direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Langeveenseweg 54 Geesteren
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIWPLANGEVEENSW54-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Langeveenseweg 54 aan de rand van de kern Geesteren in de gemeente Tubbergen ligt een bedrijfsperceel met daarop een bedrijfshal. Initiatiefnemer is voornemens om deze bedrijfshal te vergroten ten behoeve van zijn meubel- en interieurbouw bedrijf.

De voorgenomen ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. De maximale oppervlakte van de bedrijfshal mag 330 m2 zijn volgens het geldende bestemmingsplan, waarmee de beoogde uitbreiding met 140 m2 naar 412 m2 niet past. Daarnaast komen de huidige bedrijfsactiviteiten niet overeen met de in het bestemmingsplan opgenomen functieaanduiding voor een installatiebedrijf.

In het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" is binnen de bestemming 'Bedrijf' een wijzigingsbevoegdheid (artikel 6.6.1) opgenomen om de maximale oppervlakte van een bedrijfshal te vergroten, mits er wordt voldaan aan in dat artikel genoemde voorwaarden. Tevens is er in datzelfde bestemmingsplan in artikel 6.5.1 een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het gebruik van het perceel voor bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de reeds toegestane vormen van bedrijvigheid. Ook aan deze afwijkingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden

Voorliggend wijzigingsplan geeft toepassing aan de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheid. Daarbij wordt aangetoond dat aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan en de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologische oogpunt verantwoord is. Tevens wordt met dit wijzigingsplan de wijziging van het type bedrijf meegenomen. Dit kan omdat dit eveneens een bevoegdheid is die door de raad aan het college is gegeven.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied aan de rand van de kern Geesteren in de gemeente Tubbergen. In afbeelding 1.1. is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Geesten en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is hierbij indicatief weergegeven met een ster en rode omlijning. Voor de begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLANGEVEENSW54-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Tubbergen en de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan "Buitengebied, Langeveenseweg 54 Geesteren" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.0183.BUIWPLANGEVEENSW54-VG01) en een renvooi;
  • regels en bijlagen.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" van de gemeente Tubbergen. Het bestemmingsplan is op 23 mei 2016 door de gemeenteraad vastgesteld.

Daarnaast is het plangebied gelegen in de begrenzing van het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" en het Facetbestemmingsplan "Parkeren Tubbergen", deze plannen zijn 15 december 2020 en op 28 mei 2018 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen.

Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van het geldende bestemmingsplan. Het plangebied is indicatief aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLANGEVEENSW54-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Beschrijving bestemmingen

In het geldende bestemmingsplan gelden er in het plangebied de bestemmingen 'Bedrijf' met de functieaanduidingen 'bedrijfswoning uitgesloten' en 'specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf'. Tevens geldt de maatvoering 'maximum oppervlakte: 330 m2'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en 'Leiding - Riool'. Hierna wordt op de bestemmingen ingegaan, vervolgens wordt de strijdigheid van dit plan toegelicht.

Bedrijf

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf' bestemd voor bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een installatiebedrijf, met daaraan ondergeschikt kleinschalige duurzame energiewinning, wegen en paden en water. Voor het bouwen van de genoemde gebouwen en overkappingen geldt dat per bestemmingsvlak uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één bedrijf worden gebouwd. Door de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten", is geen bedrijfswoning is toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' zal de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste de aangegeven oppervlakte bedragen. De goothoogte en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen mogen respectievelijk maximaal 6 en 12 meter zijn.

Waarde - Archeologie 4

Deze bestemming geldt ter plaatse van het gehele plangebied. De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij de grond met een oppervlakte van 5.000 m2 en dieper dan 0,40 m beneden maaiveld, wordt verstoord dient aangetoond te worden dat archeologische waarden ontbreken, niet onevenredig worden geschaad of verstoord worden.

Leiding - Riool

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor een strook ten behoeve van een rioolpersleiding en het onderhoud en beheer daarvan met de daarbij behorende andere bouwwerken. Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

1.4.3 Strijdigheid

Voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemmingsplannen, aangezien door de voorgenomen uitbreiding de maximale oppervlakte van 330 m2 wordt overschreden. Daarnaast is er andere bedrijvigheid aanwezig dan het toegestane installatiebedrijf.

Het voornemen kan mogelijk worden gemaakt door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 6.6.1 van het geldende bestemmingsplan “Tubbergen buitengebied 2016”. De aanpassing van het soort bedrijvigheid is mogelijk door de gebruikmaking van de afwijkingsmogelijkheid in artikel 6.5.1 van het bestemmingsplan.

