direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Huyerensebroekweg 7 Geesteren
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIWPHUYBRKWG7-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie aan de Huyerensebroekweg 7 te Geesteren is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande woning aan de Huyerensebroekweg 7 te herbouwen op gronden die momenteel een agrarische bestemming hebben. Dit is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. De initiatiefnemer is voornemens gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid, opgenomen in artikel 4.7.11 in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016', zodat Burgemeester en Wethouders de bestemming van de agrarische gronden nabij zijn erf kunnen wijzigen naar een woonbestemming.

Burgemeester en Wethouders kunnen medewerking verlenen aan de beoogde planwijziging, mits er aan de in de voornoemde wijzigingsbevoegdheid opgenomen voorwaarden wordt voldaan. Daarnaast dient de beoogde ruimtelijke ontwikkeling niet in strijd te zijn met een goede ruimtelijke ordening. Middels voorliggend wijzigingsplan wordt aangetoond dat er voldaan wordt aan de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voorwaarden en dat de beoogde ruimtelijke ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Huyerensebroekweg 7 in Geesteren en ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Het plangebied ligt op circa 2,0 km afstand van de kern 'Geesteren' en 2,4 km van de kern 'Vriezenveen'. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie O, nummer 66. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven (rode cirkel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHUYBRKWG7-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: ligging plangebied (bron: PDOK)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied en de bestaande woning te zien zijn. Het plangebied wordt aan alle zijden (noord/oost/zuid/west) begrensd door agrarische weilanden, agrarische bedrijven en reguliere woningen. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit wijzigingsplan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHUYBRKWG7-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Ruimtelijke plannen)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied zoals in figuur 1.2 is afgebeeld, ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan' en 'Tubbergen Buitengebied 2016', vastgesteld op respectievelijk 15 december 2020 en 23 mei 2016 door de gemeenteraad van gemeente Tubbergen. De geldende bestemmingen binnen het plangebied op basis van dit bestemmingsplan zijn de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch-1'. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'. Naast de enkelbestemmingen en dubbelbestemming gelden twee gebiedsaanduidingen, te weten 'overige zone-vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' en 'reconstructiewetzone-landbouwontwikkelingsgebied'. In figuur 1.3 wordt een uitsnede weergegeven van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHUYBRKWG7-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: Ruimtelijke plannen)

De initiatiefnemer is voornemens de bestaande woning aan de Huyerensebroekweg 7 te slopen en deze te herbouwen op een andere locatie op het erf. Omdat de gronden waarop de nieuwe woning wordt beoogd een agrarische bestemming hebben, is het voornemen van de initiatiefnemer momenteel in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

Op grond van artikel 4.7.11 van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' kunnen Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tubbergen onder bepaalde voorwaarden het vigerende bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de voor 'agrarisch-1' bestemde gronden worden gewijzigd in de bestemming 'wonen'. Na deze planwijziging zal de door initiatiefnemer beoogde woning volledig binnen de bestemming 'wonen' vallen.

De voorwaarden zijn:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 37 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 2.000 m² zal bedragen;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de bebouwing op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waterhuishouding, de waarden van landgoederen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Toets aan de hierboven genoemde voorwaarden

  • a. hieraan wordt voldaan aangezien voor de te wijzigen gronden de bestemming 'wonen' wordt toegekend;
  • b. hieraan wordt voldaan aangezien de bestemming 'wonen' na wijziging maximaal een oppervlak zal hebben van 2.000 m²;
  • c. hieraan wordt voldaan, verdere toetsing volgt in Hoofdstuk 4 van de voorliggende toelichting;
  • d. hieraan wordt voldaan aangezien een erfinrichtingsplan is opgesteld waarmee de landschappelijke inpassing van de nieuwe woning kan worden geborgd in de regels van voorliggend wijzigingsplan;
  • e. hieraan wordt voldaan, verdere toetsing volgt in Hoofdstuk 4 van de voorliggende toelichting.

