direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Oude Hoevenweg 142
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIWPOUDEHOEVEN142-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de Oude Hoevenweg 142 in Geesteren is een wijzigingsplan ontwikkeld om de feitelijke eigendomssituatie juridisch-planologisch vast te leggen. De initiatiefnemer wil de huidige bijgebouwen, die buiten het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' staan, legaliseren door het huidige bestemmingsvlak te vergroten. Daarnaast valt het bijgebouw van de naastgelegen woning aan de Oude Hoevenweg 140 binnen het bouwperceel van de Oude Hoevenweg 142. Onderhavig wijzigingsplan is opgesteld om de feitelijke situatie juridisch-planologisch vast te leggen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het perceel is gelegen aan de Oude Hoevenweg 142 in Geesteren. Het plangebied ligt op circa 4 kilometer ten noordwesten van de bebouwde kom van Geesteren. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie A, perceelnummers 7765 en 7650. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPOUDEHOEVEN142-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van Geesteren (bron: Google Maps)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). Het plangebied wordt aan de noorzijde begrensd door de woning aan de Oude Hoevenweg 92, aan de oostzijde door agrarische grond en camping Het Berkenven, aan de zuidzijde door agrarische grond en aan de westzijde door de woning Oude Hoevenweg 140. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPOUDEHOEVEN142-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Oude Hoevenweg 142 in Geesteren geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Dit bestemmingplan is door de gemeenteraad van Tubbergen op 23 mei 2016 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPOUDEHOEVEN142-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is deels de bestemming 'Wonen' en deels de bestemming 'Agrarisch - 1' toegekend, samen met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de aanduidingen 'Overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn in eerste instantie bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf dan wel een vrij beroep, mantelzorg en een bed and breakfast. Gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn in de eerste instantie bestemd voor het agrarisch gebruik en het behouden, herstellen en ontwikkelen van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zijn bestemd voor het behoud van de archeologische waarden die ter plaatse aanwezig zijn. De voor 'Overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het toelaten van nieuwe sier- en boomteeltbedrijven op bestaande bouwvlakken voor agrarische bedrijven. Gronden die zijn aangeduid met 'Reconctructiewetzone - extensiveringsgebied', zijn mede bestemd voor het toelaten van verschillende fucnteis naast elkaar, waarbij het bevorderen van de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, de realisatie van milieudoeleinden en - waar mogelijk - van recreatief gebruik, bovengeschikt is aan alle andere belangen. Intensieve veehouderij wordt ter plaatse van deze aanduiding verwijderd of verplaatst en overige functies kunnen zich alleen ontwikkelen mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkeling van natuur, landschap en wonen.

De bestaande bijgebouwen zijn gerealiseerd op de bestemming 'Agrarisch - 1'. Deze bijgebouwen zijn in strijd met de regels uit het bestemmingsplan en zonder vergunning gebouwd. Om de bijgebouwen te legaliseren dient de grond ter plaatse van de bijgebouwen gewijzigd te worden in een woonbestemming. Het vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college van burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch - 1' onder voorwaarden kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen', ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken al dan niet ten behoeve van het beter situeren van de gebouwen.

Onderhavig wijzigingsplan is opgesteld om de bestemming 'Agrarisch - 1' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige wijzigingsplan 'Buitengebied, Oude Hoevenweg 142' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0183.BUIWPOUDEHOEVEN142-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het wijzigingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Oude Hoevenweg 142 in Geesteren sprake van een woning met enkele bijgebouwen. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Geesteren en wordt ontsloten door de Oude Hoevenweg, waar een maximale snelheid van 60 km/u geldt. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie A, nummers 7765 en 7650 en heeft een gezamenlijke oppervlakte van 1.426 m2.

Op dit moment is er voor de Oude Hoevenweg, evenals voor het naastgelegen perceel aan de Oude Hoevenweg 140, sprake van een illegale situatie. Beide percelen kennen deels een woonbestemming en deels een agrarische bestemming. De bijgebouwen van de woningen zijn grotendeels op de agrarische bestemming gerealiseerd zonder bouwvergunning. Daarnaast is het bijgebouw achter de woning aan de Oude Hoevenweg 142 in eigendom van de woning aan de Oude Hoevenweg 140. Wel maakt dit bijgebouw deel uit van het bouwperceel van de Oude Hoevenweg 142 waardoor de oppervlakte aan bijgebouwen op het perceel aan de Oude Hoevenweg 142 meer dan 100 m2 bedraagt.