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de planologische kaders om de hiervoor benoemde ontwikkeling mogelijk te maken. In hoofdstuk 4.3.1 worden het voornemen getoetst aan de voorwaarden gesteld aan de betreffende wijzigingsbevoegdheid.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Dit hoofdstuk gaat eerst in op de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving en vervolgens de huidige situatie binnen het plangebied.

2.1 Landschap en omgeving

Het plangebied bevindt zich ten noorden van de kern Geesteren. De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving kenmerkt zich voornamelijk door verspreid liggende woningen en woonerven, enkele bedrijven, (agrarische)bedrijfspercelen en agrarische gronden.

2.2 Het plangebied

Het plangebied betreft een bestaand bedrijfsperceel met een bedrijfshal. Het gebied wordt aan de zuidzijde begrensd door een aangrenzend bedrijfsgebouw. Tevens ligt aan de westzijde, aan de overzijde van de Langeveenseweg een bedrijfsperceel. Ten noorden en ten oosten van het plangebied liggen woningen en agrarische gronden. Het plangebied wordt aan de westzijde ontsloten op de Langeveenseweg.

In afbeelding 2.1 en 2.2. is via een luchtfoto en straatbeeld de huidige situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLANGEVEENSW54-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto plangebied (Bron: PDOK)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLANGEVEENSW54-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Straatbeeld huidige situatie plangebied (Bron: Google Streetview, 2016)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

3.1.1 Gewenste ontwikkeling

Initiatiefnemer wil de bestaande bedrijfshal uitbreiden ten behoeve van zijn meubel- en interieurbouw bedrijf. Deze uitbreiding zal aan de noordzijde van de bestaande bedrijfshal plaatsvinden. In afbeelding 3.1 is de plattegrond van de nieuwe bedrijfshal weergegeven, waarop de uitbreiding met grijs is aangegeven.

Tenslotte wordt het perceel aan de randen landschappelijk ingepast. Hier wordt in de volgende paragraaf op ingegaan. In afbeelding 3.2 is de gewenste toekomstige situatie weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLANGEVEENSW54-VG01_0005.png"  
Afbeelding 3.1 Plattegrond nieuwe woning (Bron: Erwin Meinders)  
3.1.2 Landschappelijke inpassing

Eén van de wijzigingsvoorwaarden is dat er een erfinrichtingsplan wordt opgesteld, zodanig dat de nieuwe bebouwing op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast. Door Erwin Meinders bouwkundig buro is een erfinrichtingsplan (zie afbeelding 3.2) opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLANGEVEENSW54-VG01_0006.png"  
Afbeelding 3.2 Gewenste situatie (Bron: Erwin Meinders)  

Op het erfinrichtingsplan is de bestaande bedrijfshal en de uitbreiding met grijs (1) en zwart (2) weergegeven. Daarnaast zijn de bestaande beplanting (A) en de nieuw aan te leggen beplanting weergegeven. De uitbreiding van de bedrijfshal wordt landschappelijk ingepast door een nieuw aan te leggen beukenhaag (C) en de aanplant van gemengde bosbeplanting 20 m2 (D). Het erfinrichtingsplan is opgenomen als Bijlage 1 van de toelichting van dit wijzigingsplan.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersbewegingen die ontstaan door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van zowel de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW als de beleidsnotitie 'Bouwen en Parkeren 2018' van de gemeente Tubbergen. De kencijfers uit deze publicatie en beleidsnotitie zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

3.2.2 Uitgangspunten

Qua verstedelijkingsgraad, stedelijke zone, hoofdgroep en type worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Verstedelijkingsgraad: niet-stedelijk - gemeente Tubbergen (Bron: CBS Statline)
  • Stedelijke zone: buitengebied
  • Functie: Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (industrie, laboratorium, of een werkplaats): 2,35 parkeerplaats per 100 m2 bvo.
3.2.3 Parkeerbehoefte

Zoals aangegeven bestaat het plangebied in de huidige situatie uit een bedrijfshal. Deze is momenteel 272 m2 groot. In de nieuwe situatie zal deze bedrijfshal 412 m2 worden. In onderstaande tabel is de parkeerbehoefte inzichtelijke gemaakt door de geldende parkeernormen toe te passen op de huidige en nieuwe situatie.

  Aantal m2   Gemiddelde aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bvo   Totale parkeerbehoefte in aantal parkeerplaatsen  
Huidige situatie   272   2,35   6,39  
Nieuwe situatie   412   2,35   9,68  

Zowel in de huidige situatie als in de nieuwe situatie zal het parkeren op eigen terrein gebeuren. Op het perceel blijft na de uitbreiding voldoende ruimte om de nodige parkeerbehoefte op te vangen. Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien.

