Plan: | Buitengebied, Ootmarsumseweg 332 en 332a in Reutum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIWPOOTM332EN332A-VG01 |
Door verscheidene omstandigheden en processen is op de Nederlandse woningmarkt krapte ontstaan. Naast het bouwen van nieuwe woningen helpt ook het op een andere wijze gebruiken van bestaande woningen tegen deze krapte. Middels functieverandering kan bestaande bouw bruikbaar worden gemaakt voor regulier wonen, zo ook door het herbestemmen van bestaande bedrijfswoningen.
Voorliggend plan betreft een dergelijk initiatief om een bestaande aaneengebouwde bedrijfswoning met twee wooneenheden met een bedrijfsbestemming te herbestemmen tot reguliere woning met een woonbestemming. Het plan heeft betrekking op de bedrijfswoning aan de Ootmarsumseweg 332/332a te Reutum. De percelen kennen de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'opslag'. Op het perceel staat een loods met een oppervlakte van circa 515 m2. De bedrijfsmatige activiteiten welke voorheen op het perceel werden ontplooid zijn al enkele jaren beëindigd. De bestaande bedrijfswoning mag enkel worden bewoond door personen die met het aldaar gevestigde bedrijf zijn verbonden. Om de overdracht van de wooneenheden op derden mogelijk te maken dient de bedrijfswoning te worden bestemd als reguliere woning. Met het toevoegen van een reguliere woning aan de woningvoorraad wordt een kleine bijdrage geleverd aan het tegengaan van de woningmarktkrapte.
Deze herbestemming kan worden gerealiseerd middels een in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan' opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Met deze wijzigingsbevoegdheid zijn Burgermeester en Wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de bestemming 'Bedrijf', ten behoeve van functieverandering wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Daarbij gelden enkele voorwaarden waaraan moet worden getoetst, onderhavig plan voldoet aan deze voorwaarden (paragraaf 3.3.3) en middels de wijzigingsbevoegdheid kan daarom worden overgegaan tot het wijzigen van de bestemming.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologische kader en toont aan dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening' en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied is gesitueerd in het buitengebied van de gemeente Tubbergen aan de Ootmarsumseweg 332/332a te Reutum. Dit betreft de N349 welke Albergen verbindt met Ootmarsum. Ter hoogte van het plangebied is de maximumsnelheid 50 km per uur. Ten oosten en noorden van het plangebied bevinden zich enkele woonpercelen. Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich enige bedrijvigheid in de vorm van een schilderbedrijf, autobedrijf/garage en een onbemand tankstation. Ten zuiden van het plangebied is sprake van agrarische gronden. Figuur 1.1 toont de geografische ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving. Figuur 1.2 toont de bestaande situatie en begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.1 Geografische ligging plangebied
Figuur 1.2 Bestaande situatie en planbegrenzing
Bestemmingsplan(nen)
Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen "Tubbergen Buitengebied 2016" en "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan". Deze bestemmingsplannen zijn respectievelijk op 23 mei 2016 en 15 december 2020 door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen vastgesteld. Figuur 1.3 toont de ter plaatse vigerende planologische situatie. Deze situatie wordt navolgend nader toegelicht.
Figuur 1.3 Vigerende planologische situatie
Bedrijf
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor alle vormen van niet-agrarische bedrijvigheid. Hierbij zijn onder andere toegestaan bedrijfsgebouwen en overkappingen met daarbijbehorende bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, een vrij beroep, mantelzorg en/of bed and breakfast. Ter plaatse van de functieaanduiding 'opslag' zijn bedrijfsgebouwen en overkappingen bestemd voor opslag, niet zijnde opslag van explosiegevaarlijke stoffen. Tevens toegestaan zijn daarbijbehorende tuinen, erven en terreinen, paardrijbakken, parkeervoorzieningen en andere bouwwerken.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen en bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden bouwregels. Per bestemmingsvlak zijn uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één bedrijf toegestaan. De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (m2)" aangegeven oppervlakte bedragen. Voor de bestemming geldt een maximum oppervlakte van 655 m2.
In artikel 6.6.2 'Functieverandering naar wonen' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee Burgermeester en Wethouders de bestemming kunnen wijzigen naar 'Wonen'.
Waarde - Archeologie 3
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat geen archeologische waarden worden geschaad.
Overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan
De voor 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen en met uitzondering van bestaande locaties waar sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen aanwezig zijn, zoals die zijn opgenomen in de bijlage bij de toelichting.