Geconcludeerd kan worden dat voldaan kan worden aan de voorwaarden opgenomen in artikel 4.7.11 van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Middels voorliggend wijzigingsplan wordt een passende juridisch-planologische set regels aan het plangebied toegekend, teneinde de nieuwe woning mogelijk te maken.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige wijzigingsplan 'Buitengebied, Huyerensebroekweg 7 Geesteren' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0183.BUIWPHUYBRKWG7-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie van het plangebied en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld en overige omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 wordt het wijzigingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Huyerensebroekweg 7 in Geesteren sprake van een vrijstaande woning met een bijgebouw en bijbehorende agrarische gronden. Op het erf zijn meerdere bomen aanwezig en het erf wordt van de agrarische gronden afgescheiden door middel van een haag. Verder zijn er rondom het erf diverse bomenstructuren aanwezig.

De ontsluiting van het plangebied vindt via de Huyerensebroekweg plaats. Deze weg verbindt het plangebied met de Vriezenveenseweg die naar het oosten bij Geesteren uitkomt en naar het westen bij Vriezenveen. De dichtstbijzijnde uitvalsweg, de provinciale N343 weg, ligt op circa 3,8 km ten noordoosten van het plangebied. Zoals eerder beschreven in Hoofdstuk 1 van de voorliggende toelichting liggen in de omgeving van het plangebied diverse agrarische bedrijven en burgerwoningen.

Ten aanzien van het parkeren wordt opgemerkt dat er voldoende ruimte aanwezig is op het erf, waardoor parkeren op eigen terrein mogelijk is.

In figuur 2.1 is een luchtfoto opgenomen van het plangebied, waarop de huidige situatie in een vogelvlucht wordt weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHUYBRKWG7-VG01_0004.png"

Figuur 2.1: huidige situatie plangebied (bron: Ruimtelijke plannen)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie van het plangebied blijft het aantal woningen gelijk. Alleen de bestaande woning en het bijgebouw worden gesloopt en herbouwd op een andere locatie op het erf. De nieuwe woning wordt op circa 9 meter afstand ten oosten van de bestaande woning herbouwd en het bijgebouw ongeveer op 4 meter afstand ten zuiden van het bestaande bijgebouw. De inhoud van de nieuwe woning bedraagt maximaal 1.000 m³ en het bijgebouw mag maximaal een oppervlak hebben van 200 m². De bestemming 'wonen' wordt zodanig uitgebreid dat dit maximaal een oppervlak krijgt van 2.000 m². De nieuwe woning zal worden gebouwd op het gedeelte van het plangebied dat nu een agrarische bestemming heeft en middels voorliggend wijzigingsplan een woonbestemming krijgt. Het nieuwe bijgebouw paste al in de bestaande woonbestemming.

Ten behoeve van deze ontwikkeling heeft de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan laten opstellen, waarin de aanwezige landschappelijke kenmerken en waarden worden gewaarborgd. Om te garanderen dat er uitvoering wordt gegeven aan het erfinrichtingsplan, is in de regels van voorliggend wijzigingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke voorplichting ziet o.a. toe op het uitvoeren van de voorgenomen landschapsmaatregelen en sloop van de huidige woning.

In figuur 2.2 is een uitsnede van het erfinrichtingsplan weergegeven. Het erfinrichtingsplan is tevens opgenomen als bijlage 1 bij de toelichting en regels van voorliggend wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHUYBRKWG7-VG01_0005.png"

Figuur 2.2: uitsnede erfinrichtingsplan - Huyerensebroekweg 7 Geesteren (bron: TUUULK.)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Toets en Conclusie