3.2.4 Verkeersgeneratie

Voor de ontwikkeling wordt uitgegaan van dezelfde uitgangspunten voor het aspect parkeren. In onderstaande tabel is de gemiddelde verkeersgeneratie (voertuigbewegingen per weekdagetmaal) per 100 m2 bvo weergegeven op basis van de kencijfers van het CROW:

  Aantal m2   Gemiddelde verkeersgeneratie per 100 m2 bvo   Totale verkeersgeneratie in aantal verkeersbewegingen per weekdagetmaal  
Huidige situatie   272   10   27,2  
Nieuwe situatie   412   10   41,2  

De totale verkeersgeneratie in de nieuwe situatie bedraagt afgerond 42 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Dit zal via de Langeveenseweg worden ontsloten. De reeds aanwezige wegenstructuur rondom het plangebied kan de bij deze ontwikkeling behorende verkeersgeneratie eenvoudig en verkeersveilig afwikkelen.

3.2.5 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen voorliggende ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om de opgenomen doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties
4.1.1.4 Toetsing van het initiatief aan de NOVI

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.

Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied : 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2.1 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang (toename van bebouwing of ruimtegebruik) van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Uit afdelingsjurisprudentie (ABRvS 23 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1442) blijkt dat de uitbreiding van een bedrijfsgebouw met 400 m² geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is. De voorgenomen ontwikkeling betreft een uitbreiding van 140 m2, waarmee het geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is. Verder blijkt uit jurispudentie (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) dat een planologische functiewijziging in beginsel geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is. Zowel de huidige functie van installatiebedrijf als de nieuwe functie van meubelmakerij behoren tot hetzelfde type functie (bedrijf), waarmee er geen dusdanige wijziging plaatsvindt in de functie van het plangebied. Een verdere toetsing aan de Ladder is niet noodzakelijk.

4.1.3 Toetsing van het initiatief aan het Rijksbeleid

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.3.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen. Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

4.2.3.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.3.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLANGEVEENSW54-VG01_0007.png"  
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of- Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn met name de artikelen 2.1.3 (lid 1) en 2.1.5 (leden 1, 2, 3 en 5) van belang. Op de betreffende artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.3 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 1)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening

Voorliggend plan voorziet in de uitbreiding van een bedrijfshal en de aanpassing van het soort bedrijvigheid binnen het bestaande bestemmingsvlak. Door deze wijzigingen neemt de hoeveelheid bebouwing toe met circa 140 m2. Echter is er qua verhardingsmogelijkheden geen sprake van extra ruimtebeslag op de groene omgeving, omdat de uitbreiding binnen het bestaande bedrijfsbestemmingsvlak wordt gebouwd. Door de uitbreiding en aanpassing van het soort bedrijvigheid wordt het perceel en daarmee het bestaande bebouwde gebied optimaal benut. Bovendien wordt de uitbreiding zodanig gesitueerd dat er sprake is van een logische erfindeling en een passende ruimtelijke kwaliteit. Zie tevens het erfinrichtingsplan.

Geconcludeerd wordt dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling voldoet aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • lid 1: in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • Lid 2: in het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • Lid 3: in het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • Lid 5: in het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening

Zoals blijkt uit de beschrijving in hoofdstuk 3 wordt de nieuwe bebouwing op het erf landschappelijk ingepast conform de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. De beplantingskeuze en de locatie van de aanplant is mede gebaseerd op de geldende gebiedskenmerken van het Essenlandschap. Eén en ander blijkt onder meer uit het vervolg van dit hoofdstuk. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5, lid 1, 2, 3 en 5.

4.2.4.2 Waar- Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de overzichtskaart ontwikkelingsperspectieven weergegeven met daarin het plangebied met een rode omlijning aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLANGEVEENSW54-VG01_0008.png"  
Afbeelding 4.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'

Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het vergroten van de bedrijfshal op een bestaand bedrijfsperceel. Gelijktijdig zal het soort bedrijvigheid aangepast worden naar een meubel- en interieurbouw bedrijf. De bestaande bedrijfsfunctie van het gebied is ook passend in het mixlandschap, waar een menging van functies worden nagestreefd. De functie van het erf wijzigt niet. Het nieuwe erf wordt middels een erfinrichtingsplan landschappelijk ingepast. Voorliggende ontwikkeling is vanuit functioneel en ruimtelijk oogpunt mogelijk en doet geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Uit hoofdstuk 5 blijkt dat er geen sprake is van belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie is gelegen in het landelijk gebied. Dit betekent dat de 'stedelijke laag' buiten beschouwing kan blijven. Vanwege het ontbreken van bijzondere eigenschapen binnen de 'laag van de beleving', wordt ook deze laag buiten beschouwing gelaten.