Vrijwaringszone - radarverstoringsgebied
De voor 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim. Op de met 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zal de bouw- of tiphoogte van bouwwerken binnen de ter plaatse voorkomende bestemmingen ten hoogste 115 m ten opzichte van NAP bedragen.
Strijdigheid
De bedrijfsmatige activiteiten welke ter plaatse van het plangebied werden ontplooid zijn beëindigd. Het bewonen van de wooneenheden Ootmarsumseweg 332 en 332a door een huishouden dat geen verbinding heeft met het aldaar gevestigde bedrijf is in strijd het bestemmingsplan. Om de overdracht van de wooneenheden op derden en reguliere bewoning van het woonhuis mogelijk te maken dient de bedrijfswoning te worden herbestemd. Dit is mogelijk door de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen naar 'Wonen' middels de in artikel 6.6.2 opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Hierbij moet worden voldaan aan de opgenomen voorwaarden:
Toets
Het plan is in overeenstemming met de voorwaarden, derhalve kan van de wijzigingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt. Voorliggend wijzigingsplan voorziet daarmee in het gewijzigde planologische regime waarmee het plan wordt gerealiseerd.
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Ootmarsumseweg 332 en 332a in Reutum" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
De toelichting van het bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water die bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn betrokken en beoordeeld. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt de juridische procedure tot vaststelling beschreven en verantwoord. In Hoofdstuk 6 wordt de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Tot slot wordt in Hoofdstuk 7 ingegaan op de planologische procedure aan de hand van de onderwerpen vooroverleg en zienswijzen.
Het plangebied is gesitueerd aan de Ootmarsumseweg 332/332a te Reutum en ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Het perceel is ingericht met een aaneengebouwde bedrijfswoning met twee wooneenheden met bijbehorende bijgebouwen, tuininrichting, parkeergelegenheid en het bedrijfsgedeelte. Dit bedrijfsgedeelte betreft een loods van circa 515 m2 met daaromheen verharding. De bedrijfsactiviteiten zijn al 20 jaar geleden beëindigd en het perceel wordt daarmee feitelijk al gebruikt voor regulier wonen.
Figuur 2.1 Straatbeeld van de bestaande situatie
Het initiatief voorziet niet in fysieke wijzigingen in de inrichting van de woning of het perceel. Er vindt enkel een juridisch-planologische wijziging plaats in de zin dat de bestaande bestemming 'Bedrijf' met bijkomende aanduiding 'opslag' wordt gewijzigd naar 'Wonen'. Tevens wordt de aanduiding 'aaneengebouwd' opgenomen ter plaatse van het woonhuis. De overige ter plaatse geldende dubbelbestemming 'Archeologie – 3' en gebiedsaanduidingen worden overgenomen en blijven van toepassing. De regels voor 'Wonen' worden conform artikel 37 van het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" overgenomen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In voorliggende situatie is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Onderhavig wijzigingsplan maakt uitsluitend de herbestemming van een bedrijfswoning mogelijk.
Er is geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
Er is geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in het Barro.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid is beschreven dat wanneer een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dit plan een beschrijving omvat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Bij het invullen van de vraag naar de behoefte en locatie zijn de volgende begrippen uit artikel 1.1.1. Bro van toepassing:
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Er moet daarom beoordeeld worden of er sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de herbestemming van een bedrijfswoning tot reguliere burgerwoning. Per saldo is daarmee geen sprake van het toevoegen van een woning. Er is geen sprake van een nieuw beslag op de ruimte of een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Er is geen sprake van strijd met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.
Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.
Om de omgevingsvisie tot uitvoering te brengen bevat deze een uitvoeringsmodel. In dat model staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die ruimtelijke onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Voorliggend plan is getoetst aan de relevante beleidsregels uit de provinciale verordening en worden in de navolgende hoofdstukken beschreven.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling passend is binnen het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. In navolgende afbeelding wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De betreffende niveaus worden hierna toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5 en 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Navolgend wordt aan de artikelen getoetst.
2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)
Lid
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "bestaand bebouwd gebied" nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Gelet op voorgaande begrip definiëring van "bestaand bebouwd gebied" voorziet dit wijzigingsplan enkel in een gewijzigd planologisch regime voor een bestaand bebouwd gebied. Het betreffen gronden met een stedelijke bestemming en bouwmogelijkheden die gebruikt kunnen worden voor stedelijke functies op basis van het geldende bestemmingsplan. Geconstateerd wordt dat dit wijzigingsplan geen stedelijke ontwikkeling met een extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving mogelijk maakt. Er is geen sprake van strijd met de Omgevingsverordening.
