direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Looleeweg 15-15a Albergen en Zekteweg 12 Geesteren
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locaties Looleeweg 15-15a in Albergen en Zekteweg 12 in Geesteren zijn plannen ontwikkeld. De initiatiefnemers willen op beide locatie voormalige agrarische gebouwen slopen en deze zullen in de gemeente Hengelo (O) worden ingezet voor het realiseren van een compensatiewoning (rood-voor-rood). Aan de Looleeweg 15-15a is 675 m² aan gebouwen gesloopt en een mestsilo van 190 m² en daarnaast wordt er erfverharding verwijderd.

De beide locaties worden gebruikt als reguliere woningen en horen daarmee onder de woonbestemming. Het perceel aan de Zekteweg 12 in Geesteren heeft een woonbestemming. Op het te slopen gebouw ligt in het bestemmingsplan aanduiding dat er opslag is toegestaan. Deze dient te worden verwijderd vanwege de sloop van het gebouw.

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Looleeweg 15-15a Albergen

Het perceel aan Looleeweg 15/15a in Albergen bestaat uit het een voormalig agrarisch bedrijf waarop een (bedrijfs)woning (met inwoning) staat met drie agrarische gebouwen en een silo.

De planlocatie ligt tussen Almelo, Zenderen en Albergen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie H, perceelsnummers 8294, 8295 en 5204. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied Looleeweg 15/15a (bron: topotijdreis.nl)

Zekteweg 12 Geesteren
De planlocatie Zekteweg 12 in Geesteren ligt in het buitengebied, op circa 2,7 km ten westen van de kern Geesteren.

Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie A perceelnummer 8672. In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Ligging plangebied Zekteweg 12 Geesteren (bron: topotijdreis.nl)

Begrenzing

De begrenzing van de beide plangebieden is in figuur 1.3 en 1.4 weergegeven (rood omkaderd). In deze figuren zijn luchtfoto's weergegeven waarop de planlocaties te zien zijn. Voor de Zekteweg 12 is de huidige woonbestemming aangehouden. Voor de begrenzing van de Looleeweg 15-15a is de grens van het bouwvlak aangehouden.

Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0003.png"
Figuur 1.3: Begrenzing plangebied Looleeweg 15-15a (www.ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0004.png"

Figuur 1.4: begrenzing plangebied Zekteweg 12 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Looleeweg 15-15a Albergen
Voor Looleeweg 15-15a in Albergen geldt het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" (vastgesteld 23-5-2016) en tevens het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan"(vastgesteld 15-12-2020).

In figuur 1.5 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0005.png"
Figuur 1.5 Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming ''Agrarisch-1' toegekend met een bouwvlak en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3' en 'Waarde-Archeologie 4'. Tevens gelden voor de locaties de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone-landbouwontwikkelingsgebied' en 'vrijwaringszone-radarverstoringsgebied'.
De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor het agrarisch gebruik, waar tevens agrarische bedrijfsvoering in de vorm van intensieve veehouderij mag worden uitgeoefend (vanwege de aanduiding landbouwontwikkelingsgebied). Daaraan ondergeschikt ook voor onder andere behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke waarden, nutsvoorzieningen, extensief recreatief medegebruik, fiets-/wandelpaden.

Uitsluitend binnen het bouwvlak mogen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Voor het kunnen inzetten van de sloop van agrarische gebouwen om een compensatiewoning (rood voor rood) te realiseren, moet de agrarische bestemming inclusief bouwvlak worden wegbestemd. In deze situatie wordt het gewijzigd in een woonbestemming.

In artikel 4.7.10 van de regels van het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij de bestemming "Agrarisch-1" kan worden gewijzigd in de bestemming "Wonen" ten behoeve van een functieverandering. Daarvoor geldt dat:

a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 37 (Wonen) van overeenkomstige toepassing zijn;
b. de aanduiding "bouwvlak" en eventueel overige aanwezige aanduidingen worden verwijderd;
c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Aan deze voorwaarden kan worden voldaan, hierop wordt in de volgende hoofdstukken van de toelichting nader ingegaan.