1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag”. De ligging van het plangebied is indicatief weergegeven met een rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLANGEVEENSW54-VG01_0009.png"  
Afbeelding 4.3 Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

"Dekzandvlakte en ruggen"

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

Binnen het plangebied zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar vanwege het feit dat de gronden in het verleden zijn ontgonnen ten behoeve van de landbouw en later voor de bouw van een bedrijfshal. In de jaren zijn de hoogteverschillen onder andere door zandverstuivingen, de ontginning en de ontwikkeling in de landbouw verminderd. Geconcludeerd wordt dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling, aangezien ter plaatse van het gewenste bestemmingsvlak 'Bedrijf' geen hoogteverschillen meer waarneembaar zijn.

2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” aangeduid met het gebiedstype 'Essenlandschap'. Afbeelding 4.4 is een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Laag van het agrarische cultuurlandschap”. De ligging van het plangebied is indicatief weergegeven met een rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLANGEVEENSW54-VG01_0010.png"  
Afbeelding 4.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

'Essenlandschap'

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

In het geval van voorliggend initiatief is geen sprake van onevenredige aantasting van de landschapswaarden. De voorgenomen ontwikkeling wordt landschappelijk verantwoord ingepast in de omgeving. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de ter plekke geldende gebiedskenmerken van de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel, die is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.

4.3.1 Bestemmingsplan "Tubbergen buitengebied 2016"
4.3.1.1 Algemeen

In artikel 6.6.1 van het bestemmingsplan "Tubbergen buitengebied 2016" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van de oppervlakte voor bedrijfsgebouwen en overkappingen. Met het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid kan de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt worden. Hierna wordt het voornemen getoetst aan de gestelde voorwaarden.

Daarnaast is in artikel 6.5.1 een mogelijkheid voor het afwijken van de gebruiksregels opgenomen. Wanneer er sprake is van gelijkwaardige bedrijvigheid en er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden dan kan er worden afgeweken van de gebruiksregels om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Hierna wordt ook getoetst aan deze gestelde voorwaarden.

4.3.1.2 Wijzigingsbevoegdheid artikel 6.6.1 (vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen)

Op grond van artikel 6.6.1 van het geldende bestemmingsplan zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste 125% van de ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' (330 m2) aangegeven oppervlakte zal bedragen, mits:

  • a. de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van het bedrijf en verplaatsing van het bedrijf niet mogelijk is;

Het bedrijf kampt in de huidige situatie met ruimtegebrek waardoor een uitbreiding van de bebouwing nodig is voor een goede uitoefening van de bedrijfsactiviteiten. Een eventuele verplaatsing van het bedrijf wordt niet reëel geacht gezien de beperkte benodigde uitbreidingsruimte binnen het huidige bedrijfsperceel.

  • b. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

Hiervan is geen sprake, zie ook Hoofdstuk 5 van deze toelichting.

  • c. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk en in relatie tot de omgeving en de bestaande bebouwing wordt ingepast;

Het erfinrichtingsplan is toegevoegd als Bijlage 1 van de toelichting van dit wijzigingsplan.

  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden, de woonsituatie, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hiervan is geen sprake, zie ook Hoofdstuk 5 van deze toelichting.

4.3.1.3 Afwijken van de gebruiksregels artikel 6.5.1 (gelijkwaardige bedrijvigheid)

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van een installatiebedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf", in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven, welke naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de genoemde bedrijven, mits:

  • a. het niet betreft detailhandelsbedrijven, geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

Van deze genoemde bedrijven is geen sprake.

  • b. bij voorkeur een vermindering van de milieubelasting optreedt ten opzichte van de voorafgaande bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat de milieubelasting ten hoogste gelijk mag zijn aan de milieubelasting van de voorafgaande bedrijfsactiviteit;

Verwacht wordt dat de huidige bedrijfsactiviteiten geen grotere milieubelasting met zich mee brengen dan de bestemde bedrijfsactiviteiten. In Hoofdstuk 5 van deze toelichting zal nader worden ingegaan op de milieuaspecten.

  • c. zwaar verkeer of veel verkeer aantrekkende bedrijvigheid uitsluitend aan wegen, die daarop zijn berekend, gevestigd wordt;

Van een dergelijk type bedrijvigheid is geen sprake.

  • d. de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;

Er is geen sprake van een woonfunctie/bedrijfswoning bij het bedrijf.