Artikel 2.1.4 (Toekomstbestendigheid)
In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel
Bij het initiatief zijn geen provinciale belangen in het geding. Het herbestemmen van een bestaande aaneengebouwde bedrijfswoning naar regulier woonhuis betreft een toekomstbestendige ontwikkeling omdat twee reguliere wooneenheden worden toegevoegd aan de woningvoorraad zonder nieuwbouw. Daarbij wordt een bestaande bedrijfslocatie die niet meer als zodanig in gebruik is gesaneerd. Hiermee draagt het plan bij aan bovengenoemde punten. Er is geen sprake van strijd met de Omgevingsverordening.
Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)
Lid
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel
Voorliggend initiatief voorziet niet in fysieke ingrepen in de inrichting van het perceel, de bestaande situatie wordt als zodanig behouden. Er is geen sprake van verrommeling of afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit (figuur 2.1). De gewenste ontwikkeling is zodoende in overeenstemming met de ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectieven en de vier lagen benadering, zoals wordt aangetoond in de hierop volgende paragrafen. Er is geen sprake van strijd met de Omgevingsverordening.
Artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen)
1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
2. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de herbestemming van een bedrijfswoning tot reguliere burgerwoning. Per saldo is daarmee geen sprake van het toevoegen van een woning. Er is geen sprake van een nieuw beslag op de ruimte of een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het plan voldoet aan artikel 2.2.2.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Voor het voorliggende plan is het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' van toepassing.
Figuur 3.2 Ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'
Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:
Het beoogde reguliere wonen ter plaatse van het plangebied en de sanering van de bestaande bedrijfslocatie is passend voor het Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en –voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.
De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:
Natuurlijke laag
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'.
Figuur 3.3 'Natuurlijke laag'
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
In de voorgenomen ontwikkeling worden geen wijzigingen mogelijk gemaakt aan de fysieke ruimte die afbreuk doen aan dekzandvlakte en ruggen. De invloed van het plangebied op de waterhuishouding is minimaal en wijzigt niet. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de "Natuurlijke laag".
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarische cultuurlandschap' aangeduid met de gebiedstype 'Essenlandschap'.
Figuur 3.4 'Laag van agrarisch cultuurlandschap'
Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Ontwikkelingen in het essenlandschap moeten bijdragen aan het beter zichtbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem met een afwisseling van beekdalen en ruggen. De essen hebben een beschermde bestemmingsregeling gericht op het behoud van de karakteristieke openheid, bodemkwaliteit en het reliëf. Nieuw ontwikkelingen in het landschap dragen bij aan het behoud en accentueren van de groenstructuur, routes en samenhang tussen de verschillende landschapselementen.
De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hiertussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschil lende onderdelen en over gangen. De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van agrarisch cultuurlandschap'
In de voorgenomen ontwikkeling worden geen wijzigingen mogelijk gemaakt aan de fysieke ruimte die afbreuk doen aan het essenlandschap en de herkenbaarheid daarvan. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de "Laag van agrarisch cultuurlandschap".
Stedelijke laag
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'Verspreide bebouwing' en 'Informele trage netwerk'.
Figuur 3.5 'Stedelijke laag'
De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze ‘eenheid in handelen’ ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn.
Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien. Van oudsher verbonden deze routes vaak de kernen met het ommeland en met elkaar.
De ambitie is Levende erven! Opnieuw verbonden met het landschap, gaan de erven een serieus te verkennen alternatief woon/werkmilieu vormen. De erven die vrijkomen worden steeds groter, met zoveel bebouwing en opstallen dat ze voor individuele burgers vaak te groot zullen zijn. Sloop van de stallen is in bepaalde situaties een optie, maar soms worden de erven hierdoor zo klein dat ze als het ware verdampen. Deze robuuste erfensembles kunnen door het bieden van ruimte voor extra (vervangende) bebouwing een alternatief bieden voor - een deel van - de woningbouw en bedrijvenopgave elders, mits dit bijdraagt aan de lokale / regionale sociaal-economische ontwikkeling.
Met betrekking tot het informele trage netwerk is de ambitie een verschuiving in het verplaatsingsgedrag van auto naar fiets.
Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag'
In de voorgenomen ontwikkeling worden geen wijzigingen mogelijk gemaakt aan de fysieke ruimte die afbreuk doen aan de kwaliteit van de stedelijke inrichting van het plangebied. De bestemmingswijziging is passend in het informele trage netwerk. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de "Stedelijke laag".