Zekteweg 12 Geesteren
Voor deze locatie geldt het bestemmingsplan "Buitengebied, Vinckenweg 58 en Zekteweg 12" (vastgesteld 19-12-2019) en "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan".

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0006.png"
Figuur 1.6: Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied, Vinckenweg 58 en Zekteweg 12" (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Wonen" toegekend met daarbinnen een aanduiding 'opslag' met een maatvoering voor maximum oppervlakte 593 m². Het perceel heeft tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

Gronden met de bestemming "Wonen" zijn globaal bedoeld voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken en voor daarbij behorende erven, tuinen, paardrijbakken.
De sloop van deze schuur wordt ingezet voor een compensatiewoning in de gemeente Hengelo en daarmee is de functie van opslag met de bijbehorende maatvoering verdwenen en moet de bestemming daarop worden aangepast.

Artikel 3.6.3 van het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om het bestemmingsplan te wijzigen via een wijzigingsbevoegdheid, waarbij de aanduiding 'opslag' kan worden verwijderd indien de functie ter plaatse is beëindigd:

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduidingen zoals genoemd in 3.1 onder b en c worden verwijderd indien de functie ter plaatse is beëindigd.

In artikel 3.1 onder b is opgenomen dat er opslag mogelijk is, niet zijnde opslag van brand- en explosiegevaarlijke stoffen, goederen en/of materialen, ter plaatse van de aanduiding "opslag".

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Looleeweg 15-15a Albergen en Zekteweg 12 Geesteren' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Looleeweg 15/15a Albergen

Het plangebied ligt in het buitengebied en bevindt zich tussen de kernen van Almelo, Albergen en Zenderen. In de omgeving bevinden zich agrarische bedrijven en enkele woningen

 
In de huidige situatie is er aan de Looleeweg 15/15a in Albergen sprake van een agrarisch bedrijf dat haar bedrijfsvoering inmiddels heeft beëindigd. Op het perceel bevinden zich een woning (met inwoning), een vrijstaand bedrijfsgebouw en twee bedrijfsgebouwen die aan elkaar zijn gebouwd. Achter de bedrijfsgebouwen bevindt zich een silo.
De twee aan elkaar gebouwde bedrijfsgebouwen en de silo zijn inmiddels verwijderd.

Het perceel heeft 3 inritten op de Looleeweg. Dit is een (smalle) 60 km/uur weg, die wordt gebruikt door veelal bestemmingsverkeer.

Op de luchtfoto's (figuur 2.1) is het agrarische perceel te zien met de ontsluitingen op de Looleeweg. Op deze foto's is te zien wat er is gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0007.png" Figuur 2.1: huidige situatie Looleeweg 15-15a (bron: topotijdreis.nl)

In figuur 2.2 is een foto weergeven met het straatbeeld vanaf de Looleeweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0008.png" Figuur 2.2: straatbeeld vanaf Looleeweg (bron: GoogleStreetview)

Zekteweg 12 Geesteren

In de huidige situatie aan de Zekteweg bevinden zich een woning met een voormalig bedrijfsgebouw dat voor opslag van goederen werd gebruikt. Het perceel ligt in het buitengebied van de kern Geesteren. In de omgeving bevinden zich agrarische bedrijven en woningen. Het perceel is te zien op de luchtfoto (zie figuur 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0009.png"
Figuur 2.3: luchtfoto perceel Zekteweg 12 (bron: topotijdreis.nl)

In figuur 2.4 is het straatbeeld weergegeven vanaf de Zekteweg. Aan de rechterkant is de schuur te zien, die inmiddels is gesloopt. Die schuur is ook op de luchtfoto van figuur 2.3 (rechts) te zien.
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0010.png" Figuur 2.4: Straatbeeld vanaf Zekteweg (bron: Google streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Looleeweg 15/15a

