| Plan: | Buitengebied, Veldboersweg 2 Langeveen |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | wijzigingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIWPVELDBOERSWEG2-VG01 |
Voor de locatie Veldboersweg 2 in Langeveen is een plan ontwikkeld. Initiatiefnemers hebben het plan om de bestaande bebouwing op het perceel te slopen (woning en bijgebouwen) en een nieuwe woning met bijbehorende bouwwerken te realiseren. Daarbij is het ook gewenst om een paardenstal te realiseren voor het hobbymatig houden van paarden. Om de gewenste erf- en bebouwingsopzet te realiseren is een uitbreiding van het erf/de woonbestemming gewenst. Binnen de huidige bestemming 'Wonen' is hiervoor onvoldoende ruimte. Het is op grond van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan om bebouwing zoals bijbehorende bouwwerken, waaronder een paardenstal, buiten het bestemmingsvlak te realiseren.
In het bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee, als wordt voldaan aan de voorwaarden, het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' kan worden vergroot naar maximaal 2.000 m².
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken en aan te tonen dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid en de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het erf aan de Veldboersweg 2 in Langeveen en het aansluitende weiland/agrarisch perceel. Het perceel is gelegen aan de oostzijde van Langeveen.
Kadastraal staat het woonperceel bekend als gemeente Tubbergen, sectie A, nummer 5962. Dit perceel heeft een oppervlakte van 1520 m². Het aansluitende agrarische perceel staat bekend als gemeente Tubbergen, sectie A, nummer 8295. Dit perceel heeft een oppervlakte van 13.335 m². Het perceel met kadastraal nummer sectie A, nummer 8296 is eveneens in eigendom bij initiatiefnemer. Een gedeelte van dit perceel (circa 480 m²) is onderdeel van het plangebied.
In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven (rode pijl).
Figuur 1.1: ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 op een luchtfoto weergegeven (rood omkaderd). De grenzen van het plangebied worden gevormd door de nieuwe grenzen van de woonbestemming. Zie de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Het perceel is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (vastgesteld op 23 mei 2016) en het daaropvolgende 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan' (vastgesteld op 15 december 2020). In het bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 heeft het perceel de bestemming 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf, dan wel een vrij beroep, mantelzorg en bed and breakfast. Daaraan ondergeschikt zijn kleinschalige duurzame energiewinning, wegen en paden, water, tuinen erven en terreinen, paardrijbakken, parkeervoorzieningen en andere bouwwerken toegestaan.
Per bestemmingsvlak mag ten hoogste één hoofdgebouw met één woning worden gebouwd. De inhoud van een woning binnen een hoofdgebouw en de daarbijbehorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, mag ten hoogste 1.000 m³ bedragen, tenzij de bestaande inhoud van een hoofdgebouw en de daarbijbehorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, meer bedraagt, in welk geval de inhoud een woning binnen een hoofdgebouw en de daarbijbehorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste de bestaande inhoud zal bedragen. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het ter plaatse geldende bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 weergegeven. Met rode belijning is indicatief het plangebied aangegeven.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In het bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 (artikel 37.2.2) is opgenomen dat de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ten hoogste 100 m² mag bedragen, tenzij het bestemmingsvlak eventueel in combinatie met de daaraan grenzende en daarmee één eigendomseenheid vormende gronden een gezamenlijke oppervlakte heeft van tenminste 5.000 m² in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 200 m² zal bedragen.
Bestemming 'Agrarisch-1'
De gronden waarop de uitbreiding van het erf en de paardenstalling gerealiseerd worden heeft de bestemming 'Agrarisch-1' (zonder bouwvlak). Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het agrarisch gebruik, het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen, met daaraan ondergeschikt het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurlijke waarden, doeleinden van agrarisch natuurbeheer, hobbymatig agrarisch gebruik, nutsvoorzieningen, wegen, ontsluitingswegen voor bebouwde percelen en agrarische kavelpaden, fiets- en wandelpaden, beken, plassen, poelen en vennen, sloten en andere watergangen al dan niet mede bestemd voor waterberging. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak. Nu geen bestemming 'Wonen' aanwezig is, is de bouw van een paardenstal en uitbreiding van het erf in strijd met het bestemmingsplan.
Dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4'
Er geldt een dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 4' voor de gronden. Gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Voor grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0.40 meter onder het maaiveld is archeologisch onderzoek vereist.
Wijzigingsbevoegdheid vergroten bestemming Wonen binnen "Agrarisch -1"
Het geldende bestemmingsplan kent een wijzigingsbevoegdheid om een bestemmingsvlak Wonen te vergroten. De wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 4.7.11 van het bestemmingsplan stelt vier voorwaarden aan deze bevoegdheid:
1. de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 2.000 m² zal bedragen;
2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
3. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de bebouwing op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waterhuishouding, de waarden van landgoederen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Daarnaast geldt dat na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 37 (Wonen) van overeenkomstige toepassing zijn.
Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om de uitbreiding van het erf en de bouw van de paardenstal mogelijk te maken. Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan is dit wel mogelijk. Het wijzigen van het bestemmingsplan is daarom vereist.
Het plan voor vergroting van het erf/het bestemmingsvlak Wonen kan mogelijk worden gemaakt door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Veldboersweg 2 Langeveen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Het plangebied is gelegen aan de Veldboersweg 2 in Langeveen (op de hoek met de Hardenbergerweg). Het perceel is gelegen in het buitengebied, ten zuidoosten van en in de nabijheid van het dorp Langeveen. In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende functies gelegen, waaronder woningen en agrarische gronden.
Op het erf Veldboersweg 2 is een woning met verschillende aangebouwde bijgebouwen aanwezig. De woning is eind jaren 60 van de vorige eeuw gebouwd. De siertuin is aan de voorzijde gelegen, alwaar ook verharding en de inrit aanwezig is. Direct aansluitend aan het erf zijn agrarische gronden gelegen (weiland). In figuur 2.1 en navolgende figuren is de bestaande situatie weergegeven.
Figuur 2.1: huidige situatie Veldboersweg 2 Langeveen (bron: Google Streetview)
Figuur 2.2: aanzicht perceel vanaf Hardenbergerweg (Google Streetview)
Figuur 2.3: luchtfoto bestaande bebouwing Veldboersweg 2 Langeveen (bron: Building Design Architectuur)
Het erf heeft in de bestaande situatie een oppervlakte van 1.520 m². Dit betreft de grootte van het (huidige) bestemmingsvlak 'Wonen'.
Rondom het plangebied, aan de Veldboersweg en ten zuiden van het plangebied bevinden zich bomenrijen. De achterzijde van de bebouwing (oostzijde) grenst direct aan de agrarische gronden. Het erf wordt aan deze oostzijde afgescheiden middels coniferenhaag.
Het voornemen is om de bestaande woning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken te slopen en een nieuwe woning met bijgebouwen te realiseren. In figuur 2.4 is een impressie van de situatie van de nieuwe woning en bijbehorende bouwwerken weergegeven. Deze herbouw van de woning is toegestaan binnen de regels van het geldende bestemmingsplan en maakt geen onderdeel uit van de planologische wijziging. Het wijzigingsplan ziet toe op het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch - 1' naar 'Wonen'.
Het voornemen is om de erfopzet te wijzigen en een vrijstaand bijgebouw als paardenstal te realiseren. Om de paardenstal te realiseren is een uitbreiding van het erf en daarmee de woonbestemming vereist, aan de oostzijde van het bestaande erf. Het erf wordt uitgebreid met een oppervlakte van 480 m². Hierdoor bedraagt de oppervlakte in de toekomstige situatie 2.000 m².
De oppervlakte van het bouwperceel en daaraan grenzende gronden die in eigendom zijn van initiatiefnemer bedraagt ruim meer dan 5.000 m². Hierdoor kan gebruikt gemaakt worden van de regels die in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (veegplan) is opgenomen en is in plaats van 100 m², 200 m² aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken toegestaan op het erf.
Figuur 2.4: Toekomstige perceelsinrichting Veldboersweg 2 (bron: N+L landschapsontwerpers)
Figuur 2.5: Impressie nieuwe situatie (bron: Building Design Architectuur)
Figuur 2.6: Impressie te bouwen paardenstal (bron: Building Design Architectuur)
De paardenstal heeft een oppervlakte van circa 140 m² en zal worden gebruikt ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden. Daarnaast zal een gedeelte van het gebouw worden gebruikt ten behoeve van rijvereniging de Molenruiters in Langeveen.
Ten zuiden van de woning wordt het bijgebouw met inpandige parkeergelegenheid gerealiseerd. Ook wordt aan de zuidzijde van het perceel, tegen de bomenrij de paardenstal gerealiseerd. De toegang naar het bijgebouw is via de bestaande inrit. Zie hiervoor ook figuur 2.4.
Met de voorgestelde erfopzet is sprake van een compacte, logische erfopzet. De afstand tussen de nieuwe woning en de paardenstal bedraagt circa 20 meter. Hiermee wordt een compacte en stedenbouwkundig gezien, logische erfopzet gerealiseerd, waarbij de zichtlijnen vanuit de woning naar het achterliggende landschap behouden blijven.
Figuur 2.7: Nieuwe paardestal (bron: Building Design Architectuur)
Er is een erfinrichtingsplan waarin is aangegeven hoe de nieuwe erfopzet is en hoe de bebouwing wordt ingepast in de landschappelijke omgeving. Het erfinrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan.
Een grove den (Pinus) op het erf zal worden gekapt. Deze was aangeplant als invulling van de tuin en heeft geen landschappelijke waarde, er is geen sprake van een hoge kwaliteit. De grove den kan in relatie tot de bouw van de woning niet worden behouden.