Lust en leisurelaag
Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'Lust en leisurelaag' de aanduiding 'Donkerte'.
Figuur 3.6 'Laag van de beleving'
Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'
In geval van voorgenomen ontwikkeling is van een onevenredige toename van kunstlicht geen sprake. Onnodig gebruik van kunstlicht wordt zoveel mogelijk vermeden en/of gericht toegepast. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de "Laag van de beleving".
Geconcludeerd wordt dat de in het voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft op 16 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
De gemeente Tubbergen wil een economisch sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Tubbergen komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Tubbergen streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn;
Daarnaast is wat betreft wonen het volgende van belang;
De gemeente werkt aan de juiste woning op de juiste plek. Dat gebeurt door;
Waardenkaart
Het plangebied is op de Waardenkaart aangeduid met het kernmerk 'landelijke kernen'. De omgevingsvisiekaart geeft het volgende weer:
Waarden
Speel in op:
Binnen de waarde 'Landelijke kernen' wordt onder andere ingespeeld op het kleinschalig bebouwingsbeeld en de beleefbaarheid van haar karakteristieke bebouwing. De ontwikkeling betreft enkel het wijzigen van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming conform de feitelijke huidige situatie. Er vindt geen sloop of toevoeging van bebouwing plaats. Het wijzigen van de bestemming past hiermee binnen de waarden van 'Landelijke kernen'.
Speerpunten
Voor het wijzigen van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming kent MijnOmgevingsvisie het speerpunt 'aantrekkelijk wonen'. Vanuit de gemeente wordt graag binnen de grenzen van een kern gebouwd. Hierbij geldt het uitgangspunt inbreiden voor uitbreiden. In de meeste gevallen gaat het om plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt, zoals bij het verdwijnen van een bedrijf. In onderhavig initiatief betreft het een locatie waar al voor langere tijd geen sprake meer is van de uitvoering van de bedrijfsmatige activiteiten. Het wijzigen van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming is een passende vervolgfunctie en past hiermee binnen het speerpunt 'aantrekkelijk wonen'.
Er is geen sprake van strijd met de Omgevingsvisie Tubbergen, het beleid vormt geen beletsel voor dit plan.
Het buitengebied van Tubbergen kenmerkt zich door een mix van functies als landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en wonen. Al deze functies vragen om ruimte. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom wordt ook voor de toepassing van de beleidsregel het uitgangspunt gehanteerd; de goede functies op de goede pek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Tubbergen streeft naar een aantrekkelijk en vitaal buitengebied waar een goede balans is tussen landgebruik, ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en economische activiteiten.
Om dit te kunnen bereiken beschikt de gemeente over diverse beleidsregelingen zoals bijvoorbeeld Rood voor Rood, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, Schuur voor Schuur en het VAB+ beleid. Alle beleidsregelingen hebben de afgelopen jaren op hun eigen wijze een bijdrage geleverd aan een aantrekkelijk en vitaal buitengebied en de doelstellingen van deze regelingen sluiten nog prima aan bij de speerpunten voor het buitengebied zoals geformuleerd in MijnOmgevingsvisie Tubbergen.
Het doel van deze beleidsregel is meervoudig. Enerzijds is deze beleidsregeling bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel van deze beleidsregeling om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied.
In hoofdstuk 2 van de betreffende beleidsregeling staan algemene randvoorwaarden waar voor elke ontwikkeling in het buitengebied aan moet worden voldaan. Onderstaand worden deze randvoorwaarden benoemd, en hier wordt tegelijkertijd aan getoetst:
Voor onderhavig initiatief wordt gebruikgemaakt van regel 5.6.1 van het beleid, hierin wordt geen kwaliteitsinvestering vereist. De bestaande ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het plangebied is goed, de woning is passend voor het dorpse karakter van Reutum en de Ootmarsumseweg. Het plan voldoet aan randvoorwaarde 1.
Voor onderhavig initiatief wordt gebruikgemaakt van regel 5.6.1 van het beleid, hierin wordt geen kwaliteitsinvestering vereist. De bestaande ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het plangebied is goed, de woning is passend voor het dorpse karakter van Reutum en de Ootmarsumseweg. Het plan voldoet aan randvoorwaarde 2.
Voor onderhavig initiatief wordt gebruikgemaakt van regel 5.6.1 van het beleid, hierin wordt geen kwaliteitsinvestering vereist. De bestaande ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het plangebied is goed, de woning is passend voor het dorpse karakter van Reutum en de Ootmarsumseweg. Het plan voldoet aan randvoorwaarde 3.