  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hiervan is geen sprake, in Hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.

4.3.1.4 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggend wijzigingsplan voldoet aan de voorwaarden van de van toepassing zijnde wijzigingsbevoegdheid en afwijkingsbevoegdheid.

4.3.2 Omgevingsvisie Tubbergen
4.3.2.1 Algemeen

De gemeenteraad van Tubbergen heeft de 'MijnOmgevingsvisie' op 16 maart 2021 vastgesteld. Hier zijn de bestaande waarden en toekomstige waarden vastgelegd. MijnOmgevingsvisie bestaat uit een beschrijving van de bestaande waarden en 11 verschillende speerpunten. Bij ontwikkelingen moet worden aangesloten op de bestaande waarden en wordt ook gekeken of er bij zoveel mogelijk speerpunten kan worden aangesloten.

4.3.2.2 Kernen met woon- en centrumfunctie

Volgens de waardenkaart behorende bij de omgevingsvisie Tubbergen ligt het plangebied in de waarde 'kernen met woon- en centrumfunctie'. Hierbij wordt onder andere ingespeeld op voldoende vestigingsmogelijkheden voor bedrijven en ondernemers passend binnen het aanbod van de kern.

4.3.2.3 Ruimte voor ondernemen

Een van de speerpunten is 'ruimte voor ondernemen'. De gemeente Tubbergen wil zorgen voor voldoende ontwikkelruimte voor bedrijven en voor plekken waar bedrijven zich kunnen vestigen. Zo wordt bijgedragen aan de werkgelegenheid en kunnen verschillende soorten bedrijvigheid ontstaan. Buiten de bedrijventerreinen zet de gemeente in op voldoende, duurzame en passende ruimte (huisvesting) voor ontwikkelingen. De ondernemers krijgen de ruimte door in te zetten op maatwerk en door flexibiliteit te bieden. Het is van belang dat de juiste functies op de juiste plek terecht komen.

4.3.2.4 Toetsing initiatief aan de omgevingsvisie Tubbergen

Het wijzigen van het type bedrijfsactiviteit en het toestaan van een beperkte uitbreiding op de huidige locatie levert een bijdrage aan het bovengenoemde speerpunt, waardoor initiatiefnemer ruimte wordt gegeven om zijn bedrijf op deze plek te behouden en uit te breiden. Wat betreft de waardenkaart ligt het plangebied binnen de waarde 'kernen met woon- en centrumfunctie', waarmee voldoende vestigingsmogelijkheden voor ondernemers binnen het kern wordt nagestreefd. Het voornemen ligt aan de rand van de kern Geesteren. Daarnaast zal de uitbreiding passend binnen de omgeving worden gemaakt, volgens het erfinrichtingsplan (Bijlage 1), waarmee het verbonden wordt met de groene omgeving. Het voornemen past daarmee binnen de omgevingsvisie.

4.3.3 Casco-benadering in Noordoost-Twente
4.3.3.1 Algemeen

In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.

Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

4.3.3.2 Casco-benadering in de praktijk

De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap. Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het 'kleinschalige groene karakter' van het landschap in totaliteit.

De regels van de casco-benadering gelden niet voor:

  • Punt elementen (zoals poelen en solitaire bomen);
  • Lijn elementen (zoals stijlranden en zandwegen);
  • Beplanting binnen bouwblokken/bebouwde kom;
  • Boomgaarden;
  • Bos groter dan 0,5 hectare.

Voor bovenstaande elementen en het beheer van casco elementen geldt het reguliere beleid van elke afzonderlijke gemeente. De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.

Landschapstype   Opmerking  
Elementen die tot het casco behoren   Mogen in principe niet verplaatst worden  
Elementen die niet tot het casco behoren   Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan  
Te compenseren elementen   Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen  

Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:

  • Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de casco-kaart.
  • Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de casco-kaart.
  • Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de casco-kaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Zoals blijkt uit de in afbeelding 4.6 opgenomen uitsnede van de casco-kaart zijn de bestaande groenstructuren langs de Langeveenseweg onderdeel van de Casco.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLANGEVEENSW54-VG01_0011.png"  
Afbeelding 4.6 Uitsnede Cascokaart (Bron: Atlas van Overijssel)  
4.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan de "Casco-benadering in Noordoost-Twente"

De uitbreiding van de bedrijfshal vindt op de achterzijde (oostzijde) van het bedrijfsperceel plaats. De dichtstbijgelegen Casco onderdelen liggen aan de voorzijde (westkant) van het perceel. Hiermee raakt de uitbreiding de Casco-elementen niet. De voorzijde van het plangebied blijft zoals deze momenteel is. De uitbreiding wordt wel landschappelijk ingepast, zie hiervoor het erfinrichtingsplan. Geconcludeerd wordt dat er geen casco-elementen worden aangepast en met de uitvoering van het erfinrichtingsplan de landschappelijke inpassing van het erf wordt versterkt.