Met de vergroting van de bestemming 'Wonen' en de bouw van de nieuwe woning op de nieuwe locatie wordt gezorgd voor een beter erfopzet, omdat deze toekomstbestendig wordt ingericht voor de volgende generaties. Omdat de nieuwe woning landschappelijk zal worden ingepast, worden de bestaande landschappelijke waarden en kwaliteiten behouden en versterkt door het toevoegen van diverse landschapsmaatregelen. De voorgenomen ontwikkeling heeft daarom geen nadelig effect op de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Bij het bouwen van de nieuwe woning kan overigens extra rekening gehouden worden met creëeren van ruimte voor een goede klimaatadaptatie en kan middels het realiseren van zonnepanelen op de woning bijgedragen worden aan de energietransitie. Gelet op dat voorliggende ontwikkeling bijdraagt aan meerdere functies in het buitengebied, wordt geacht dat voorliggend wijzigingsplan in overeenstemming is met de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Middels voorliggend wijzigingsplan worden geen extra woningen of andere bebouwing mogelijk gemaakt. Alleen de bestaande woning wordt gesloopt, waarvoor in de plaats een nieuwe woning op een andere locatie op het erf wordt gebouwd. Aangezien woningbouw pas na 11 woningen aangemerkt wordt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie uitspraak ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953), wordt geconcludeerd dat in onderhavig geval er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Per saldo blijft het aantal woningen in de toekomstige situatie ten opzichte van de huidige situatie namelijk gelijk. Omdat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is de ladder voor duurzame verstedeiljking niet van toepassing

Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (zie uitspraak ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Voorliggend wijzigingsplan voorziet daarin.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHUYBRKWG7-VG01_0006.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In onderstaande alinea's wordt op de voor voorliggend plan relevant zijnde beleidskeuzes inegaan.

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In onderhavig plan is sprake van het vergroten van de woonbestemming om de bouw van een vervangende woning en bijgebouw mogelijk te maken. Binnen het bestaande erf waarvoor een woonbestemming is opgenomen is de ruimte daarvoor niet geschikt. Om die reden wordt aansluitend aan het bestaande erf - aan de oostzijde - het erf uitgebreid. De ontwikkeling wordt zo geconcentreerd mogelijk gehouden door het nieuwe bijgebouw te bouwen op de locatie van de bestaande woning. Tevens wordt de gehele nieuwbouw landschappelijk ingepast. Geacht wordt dat het voornemen hiermee voldoet aan een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Voor de realisatie van de vervangende bebouwing op het erf is een erfinrichtingsplan opgesteld (zie Bijlage 1). In dat plan wordt rekening gehouden met de aanwezige landschappelijke linten/structuren en door het aanbrengen van extra landschapsmaatregelen worden deze bestaande strcuturen verder versterkt. Geacht wordt daarmee dat voorliggend plan aan artikel 2.1.5 uit de omgevingsverordening van de Provincie Overijssel voldoet.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHUYBRKWG7-VG01_0007.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is rood gemarkeerd (bron: provincie Overijssel)

Het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' biedt ruimte aan concurrerende en innovatieve vormen van landbouw en aan opwekking van hernieuwbare energie. Denk daarbij aan zonnepanelen, maar ook aan windenergie en biovergisters. Wat betreft windenergie liggen vanuit de optiek van rendement de beste (wind)kansen in het noorden en noordwesten van de provincie: daar waait het het hardst.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperkt worden en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Doorwerking voor voorliggend plan:

De plannen van initiatiefnemer doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor agrarische functies in de omgeving. Dit omdat de landbouw niet wordt beperkt. De bestaande afstanden ten opzichte van agrarische bedrijven blijven nagenoeg dezelfde, ook al vindt de bouw van de woning plaats op een andere locatie. Daarnaast wordt met de bouw van de vervangende woning bijgedragen aan het opwekken van hernieuwbare energie door zonnepanelen op de woning te realiseren. Gelet op het vorenstaande wordt geacht dat voorliggend plan aan de ambities van het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' voldoet.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)' (zie figuur 3.3). Het plangebied is rood gemarkeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHUYBRKWG7-VG01_0008.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De hoogveengebieden worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van 'levend hoogveen' (veenaangroei).