In onderstaande figuur 2.1 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven. Op deze luchtfoto zijn voor het perceel de bijgebouwen weergegeven en voorzien van de letters A, B, C en D.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPOUDEHOEVEN142-VG01_0004.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto plangebied (bron: gemeente Tubbergen)

Op grond van de bouwregels van de bestemming 'Wonen' van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' mag de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ten hoogste 100 m2 bedragen.

Ter voldoening aan de eis dat de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ten hoogste 100 m2 mag bedragen, zijn de bijgebouwen aangeduid met letters B en D reeds gesloopt. Dat betekent dat enkel nog de bijgebouwen aangeduid met letter A en C aanwezig zijn. Deze twee bijgebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 100 m2, waardoor voldaan wordt aan de bestemmingsregels van de bestemming 'Wonen' in het buitengebied. Aangezien de gezamenlijke oppervlakte van 100 m2 aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw niet wordt overschreden, is het op grond van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 4.7.11 van het vigerende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' mogelijk om de juiste eigendomssituatie juridisch-planologisch vast te leggen en de bijgebouwen (A en C) te legaliseren.

2.2 Toekomstige situatie

Zoals reeds is beschreven is onderhavig wijzigingsplan opgesteld om de feitelijke eigendomssituatie voor de Oude Hoevenweg 142 juridisch-planologisch vast te leggen en de bijgebouwen te legaliseren. Daarnaast zijn de initiatiefnemers voornemens om een bed & breakfast te beginnen bij de woning aan de Oude Hoevenweg 142.

Om de eigendomssituatie op een correcte wijze vast te leggen wordt het bestemmingsvlak voor het perceel aan de Oude Hoevenweg 142 gewijzigd. Dat betekent dat het bijgebouw achter de woning niet meer tot het bestemmingsvlak c.q. bouwperceel van de Oude Hoevenweg 142 behoort. Als gevolg van deze wijziging wordt de maximale oppervlakte aan bijgebouwen op het perceel aan de Oude Hoevenweg 140 overschreden. Om de illegale situatie aan de Oude Hoevenweg 140 te legaliseren zal een afzonderlijke procedure doorlopen worden. Middels de 'Schuur voor schuur' regeling kan de illegale situatie van het perceel Oude Hoevenweg 140 gelegaliseerd worden. Het perceel Oude Hoevenweg 140 maakt derhalve geen onderdeel uit van dit wijzigingsplan. Onderhavig wijzigingsplan heeft enkel betrekking op het perceel Oude Hoevenweg 142 te Geesteren.

Om de illegale bijgebouwen voor het perceel Oude Hoevenweg 142 te legaliseren dient de bestemming 'Agrarisch - 1' gewijzigd te worden in een woonbestemming. Middels de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 4.7.11 is het mogelijk om de gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken al dan niet ten behoeve van het beter situeren van de gebouwen, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. In paragraaf 3.3.3 wordt het plan getoetst aan de voorwaarden die in de wijzigingsbevoegdheid zijn opgenomen.

Daarnaast is een erfinrichtingsplan opgesteld waarin inzichtelijk is gemaakt op welke wijze het erf landschappelijk wordt ingepast. In onderstaande figuur 2.2 is het erfinrichtingsplan weergegeven. Het erfinrichtingsplan is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPOUDEHOEVEN142-VG01_0005.png"

Figuur 2.2: Erfinrichtingsschets (bron: Ad Fontem ruimtelijk advies)