4.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In dit geval is geen sprake van een geluidsgevoelig object, omdat het de uitbreiding van een bedrijfshal ten behoeve van opslag betreft. Binnen het nieuwe gebouw verblijven geen personen. Doordat het geen geluidsgevoelig object betreft zijn de aspecten industrie-, weg- en railverkeerslawaai niet van toepassing.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

In dit geval is een verkennend bodemonderzoek door Kruse uitgevoerd. Onderstaand wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Voor de complete onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting.

5.2.2 Situatie plangebied

Aan de hand van het verkennend bodemonderzoek is door het onderzoeksbureau Kruse de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

In de bovengrond en in het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Verontreinigingen in de grond met metalen (Kwik) en PAK niet ongebruikelijk op locaties, waar al tientallen jaren sprake is geweest van bebouwing (en bewoning). In het bodemonderzoek van 2010 is ook een licht verhoogd PAK gehalte gemeten. De (zeer) licht verhoogde gehalten aan kwik en PAK zijn niet direct verklaarbaar. De (zeer) licht verhoogde gehalte aan barium, koper, nikkel en zink in het grondwater zijn waarschijnlijk te wijten aan plaatselijk (natuurlijk) verhoogde achtergrondwaarden. In het bodemonderzoek van 2010 zijn er ook licht verhoogde gehalten aan barium en koper aangetoond. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.

Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de uitbreiding van de bedrijfshal, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (bedrijf).

5.2.3 Conclusie

Gezien het voorgaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen, vooral omdat er geen grote toename van het aantal verkeersbewegingen te verwachten is, dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

De regelgeving omtrent het vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleiding is vastgesteld in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is hierbij weergegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPLANGEVEENSW54-VG01_0012.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving aangaande externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen aan de rand van het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Rondom het plangebied is sprake van matige functiemenging. Daarom wordt in voorliggend geval uitgegaan van het omgevingstype "gemengd gebied'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De huidige bedrijvigheid dat planologisch mogelijk is, is een installatie bedrijf. Dit is het meest te vergelijken met 'aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² ' uit de VNG-uitgave. Hiervoor geldt een milieucategorie van 2.

In de nieuwe situatie wordt de bestaande bedrijfshal uitgebreid en wordt het soort bedrijvigheid aangepast. De nieuwe bedrijvigheid bestaat uit een interieurbouwbedrijf. Dit is eveneens het meest te vergelijken met 'aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m²' uit de eerder genoemde VNG-uitgave. Hiervoor geldt een milieucategorie van 2, waardoor er rekening dient gehouden te worden met een richtafstand van 10 meter voor geluid in een gemengd gebied.

De dichtstbijzijnde woonbestemming ligt op circa 19 meter ten noorden van de bedrijfshaluitbreiding en valt hiermee buiten de 10 meter richtafstand. Door het mogelijk maken van de nieuwe soort bedrijvigheid zal het woon- en leefklimaat ten opzichte van de huidige situatie niet veranderen.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Omdat de nieuwe functie vergelijkbaar is met de huidige functie en dezelfde milieucategorie behoudt zal dit niet veranderen.

In voorliggend geval wordt uitsluitend de bestaande bedrijfshal verruimd, er wordt geen milieugevoelige functie toegevoegd. Hiermee veroorzaken bestaande functies in de omgeving geen hinder voor het voornemen. Andersom veroorzaakt het voornemen ook geen hinder voor omliggende functies.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen
5.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstand eisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

5.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom de zelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

5.6.2 Situatie plangebied

Uit afdelingsjurisprudentie (ABRvS, 200801961/1 van 11 maart 2009 (werkplaatsen van een houthandel zijn geurgevoelig objecten)) blijkt dat werkplaatsen geurgevoelig objecten zijn. Het voornemen is geen nieuw geurgevoelig object, immers het betreft een uitbreiding van een bestaande bedrijfshal en het voormalige installatiebedrijf heeft ook een werkplaats.