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de nabijheid van hoogveenrestanten, dan dragen deze bij aan verbetering van de hydrologie om verdroging van het veenpakket tegen te gaan en, waar mogelijk, aan toename van natuurkwaliteit en het areaal levend hoogveen. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Bij de herinrichting van het erf kan geen invulling gegeven worden aan de gewenste richting voor dit gebiedskenmerk. Dit omdat er gewoond gaat worden, wat niet kan tussen levend hoogveen. Hierbij is het belangrijk om op te merken dat de bebouwingsvolume en verhard oppervlak niet zal toenemen ten opzichte van de huidige situatie en de nieuwe situering van de woning gepaard gaat met een landschappelijke inpassing.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Veenkoloniaal landschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven. Het plangebied is rood gemarkeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHUYBRKWG7-VG01_0009.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het veenkoloniaal kenmerkt zicht door grootschalig open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur. Ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden ten behoeve van de turfwinning.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in het veenkoloniaal landschap, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van bijzondere architectuur (watererfgoed (sluizen, bruggen e.d.), de bijzondere villa’s, buitens, herenboerderijen), de linten door het landschap en de open ruimtes.

Met voorliggende ontwikkeling wordt geen afbreuk gedaan aan de aanwezige linten en open ruimtes. De bestaande woning en het bjigebouw worden alleen gesloopt en opnieuw gebouwd op een andere locatie, waarbij rekening wordt gehouden met het aanwezige landschap door het geheel landschappelijk in te passen.

De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan beschreven planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Tubbergen

De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft op 16 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.

De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:

  • 1. We doen het samen;
  • 2. We geven het goed voorbeeld;
  • 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
  • 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

Vanuit de kernprincipes zijn de volgende speerpunten opgesteld:

  • buitengebied in balans
  • leefbare kernen
  • leefomgeving van de toekomst

Voorliggend plan heeft betrekking op het speerpunt 'buitengebied in balans'.

De gemeente Tubbergen wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.

In het buitengebied van Tubbergen komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.

Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Tubbergen streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.

De speerpunten voor het buitengebied zijn:

  • toekomstgerichte agrarische sector waarbij duurzamere landbouw wordt gestimuleerd;
  • goede staat van landschap en biodiversiteit waarbij we samenwerking zoeken met de landbouw;
  • kwalitatief toerisme waarbij groei mogelijk is met respect voor landschap en natuur.

Toets

Het plangebied aan de Huyerensebroekweg 7 ligt volgens de binnen een lichtgroen gebied, waar gericht wordt op ontwikkeling door lage waarde en hoge dynamiek. Zie figuur 3.5 waarop de locatie van het plangebied is aangegeven met een cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHUYBRKWG7-VG01_0010.png"

Figuur 3.5: Waardekaart gemeente Tubbergen (bron: gemeente Tubbergen)

In het lichtgroen gebied gelden de volgende waarden:

  • open met vergezichten;
  • efficiënt agrarisch landschap;
  • kavelsloten;
  • wegen met bomenrijen;
  • moderne erfopzet;

waarbij moet worden ingespeeld op:

  • de schaal van het landschap;
  • het agrarische karakter;
  • gemengde functies;
  • bouwwijze en inrichting die in de directe omgeving gebruikelijk is;
  • opgeruimd landschap;
  • geclusterde bebouwing;
  • heldere structuren;
  • verbeteren van de biodiversiteit;
  • vasthouden van water.

Middels de voorliggende ontwikkeling worden de aanwezige landschappelijke waarden niet geschaad. Tevens wordt ingespeeld op de schaal van het landschap, een passende bouwwijze, een geclusterde bebouwing, verbetering van de biodiversiteit en het goed vasthouden van water. Dit wordt aangetoond middels een erfinrichtingsplan opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting van voorliggend wijzigingsplan.

Gelet op het vorenstaande wordt geacht dat voorliggend wijzigingsplan in overeenstemming is met de omgevingsvisie van de gemeente Tubbergen.