Het plangebied is onderdeel van de in cultuur gebrachte hoogveengebieden in Nederland. De grootste delen van het hoogveen zijn afgegraven en als turfblokken verstookt. In een paar kleine hoogveenreservaten, onder andere ten noorden van het plangebied (engbertsdijksvenen) wordt de waterstand met kunst en vliegwerk hoog gehouden. Zo kan het hoogveen zich op een aantal geïsoleerde plekken regenereren. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen. Het plangebied wordt grotendeels begrenst door perceelrandbegroeiing langs de opstrekkende verkaveling in de vorm van houtwallen en bosschages met inheemse beplanting zoals eik, beuk en berk, hazelaar, hulst. Zo worden de landschappelijke structuren versterkt. De achterzijde wordt vrijgehouden van hoge beplanting om de zichtlijnen en de verbinding met de opstrekkende kavel met grasland te behouden.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend wijzigingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Onderhavig wijzigingsplan heeft betrekking op de vergroting van het bestemmingsvlak voor 'Wonen'. Er worden geen nieuwe bouwwerken of gebouwen opgericht. Als enkel sprake is van een wijziging van de bestemmingsvlakken, dan is in beginsel geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (tenzij het een functiewijziging van zodanige aard en omvang betreft) (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075). Op grond van de uitspraak van de Raad van State van 20 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1075) kan geconcludeerd worden dat in onderhavig wijzigingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt. Derhalve kan toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPOUDEHOEVEN142-VG01_0006.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt. Voor het overige heeft het plan nauwelijks raakvlakken met de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel. Het betreft namelijk de legalisatie van bijgebouwen bij een woning en maakt derhalve geen nieuwe ontwikkeling mogelijk.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Onderhavig plan heeft enkel betrekking op de vergroting van het bestemmingsvlak 'Wonen' waardoor de bijgebouwen behorende bij de woning gelegaliseerd kunnen worden. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan niet voorziet in een ontwikkeling die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden legt op de Groene Omgeving.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPOUDEHOEVEN142-VG01_0007.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

De Omgevingsvisie Overijssel kent het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap' aan het plangebied toe. Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van diversie functies in het buitengebeid. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Toets

De plannen van initiatiefnemer doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor diverse functies die in de omgeving aawezig zijn. Onderhavig plan heeft enkel betrekking op het vergroten van het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' om het de bestaande aantal bijgebouwen te legaliseren.

Gebiedskenmerken

Op basis van de vier gebiedskenemerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen in de groene omgeving. In het gebied is de 'stedelijke laag' derhalve niet aanwezig. Daarom kan toetsing aan dit gebiedskenmerk achterwege blijven. Tevens heeft het plangebied binnen de 'Laag van de beleving' geen bijzondere eigenschappen. Deze kan daarom ook buiten beschouwing worden gelaten.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPOUDEHOEVEN142-VG01_0008.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in zandgebieden op kleine en grote schaal hoogveen. Onder invloed van regenwater onstonden zo veenmoerassen. Deze veenmoerassengroeiden steeds verder omhoog, los van het grondwater. Delen van de hoogveengebieden krijgen een beschermde bestemmingsregeling, gericht op het behoud van het (nog resterende) veenpakket. Als ontwikelingen plaats vinden in de nabijheid van hoogveenrestanten, dan moeten deze bijdragen aan de verbetering van de waterhuishouding om zo verdroging van het veenpakket tegen te gaan. Daarnaast moeten ontwikkelingen bijdragen aan de toename van natuurkwaliteit en het areaal levend hoogveen.

Toets

De voormalige hoogveengronden die ter plaatse van het plangebied aanwezig waren, zijn al jaren geleden in cultuur gebracht. In het plangebied zijn daarom ook geen kenmerken van deze laag meer aanwezig. Het plan doet geen afbreuk aan de in het plangebied aanwezige kenmerken van de hoogveengebieden aangezien het enkel om de legalisatie van (illegale) bijgebouwen behorende bij de woning gaat.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Hoogveenontginningen' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPOUDEHOEVEN142-VG01_0009.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De oorspronkelijke hoogveengebieden werden vanuit de bestaande linten, middels opstrekkende verkavelingen, grotendeels ontgonnen als gevolg van de wens tot vergroting van het landbouwareaal. Het landschap kenmerkt zich door een grillig wegen- en verkavelingspatroon en vele elzensingels. Het landschap is op sommige plekken, waar de veengrond niet is afgegraven om als landbouwgrond in cultuur te brengen, nog reliëfrijk. Hoogveenontginningen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op de instandhouding van de kenmerkende afwisseling in de mate van openheid, elzensiengels, reliëf, verkavelings- en slotenpatronen en de grillige patronen van paden en wegen. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan het behouden en versterken van het kleinschalige karakter en de kenmerkende weg- en kavelgrensbeplanting en diverse bebouwingslinten.

Toets

Het plan doet geen afbreuk aan de aanwezige kenmerken van hoogveengebieden zoals hierboven is beschreven. Het plan voorziet enkel in de wijziging van de aanwezige bestemmingsvlakken en voorziet niet in het bouwen en/of verbouwen van een (bij)gebouw.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 'Op en top Tubbergen'

Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.