Ter compensatie worden drie solitaire bomen op het erf geplant en worden er hagen aangeplant met een totale lengte van 36 m¹. De uitvoering van de landschapsmaatregelen uit het erfinrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen.
De bebouwing is in de nieuwe situatie goed in evenwicht met de groene inrichting van het erf en de omgeving. In onderstaande afbeelding is de erfinrichtingsschets te zien. Het voldoen aan het erfinrichtingsplan, inclusief beplantingsplan, is als voorwaarde opgenomen bij de planregels om het gebouw te mogen bebouwen.
Figuur 2.8: Erfinrichtingsschets (bron: N+L Lansdschapsontwerpers)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving.Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk. Het voorliggende plan biedt de mogelijkheid het woon- en leefklimaat te verbeteren binnen het plangebied. Het plan raakt verder geen nationale belangen en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
Onderhavig plan
In onderhavig wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid die in het geldende bestemmingsplan is opgenomen. De bestemming 'Wonen' wordt vergroot naar 2.000 m². Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. Een project ten behoeve van de bouw van 11 woningen wordt bijvoorbeeld niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals ook in de overzichtsuitspraak voor de ladder van duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 is aangegeven (ECLI:NL:RVS:2017:1724).
In deze overzichtsuitspraak heeft de Afdeling onder 6.3 en 7 overwogen dat een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling voldoende substantieel moet zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², moet deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld welk planologisch beslag op de ruimte het plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan en in hoeverre het plan, eveneens in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging.
Dit wijzigingsplan omvat een ontwikkeling waarbij de woonbestemming voor de Veldboersweg 2 wordt vergroot tot maximaal 2.000 m². Dit betekent een vergroting van het erf/bestemmingsvlak 'Wonen' van 480 m² ten opzichte van de huidige situatie. Deze oppervlakte is conform de uitgangspunten van het beleid in het buitengebied zoals dit geldt in de gemeente Tubbergen. Daarmee wordt het mogelijk dat een nieuw bijgebouw (paardenstal) op de gewenste en logische plek op het erf kan worden gerealiseerd.
De toegestane oppervlakte aan hoofdgebouw en/of bijgebouwen op het perceel wordt daarbij niet vergroot. Vastgesteld wordt dat er sprake is van een kleinschalige ontwikkeling met een ruimtebeslag kleiner dan 500 m². Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 Bro.
Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (onder andere ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening wordt in dit bestemmingsplan aangetoond.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
In lid 1 is bepaald:
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
Toets
In onderhavig plan is sprake van het vergroten van de woonbestemming. Hiermee wordt een nieuw bijgebouw (paardenstal) op de gewenste locatie en passende erfopzet mogelijk. Door uitbreiding van de woonbestemming is er sprake van een stedelijke functie met ruimtebeslag op de groene omgeving. De ontwikkeling is zodanig dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie paragraaf 3.1.1). Het betreft een uitbreiding van 480 m² erf.
Binnen het bestaande erf waarvoor een woonbestemming is opgenomen is er onvoldoende ruimte om de gewenste uitbreiding en een optimale en logische erfinrichting te realiseren. Om die reden wordt het bestaande erf - aan de oostzijde - aansluitend uitgebreid, waarmee ook de mogelijkheid voor een bijgebouw (paardenstal) wordt gecreëerd en daarmee een betere erfopzet ontstaat.
De ontwikkeling wordt zo geconcentreerd mogelijk gehouden door de paardenstal in de directe nabijheid van de woning te situeren. De bestaande gezamenlijke inhoud van de woning en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt in het kader van de nieuwbouw van de woning. De nieuwe woning wordt gesitueerd ter plaatse van de bestaande, te slopen woning. Hierdoor is er nog ruimte aan de zuidzijde van het perceel en kan op dit gedeelte van het erf de paardenstal worden gesitueerd, evenals de ontsluiting van het perceel en de toegangsweg naar de paardenstal.
De uitbreiding van de woonbestemming voldoet aan de voorwaarden uit het beleid Buitengebied met kwaliteit van de gemeente Tubbergen.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Voorliggend plan heeft betrekking op het uitbreiden van de woonbestemming. De uitbreiding van het erf is voorzien op agrarische gronden. Er is een erfinrichtingsplan opgesteld waarbij rekening is gehouden met de betreffende gebiedskenmerken. De toets aan de gebiedskenmerken vindt plaats verderop in deze paragraaf.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, het plan is
gemarkeeerd (bron: provincie Overijssel)
Doorwerking voor dit plangebied
Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief "Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap". Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, moet in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk worden verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen.