In voorliggend geval bedraagt de afstand tussen het bedrijfsperceel en de dichtstbijzijnde intensieve veehouderij (varkenshouderij aan de Schotboersweg 10-10a) 87 meter. Deze veehouderij ligt binnen een concentratiegebied, waarbij de geurbelasting niet meer mag bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht (zie de vorige paragraaf (5.6.1.1). Uit de omgevingsvergunning (van 21 oktober 2021) van de intensieve veehouderij blijkt dat ter plaatse van de Langeveenseweg 50 en 52a een geurbelasting van respectievelijk 6,6 en 6,9 odeur units per kubieke meter is. De Langeveenseweg 50 en 52a liggen op circa 80 meter van de intensieve veehouderij. Het voornemen van dit wijzigingsplan ligt noordelijker dan de Langeveenseweg 50 en 52a (op circa 87 meter), waardoor de verwachting is dat ter plaatse van de bedrijfshal de geurbelasting lager zal zijn dan aan de Langeveenseweg 50 en 52a. Daarnaast zal de uitbreiding van de bedrijfshal richting noordoosten plaatsvinden, waarmee de afstand met de veehouderij niet wordt verkleind.

Daarom wordt gesteld dat het agrarische bedrijf niet verder in zijn ontwikkelingsmogelijkheden wordt belemmerd en dat er een aanvaardbare geursituatie wordt verwacht ter plaatse van het bedrijfsperceel.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied aan de Langeveensweg 54 te Geesteren ligt niet binnen een Natura 20000-gebied in het kader van de Wet natuurbescherming. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Engbertsdijksvenen' ligt op een afstand van circa 4,5 kilometer. Gelet op deze afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling, het uitbreiden van een bedrijfshal en functiewijziging, wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Gedurende de bouwfase van de uitbreiding zal het aantal verkeersbewegingen zoveel als mogelijk worden beperkt door transporten effectief te beladen. Verder zal er waar mogelijk gewerkt worden met elektrische werktuigen, dit als vervanging van de met diesel aangedreven werktuigen. Wat betreft de gebruiksfase wordt opgemerkt dat het een relatief kleine uitbreiding betreft, waar qua gebruik relatief gezien geen extra uitstoot zal plaatsvinden ten opzichte van de huidige situatie. Het aantal verkeersbewegingen zal in de gebruiksfase dan ook niet dusdanig toenemen en zorgt hiermee niet voor extra stikstofuitstoot ten opzichte van de bestaande situatie.

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen het concreet begrensde NNN. Het dichtstbijzijnde NNN gebied is gelegen op circa 440 meter afstand ten noorden van het plangebied. Gezien de onderlinge afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling en lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteit wordt gesteld dat als gevolg van voorliggend initiatief geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.7.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In dit geval wordt een bedrijf uitgebreid op gronden die deels zijn verhard en deels in gebruik zijn als tuin. De gronden worden intensief beheerd. Er kan niet verwacht worden dat er sprake is van natuurlijke waarden. Een quickscan wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Daarnaast zullen er geen sloopwerkzaamheden plaatsvinden. De natuurwaarden vormen dan ook geen belemmering voor het voornemen.

5.7.4 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering.

5.8 Archeologie & cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Beoordeling

Gronden binnen het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Binnen deze dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan respectievelijk 5.000 m2 en dieper dan 0,40 m onder maaiveld plaatsvinden.

De uitbreiding van de bedrijfshal wordt gerealiseerd op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en heeft een oppervlakte van circa 140 m2. Voorgenomen ontwikkeling overschrijdt de onderzoeksgrens dan ook niet. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. In dit plan wordt de dubbelbestemming voor het behoud van archeologische waarden overgenomen uit het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Beoordeling

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Wateraspecten

5.9.1 Vigerend beleid
5.9.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.9.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Met de vaststelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is het NWP 2016-2021 op enkele onderdelen gewijzigd. Tezamen geven beide documenten op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de NOVI wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

5.9.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.9.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vier stroomgebieden: Maas, Rijn, Schelde, Eems. Binnen het stroomgebied Rijn zijn er drie deelstroomgebieden: Rijn-Noord, Rijn-Oost en Rijn-West. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
5.9.2 Waterparagraaf
5.9.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.9.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. Dit houdt in dat vooroverleg met het waterschap niet noodzakelijk is. Voor het volledige watertoetsresultaat wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze plantoelichting.

Ondanks dat vooroverleg met het waterschap Vechtstromen niet noodzakelijk wordt geacht, wordt hieronder de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse van het plangebied beschreven.

Waterhuishoudkundige aspecten plangebied

Algemeen

Het plangebied bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermings-, intrek- of waterwingebied.

Grondwater 

Binnen het plangebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend.

Oppervlaktewater 

In de huidige en toekomstige situatie is geen sprake van oppervlaktewater binnen het plangebied.