In de structuurvisie geeft de gemeente Tubbergen drie hoofdkeuzes aan voor mogelijke nieuwe ontwikkelingen. De eerste hoofdkeuze is het inspelen op de afnemende groei van het aantal inwoners. Dit betekent dat nieuwe woningen alleen gerealiseerd mogen worden op een locatie en in een vorm waaraan daadwerkelijk behoefte is. De tweede hoofdkeuze is het streven naar een beter vestigingsklimaat voor bedrijven en meer werkgelegenheid. De derde hoofdkeuze is het behouden en versterken van de kwaliteit van de historische kernen structuur, het landschap, de natuur en cultuurhistorie. Bij (her)ontwikkelingen betekent dit dat er zorgvuldig aangesloten moet worden op de gebiedskenmerken, zo ontstaan er ontwikkelingen met kwaliteit

Op het gebied van nieuwbouwontwikkelingen hanteert de gemeente Tubbergen een aantal kaders. Zo mogen er geen nieuwe woningen gerealiseerd worden op bedrijventerreinen. Ook is de gemeente terughoudend met verzoeken voor het buitengebied. Daarnaast wil de gemeente Tubbergen zuinig omgaan met de beschikbare ruimte, dit houdt in dat er een goede afweging gemaakt moet worden bij nieuwe initiatieven. Nieuwe ontwikkelingen moeten duurzaam zijn en een bijdrage leveren aan de omgevingskwaliteit.

Daarnaast heeft de gemeente Tubbergen een aantal hoofdlijnen geformuleerd die specifiek gaan over het buitengebied:

  • De kenmerkende landschapsstructuur versterken
  • Ruimte bieden aan duurzame landbouw
  • De sociaal-economische positie van het buitengebied versterken
  • Behoud en ontwikkelen van natuurwaarden
  • Recreatieve mogelijkheden benutten
  • Geen 'verstedelijking' van het landelijk gebied

Deze hoofdlijnen laten zien dat er afhankelijk van de gebiedskenmerken, waarden en ligging, andere ontwikkelingsrichtingen af te wegen zijn in het buitengebied.

Toets

Allereerst voorziet onderhavig plan niet in een nieuwe ontwikkeling. Het plan voorziet enkel in de wijziging van de huidige bestemmingsvlakken teneinde de bestaande situatie juridisch-planologisch vast te leggen. Op het naastgelegen perceel (Oude Hoevenweg 140) wordt de bestaande situatie gelegaliseerd door middel van een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure. Ten behoeve van bovenstaande ontwikkelingen is een erfinrichtingsschets (zie Bijlage 1) opgesteld waarin aandacht is voor de aanwezige landschapsstructuren en kwaliteiten. Het plangebied wordt grotendeels begrensd door perceelrandbegroeiing langs de opstrekkende verkaveling in de vorm van houtwallen en bosschages met inheemse beplanting zoals eik, beuk en berk, hazelaar en hulst. De achterzijde wordt vrijgehouden van hoge beplanting om de zichtlijnen en de verbinding met de opstrekkende kavel met grasland te behouden. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het plangebied in de huidige situatie reeds zeer goed is ingepast.

3.3.2 Nota verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2018

De gemeente Dinkelland, Losser, Oldenzaal en Tubbergen hebben samen de beleidsnota 'Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2018' opgesteld. Het doel van de nota is kaders weergeven waarbinnen de verschillende vormen van verblijfsrecreatie zich in de toekomst kunnen blijven ontwikkelen. Deze beleidsnota beperkt zich tot de kader voor toekomstige (met name fysieke) ontwikkelingen binnen de verblijfsrecreatieve sector in Noordoost Twente.

In de 'Nota verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2018' wordt bed & breakfast als volgt gedefinieerd: bed & breakfast is een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie en richt zich met name op toeristen, die voor één of enkele nachten een onderkomen zoeken.

Voor toekomstige ontwikkelingen gelden de volgende uitgangspunten:

  • bed & breakfast is kleinschalig en ondergeschikt aan de woonfunctie;
  • bed & breakfast is gekoppeld aan de woonfunctie, dat betekent dat mede gebruik wordt gemaakt van keuken en sanitair van de woning;
  • bij realisatie van een vrijstaand bijgebouw hiervan afgeweken kan worden, in die zin dat sanitair in een vrijstaand bijgebouw ten dienste van de bed and breakfast is toegestaan;
  • een eigen kookgelegenheid is niet toegstaan.