Het plan voor uitbreiding van de woonbestemming levert geen belemmeringen voor functies in de omgeving, zoals agrarische bedrijven. De ontwikkeling, die plaatsvindt aan de oostzijde van het erf, wordt op passende wijze in het landschap ingepast. Er wordt dan ook geen afbreuk gedaan aan het ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakten en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
Bij ontwikkelingen geldt dat dekzandvlakten en ruggen een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
Bij ontwikkelingen is de (strekkings)-richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toets
Ten aanzien van de erfopzet geldt dat de nieuwe vervangende woning binnen het bestaande woonerf wordt gerealiseerd. Het nieuwe bijgebouw valt net buiten het bestaande woonerf. De plek van het bijgebouw is aansluitend aan het bestaande erf en nabij de aanwezige bomenrij. Gezien het feit dat de locatie van het bijgebouw tot nu gebruikt werd als grasland en de ligging van de locatie, heeft dit geen gevolgen voor de kenmerken van de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'jonge heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essenen hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het ‘inbreidings’landschappen met en rommelige driehoekstructureals resultaat.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toets
Onderhavig plan maakt de uitbreiding van een erf mogelijk. De aanwezige landschappelijke structuren, waaronder de bomenrijen aan westzijde en zuidzijde van het plangebied blijven hierbij gehandhaafd.
Er is een erfinrichtingsplan opgesteld, waarin de uit te voeren landschapsmaatregelen zijn weergegeven. Een grove den die op het erf nabij de bestaande woning staat, wordt gekapt. Op het erf worden drie nieuwe, solitaire bomen (zomereik) geplant. Tevens wordt langs de Veldboersweg en aan de achterzijde van de woning nieuwe hagen (beuken of meidoorn) aangeplant met een totale lengte van 36 m¹. De aanwezige openheid in het landschap blijft behouden en de kenmerken van deze laag blijven behouden.
Stedelijke laag en Laag van de beleving
In de Stedelijke laag heeft het plangebied geen kenmerken. Ten aanzien van de Laag van de beleving geldt het kenmerk 'donkerte'. De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Voor ontwikkelingen geldt dat in de donkere gebieden alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht plaatsvindt. Dit vereist het selectief inzetten en ‘richten’ van kunstlicht. Veel aandacht voor vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.
Toets
Er wordt terughoudend met het toevoegen van lichtbronnen omgegaan in het kader van het plan en er wordt passend en gericht licht gebruikt, waardoor er geen afbreuk wordt gedaan aan het kenmerk donkerte.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van Tubbergen heeft op 25 januari 2022 de beleidsnota "Buitengebied met kwaliteit" vastgesteld. Deze nota biedt de mogelijkheid om het woonperceel uit te breiden (artikel 3.3 uit de beleidsnota). Daarvoor gelden de volgende voorwaarden (deze zijn aanvullend op de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan):
1. Alleen toegestaan wanneer dit nodig is om extra bebouwing of een betere erfopzet te kunnen realiseren of indien noodzakelijk in verband met een optimale situering van gebouwen voor zonnepanelen op het dak;
2. Alleen toegestaan wanneer er geen reële mogelijkheden zijn om het bestaande woonperceel met gelijkblijvende oppervlakte te verschuiven;
3. Alleen de reëel noodzakelijk uitbreidingsruimte ten behoeve van een goede erfopzet wordt toegestaan.
Ad 1: de uitbreiding is gewenst in verband met realiseren van een andere en betere erfopzet.
Middels een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid (van bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan) is het mogelijk om een andere situering te realiseren indien de huidige situering belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en met de gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd ten gunste van een goed woon- en leefklimaat, al dan niet vanwege stedenbouwkundige redenen. De gewijzigde situering mag niet leiden tot onevenredige afbreuk aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Deze biedt niet voldoende ruimte voor de gewenste situatie.
De bestaande woning staat redelijk dicht tegen de zuidelijk gelegen houtwal aan. Ten noorden van de woning bevinden zich de aangebouwde bijgebouwen (voormalige agrarische bedrijfsgebouw). Met de sloop van deze gebouwen ontstaat meer ruimte op de kavel om de woning anders te situeren. Met de situering van de woning op deze wijze en de locatie van de paardenstal grenzend aan de houtwal, zijn er vanuit het erf mooie zichtlijnen richting het achterliggende landschap.
Ten zuiden van de woning worden de berging en het bijgebouw met inpandige parkeergelegenheid gerealiseerd. De afstand tussen de nieuwe woning en de paardenstal bedraagt circa 20 meter. Een dergelijke afstand is gewenst in verband met het voorkomen dan wel verminderen van ongedierte bij de woning en de gedachte dat de locatie van de paardenstal niet in de zichtlijnen vanuit de woning richting het achterliggende landschap hoort te staan. Met de voorgestelde erfopzet is tegelijkertijd sprake van een compacte, logische erfopzet.
Aangezien de paardenstal ook gebruikt wordt voor de Molenruiters en het jaarlijkse concours hippique dat plaatsvindt op het terrein aan de Veldboersweg is het ook om deze reden logisch om de paardenstal op de voorgestelde locatie te bouwen. Op deze wijze ligt de opslagruimte voor de Molenruiters/concours op een logische locatie aan de zijde van het concoursterrein.