Aan de Looleeweg is het agrarische bedrijf beëindigd en zijn twee bedrijfsgebouwen en een (mest)silo gesloopt. In figuur 2.5 is de nieuwe situatie weergegeven. Van de twee gebouwen is een klein gebouw in stand gelaten. Een deel van het (verharde) erf wordt ingericht als grasland. Op de grens van het woonerf en het grasland wordt een nieuwe houtsingel aangelegd om het erf te benadrukken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0011.png"

Figuur 2.5: Toekomstige situatie (bron: Lansink bouwkunst)

Op het perceel wordt 866 m² aan bebouwing gesloopt. Deze sloopoppervlakte zal worden ingezet om een compensatiewoning (rood-voor-rood) te realiseren in de gemeente Hengelo.

Zekteweg 12 Geesteren

Op het woonerf aan de Zekteweg 12 zal het voormalige bedrijfsgebouw worden gesloopt. Deze schuur heeft een oppervlakte van 593 m². Hiervan zal 100 m² worden gebruikt om een schuur te bouwen en de overige 493 m² wordt ingezet voor het realiseren van een compensatiewoning (rood-voor-rood) in de gemeente Hengelo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0012.png"
Figuur 2.6: Nieuwe situatie Zekteweg 12 Albergen (bron: Lansink bouwkunst)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationaal Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie
De voorgenomen (lokale) ontwikkelingen voorziet in de sloop van landschapsontsierende agrarische bebouwing dat wordt ingezet voor het realiseren van compensatiewoning.
Daarmee wordt bijgedragen aan een toekomstbestendig en vitaal landelijk gebied en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Onderhavig plan wijzigt voor de Looleeweg de agrarische bestemming in een woonbestemming en voor de Zekteweg wordt de functieaanduiding voor opslag met bijbehorende oppervlakte geschrapt.
Er is dus geen sprake van extra ruimtebeslag, maar uitsluitend van functiewijziging. De functiewijziging van agrarische bestemming (inclusief bedrijfswoning) naar een woonbestemming is een minder intensieve bestemming. Dit geldt ook voor de locatie aan de Zekteweg, waar de schuur waar opslag is toegestaan, gaat verdwijnen. Dat zal minder verkeer en minder intensief zijn voor de omgeving. Een nadere toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet vereist.

Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In de navolgende paragrafen wordt dit nader gemotiveerd.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0013.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In onderhavig wijzigingsplan is sprake van het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming en een woonbestemming waarvan de aanduiding voor opslag van goederen wordt geschrapt. Er vindt geen extra ruimtebeslag plaats door deze ontwikkelingen. Het erf aan de Looleeweg wordt juist kleiner en blijft geconcentreerd.

artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Dit plan heeft betrekking op het wijzigen van een agrarische bestemming naar een woonbestemming en het schrappen van de aanduiding voor opslag van goederen. De bebouwing vermindert met 866 m² en 493 m² op beide locaties en worden tevens landschappelijk ingepast. Hiermee verdwijnt bedrijfsbebouwing en wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt, mede door de landschapsmaatregelen.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang.

Looleeweg 15-15a
In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie voor de locatie Looleeweg weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0014.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, Looleeweg 15-15a is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Zekteweg 12

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0015.png"

Figuur 3.3: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie aan de Zekteweg is rood omlijnd (bron: provincie Overijssel)

De beide locaties behoren tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.
Het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.

De plannen van de initiatiefnemer doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de omgeving, maar draagt bij aan de vitaliteit en de omgevingskwaliteit ter plaatse.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

Looleeweg 15-15a

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0016.png"

Figuur 3.4: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel, Looleeweg 15-15a (bron: provincie Overijssel)

In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing
Het perceel ligt in de laag van de 'dekzandvlaktes en ruggen' en vanwege het bestaande erf als agrarische bedrijf op het perceel geen hoogteverschillen waarneembaar. Vanwege het verdwijnen van agrarische bebouwing is de omgeving beter zichtbaar en beleefbaar.
De ontwikkeling past binnen de gebiedskenmerken van de natuurlijke laag.