Daarnaast gelden de volgende richtlijnen:

  • het gehele jaar toegestaan;
  • het moet gaan om recreatief nachtverblijf;
  • alleen in bestaande bebouwing met een maximum aantal slaapplaatsen van 8;
  • kamers bij voorkeur in het hoofdgebouw of daarmee verbonden aan/uitbouwen, indien van toepassing via afwijking in een vrijstaand bijgebouw;
  • parkeerdruk in de openbare ruimte mag niet toenemen door realisatie van een bed & breakfast.

Toets

De initiatiefnemers zijn voornemens om een bed & breakfast bij de woning te exploiteren. Daarbij gaat het om het bieden van de mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben. De bed & breakfast is ondergeschikt aan de woonfunctie en zal voldoen aan de eisen en richtlijnen die de gemeente Tubbergen in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' en de Nota verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2018' stelt ten aanzien van een bed & breakfast. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het voornemen in overeenstemming is met de 'Nota verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2018'.

3.3.3 Bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016

Het vigerende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is vastgesteld op 23 mei 2016. Het bestemmingsplan speelt als instrument van het gemeentelijk ruimtelijk beleid een belangrijke rol. In het bestemmingsplan Buitengebied wordt het vele beleid, dat voor verschillende beleidsvelden en door diverse overheden voor dit gebied is opgesteld, tegen elkaar afgewogen en samengevoegd in een integraal plan. Het bestemmingsplan is uiteindelijk het enige ruimtelijke plan dat de overheid en de burgers rechtstreeks juridisch bindt.

Belangrijke functies in het buitengebied zijn met name landbouw, natuur en landschap, recreatie, wonen en bedrijvigheid. Het bestemmingsplan zal niet alleen een goede planologische regeling moeten bieden voor de afzonderlijke functies en activiteiten, het plan zal ook het gemeentelijk instrument moeten zijn waarmee nieuwe ontwikkelingen kunnen worden gestuurd en begeleid. Dat betekent dat het bestemmingsplan Buitengebied ook moet fungeren als richtingwijzer voor nieuwe initiatieven in de gemeente.

3.3.3.1 Wijzigingsbevoegdheid

Op grond van artikel 4.7.11 kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - 1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van het vergroten van de bestemmingsvlakken en/of het beter situeren van de gebouwen, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 37 van het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 2.000 m2 zal bedragen;
  • c. er geen sprake is van onevenedige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de bebouwing op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waterhuishouding, de waarden van landgoederen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.3.2 Toetsing aan wijzigingsbevoegdheid
  • a. De bestemming 'Agrarisch - 1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Vanzelfsprekend zijn met ingang van onderhavig plan de regels voor de bestemming 'Wonen' (artikel 37) van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' van toepassing. Op grond van de bestemming 'Wonen' mag de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw niet meer bedragen dan 100 m2. Zoals in paragraaf 2.1 reeds is beschreven, zijn er ter voldoening aan de eis om maximaal 100 m2 aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken te hebben, twee bijgebouwen gesloopt. De bijgebouwen die gehandhaafd zijn hebben een gezamenlijke oppervlakte van 100 m2, waardoor voldaan wordt aan de regels van de bestemming 'Wonen'.
  • b. Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie A, nummers 7765 en 7650. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 1.426 m2. Het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' bedraagt voor het perceel Oude Hoevenweg 142 na inwerkingtreding van dit wijzigingsplan 1.426 m2. Derhalve wordt voldaan aan de eis dat het bestemmingsvlak niet meer dan 2.000 m2 mag bedragen.
  • c. Middels onderhavig plan wordt de bestaande situatie juridisch-planologisch vastgelegd en worden de aanwezige bijgebouwen gelegaliseerd. In hoofdstuk 4 worden de milieuaspecten behandeld en wordt aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van belangen en eigenaren en/of gebruikers in de omgeving.
  • d. Als gevolg van onderhavig plan is een erfinrichtingsplan opgesteld waarin inzichtelijk is gemaakt op welke wijze het erf landschappelijk wordt ingepast. Dit erfinrichtingsplan is in Bijlage 1 opgenomen.
  • e. Zoals ook vermeld onder C, wordt met onderhavig plan enkel de bestaande situatie juridisch-planologisch vastgelegd. In hoofdstuk 4 is de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan beschreven en wordt aangetoond dat het plan geen onevenredige afbreuk doet aan de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waterhuishouding, de waarden van landgoederen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan c.q. een wijzigingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (de huidige functie zal niet veranderen maar enkel juridisch worden vastgelegd/gelegaliseerd) zullen zowel nu als in de toekomst geen significante negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