3.3.2 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

Op 2 juli 2012 is de beleidsnota 'De casco benadering in Noordoost-Twente' met de daarbij behorende cascokaart vastgesteld door de gemeenteraad van gemeente Tubbergen. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Tubbergen heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.6) kan worden afgeleid of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  • 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  • 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  • 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Toets

In figuur 3.6 is een fragment opgenomen van de casco-kaart. De locatie van het plangebied is daarop globaal met rood omcirkeld. Volgens onderstaande kaart zijn er binnen het plangebied geen onderdelen van het Casco aanwezig. Bij verwijdering van groenelementen dient gecompenseert te worden op een lijn uit de cascokaart. Aangezien bestaande groenelementen binnen het plangebied niet verwijderd worden, wordt compensatie niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHUYBRKWG7-VG01_0011.png"

Figuur 3.6: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)

3.3.3 Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016

De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de beide gemeenten. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:

  • 1. Basis omgeving
  • 2. Midden omgeving
  • 3. Bijzondere omgeving

Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:

  • ‘Ambtelijk’: alleen kleine bouwwerken van- en voor de voorgevel worden getoetst. Deze toets vindt ambtelijk plaats. Bouwplannen achter de voorgevel zijn toetsvrij.
  • 'Stadsbouwmeester’: de stadsbouwmeester toetst.
  • ‘Q-team’: het Q-team beoordeelt en kan daarbij in overleg treden met de initiatiefnemer en/of ontwerper.

Toets

Het plangebied ligt in het buitengebied dat het niveau 'Basis' toegekend heeft gekregen. Zie ook onderstaande kaart (figuur 3.7), waarop de locatie van het plangebied globaal is aangegeven met een rode ster. Op voorhand worden geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016. Toetsing op welstand vindt overigens plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van de beoogde bouwwerken en vormt voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHUYBRKWG7-VG01_0012.png"

Figuur 3.7: Fragment Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 (bron: gemeente Tubbergen)

Conclusie

Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de nota Omgevingskwaliteit.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Middels het voorliggende wijzigingsplan wordt de vergroting van de huidige bestemming 'wonen' en de herbouw van de bestaande woning op de nu voor agrarisch bestemde gronden mogelijk gemaakt. Daarmee is geen sprake van een activititeit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. Voorliggende ontwikkeling wordt in de D-lijst niet expliciet benoemd, maar geacht wordt dat de meest logische aansluiting gemaakt kan worden gemaakt bij: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (D11.2). Hiervoor geldt er een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De in dit kader relevante vraag die eerst moet worden beantwoord, is of er in onderhavig geval sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject'.

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die onder andere als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:

  • de aard en omvang van de ontwikkeling;
  • de vormgeving en opzet;
  • de schaalgrootte;
  • de ligging;
  • de voorgenomen functie(wijziging), en;
  • de vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.

Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).

Middels voorliggend wijzigingsplan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. De huidige gebouwen worden slechts vervangen door nieuwbouw. Daarmee neemt de bebouwde oppervlakte niet toe. Hoewel de bebouwde oppervlakte niet toeneemt, zal de nieuwe woning op agrarische gronden worden gebouwd. Hiervoor kan worden verwezen naar de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject.

Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte uitbreiding van de bebouwing op het perceel. Aangezien de bebouwde oppervlakte niet toeneemt en enkel beslag wordt gelegd op nieuwe ruimte in de Groene Omgeving waarbij sprake is van een goede landschappelijke inpassing en ruimtelijke ordening, wordt geacht dat voorliggend plan niet aangemerkt hoeft te worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Het opstellen van een m.e.r.-aanmeldnotitie wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit millieueffectrapportage, waardoor het opstellen van een m.e.r.-aanmeldnotitie niet noodzakelijk is.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven. Voor onderhavig geval kan door de ligging van het plangebied in het buitengebied worden uitgegaan van het omgevingstype 'buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHUYBRKWG7-VG01_0013.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Een woonfunctie is een milieugevoelige functie en kan hinder ondervinden van bestaande milieubelastende functies. Voorliggend plan maakt echter geen nieuwe woonfuncties mogelijk. De huidige woning wordt gesloopt en ongeveer 20 meter ten oosten van de oorspronkelijke plek herbouwd. De bestaande afstanden ten opzichte van agrarische bedrijven in de omgeving worden daardoor weliswaar kleiner, echter leidt dit vergeleken met de huidige situatie niet tot een onaanvaardbaardere situatie. Dit omdat het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf (Melkveebedrijf, Delenweg 2 Geesteren) op circa 320 meter afstand van het plangebied ligt. Hoewel een melkveebedrijf niet expliciet in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' wordt benoemd, wordt de onderlinge afstand met het plangebied groot genoeg geacht. Dit omdat zelfs voldaan wordt voor de richtafstand van een varkensveehouderij (200 meter), terwijl deze in milieucategorie zwaarder is dan een melkveebedrijf. Er zal daarom sprake blijven van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake. Belemmering voor omliggende bedrijven is eveens geen sprake van, aangezien omliggende bedrijfsfuncties door de grote afstand met het plangebied niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt zullen worden.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning en omliggende bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Middels voorliggend plan worden geen nieuwe geurgevoelige objecten toegevoegd, waardoor in principe de Wgv niet van toepassing is. Echter omdat de woning wordt verplaatst, neemt de onderlinge afstand voor sommige agrarische bedrijven in de omgeving af. Het is logisch dat de afstand met de agrarische bedrijven gelegen aan de westzijde van de Huyerensebroekweg toeneemt, omdat de woning naar het oosten wordt verplaatst. Dit geldt o.a. voor de agrarische bedrijven aan de Delenweg 2 in Geesteren, Vriezenveenseweg 116 in Geesteren en aan de Vriezenveenseweg 119 in Geesteren. Deze worden derhalve niet meegenomen in de toetsing.

Het dichtstbijzijnde agrarish bedrijf waarvoor de onderlinge afstand met de woning afneemt ligt aan de Huyerensebroekweg 3 en aan de Huyerensebroekweg 10 in Geesteren. Dit betreffen melkveebedrijven. Zoals hierboven aangegeven zijn er voor melkkoeien per dier geen geuremissies vastgesteld. Er kan daarom worden uitgegaan van de wettelijke afstand van 50 meter die geldt voor in het buitengebied. Als de afstand tussen een geurgevoelig object en agrarisch bedrijf meer dan 50 meter bedraagt, dan is een nader geuronderzoek niet nodig en wordt geacht dat er geen sprake is van een geurhinder. Aangezien de onderlinge afstand met het agrarische bedrijf aan de Huyerensebroekweg 3 en 10 respectievelijk minimaal 415 meter en 450 meter bedraagt, wordt er voldaan aan de wettelijke afstand van 50 meter voor in het buitengebied tussen een geurgevoelig object en een agrarisch bedrijf. Een nader geur onderzoek is daarom niet noodzakelijk en er is geen sprake van geurhinder.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de nieuwe woning geen sprake is van een mogelijk geurhinder afkomstig van agrarische bedrijven in de omgeving. De Wet geurhinder en veehouderij vormt geen belemmering voor voorliggend plan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van voorliggend wijzigingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Dumea Milieu. Het onderzoek is als Bijlage 2 opgenomen bij de toelichting van voorliggend wijzigingsplan. Onderstaand worden de belangrijkste conclusies besproken. Voor de concrete inhoud van het onderzoek wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 2.

De onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als onverdacht worden beschouwd met betrekking tot de chemische parameters alsmede asbest. In het bovengrondmengmonster Bm1 en in het ondergrondmengmonster OM1 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb1wm1 zijn eveneens geen verhogingen aangetroffen. Op basis van het onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor het plangebied niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

Algemeen

Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het “Besluit bodemkwaliteit” van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het ‘meldpunt bodemkwaliteit’.