Ad 2: Verschuiving van het bestemmingsvlak, bijvoorbeeld in noordelijke richting, zorgt nog voor onvoldoende ruimte voor alle nieuwe bebouwing en een goede locatie voor de bebouwing. De ruimte binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' is te beperkt om de woning en het grotere bijgebouw/paardenstal op mooie wijze te realiseren.
Verplaatsing van het bestemmingsvlak naar achter is geen reële optie. De (voor)tuin zou dan buiten de woonbestemming komen te liggen. Dit past echter niet binnen de wijze van bestemmen zoals dit in het buitengebied van Tubbergen plaatsvindt, waarbij tuinen binnen de woonbestemming liggen en de bestemming 'Wonen' direct aansluit aan wegen. Verschuiving van het bestaande bestemmingsvlak met gelijkblijvende oppervlakte is daarom niet mogelijk. Uitbreiding is daarmee de enige reële mogelijkheid.
Ad 3. De nieuwe grens van de woonbestemming omvat globaal de locatie van de paardenstal. De redenen voor situering van de paardenstal op deze plek zijn uitgelegd onder ad 2. De locatie van de paardenstal zorgt er voor dat een oppervlakte van de bestemming 'Wonen' van 2.000 m² nodig is.
Het geldende bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied kent een wijzigingsbevoegdheid om een bestemmingsvlak Wonen te vergroten. De wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 4.7.11 van het bestemmingsplan stelt vijf voorwaarden aan deze bevoegdheid:
1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 37 van overeenkomstige
toepassing zijn;
2. de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen na toepassing van de
wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 2.000 m² zal bedragen;
3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die
zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
4. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de bebouwing op een goede wijze in het
landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, cultuurhistorische en
landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waterhuishouding, de waarden van
landgoederen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Ad 1. deze voorwaarde heeft geen toetsing tot gevolg.
Ad 2: het bestemmingsvlak heeft een oppervlakte van 2.000 m² in de nieuwe situatie. De huidige oppervlakte van de bestemming Wonen bedraagt 1.520 m². Als gevolg van het voornemen wordt de oppervlakte uitgebreid met 480 m². De uitbreiding is nodig om de paardenstal op de gewenste locatie binnen de woonbestemming en een passende indeling van het erf te kunnen realiseren.
Ad 3: het dichtstbijzijnde (grondgebonden) agrarische bedrijf (Hardenbergerweg 248) is gelegen op een afstand van circa 200 meter van het perceel Veldboersweg 2. Met het realiseren van een paardenstal zal geen sprake zijn van de realisatie van een geurgevoelig object. De woning wordt iets meer noordelijk op het perceel gesitueerd. Wat betreft een grondgebonden bedrijf kan in het buitengebied een vaste afstand van 50 meter worden aangehouden, vanuit de Wet geurhinder en veehouderij. Deze afstand wordt ruimschoots gehaald. De afstand tot het agrarisch bedrijf levert geen belemmering op voor de situering van de woning.
Aan de Hardenbergerweg 260 is een horecafunctie gelegen. Op basis van de mogelijkheden die de bestemming 'Horeca' biedt is een richtafstand van maximaal 30 meter (categorie 2) van toepassing. De afstand tot het perceel Veldboersweg 2 bedraagt 55 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. Daarbij wordt opgemerkt dat tussen de woonfunctie en het horecabedrijf nog andere woonpercelen gelegen zijn. Het horecabedrijf zou hierdoor reeds in haar bedrijfsvoering kunnen worden beperkt.
Er zijn geen andere (agrarische) bedrijven in de directe omgeving van het plangebied aanwezig. Voor nadere toelichting hierop zie ook paragraaf 4.2.
Ad 4: ten aanzien van de landschappelijke inrichting geldt dat het landschap ter plaatse kan worden aangemerkt als een relatief open heide-ontginningslandschap. Het erf en ontwerp van het erf loopt door in het landschap. Normaliter worden erven veelal afgebakend met hagen en houtsingels/wallen. Gezien de ligging in het relatief open heideontginningslandschap is een dergelijke afbakening in dit geval niet logisch en gewenst. In figuur 3.5 is een voorstel voor de inpassing weergegeven. Aan de voorzijde langs de Veldboersweg wordt een haag geplant en aan de achterzijde van de woning eveneens. De hagen zijn gezamenlijk circa 36 m¹ lang en zullen uit meidoorn bestaan of een beukenhaag. Tevens worden op het erf drie solitaire bomen geplant in de vorm van een zomereik. Deze bomen zijn ter compensatie van een Pinus die als invulling in de siertuin is gepland en heeft geen landschappelijke kwaliteit.. De paardenstal heeft met de achtergrond van de houtwallen reeds een goede landschappelijk kader.
Figuur 3.5: Landschappelijke inpassing Veldboersweg 2 (bron: N+L landschapsontwerpers)
Ad 5: de uitbreiding van het bestemmingsvlak zorgt niet voor onevenredige afbreuk aan natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Er zal geen archeologisch onderzoek nodig zijn, aangezien het plangebied een kleinere oppervlakte heeft dan de grens voor het vereiste van archeologisch onderzoek, zie ook paragraaf 4.10. Ook de waterhuishouding wordt niet geschaad. Waar nodig worden voorzieningen getroffen voor de opslag van mest.