Zekteweg 12
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht), zie figuur 3.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0017.png"

Figuur 3.4: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel, Zekteweg 12 (bron: provincie Overijssel)

De kenmerken van deze aanduiding 'Hoogveengebieden".
Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei). De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

Toetsing
Op Zekteweg 12 is niet of nauwelijks nog iets waarneembaar van de oorspronkelijke gebiedskenmerken van deze natuurlijke laag. Het voormalige agarische erf is bebouwd en verhard. Door het voornemen zal bebouwing verdwijnen en meer van de omgeving waarneembaar zijn.
Geconcludeerd kan worden dat het voornemen past binnen de gebiedskenmerken van de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

Looleeweg 15-15a
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.6 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0018.png"

Figuur 3.6: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het oude hoevenlandschap kenmerkt zich als een landschap met verspreide erven. Het landschap kent dezelfde opbouw als het essenlandschap, alleen meer kleinschalig. Ordening vanuit de erven, die de 'organische' vormen van landschap volgt. Spinragstructuur vanuit de erven naar de omliggende gronden en tussen de erven. Contrastrijke landschappen met veel variatie op korte afstand.

Toetsing

De erfbebouwing vermindert, waarbij de bebouwing die behouden blijft, zich concentreert bij de woning. Er verdwijnt erfverharding en het erf wordt (verder) ingeplant met beplanting die past in het landschap.
Geconcludeerd kan worden dat het voornemen past binnen de gebiedskenmerken van het 'oude hoevenlandschap'.

De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 MijnOmgevingsvisie Tubbergen

De gemeenteraad van Tubbergen heeft MijnOmgevingsvisie Tubbergen vastgesteld op 16 maart 2021. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema’s (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en de samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.

MijnOmgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes. De kernprincipes zijn manieren van werken; werkwijzen die altijd gelden. De vier kernprincipes zijn:

  • We doen het samen; de gemeente met haar inwoners, instellingen en ondernemers;
  • We geven het goede voorbeeld; wat we belangrijk vinden, laten we zien in de praktijk;
  • We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt;
  • We wentelen geen problemen af op volgende generaties.

In het buitengebied komen veel functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Daarbij valt te denken aan landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Al die functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom is het uitgangspunt van de visie: de goede functies op de goede plek. Gestreefd wordt naar een buitengebied met een mooie balans tussen landgebruik, leefbaarheid en kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Daarbij wordt gewerkt aan speerpunten. Voor het ‘Buitengebied in balans’ zijn dat:

  • Toekomstgerichte agrarische sector;
  • Goede staat van natuur en landschap;
  • Kwalitatief toerisme

Looleeweg 15-15a
In figuur 3.7 is een fragment van de Waardenkaart opgenomen met daarop de planlocatie aan de Looleeweg 15-15a. Het perceel is met een cirkel aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0019.png"
Figuur 3.7: fragment Waardenkaart MijnOmgevingsvisie locatie Looleeweg 15-15a (bron: gemeente Tubbergen)

De locatie valt in het lichtgroene gebied. De landschappen die in de afgelopen 80-100 jaar veel zijn veranderd, zijn lichtgroen aangeduid. Hier biedt de lagere landschapswaarde ruimte voor ontwikkeling.

Toets
Het betreft op deze locatie de beëindiging van een agrarisch bedrijf, waarbij de locatie een woonbestemming krijgt overeenkomstig de actuele situatie.
De bebouwing die behouden blijft, is geclusterd op het perceel. Het geheel biedt de aanblik van een opgeruimd landschap en de aan te leggen erfbeplanting betekent een verbetering voor de biodiversiteit.
Dit is passend binnen de aspecten voor de lichtgroene gebieden waarop ingespeeld dient te worden.