In 3.2.2.4 Gebiedskenmerken (hoe) is reeds toegelicht dat onderhavig iniatief naar aard en omvang passend is op de locatie en de gebiedskenmerken van het type landschap. Derhalve wordt voldaan aan randvoorwaarde 4.
Doormiddel van het planvoornemen neemt de (theoretische) verkeersgeneratie af, hetgeen wordt aangetoond in 4.12.1 Verkeer. Er vindt dus geen onevenredige toename van verkeer plaats, er wordt voldaan aan randvoorwaarde 5.
Het aspect parkeren is toegelicht in 4.12.2 Parkeren. Hieruit volgt dat in de toekomstige situatie sprake is van een parkeerbehoefte van 4,4 parkeerplaatsen. Er is in het plangebied ruimvoldoende gelegenheid om te voorzien in deze parkeerbehoefte. Onderhavig iniatief voldoet daarmee aan randvoorwaarde 6.
Voorliggend wijzigingsplan wijzigt de bestemming "Bedrijf" naar "Wonen'. Deze bestemming maakt geen milieuhinderlijke activiteiten en/of functies mogelijk. Ook zal ter plaatse van de woning sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat, hetgeen nader wordt toegelicht in paragraaf 4.9 Bedrijven en milieuzonering. Er wordt voldaan aan randvoorwaarde 7.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet uitsluitend in de wijziging van de bestemming "Bedrijf" om reguliere bewoning mogelijk te maken. Op basis van hetgeen behandeld in Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten is geen sprake van onevenredige afbreuk aan in de omgeving aanwezige functies en waarden. Het plan voldoet aan randvoorwaarde 8.
Voorliggend wijzigingsplan wijzigt de bestemming "Bedrijf" naar "Wonen". De bouwmogelijkheden van het perceel worden niet uitgebreid. Op basis van paragraaf 4.9 Bedrijven en milieuzonering is geen sprake van onevenredige afbreuk aan belangen van derden. Er wordt voldaan aan randvoorwaarde 9.
Onderhavig initiatief bestaat uitsluitend uit de wijziging van de bestemming bedrijf naar wonen om de reguliere bewoning van een bestaande bedrijfswoning mogelijk te maken. Er worden derhalve geen (nieuwe) ruimtelijke ingrepen mogelijk gemaakt, randvoorwaarde 10 is niet relevant voor het plan.
Onder subparagraaf 5.6.1 van het beleid wordt de mogelijkheid geboden tot functiewijziging van 'Bedrijf (niet-agrarisch)' naar 'Wonen'. Voor de functiewijziging van de functie 'Bedrijf (niet-agrarisch)' naar 'Wonen' is, voor zover geen sprake is van de bouw van een extra woning, geen aanvullende kwaliteitsinvestering vereist. In voorliggend initiatief is geen sprake van het mogelijk maken van een extra woning, er is enkel sprake van een bestemmingswijziging. Dit plan is daarmee in overeenstemming met artikel 5.6.1 en er is derhalve geen sprake van strijd met het beleid Buitengebied met Kwaliteit. Er is geen sprake van een gecombineerde toepassing van de beleidsregels.
Er is geen sprake van strijd met het beleid Buitengebied met Kwaliteit, het beleid vormt geen beletsel voor dit plan.
In het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" is voor de enkelbestemming 'Bedrijf' in artikel 6.6.2 'Functieverandering naar wonen' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Burgermeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Bedrijf, ten behoeve van een functieverandering wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen', al dan niet in combinatie met een aanduiding ten behoeve van een bedrijfs- en recreatieve functie in de vorm van de in Bijlage 1 opgenomen bedrijvigheid of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, mits:
Onderstaand wordt aan het plan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid getoetst:
Het plan voldoet aan de voorwaarden.
Geconcludeerd wordt dat Burgermeester en Wethouders gebruik kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid om de bestemmingswijziging te realiseren.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
In het kader van de bestemmingswijziging is een verkennend bodemonderzoek NEN 5740 uitgevoerd door Lycens B.V. De rapportage behorende bij het onderzoek is bijgevoegd bij voorliggende toelichting als Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek. Navolgend worden de bevindingen van het onderzoek toegelicht.
De baksteenhoudende bovengrond bevat een licht verhoogd gehalte aan PAK en de visueel schone bovengrond bevat een licht verhoogd gehalte aan lood. De achtergrondwaarden worden in geringe mate overschreden. De ondergrond blijkt niet verontreinigd te zijn met de onderzochte parameters.