De gemeente Tubbergen heeft in 2012 de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Tubbergen heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco-benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.6) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.6: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
De gronden rondom het plangebied zijn aangemerkt als onderdeel van het casco. Het betreffen houtwallen. Deze houtwallen blijven behouden.
Op het erf wordt een grove den die nabij de bestaande woning staat, geveld. Op het woonerf worden drie solitaire bomen geplant naast het nieuwe bijgebouw. Tevens worden er nieuwe hagen aangeplant, achter de woning en langs de Veldboersweg met een hoogte van 80-100 cm, bestaande uit meidoorn danwel beukenhaag. De hagen hebben samen een lengte van 36 meter.
Geconcludeerd kan worden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande waardevolle casco.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de uitbreiding van een woonbestemming mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. De uitbreiding van een bestaand woonerf wordt niet expliciet benoemd in het Besluit milieueffectrapportage, maar de meest logische aansluiting kan worden gemaakt bij: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:
De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, of met het onderhavig plan sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage.
Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:
In dit geval is sprake van de uitbreiding van erf/woonbestemming in het buitengebied. Dit betreft een kleinschalige ontwikkeling. Onderhavig bestemmingsplan extra oppervlakte erf mogelijk, maar maakt geen extra oppervlakte bebouwing mogelijk.
Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).
Daarnaast wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject.
Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied is gelegen in het buitengebied. Van dit omgevingstype 'buitengebied' dient dan ook te worden uitgegaan. Het dichtstbijzijnde (grondgebonden) agrarische bedrijf (Hardenbergerweg 248) is gelegen op een afstand van circa 200 meter van het perceel Veldboersweg 2. Het bijgebouw biedt ruimte voor hobbymatig houden van paarden en is onderdeel van de woonfunctie. Het bouwen van een bijgebouw betekent geen realisatie van een geurgevoelig object.
De nieuwe woning wordt nagenoeg op dezelfde locatie gebouwd als de oude woning. Een woning betreft wel een geurgevoelig object. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op dit aspect.
Aan de Hardenbergerweg 260 is een horecafunctie gelegen. Op basis van de mogelijkheden die de bestemming 'Horeca' biedt, is een bijbehorende richtafstand van maximaal 30 meter (categorie 2) van toepassing. De afstand tot het perceel Veldboersweg 2 bedraagt 55 meter, waarbij de woning op grotere afstand ligt. Daarmee wordt aan de richtafstand voldaan. Daarbij wordt opgemerkt dat tussen de woonfunctie en het horecabedrijf nog andere woonpercelen gelegen zijn. Het horecabedrijf zou hierdoor reeds in haar bedrijfsvoering kunnen worden beperkt.
Er zijn geen andere (agrarische) bedrijven in de directe omgeving van het plangebied aanwezig waarvoor een nadere toetsing vereist is. Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Onderhavig plan maakt de uitbreiding van een erf aan de Veldboersweg 2 in Langeveen mogelijk. Ter plaatse is reeds een woning toegestaan.
De woning als geurgevoelig object is in de bestaande situatie al aanwezig. Er is als gevolg sprake van een gevestigd recht. Bovendien zal deze woning in vergelijkbare situering terug worden gebouwd.
Ondanks dat er sprake is van een bestaande situatie en met het voorliggende plan geen geurgevoelige objecten worden toegevoegd, dient voor het herbestemmen opnieuw een onderzocht te worden in hoeverre er een goed woon en leefklimaat aanwezig is en of de woning geen belemmering kan zijn voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven
Het dichtstbijzijnde (grondgebonden) agrarische bedrijf (Hardenbergerweg 248) is gelegen op een afstand van circa 200 meter van het perceel Veldboersweg 2. Vanwege de ligging van het geurgevoelige object (woning) buiten de bebouwde kom, kan een vaste afstand van 50 meter worden aangehouden vanuit de Wet geurhinder en veehouderij. Deze afstand wordt ruimschoots gehaald. De afstand tot het agrarisch bedrijf levert geen belemmering op voor de situering van de woning.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodem- en asbestonderzoek [Ecoreest, d.d. 1 september 2023, projectnr. 231228) om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen zie Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek.
De toegepaste onderzoeksnormen zijn:
- milieugygiënisch vooronderzoek (NEN5725: 2017;
- verkennend (chemisch) onderzoek (NEN5740: 2009 + A1: 2016)
- asbestonderzoek in bodem (NEN5707: 2015/C2: 2017).
Doel van het verkennend chemisch onderzoek is een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin).
Doel van het verkennend asbestonderzoek is om met een relatief geringe onderzoeksinspanning na te gaan of de verdenking op verontreiniging van de bodem met asbest terecht is en een indicatieve uitspraak te doen over het asbestgehalte in de bodem.