Zekteweg 12
In figuur 3.8 is een fragment van de Waardenkaart opgenomen met daarop de planlocatie aangegeven. De locatie waar het bestemmingsvlak wordt gewijzigd, is met cirkel aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0020.png"

Figuur 3.8: fragment Waardenkaart MijnOmgevingsvisie locatie Zekteweg 12 (bron: gemeente Tubbergen).

Het perceel valt in het middelgroene gebied. In deze gebieden zijn waarden aanwezig voor modern, agrarisch gebruik alsmede landschapswaarden die van belang zijn voor natuur, beleving en recreatie. Hiervoor wordt gevraagd in te spelen op onder andere de schaal van het landschap en het afwisselende karakter, versterken van de biodiversiteit, bouwwijze en inrichting die in de directe omgeving gebruikelijk is.

Toets
Het betreft hier het behouden van de woonbestemming, waarbij de functie van opslag van goederen wordt verwijderd. De schuur is gesloopt en de bedrijvigheid is opgeheven. Een nieuwe schuur zal maximaal 200 m² zijn en passend zijn in het landschap en het erf krijgt passende erfbeplanting.

3.3.2 Buitengebied met kwaliteit

Aanleiding voor het vaststellen van het beleid is dat steeds meer agrarische bedrijven veranderen in hobbymatige agrarische activiteiten of volledig stoppen met hun agrarische activiteiten. Het gevolg hiervan is een toename van leegstaande landschapsontsierende bedrijfsgebouwen, waardoor verval van het buitengebied op de loer ligt. Middels Rood voor Rood is het mogelijk om deze gebouwen te slopen en er een woning voor terug te bouwen. Centrale doelstelling is om een ruimtelijke kwaliteitsverbetering te realiseren. In het beleid is ook de mogelijkheid tot maatwerk opgenomen.

Voor beide locaties geldt dat het beleid 'Buitengebied met kwaliteit' van de gemeente Tubbergen niet van toepassing is, omdat de sloopoppervlaktes niet worden gebruikt voor het realiseren van een compensatiewoning binnen de gemeente.
De sloopoppervlakte wordt gebruikt voor een compensatiewoning in een andere gemeente.

Het gaat hier om landschapsontsierende gebouwen die worden gesloopt, een oppervlakte van 866 m² aan de Looleeweg 15-15a en oppervlakte 593 m² aan de Zekteweg 12.

3.3.3 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Tubbergen heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.9, blauw omcirkeld) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0021.png"

Figuur 3.9: Fragment casco-kaart Zekteweg 12 (bron: gemeente Tubbergen)

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  • 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  • 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  • 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Toets

Aan de oostzijde van het perceel is een groene lijn zichtbaar die de bestaande bomenrij aanduidt als onderdeel.
Door het realiseren van dit plan verdwijnt een bedrijfsgebouw, maar wordt de bomenrij niet aangetast. Deze wordt versterkt, zoals is aangegeven in het erfinrichtingsplan, zie Bijlage 2 Erfinrichtingsplan Zekteweg 12.

Looleeweg 15-15a

In figuur 3.10 is een fragment van de Cascokaart te zien met daarop het perceel Looleeweg 15-15a (blauw omcirkeld).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0022.png"
Figuur 3.10 Fragment Cascokaart Looleeweg 15-15a (bron: gemeente Tubbergen)

Toets
Het bouwvlak van het perceel Looleeweg 15-15a is in geel op de kaart te zien. Tevens is er langs de Looleeweg en bij de linker inrit een groene lijn te zien. Deze lijn geeft aan dat het groen onderdeel is van het Casco.
Deze groenstrook blijft in dit planvoornemen behouden en zal worden versterkt, voornamelijk met struweel. In het bijgevoegde erfiinrichtingsplan is dit aangegeven zie Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Looleeweg 15-15a.

De plannen voor beide planlocaties passen binnen het cascobeleid van de gemeente Tubbergen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:

  • de aard en omvang van de ontwikkeling;
  • de vormgeving en opzet;
  • de schaalgrootte;
  • de ligging;
  • de voorgenomen functie(wijziging), en;
  • de vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.

Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).

Gelet op het voorgaande en dat er sprake is van vermindering van bebouwing kan geconcludeerd worden, dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0023.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'buitengebied'. Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • a. Externe werking: het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies. Oftewel: past de nieuwe functie in de omgeving?
  • b. Interne werking: het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Oftewel: laat de omgeving de nieuwe functie toe?

Externe werking
Beide planlocaties betreffen woonbestemmingen. Dat zijn geen milieubelastende functies.

Interne werking

Looleeweg 15-15a
In de nabije omgeving bevinden zich enkele agrarische bedrijven. Het agrarisch bedrijf op perceel Looleeweg 13 ligt op een afstand van minimaal 187 meter van de woning en het agrarische bedrijf op het perceel Watereggeweg 1 ligt op een afstand van minimaal 270 meter.
Voor deze (grondgebonden) agrarische bedrijven geeft de VNG-brochure een richtafstand van 100 meter. Aangezien specifieke wetgeving van kracht is, is hiervoor de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. In paragraaf 4.3 wordt hier nader op ingegaan.

Zekteweg 12
In de nabije omgeving bevinden zich reguliere woningen en agrarische bedrijven. Het dichtstbijzijnde perceel met een agrarische bestemming op het perceel Vinckenweg 60a, op een afstand van minimaal 50 meter. Op deze locatie vinden geen agrarische activiteiten meer plaats, waardoor wordt uitgegaan van grondgebonden agrarisch bedrijf. Ook hier is de Wgv van toepassing. In paragraaf 4.3 wordt hier nader op ingegaan.

Voor beide locaties geldt dat het voornemen is om een functiewijziging te regelen waarbij er bedrijfsgebouwen met hun functies verdwijnen. De bestaande woningen blijven gehandhaafd.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de plannen.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Voor beide locaties geldt dat ze in het buitengebied liggen. Bij beide locaties liggen de nabij gelegen agrarische bedrijven op een afstand van minimaal 50 meter (zie paragraaf 4.2). Daarmee wordt voldaan aan de gestelde afstand van minimaal 50 meter.

Vanuit geur is er geen belemmering voor uitvoering van het bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Looleeweg 15 - 15a

De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is met betrekking tot de bodemkwaliteit getoetst aan de Beleidsnota "De bodemkwaliteit onderzocht - Beleidsnota voor het uitvoeren van bodemtoets en / of bodemonderzoek bij ruimtelijke plannen, de omgevingsvergunning voor bouwen en milieu en de melding Activiteitenbesluit samen met de bijbehorende oplegnotitie, welke door de gemeente Tubbergen wordt gehanteerd.

Het vooronderzoek is uitgevoerd voor het gehele plangebied. De bestemming aan de noordzijde (boerderij, werkloods en carport) wordt gewijzigd van 'Agrarisch' naar 'Wonen. Aan de zuidzijde van het plangebied zijn de ligboxenstal, varkensschuur en mestopslag gesloopt samen met de aanwezige betonverharding. Door de wijziging van het bestemmingsplan op deze locatie worden geen nieuwe ontwikkelingen (zoals nieuwbouw woningen) mogelijk gemaakt.
Uit het vooronderzoek blijkt dat binnen het plangebied enkele verdachte locaties aanwezig zijn. Op twee locaties heeft er een bovengrondse dieselolietank gestaan en er is een verdachte druppelzone aanwezig van het gegalvaniseerde dak van de voormalige trekkerberging. Daarnaast zijn er enkele verdachte locaties op het aantreffen van asbest in de bodem.
Het betreft de (voormalige) druppelzone onder het asbestverdachte dak van de werkloods en de puinfundering onder het betonpad. De sloop heeft echter al plaatsgevonden en hiervoor is ook de vereiste sloopmelding gedaan.
Daarnaast is het voormalig agrarisch erf niet als verdachte locatie aangegeven. Oude/voormalige agrarische erven worden door de activiteiten en jarenlange bodembelasting gezien als verdacht ten aanzien van bodemverontreiniging.