Hemelwater 

In de huidige situatie is er sprake van verhard oppervlak (bebouwing/klinkers) binnen het plangebied. Een deel van dit verharde oppervlak zal worden gebruikt voor de uitbreiding van de bedrijfshal. Daarnaast zal deze uitbreiding landschappelijk worden ingepast, waarbij rekening wordt gehouden met het geleiden en afvoeren van hemelwater naar de groenvoorziening op het perceel.

Het schone hemelwater wordt binnen het plangebied opgevangen. Daarnaast kan een deel van het hemelwater binnen het plangebied in de grond infiltreren.

Afvalwater 

Het afvalwater is aangesloten op de bestaande riolering. Het ter plaatse aanwezige rioolstelsel is dusdanig uitgevoerd dat het afvalwater van het toekomstige uitbreiding op dezelfde wijze kan worden afgevoerd.

5.10 Besluit milieueffectrapportage

5.10.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een wijzigingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • 1. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
      • Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is;
  • 2. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
      • Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het wijzigingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen);
  • 3. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
      • Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het wijzigingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het wijzigingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het wijzigingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het wijzigingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het wijzigingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.10.2 Situatie plangebied

Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 4,5 kilometer van het plangebied. In paragraaf 5.7.2.1 wordt ingegaan op de effecten van het voornemen op Natura 2000-gebieden. Gelet op deze afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling, het uitbreiden van een bedrijfshal op een bestaand bedrijfsperceel, wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied (zie ook paragraaf 5.7).

Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Dit wijzigingsplan voorziet in principe in een directe eindbestemming 'Bedrijf' voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit wijzigingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling (zowel de uitbreiding als functiewijziging) die niet wordt genoemd in onderdeel C en D van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. In voorliggend geval is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject aangezien gelet op de aard en de omvang van de ontwikkeling, er sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is dan genoemd in onderdeel C en D van het Besluit m.e.r. Het voorliggende initiatief heeft geen grote extra verkeersaantrekkende werking (zie paragraaf 3.2.2). Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit wijzigingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.10.3 Conclusie

Dit wijzigingsplan (voor de uitbreiding en functiewijziging) is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn enkele in het kader van de SVBP2012 verplichte begrippen en enkele aanvullende begrippen opgenomen die dienen ter verduidelijking van de in dit wijzigingsplan gehanteerde definities. Voor het overige worden de begrippen zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" onverkort van toepassing verklaard.

De wijze van meten zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" wordt onverkort van toepassing verklaard.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De bestemmingsregels van de (dubbel)bestemmingen 'Bedrijf', 'Leiding - Riool' en 'Waarde - Archeologie 4' worden onverkort van toepassing verklaard.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Omdat het in dit geval een wijzigingsplan betreft zijn de algemene regels zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" onverkort van toepassing verklaard, met dien verstande dat in dit hoofdstuk, in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening', tevens regels ten aanzien van anti-dubbeltelregel en parkeren zijn opgenomen.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordening regelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Artikel 3 Bedrijf

De gronden binnen het plangebied die reeds onderdeel uitmaken van het bedrijfsperceel hebben de bestemming 'Bedrijf' en behouden ook in de nieuwe situatie de bestemming 'Bedrijf'. De regels behorende bij de bestemming 'Bedrijf', zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" en het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" zijn onverkort van toepassing verklaard.

De gronden zijn bestemd voor bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een type bedrijf afhankelijk van de specifieke aanduiding zoals aangegeven op de verbeelding, waarbij de maximale oppervlakte zoals aangegeven op de verbeelding moet worden aangehouden. In voorliggend geval is middels deze aanduidingen een bedrijfswoning uitgesloten en is de specifieke vorm van bedrijf een meubelmakerij en geldt een maximale oppervlakte van 412m2.

Artikel 4 Leiding - Riool

De regels behorende bij de dubbelbestemming Leiding - Riool, zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" en het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" zijn onverkort van toepassing verklaard.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

De regels behorende bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4, zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" en het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" zijn onverkort van toepassing verklaard.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een planschadeovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee zijn de eventuele kosten voortkomend uit planschade voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke kosten, waaronder leges, komen eveneens voor rekening van de aanvrager.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Het ontwerpwijzigingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg, voorgelegd aan de provincie Overijssel. De provincie heeft aangegeven dat het voorliggende wijzigingsplan passend is binnen het provinciaal ruimtelijk beleid. Het wettelijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is daarmee afgerond. De provincie stemt in met het plan.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Dit houdt in dat vooroverleg met het waterschap niet noodzakelijk is. Voor het volledige watertoetsresultaat wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze plantoelichting.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is afgezien van een voorontwerp wijzigingsplan.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerp-wijzigingsplan heeft vanaf 1 december 2021 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.