrent parkeren beschreven.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Wonen ' ( Artikel 3 )

Het gehele plangebied, het voormalig agrarisch erf aan de Vermolenweg 15 is bestemd als 'Wonen'. Het bestemmingsvlak is ongeveer gelijk aan het voormalig agrarisch bouwvlak. aan de zuidzijde is het bestemmingsvlak wonen iets verruimd om de gewenste bebouwing binnen de woonbestemming te laten vallen.

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dan wel vrij beroep en bed and breakfast. In voorliggend geval zijn gelet op de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandskamers' tevens vier plattelandskamers toegestaan.

In de bouwregels is grotendeels aangesloten bij de standaard regels die zijn opgenomen in het Veegplan Buitengebied Tubbergen. De gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 100 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen, met een maximum van 350 m². In dit geval staat op het erf meer dan 350 m2 dus deze kan tot maximaal 350 m2 teruggebouwd worden. In afwijking van de standaardregels is een afwijkende goothoogte van 5 meter opgenomen voor de hooischuur.

Via een voorwaardelijke verplichting is de uitvoering en instandhouding van het erfinrichtingsplan zoals geborgd.

Waarde - Archeologie 4 (Artikel 4)

Voor het hele plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 overgenomen conform het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan/wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Tubbergen. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemer ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkelingen geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Het concept-ontwerpwijzigingsplan is voor vooroverleg toegestuurd naar de provincie Overijssel. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben ertoe geleid dat er geen waterschapsbelang is. Het vooroverleg met het waterschap is hiermee afgerond.

9.2 Inspraak

Gelet op de kleinschalige ruimtelijke impact van de ontwikkeling wordt geen voorontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van ter inzage heeft vanaf 18 mei 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Er is één zienswijze ingediend. Deze heeft geleid tot enkele aanpassingen/verduidelijkingen in het bestemmingsplan. In Bijlage 4 is de zienswijzennota opgenomen waarin de zienswijze is samengevat en van een reactie voorzien.