Plan: | Buitengebied, Hardenbergerweg 141t |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIWPHARDWEG141-VG01 |
Het perceel Hardenbergerweg 141t in Geesteren is bestemd ten behoeve een paardenhouderij. Deze bestemming betreft echter alleen een planologische regeling, aangezien feitelijk gezien op deze locatie nooit een paardenhouderij gevestigd is geweest. Tot op heden is er geen gegadigde om op de locatie een paardenhouderij op te richten. Derhalve is een plan ontwikkeld om het te gaan gebruiken voor woondoeleinden. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Het vigerende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' voorziet in een wijzigingsbevoegdheid voor de functieverandering naar 'wonen', waardoor de ontwikkeling tot woningbouw mogelijk wordt gemaakt. Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Hardenbergerweg 141t in Geesteren. Het plangebied ligt op ca. 1,8 km ten noorden van de kern Geesteren (Ov.) . Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie B, perceelsnummers 4102 en 3624. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een satellietfoto weergegeven waarop het perceel te zien is. Het plangebied wordt aan de noord-, oost- en westzijde begrensd door agrarisch gebied. Aan de zuid-westzijde wordt het plangebied begrensd door de Hardenbergerweg (N343). Aan de andere zijde van de Hardenbergerweg, tegenover het plangebied is een woonerf gelegen. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor de Hardenbergerweg 141t in Geesteren geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Het bestemmingplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is door de gemeenteraad van Tubbergen op 23 mei 2016 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' toegekend met de functieaanduidingen 'bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van agrarisch - isolatiestal'. Het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de aanduidingen 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. Zie figuur 1.3 voor een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor gebruiksgerichte paardenhouderijen, al dan niet in combinatie met een agrarische bedrijfsvoering en ondergeschikte manege-activiteiten met daarbijbehorende bedrijfswoningen, tuinen, voorzieningen, hippische evenementen, parkeervoorzieningen en andere bouwwerken.
Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zijn bestemd voor het behoud van de archeologische waarden die ter plaatse aanwezig zijn. De voor 'overige zone - vestigingsgebied voor boom- en sierteelt' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het toelaten van nieuwe sier- en boomteeltbedrijven op bestaande bouwvlakken voor agrarische bedrijven. Gronden die zijn aangeduid met 'reconctructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' zijn bestemd voor de ontwikkeling van landbouw waarbij landbouw bovengeschikt is aan andere belangen.
Er is op het perceel nooit sprake geweest van agrarische bedrijfsvoering en de eigenaren wensen het perceel te gebruiken voor woondoeleinden. Dit plan past daarmee niet binnen de vigerende bestemming.
Artikel 3.6 van het het vigerende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' kent een wijzigingsbevoegdheid waarbij Burgemeester en Wethouders het plan kunnen wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' ten behoeve van een functieverandering wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' en/of 'Agrarisch - 1', mits:
Met voorliggend wijzigingsplan wordt van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Hardenbergerweg 141t' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Hardenbergerweg 141t in Geesteren sprake een perceel waar de planologische mogelijkheden bestaan voor het oprichten van een paardenhouderij. Deze mogelijkheden zijn in de praktijk echter nooit benut. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Geesteren en wordt ontsloten door de Hardenbergerweg (N343), waar een maximale snelheid van 80 km/u geldt. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie B, perceelsnummers 4102 en 3624 en heeft een totale oppervlakte van 1.948 m2.
Op het perceel is in de huidige situatie geen bebouwing of verharding aanwezig en dit is in het verleden ook niet aanwezig geweest. Het perceel kent een agrarische bestemming ten behoeve van een paardenhouderij. Op en rondom het perceel staan bomen. Rondom het plangebied staat een houtsingel en de gronden van deze houtsingel kennen een groenbestemming. Verder staan er een aantal losse bomen is er enige vegetatie aanwezig. Onderstaande afbeelding weergeeft de huidige situatie op het perceel.
Figuur 2.1: Huidige situatie Hardenbergerweg 141t (bron: Google Maps)
Aan alle zijden in de directe omgeving van het plangebied liggen gronden ten behoeve van landbouw. Het gebied grenst aan de zuid-westzijde een provinciale weg, met daar recht tegenover een bestaand woonhuis. De rest van het perceel grenst aan agrarische gronden c.q. weilanden.
Gezien er geen gegadigden zijn voor het oprichten van een paardenhouderij of ander agrarisch bedrijf en het perceel momenteel braak ligt, is initiatiefnemer voornemens om het perceel te gebruiken voor woondoeleinden. Onderhavig wijzigingsplan is opgesteld dit mogelijk te maken. Initiatiefnemer is voornemens om een woning aan de noordkant van het perceel te situeren, aan de rand van het gedeelte wat momenteel met de functieaanduiding 'bedrijfswoning' op de plankaart is aangeduid. Dit gedeelte wordt gewijzigd naar een passende bestemming. Het gedeelte dat in de huidige situatie bestemd is voor een isolatiestal krijgt de passende bestemming 'Agrarisch - 1'. Onderstaande situatietekening geeft de toekomstige locatie van de woning weer.