In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond.
De gestelde "hypothese onverdachte locatie" dient te worden verworpen doordat in de bovengrond licht verhoogde gehalten zijn gemeten. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.
De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater geen belemmering vormt voor de geplande planologische procedure.
Het (milieu)aspect bodem(kwaliteit) vormt geen belemmering voor dit plan.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Waterschap Vechtstromen
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het Waterschap heeft de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staan de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. Volledigheidshalve is de watertoets uitgevoerd gezien deze verplicht is voor ruimtelijke plannen. Het toetsingsdocument is opgenomen bij de toelichting als Bijlage 2 Digitale watertoets. Uit de watertoets is gebleken dat sprake is van een 'geen belang procedure'. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan daarmee geen waterschapsbelangen schaadt.
Het (milieu)aspect water vormt geen belemmering voor dit plan.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten of bijzondere cultuurhistorische waarden. In de omgeving van het plangebied is eveneens geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle elementen. Gezien dit plan uitsluitend voorziet in een bestemmingswijziging zal geen sprake zijn van de negatieve beïnvloeding van bestaande cultuurhistorie.
Het (milieu)aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Ter plaatse van het plangebied geldt in de bestaande situatie de dubbelbestemming 'Archeologie - 3'. Hiermee zijn eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem beschermd tegen ingrepen die kunnen leiden tot afbreuk van die waarden. Voorliggend plan voorziet uitsluitend in een bestemmingswijziging, er worden geen fysieke (bodem)ingrepen voorzien die kunnen leiden tot afbreuk van archeologische waarden. Daarbij blijft de archeologische dubbelbestemming met het hierin vervatte beschermingsregime behouden middels voorliggend plan. Er kan derhalve worden uitgesloten dat eventuele archeologische waarden worden geschaad als gevolg van onderhavig plan.
Het (milieu)aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit plan.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in het gebied en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Voorliggend plan voorziet uitsluitend in een bestemmingswijziging. De bestaande inrichting en het feitelijke huidige gebruik wijzigen niet. Er worden geen fysieke ingrepen zoals sloop of bomenkap voorzien die kunnen leiden tot afbreuk van ecologische waarden. Er kan derhalve worden uitgesloten dat eventuele ecologische waarden worden geschaad als gevolg van onderhavig plan.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor dit plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Voorliggend plan voorziet uitsluitend in een bestemmingswijziging. Er worden geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd of wijzigingen aan bestaande gevoelige objecten mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Het (milieu)aspect akoestiek vormt geen belemmering voor dit plan.
De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Voorliggend plan voorziet uitsluitend in een bestemmingswijziging. Er worden geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd of wijzigingen aan bestaande gevoelige objecten mogelijk gemaakt. Geconstateerd wordt dat het plan NIBM is.
Het (milieu)aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering'
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Een gebied kan aangemerkt worden als een gemengd gebied als "direct naast woningen andere functies voorkomen zoals kleine bedrijven en sportvelden" (ABRvS 1 december 2010, 201008212/1/R1 en 201008213/2/R1, LJN BO6591), als de woning(en) gelegen zijn aan de rand van een woonwijk, omgeven door (spoor)wegen en nabij een instelling voor voortgezet onderwijs (ABRvS 4 augustus 2010, 200908729/1/R2, LJN BN3151), of als ter plaatse naast woningen ook kleine bedrijven voorkomen (ABRvS 21 juni 2010, 201003018/1/R1 en 201003018/2/R1, LJN BM9627). Ook de menging van woningen, een bedrijfsverzamelgebouw, een belastingkantoor, een vestiging van het CWI en een bedrijf leidt tot een gemengd gebied (ABRvS 24 november 2004, 200404442/1, LJN AR6301).
Door de verscheidenheid aan functies (wonen, agrarisch, detailhandel en bedrijf) rondom het plangebied en de ligging aan een drukke ontsluitingsweg (provinciale weg) is in onderhavig initiatief sprake van een 'gemengd gebied'. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich twee bedrijven. Op het naastgelegen perceel aan de Ootmarsumseweg 328, 330 en 330a bevindt zich Schildersbedrijf Deterink en op het adres Ootmarsumseweg 326 bevindt zich Flinkers Auto's & EGR Reiniging en een onbemand tankstation van Argos.