Conclusies en aanbevelingen
Verkennend chemisch bodemonderzoek
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het grondwater de gehalten aan barium en koper de streefwaarden overschrijden. Deze gehalten zijn waarschijnlijk een gevolg van (fluctuerende) van nature verhoogde achtergrondconcentraties, die vaker voorkomen in de regio.
De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, is op basis van de resultaten van het huidige onderzoek verworpen.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het chemisch onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.
Verkennend asbestonderzoek
De onderzoekshypothese voor het asbestonderzoek, zijnde een verdachte locatie voor het voorkomen van asbest, is gelet op het aantonen van asbest in het mengmonster van IP01 t/m IP03, IP06 en IP07 (2,3 mg/kg d.s.) formeel bevestigd.
Het gemeten gehalte is gelegen beneden de helft van de interventiewaarde. Indien bij verkennend onderzoek gehalten aan asbest worden gemeten beneden de helft van de interventiewaarde is het statistisch aannemelijk, e.e.a. op basis van paragraaf 6.1 van de NEN5707:2015, dat ook bij nader onderzoek geen interventiewaarde zal worden overschreden.
De resultaten van het asbestonderzoek geven geen aanleiding tot nader onderzoek en vormen geen belemmering in relatie tot de bestemming van het terrein.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor het realiseren van de voorgenomen plannen.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied ligt aan de Veldboersweg 2 in Langeveen. Onderhavig plan maakt de uitbreiding van het erf/woonbestemming mogelijk. Binnen deze uitbreiding van de woonbestemming is de realisering van bijgebouwen/bijbehorende bouwwerken mogelijk. Het gaat hierbij niet om de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies, zoals een woning. Nadere toetsing aan de Wet geluidhinder is daarom niet vereist.
Railverkeer, luchtverkeerslawaai en industrielawaai behoeven geen nadere bespreking vanwege de afwezigheid daarvan.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor het realiseren van de voorgenomen plannen.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Onderhavig bestemmingsplan maakt de uitbreiding van een woonbestemming mogelijk. Daarmee wordt geen gevoelige bestemming mogelijk gemaakt. Wat betreft gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit geldt dat het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden (reeds woonbestemming) niet zal toenemen. Door de uitbreiding van de woonbestemming is ter plaatse de realisatie van bijgebouwen mogelijk. Er is sprake van hobbymatige paardenhouderij, die passend is binnen een woonbestemming.
Een nadere toets op het aspect luchtkwaliteit is niet vereist.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: Atlas leefomgeving)
Toets
Middels onderhavig bestemmingsplan wordt geen nieuwe kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object toegevoegd. Er is reeds een woning toegestaan op het perceel. Onderhavig bestemmingsplan maakt de uitbreiding van de bestaande woonbestemming/het bestaande erf mogelijk.
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen het plangebied en een straal van 257 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Uit figuur 4.3 is op te maken dat de dichtstbijzijnde bron op een afstand van 257 meter ligt. Het betreft een tankstation met LPG. Het plangebied valt buiten het brandaandachtsgebeid (oranje cirkel) en derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
Watertoetsproces
Op 23 januari 2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage Bijlage 2 Watertoets Uitkomst hiervan is dat de korte procedure van toepassing is. Dit betekent dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
beschermde gebieden:
Het plangebied behoort niet tot Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden tijdens de ontwikkelfase, kan op voorhand niet uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening voor de ontwikkelfase van plan uitgevoerd te worden. Andere negatieve effecten op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, worden wél uitgesloten.
Uit vergelijkbare projecten die in de periode 2019 tot en met 2021 zijn uitgevoerd, en beoordeeld door de ODT,is gebleken dat bij veel bouwprojecten of bestemmingsplannen de aanleg- en gebruiksfase geen stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Gezien de omvang van het project, waarbij de woonbestemming wordt vergroot ten behoeve van het realiseren van een bijgebouw, en de afstand van 0,5 kilometer tot het dichtbijgelegen Natura 2000-gebieden is het aannemelijk dat voorliggend project geen significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie zal veroorzaken op Natura 2000-gebieden. Een gedetailleerd onderzoek naar stikstofdepositie wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Soortenbescherming
Het plangebied is geen geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten maar wel een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels in het plangebied en bezetten vleermuizen er een verblijfplaats. Grondgebonden zoogdieren en amfibieën bezetten in het plangebied geen vaste (winter)rust- of voortplantingsplaats.
Het plangebied behoort tot functioneel leefgebied van verschillende vogelsoorten. Vogels benutten het plangebied als foerageergebied en er nestelen mogelijk huismussen onder het dakoverstek. Aangezien de nesten van huismussen jaarrond beschermd zijn moet er nader onderzoek uitgevoerd worden naar de functie van de bebouwing voor huismussen om vast te kunnen stellen of deze nesten aanwezig zijn en of er ontheffing aangevraagd moet worden voor het slopen van de woning.