Het plangebied wordt grotendeels omgeven door agrarische gronden en verspreide woonbebouwing. Daarnaast grenst het plangebied vrijwel direct aan een camping. De agrarische functie en de woonfunctie zijn zeer dominant aanwezig in de omgeving van het plangebied waardoor geconcludeerd moet worden dat het plangebied behoort tot het omgevingstype 'rustig buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPOUDEHOEVEN142-VG01_0010.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Zoals reeds is beschreven grenst het plangebied vrijwel direct aan een camping. Concreet betreft het camping Het Berkenven welke gelegen is aan de Oude Hoevenweg 146. Voor kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. geldt op grond van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 50 meter in verband met het aspect geluid. Aangezien de camping vrijwel direct aan het plangebied grenst, kent een klein deel van de aangrenzende grond van de camping de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie uitgesloten - kampeermiddelen'. Kampeerplekken zijn ter plaatse van deze aanduiding dus niet toegestaan.

De afstand tussen de grens van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie gemengd' tot aan de dichtsbijzijnde gevel van de woning aan de Oude Hoevenweg 142 bedraagt circa 30 meter. De afstand van de grens van de aanduiding kampeermiddelen uitgesloten tot aan de dichtsbijzijnde gevel van de woning Oude Hoevenweg 142 bedraagt 50 meter. Er wordt derhalve voldaan aan de richtafstand die geldt op grond van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'.

Echter, als gevolg van dit plan zal het bestemmingsvlak voor 'Wonen' worden vergroot. Als gevolg van onderhavig plan bedraagt de afstand van het bestemmingsvlak 'Wonen' tot aan de grens van de recreatieve bestemming 6 meter. De afstand tussen het bestemmingsvlak 'Wonen' en de aanduiding kampeermiddelen uitgesloten bedraagt slechts 24 meter.

Op grond van de bouwregels van de bestemming 'Wonen' geldt dat een hoofdgebouw uitsluitend zal worden gebouwd ter plaatse van de situering van het bestaande hoofdgebouw. Middels een omgevingsvergunning kan hier van worden afgeweken onder de voorwaarden dat:

  • de huidige situering van het hoofdgebouw belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd ten gunste van een goed woon- en leefklimaat, al dan niet vanwege stedenbouwkundige redenen;
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Op grond van deze voorwaarden is het enkel mogelijk om de woning dichter bij de camping te situeren als er sprake is van een verbeterd woon- en leefklimaat. In onderhavig plan is geen sprake van de wijziging van de situering van het hoofdgebouw. Op basis van vorenstaande kan derhalve geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

In de omgeving van het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven gevestigd. De dichtstbijzijnde bedrijven zijn gelegen op een afstand van 405 meter (Oude Hoevenweg 149) en 475 meter (Gravenlandweg 2). Vanwege de ruime afstand tussen de bedrijven en het plangebied, kunnen er in de toekomst geen problemen worden verwacht wat betreft het aspect geur.

Daarnaast wordt er als gevolg van onderhavig plan geen nieuw geurgevoelig object mogelijk gemaakt. Onderhavig plan maakt enkel de legalisatie van de bijgebouwen mogelijk en heeft daarnaast betrekking op het vastleggen van de feitelijke eigendomssituatie.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:

  • als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
  • het bouwwerk een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte heeft van ten hoogste 50 m²;
  • als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder dan 2 uur gehanteerd;
  • als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).

Onderhavig plan voorziet niet in de bouw van een nieuw bouwwerk. Als gevolg van het plan zijn dan ook geen bodemingrepen nodig. Het plan heeft enkel betrekking op de legalisatie van bijgebouwen en het juridisch-planologisch vastleggen van de eigendomssituatie. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen aan de Oude Hoevenweg, een weg met één rijstrook waar een maximale snelheid van 60 km/u geldt. De afstand tussen de woning aan de Oude Hoevenweg 142 en de Oude Hoevenweg bedraagt circa 66 meter.