Schildersbedrijf Deterink betreft een kleinschalig schildersbedrijf, het bedrijf kent in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Detailhandel'. Een kleinschalig schildersbedrijf sluit in de VNG-brochure het meest aan bij de categorie 'Detailhandel voor zover n.e.g.', waarbij een milieucategorie 1 geldt. Hiervoor geldt binnen gemengd gebied een richtafstand van 0 meter, hier wordt aan voldaan.
Flinkers Auto's en EGR Reiniging kent binnen het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf'. In de VNG-brochure sluit het bedrijf het meest aan bij 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven', waar een milieucategorie van 2 geldt. Hiervoor geldt binnen een 'gemengd gebied' een grootste richtafstand van 10 meter. Met een afstand van circa 27,5 meter, gemeten tussen de dichtstbijzijnde punten van beide percelen wordt aan de richtafstand voldaan. De bedrijfsgebouwen van Flinkers bevinden zich op een ruimere afstand. Er wordt derhalve voldaan aan de richtafstanden.
Op het perceel van Flinkers is tevens een onbemand tankstation van Argos gesitueerd. Hier wordt geen LPG verkocht. Dit sluit aan bij de VNG-categorie 'Benzineservicestation - zonder LPG', waarvoor milieucategorie 2 geldt. Hiervoor geldt binnen 'gemengd gebied' een grootste richtafstand van 10 meter. Met een afstand van circa 53 meter, gemeten vanaf het tankstation (bouwwerk) tot aan de dichtstbijzijnde perceelsgrens van het plangebied, wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand.
Er wordt voldaan aan de richtafstanden, derhalve wordt geconstateerd dat ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast worden bestaande bedrijven niet (verder) in hun gebruiksmogelijkheden beperkt.
Het (milieu)aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Als gevolg van de bestemmingswijziging betreft de woning in het plangebied een (beperkt) kwetsbaar object. Beoordeeld moet worden of het object binnen het invloedsgebied van risicobronnen is gesitueerd.
In de omgeving van het plangebied is een enkele risicovolle inrichting gesitueerd, dit betreft het onbemande tankstation (zonder LPG) van Argos aan de Ootmarsumseweg 326. Voor tankstations zonder LPG geldt geen minimale afstandseis tot externe (beperkt) kwetsbare objecten.
Figuur 4.1 Risicobronnen omgeving plangebied
Het (milieu)aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet uitsluitend in een bestemmingswijziging. Er worden geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk gemaakt. In de omgeving van het plangebied bevinden zich bovendien geen relevante kabels of leidingen.
Het (milieu)aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit plan.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Tubbergen hanteert voor het bepalen van de parkeerbehoefte de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018', echter wordt hierin voor het buitengebied verwezen naar de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)’ van het CROW. Op basis van deze publicatie kan eveneens de verkeersgeneratie worden bepaald.
In voorliggend geval is sprake van de volgende uitgangspunten:
De gemeentelijke parkeernota noemt geen cijfers ten aanzien van de verkeersgeneratie. Voor deze berekening is daarom aansluiting gezocht bij de CROW publicatie 'toekomstbestendig parkeren'. In deze nota wordt uitgegaan van een minimum en maximum norm. Dat is de bandbreedte. In dit geval wordt van een gemiddelde uitgegaan.
Bestaande situatie
In het plangebied is een aaneengebouwde bedrijfswoning met opslagloods gesitueerd. Voor de wooneenheden geldt een (theoretische) verkeersgeneratie van 7,8 per eenheid. Voor de loods wordt aangesloten bij de categorie 'Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf'. Hiervoor geldt een (theoretische) verkeersgeneratie van 4,8 per 100 m2 bvo. De bestaande loods heeft een oppervlakte van 515 m2, de (theoretische) verkeersgeneratie bedraagt derhalve 24,72 voertuigbewegingen per etmaal. De totale theoretische verkeergeneratie is daarmee 40,3 voertuigbewegingen per etmaal.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie is in het plangebied nog steeds sprake van een aaneengebouwd woonhuis met twee wooneenheden, hiervoor geldt een (theoretische) verkeersgeneratie van 7,8 per eenheid. De bedrijfsmatige activiteiten worden gesaneerd. Er is derhalve sprake van een afname in de theoretische verkeergeneratie van 24,72 voertuigbewegingen per etmaal. Dit komt de plaatselijke verkeersafwikkeling ten goede. De totale theoretische verkeergeneratie is daarmee 15,6 voertuigbewegingen per etmaal.
Geconstateerd wordt dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor het plan.