Conclusie
Het vooronderzoek is niet geheel volgens de NEN 5725 (2017) uitgevoerd. Het agrarische erf is niet als verdachte locatie opgenomen. Daarnaast wordt opgemerkt dat na het vooronderzoek (sloop)werkzaamheden hebben plaatsgevonden binnen de onderzoekslocatie.

Omdat er door deze wijziging van het bestemmingsplan echter geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is het uitvoeren van een vooronderzoek en/of verkennend bodemonderzoek volgens het gehanteerde beleid in deze situatie niet nodig.

Zekteweg 12
Omdat er door deze wijziging van het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is het uitvoeren van een vooronderzoek en/of verkennend bodemonderzoek volgens het gehanteerde beleid in deze situatie geen verplichting

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het voorliggende plan maakt geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk en de bestaande woningen blijven gehandhaafd.

De aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai zijn niet aan de orde, omdat deze zich niet in de omgeving van de beide planlocaties bevinden en worden buiten beschouwing gelaten.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor het realiseren van de plannen.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Op beide locaties verdwijnt een bedrijfsmatige functie: de agrarische functie en de mogelijkheid voor opslag van goederen. De verkeersbewegingen die deze functies met zich meebrengen verdwijnen daarmee ook.
De bestaande woningen blijven gehandhaafd en daar komen geen extra bewegingen bij.

De luchtkwaliteit zal door onderhavig bestemmingsplan verbeteren vanwege het verminderen van het aantal verkeersbewegingen.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor het realiseren van dit plan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In figuur 4.3 is een uitsnede van de risicokaart voor perceel Looleeweg 15-15a opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0024.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart Looleeweg 15-15a (bron: atlasleefomgeving.nl)

Toets

De dichtstbijzijnde risicobron ligt op een afstand van circa 65 meter, dat is een aardgasleiding met een druk van 40 bar. De gasleiding kent een bebouwingsvrije zone van 4,0 meter aan weerszijden van de leiding. Daaraan wordt ruim voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0025.png"

Figuur 4.4: uitsnede risicokaart Zekteweg 12 (bron: atlasleefomgeving.nl).

De dichtstbijzijnde risicobron is een bewaarplaats voor vuurwerk, die op een afstand van minimaal 2,6 km ligt. Deze afstand is ruim voldoende.

Uit bovenstaande volgt voor beide planlocaties dat deze:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Watertoetsproces

Op 13 oktober 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht voor beide locaties, zie bijlage Bijlage 5 watertoets Looleeweg 15 en Bijlage 6 watertoets Zekteweg 12. Voor beide locaties is het resultaat dat er geen belang is voor het waterschap en er geen procedure nodig is.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied op de locatie Zekteweg 12 Geesteren ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 1,3 km afstand van het plangebied (zie figuur 4.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0026.png"
Figuur 4.5: Ligging Zekteweg 12 t.o.v. bestaande NNN (bron: Atlas van Overijssel)

Het plangebied op de locatie Looleeweg 15-15a ligt eveneens niet in het Natuurnetwerk Nederland. Gronden die wel tot het NNN behoren, liggen op ruim 1 km afstand (zie figuur 4.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLOLEE15ZEKT12-VG01_0027.png"
Figuur 4.6: Ligging Looleeweg 15-16a t.o.v. bestaande NNN (bron: Atlas van Overijssel)

Natura 2000-gebied

Het plangebied op de locatie Zekteweg 12 Geesteren behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Enbertsdijkvenen) ligt op minimaal 1,3 km afstand .

Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze Natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Soortenbescherming

De bedrijfsgebouwen aan de Looleeweg 15-15a zijn inmiddels gesloopt en het bedrijfsgebouw en de verharding die niet meer nodig is, is verwijderd. Aan de Zekteweg 12 wordt het bedrijfsgebouw op termijn gesloopt. Bij deze sloop zal uiteraard aan de geldende regelgeving moeten worden voldaan.