Als gevolg van onderhavig plan wordt geen nieuw geluidsgevoelig object mogelijk gemaakt. De huidige woonfuctie is op basis van het vigerende bestemmingsplan al mogelijk. Het aspect 'geluid' levert dan ook geen problemen op voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Als gevolg van het plan zal de verkeersintensiteit niet toenemen. Het plan heeft enkel betrekking op de legalisatie van de aanwezige bijgebouwen en het juridisch-planologisch vastleggen van eigendomssituatie. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Uit de inventarisatie blijkt dat er zich in de directe omgeving van het plangebied geen externe risico's bevinden. De dichtstbijzijnde risicobron betreft een benzineservicestation, welke gelegen is op een afstand van circa 3,2 kilometer. Daarnaast worden er als gevolg van het plan geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Het aspect 'externe veiligheid' levert dan ook geen belemmeringen op voor dit plan.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 14 augustus 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. Op basis van de watertoets dient de normale procedure te worden gevolgd. Echter worden er als gevolg van het plan geen nieuwe gebouwen of verhardeningen opgericht. Onderhavig plan heeft enkel betrekking op het juridisch-planologisch vastleggen van de bestaande situatie.

Op 20 augustus is door Waterschap Vechtstromen per mail kenbaar gemaakt (Watertoets, 20190814-63-21186) dat onderhavig plan 'geen waterschapsbelang' heeft. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'Water' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Dit plan heeft enkel betrekking op het juridisch-planologisch vastleggen van de bestaande situatie. Er worden geen bouwwerken gesloopt of opgericht. Aangezien de huidige situatie ter plaatse niet zal veranderen, heeft het plan geen invloed op eventueel aanwezige flora en/of fauna. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Archeologie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Aangezien onderhavig plan niet voorziet in de oprichting van nieuwe bouwwerken of extra verhardingen en uitsluitend is bedoeld om de huidige illlegale situatie juridisch-planologisch vast te leggen, zullen er geen bodemingrepen worden verricht en zullen de huidige cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen niet worden aangetast. Nader onderzoek naar archeologie en/of cultuurhistorie wordt niet noodzakelijk geacht.

4.11 Verkeer / parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via de Oude Hoevenweg. De Oude Hoevenweg betreft een ontsluitingsweg in het buitengebied van de gemeente Tubbergen en heeft een maximumsnelheid van 60 km/u. Geconcludeerd kan worden dat een (geringe) toename van het aantal verkeersbewegingen - afkomstig van de bed & breakfast - eenvoudig via de Oude Hoevenweg afgewikkeld kan worden. Tevens kan geconcludeerd worden dat het erf aan de Oude Hoevenweg 142 in Geesteren voldoende ingericht is om te voorzien in het parkeren op eigen terrein. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de aspecten verkeer en parkeren geen belemmeringen opleveren voor dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels omvat de inleidende regels. Deze regels omvatten:

In dit artikel zijn enkele in het kader van de SVBP2012 verplichte begrippen en enkele aanvullende begrippen opgenomen die dienen ter verduidelijking van de in dit wijzigingsplan gehanteerde definities. Voor het overige worden de begrippen zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" onverkort van toepassing verklaard.

de wijze van meten zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" wordt onverkort van toepassing verklaard.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De bestemmingsregels van de (dubbel)bestemmingen 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie 4', zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" worden onverkort van toepassing verklaard.

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Omdat het in dit geval een wijzigingsplan betreft zijn de algemene regels zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" onverkort van toepassing verklaard, met dien verstande dat in dit hoofdstuk, in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening', regels ten aanzien van parkeren zijn opgenomen

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Bestemmingen

In voorliggend wijzigingsplan is het bestemmingsvlak 'Wonen' vergroot. De (digitale) verbeelding geeft het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' ter plaatse van de Oude Hoevenweg 142 te Geesteren weer. De bestemmingsregels zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" voor wat betreft de bestemming 'Wonen' zijn onverkort van toepassing verklaard op het plangebied.

De regels behorende bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" zijn onverkort van toepassing verklaard.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Onderhavig plan betreft de wijziging van de bestemming 'Agrarisch - 1' naar 'Wonen'. De voorgenomen ontwikkeling wordt gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheden uit het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" waaraan de provincie Overijssel goedkeuring heeft verleend. Gelet op de aard en omvang van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling wordt vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.

Waterschap Vechtstromen
Op 14 augustus 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Op 20 augustus 2019 heeft het waterschap aangegeven dat er geen waterschapsbelang is. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 25 september 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit wijzigingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.