Naast het “Besluit bodemkwaliteit” dient opgemerkt te worden dat in het kader van het “Handelingskader voor hergebruik van PFAS houdende grond en baggerspecie” ook onderzoek naar PFAS noodzakelijk is.

Conclusie

Vanuit het aspect 'Bodem' worden voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan geen belemmeringen aanwezig geacht.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied ligt aan de Huyerensebroekweg 7 in Geesteren. Dit betreft een rustige weg in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Het plangebied ligt aan een doodlopende weg, zonder andere adressen. De afstand tot de doorgaande weg (Huyerensebroekweg) bedraagt meer dan 300 meter. Daarmee is geen sprake van een geluidzone als bedoeld in artikel 74 van de Wet Geluidhinder. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Railverkeerslawaai

Er zijn in de omgeving geen spoorwegen, waardoor railverkeerslawaai niet aanwezig wordt geacht. Een akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is niet noodzakelijk.

Industrielawaai

Er zijn in de omgeving geen gezoneerde industrieterreinen waar een bepaalde geluidbelasting geldt voor de omgeving. Een onderzoek naar industrielawaai is niet noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de nieuwe woning geen sprake is van een mogelijk geluidhinder afkomstig van wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor voorliggend plan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Middels voorliggend plan neemt het aantal verkeersbewegingen in de omgeving niet toe. Indien wordt uitgegaan van een worst-case scenario met 500 verkeersbewegingen als weekdaggemiddelde en een vrachtaandeel van 10% dan wordt op basis van de NIBM Tool (zie figuur 4.2) geconcludeerd dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHUYBRKWG7-VG01_0014.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit de berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer in de worst-case situatie niet in betekende mate is. In de praktijk ligt de verkeersgeneratie die bij één woning hoort aanzienlijk lager dan 500 verkeersbeegingen per week en is er naast een vuilniswagen om de week geen vrachtverkeer te verwachten.

Gelet op het vorenstaande wordt een aanvullend onderzoek naar luchtkwaltiteit niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Vanuit het aspect 'Luchtkwaliteit' worden voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan geen belemmeringen aanwezig geacht.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHUYBRKWG7-VG01_0015.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: Atlas van Leefomgeving)

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 2 kilometer van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

Conclusie

Vanuit het aspect 'Externe veiligheid' worden voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan geen belemmeringen aanwezig geacht.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Watertoetsproces

Op 18-7-2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. Door beantwoording van de vragen blijkt dat de korte procedure op het plan van toepassing is. Volstaan kan worden met de standaard waterparagraaf. Zie hieronder.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder bevestigd met ja):

een gemengd stelsel een gescheiden stelsel:

hemelwater wordt geinfiltreerd. ja 

een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.

hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Conclusie

Vanuit het aspect 'Water' worden voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan geen belemmeringen aanwezig geacht.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets 

Ten behoeve van voorliggend wijzigingsplan is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze quickscan is als Bijlage 4 opgenomen bij de toelichting van voorliggend wijzigingsplan. Hieronder worden de belangrijkste conclusies / resultaten beschreven. Voor de concrete inhoud wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 4.

De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepaling 'het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing nodig om ze te mogen verstoren en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Voor het doden van beschermde diersoorten geldt geen vrijstelling van de verbodsbepalingen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Het plangebied behoort niet tot Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, kan een negatief effect of Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, op voorhand uitgesloten worden. Overige negatieve effecten kunnen ook uitgesloten worden.

Het plangebied is geen geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten maar wel een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels in het plangebied en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën er een verblijfplaats. Het plangebied wordt door vleermuizen uitsluitend benut als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen daarom buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridische beschouwd wel plaats vinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd of vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Mogelijk wordt een beschermd grondgebonden zoogdier gedood en wordt een vaste rust- of voortplantingsplaats beschadigd of vernield, als gevolg van uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Voor de grondgebonden zoogdieren, die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voorplantingsplaatsen'. Voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren geldt geen vrijstelling. Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden zoogdieren opzettelijk gedood worden, dienen ze weggevangen te worden, of dient het werkterrein natuurvrij gemaakt te worden, zodat de dieren op eigen beweging vertrekken. Voor het natuurvrij maken van het werkterrein is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming vereist. Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde grondgebonden zoogdieren gedood.

Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder voorbereiding, kan niet uitgesloten worden dat beschermde amfibieën gedood worden. Ook worden mogelijk vaste (winter)rustplaatsen van beschermde amfibieën beschadigd of vernield. Voor de beschermde amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rustplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats'. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dient het werkterrein natuurvrij gemaakt te worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of dienen ze weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde amfibieën gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor voorliggend plan, mits werkzaamheden afgestemd worden op de voortplantingsperiode van vogels (of broedvogelscan uitvoeren) en geen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën worden gedood (zorgvuldig werken, wegvangen of werkterrein ongeschikt maken).

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Toets

Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' toegekend gekregen. Daarmee zijn de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat:

  • geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
  • dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
  • dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord.

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de

Voorliggend wijzigingsplan maakt de realisatie van een vervangende woning mogelijk op een andere locatie dan die van de huidige woning. Het oppervlak waarop de beoogde grondroerende werkzaamheden betrekking heeft, ligt ver onder de genoemde drempelwaarde van 5.000 m². Daarom wordt geacht dat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden wordt de huidige dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' in voorliggend wijzigingsplan tevens meegenomen.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Er zijn binnen het plangebied en in de omgeving geen monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig.

Conclusie

Vanuit het aspect 'Archeologie en Cultuurhistorie' worden voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan geen belemmeringen verwacht.

4.11 Verkeer / parkeren

Toets

Het plangeied wordt ontsloten via de Huyerensebroekweg. Zoals eerder aangegeven verbindt deze weg het plangebied met de Vriezenveenseweg, die naar het oosten bij Geesteren uitkomt en naar het westen bij Vriezenveen. De Huyerensebroekweg betreft verder een weg met een lage verkeersintensiteit, met name bedoeld voor bestemmingsverkeer. Middels voorliggend wijzigingsplan veranderd de huidige verkeerssituatie niet, aangezien geen sprake zal zijn van een toename in het aantal verkeersbewegingen. Het verkeer van en naar de woning kan ook in de toekomstige situatie nog steeds eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld.

Het parkeren vindt plaats op wederom plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Omdat geen extra woningen worden gerealiseerd, zal de parkeerbehoefte niet toenemen.

Conclusie

Vanuit het aspect 'Verkeer en Parkeren' worden voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan geen belemmeringen aanwezig geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist.

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Enkelbestemming

Wonen

Deze bestemming is opgenomen voor het mogelijk maken van de functie 'wonen' en de daarbij behorende bebouwing. De regels zijn gebaseerd op het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan'. Voor het juridisch borgen van de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het erfinrichtingsplan opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Agrarisch-1

Deze bestemming is opgenomen voor het mogelijk maken van de noodzakelijke landschapsmaatregelen conform het erfinrichtingsplan opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. De regels zijn gebaseerd op het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan'.

Dubbelbestemming

Waarde - Archeologie 4

Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de eventuele aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied. De regels zijn gebaseerd op het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan'.

Gebiedsaanduiding

Overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt

De voor 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het toelaten van nieuwe sier- en boomteeltbedrijven op bestaande bouwvlakken voor agrarische bedrijven.

Reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied

De voor 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de ontwikkeling van de landbouw, waarbij het belang van de landbouw bovengeschikt is aan andere belangen. Overige functies (onder andere natuur en landschap, recreatie en toerisme en wonen) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkeling van bestaande of inplaatsing van nieuwe agrarische bedrijven.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft op 12 april 2023 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder woningbouw bullet 1 waarvoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 30-06-2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Indien de standaard waterparagraaf wordt opgenomen, dan is het waterschap akkoord met het plan. Hier is invulling aangegeven in paragraaf 4.8.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 13 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit wijzigingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.