Gelet op de terreingesteldheid van de gronden is de locatie ongeschikt voor beschermde flora en/of fauna. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Tubbergen heeft de archeologische verwachtingswaarden doorvertaald in de bestemmingsplannen middels dubbelbestemmingen.

Zekteweg 12
Voor de locatie aan de Zekteweg 12 geldt op basis van het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" dat het plangebied is bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Op basis van deze dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht voor projecten waarbij de bodem dieper dan 40 cm en over een oppervlak van meer dan 5.000 m² wordt verstoord.

Toets
De bodemingrepen die plaats gaan vinden voor het slopen van het gebouw en de nieuwbouw blijven ruim onder de 5000 m². Een archeologische onderzoek kan daarmee achterwege worden gelaten. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De nieuwe schuur wordt opgericht op de plek van de bestaande schuur. Bij de bouw van de bestaande is de grond al geroerd en dat zal nu op dezelfde locatie geschieden.
Ter bescherming van eventuele archeologische resten, wordt de geldende archeologische dubbelbestemming in voorliggend plan overgenomen.

Looleeweg 15-15a
Voor de locatie aan de Looleeweg 15-15a geldt op basis van het "bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016" dat het plangebied is bestemd met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3". Op basis van deze dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht voor projecten waarbij de bodem dieper dan 40 cm en over een oppervlak van meer dan 2.500 m² wordt verstoord.

Toets
Op deze locatie zijn de bedrijfsgebouwen inmiddels gesloopt en de overtollige erfverharding is verwijderd. De grond is daarmee al geroerd en behoeft geen nadere toetsing.
Ter bescherming van eventuele archeologische resten, wordt de geldende archeologische dubbelbestemming in voorliggend plan overgenomen.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in en rondom de beide plangebieden geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' geen belemmering vormen voor het realiseren van de voorgenomen plannen.

4.11 Verkeer / parkeren

Verkeer
Het perceel aan de Looleeweg 15-15a wordt ontsloten via de Looleeweg. Dit is een smalle weg in het buitengebied die een maximum snelheid kent 60 km/uur. Doordat de agrarische bedrijfsvoering beëindigt, is er sprake van minder verkeersbewegingen. Er worden geen nieuwe functies toegevoegd die extra bewegingen veroorzaken.

Voor de locatie aan de Zekteweg 12 geldt een vergelijkbare situatie. Hier verdwijnt de aanduiding voor de opslag van goederen en daarmee de bijbehorende verkeersbewegingen.

Voor beide locaties geldt dat er minder verkeersbewegingen zullen zijn.
Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Voor beide locaties worden de functies verminderd en blijft alleen wonen over en is er dus minder parkeerruimte nodig.

Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • 'Agrarisch - 1'

De gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebruik met daaraan ondergeschikt het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden, doeleinden van agrarisch natuurbeheer, hobbymatig agrarisch gebruik, wegen, ontsluitingswegen voor bebouwde percelen en agrarische kavelpaden, fiets- en wandelpaden, beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging.

  • 'Wonen'

Verspreid in het buitengebied liggen bedrijfswoningen (meest agrarisch) en burgerwoningen. Woningen mogen een maximale inhoud hebben van 1.000 m³ ongeacht de vraag of sprake is van inwoning (m.u.v. landgoederen).

  • 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie - 4'

De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3' gekregen, en de gebieden met een middelmatige of lage verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" gekregen.
De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In deze situatie gaat het om een wijzigingsplan waarvoor het college van burgemeester en wethouders het bevoegde orgaan is. Daarvoor geldt eveneens dat het plan financieel uitvoerbaar moet zijn.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan sluit het beste aan bij categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is. Het gaat hier niet om vervanging van de woningen, maar een verandering van de bestemming van bestaande woningen.

Waterschap Vechtstromen
Op 13 oktober 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.