Daarnaast nestelen er mogelijk vogels in de in de meidoorn die tegen de gevel van de woning aangroeit en in de conifeerhaag achter de woning. Als gevolg van het rooien van de beplanting tijdens de voortplantingsperiode wordt mogelijk een bezet vogelnest verstoord, beschadigd en vernield. Van de in het plangebied nestelende soorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Voor het beschadigen/vernielen van een bezet nest (eieren) of het doden van een vogel kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd belang wordt beschouwd. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/ vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus - februari. Indien de werkzaamheden toch in de voortplantingsperiode van vogels worden uitgevoerd moet er een broedvogelscan uitgevoerd worden.
Als gevolg van de voorgenomen activiteit wordt er mogelijk een vleermuis gedood en wordt mogelijk een verblijfplaats verstoort, beschadigd of vernield. Daarom moet er nader onderzoek uitgevoerd worden naar de functie van de bebouwing voor vleermuizen.
In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om het nadere onderzoek huismussen en vleermuizen zoals hiervoor is aangegeven.
Mits nadere onderzoeken worden uitgevoerd en aangetoond is dat er geen sprake van verstoring/beschadiging of vernieling, is het plan uitvoerbaar met betrekking tot aspect 'ecologie'. Het onderzoek dient uitgevoerd te worden voordat wordt begonnen met de sloop van de bebouwing.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied ligt in een gebied dat op de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Tubbergen is aangegeven als 'stuwwalhellingen met vochtige zandige of kleiige bodems'. De verwachting is middelmatig voor archeologische resten uit alle periodes. Er is een kans op archeologische resten uit de Late Middeleeuwen in de nabijheid van stuwwalhellingen met een plaggendek. Verder vermoedelijke hoofdzakelijk losse vondsten. Archeologische resten vlak onder het maaiveld en hierdoor vaak minder goed geconserveerd. Voor deze gebieden geldt dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 5.000 m² en bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter. Voor gebieden kleiner dan 5.000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
In het bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 heeft deze doorvertaling plaatsgevonden in de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4'. Voor grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,40 centimeter onder het maaiveld is een nader onderzoek naar archeologische waarden nodig. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart te zien, waarin het plangebied rood is omkaderd.
Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: archeologische verwachtings- en
advieskaart gemeente Tubbergen)
Toets
Het plangebied heeft een omvang van 2000 m² en blijft daarmee ruim beneden de drempelwaarde van 5000 m².
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Figuur 4.4: fragment kaart uit 1960 (bron: Topotijdreis.nl)
Er bevinden zich in het plangebied of de directe omgeving er van geen monumenten of andere cultuurhistorische elementen en structuren. In figuur 4.4 zijn de groenstroken (bomenrijen) te zien langs de Veldboersweg en de zandweg langs het plangebied. De uitbreiding van de woonbestemming blijft buiten deze groenstructuren.
Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het perceel Veldboersweg 2 wordt ontsloten via de Veldboersweg. Dit betreft een weg met een maximumsnelheid van 60 km/uur. De bestaande inrit is de inrit voor de woning en het nieuwe bijgebouw.
De uitvoering van onderhavig bestemmingsplan heeft geen extra verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie/planologische mogelijkheden tot gevolg. Bovendien is er reeds een woonperceel toegestaan. Er is alleen sprake van een uitbreiding van de oppervlakte erf.
Het parkeren ten behoeve van de woning vindt plaats op eigen terrein waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1 van de regels omvat de inleidende regels. Deze regels omvatten:
In dit artikel zijn enkele in het kader van de SVBP2012 verplichte begrippen en enkele aanvullende begrippen opgenomen die dienen ter verduidelijking van de in dit wijzigingsplan gehanteerde definities. Voor het overige worden de begrippen zoals opgenomen in het bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 onverkort van toepassing verklaard.
De wijze van meten zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" wordt onverkort van toepassing verklaard.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen.
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels.
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van parkeren.
In hoofdstuk 4 van de regels staatn de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties
Wonen
In voorliggend wijzigingsplan is het bestemmingsvlak 'Wonen' vergroot. De (digitale) verbeelding geeft het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' ter plaatse van Veldboersweg 2 in Langeveen weer. De bestemmingsregels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 (en voor zover relevant van het veegplan Tubbergen Buitengebied 2016) zijn eveneens in dit plan opgenomen.
In de bestemming zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Eén voor het uitvoeren van het landschapsinrichtingsplan en één voor het uitvoeren van onderzoek naar de huismus en de vleermuis.
Waarde - Archeologie 4
De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan indien er grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,40 m plaatsvinden. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Onderhavig plan betreft de wijziging van de bestemming 'Agrarisch - 1' naar 'Wonen'. De voorgenomen ontwikkeling wordt gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" waarmee de provincie Overijssel reeds eerder heeft ingestemd. Gelet op de aard en omvang van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling wordt vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.
Waterschap Vechtstromen
Op 23 januari 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang vanaf 15 november 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn er geen zienswijzen binnengekomen.