Bestaande situatie
In het plangebied is een aaneengebouwde bedrijfswoning met opslagloods gesitueerd. Voor de wooneenheden geldt een (theoretische) parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per eenheid. Voor de loods wordt aangesloten bij de categorie 'Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf'. Hiervoor geldt een (theoretische) parkeerbehoefte van 1,05 per 100 m2 bvo. De bestaande loods heeft een oppervlakte van 515 m2, de (theoretische) parkeerbehoefte bedraagt derhalve 5,25 parkeerplaatsen. De totale theoretische parkeerbehoefte is daarmee 9,65 parkeerplaatsen. Op het perceel is voldoende ruimte om te parkeren.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie is in het plangebied nog steeds sprake van een aaneengebouwd woonhuis met twee wooneenheden, hiervoor geldt een (theoretische) parkeerbehoefte van 2,2 per eenheid. De bedrijfsmatige activiteiten worden gesaneerd. Er is derhalve sprake van een afname in de theoretische parkeerbehoefte van 5,25 parkeerplaatsen. In toekomstige situatie is sprake van een parkeerbehoefte van 4,4 parkeerplaatsen. Er is in het plangebied ruimvoldoende gelegenheid om te voorzien in deze parkeerbehoefte.
Geconstateerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor het plan.
Het (milieu)aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor dit plan.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Voor onderhavig initiatief is activiteit D11.2 uit onderdeel D van de Bijlage van het Besluit m.e.r. van toepassing: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Het planvoornemen betreft de herbestemming van een bestaande bedrijfsbestemming, inclusief bedrijfswoning, naar de bestemming "Wonen". Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. Hieronder wordt beschreven of de onder 1 tot en met 3 genoemde drempelwaarden al dan niet worden overschreden.
Ad 1: De oppervlakte van het initiatief bedraagt aanzienlijk minder dan 100 hectare. Aldus geldt dat de drempelwaarde niet wordt overschreven.
Ad 2: Het initiatief heeft geen betrekking op het bouwen van 2.000 of meer woningen. Deze drempelwaarde wordt niet overschreden en is dus niet relevant.
Ad 3: Het initiatief voorziet niet in de realisatie van 200.000 m2 of meer aan bedrijfsvloeroppervlakte.
Op basis van het bovenstaande volgt dat onderhavig initiatief in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in het kader van het Besluit m.e.r. Daarbij dient in acht te worden genomen dat de locatie in de bestaande situatie reeds een stedelijke bestemming heeft, namelijk "Bedrijf", waarbinnen een stedelijk gebruik is toegestaan. In de toekomstige situatie geldt de bestemming "Wonen", dit is eveneens een stedelijk gebruik hoewel de gebruiksmogelijkheden minder intensief zijn. Geconstateerd wordt dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in het kader van het Besluit m.e.r. Het doorlopen van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.
Aangezien onderhavig iniatief geen stedelijke ontwikkeling betreft is er geen aanleiding om een m.e.r-procedure te doorlopen.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn de voor dit plan relevante begripsbepalingen opgenomen. Deze begrippen zijn ontleend aan het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan".
In dit artikel zijn de voor dit plan relevante meetvoorschriften opgenomen. Deze meetvoorschriften zijn ontleend aan het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan".
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De bestemmingsregels van de (dubbel)bestemmingen 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie 3' zijn overgenomen conform het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan".
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Omdat het in dit geval een wijzigingsplan betreft zijn de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" voor zover relevant overgenomen.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordening regelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Voorliggend wijzigingsplan is mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan". Voorwaarde voor de wijzigingsbevoegdheid om de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen naar 'Wonen' is dat de regels van de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" overeenkomstig van toepassing worden. In onderhavig wijzigingsplan zijn derhalve de betreffende regels van dit artikel opgenomen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
De regels behorende bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3, zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" en het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" zijn overeenkomstig in dit plan opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan/wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan/wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een planschade-overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee zijn de eventuele kosten voortkomend uit planschade voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke kosten, waaronder leges, komen eveneens voor rekening van de aanvrager.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie
Gelet op de aard en omvang van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling wordt het voeren van vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.
Waterschap
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'geen belang procedure'. Aanvullend vooroverleg met het waterschap is niet noodzakelijk.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is afgezien van een voorontwerp wijzigingsplan.
Het ontwerp van het wijzigingsplan 'Buitengebied, Ootmarsumseweg 332 en 332a in Reutum' heeft van 22 novemeber 2023 tot 3 januari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder een zienswijze in kunnen dienen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.