Figuur 2.2: Situatietekening toekomstige situatie (bron: Bekhuis & Kleinjan)
Het plangebied vereist geen specifieke vorm van landschappelijke inpassing, zoals vermeld in artikel 37, lid 4 sub 1 onder i van het bestemmingsplan 'Buitengebied Tubbergen 2016'. Er gelden dus geen eisen rondom de landschappelijke inpassing van de nieuwe woning en het erf. De voorgenomen bouwhoogte van de nok van de woning is 8,7 meter, met een goothoogte van 2,6 meter. Aan de achterzijde van de woning is initiatiefnemer voornemens om een overkapping te bouwen. Schetsen van de verschillende aanzichten van de voorgenomen woning zijn in onderstaand figuur weergegeven.
Figuur 2.3: Schetsen aanzichten woning toekomstige situatie (bron: Bekhuis & Kleinjan)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een wijziging van een planologisch geregelde paardenhouderij naar een reguliere woonbestemming in het buitengebied van Geesteren. Voorliggende ontwikkeling past draagt bij aan het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
De voorliggende ontwikkeling betreft een bestemmingswijziging van 'Agrarisch - Paardenhouderij' naar 'Wonen'. Op het perceel is in de huidige situatie ruimte voor één bedrijfswoning. Onderhavig wijzigingsplan voorziet niet in een extra toevoeging van een woning.
Op grond van de uitspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) wordt de realisatie van 11 woningen niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijke ordening. Derhalve is artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening niet van toepassing.
Echter, in bovengenoemde uitspraak heeft de Raad van State bepaald dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Onderhavig wijzigingsplan voorziet hierin. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde artikelen uit de omgevingsverordening.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voorliggend plan:
Een bestaand erf wordt gebruikt voor een nieuwe functie. Een voormalig agrarisch erf wordt gewijzigd en zal gebruikt worden voor woondoeleinden. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling of extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving. Dit is geheel in lijn met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zoals dat in de provinciale verordening is omschreven.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voorliggend plan:
Onderhavig plan voorziet in de wijziging van een agrarische bestemming naar woonbestemming. Na wijziging van de huidige bestemming is de bouw van een isolatiestal niet meer mogelijk. De bouw van een woning voorziet in een ruimere doorkijk naar het omliggende landelijke gebied. De groenstrook rondom het perceel blijft behouden. Het plan draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het erf in het buitengebied.
Het plangebied maakt deel uit van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn: het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen; de grote mate van kleinschaligheid; en tot slot het groene karakter. Voorliggend plan houdt enkel een functiewijziging van een voormalig agrarisch erf naar woondoeleinden in. Er is daarbij geen sprake van negatieve gevolgen voor het Natinaal Landschap Noordoost-Twente.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied aan de Hardenbergerweg 141t valt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Hierin wordt ruimte geboden aan schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming. Initiatieven binnen dit ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw niet beperken.
De plannen van de initiatiefnemer doet geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de agrarische bedrijven in de omgeving. In Hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De gebieden aangeduid als 'dekzandvlakte en ruggen' worden gekenmerkt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Kenmerkend reliëf is door egalisaties ten behoeve van landbouw op veel plaatsen vervlakt. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dekzandvlakten krijgen hierdoor een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van huidig reliëf.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. De richting van het landschap is hierbij het uitgangspunt.
Het plan betreft de transformatie van een agrarisch bestemd erf naar een woonerf. Op het erf zijn geen reliëfverschillen waarneembaar. De wijziging naar een woonbestemming heeft dan ook geen invloed op het aanwezige reliëf. Geconcludeerd wordt dat dit plan geen afbreuk doet aan de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jonge heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan - voormalige - natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemestte plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Vanaf 1750 zijn vanuit de landgoederen en buitens veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Landbouwontginningen zijn relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex Wegen zijn lanen met lange rechtstanden.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginnningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
De kleinschalige ontwikkeling in het onderhavig plan voorziet niet in verandering in kenmerken van het jong heide- en broekontginningslandschap en doet daarom geen afbreuk aan de kenmerken van dit landschap. De bestaande kenmerkende bomenstructuur rondom het perceel blijft behouden. Derhalve kan geconcludeerd worden dat onderhavig plan passend is binnen het 'Jong heide- en broekontginningslandschap'.
Stedelijke laag en Laag van de beleving
De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangemerkt als 'Landbouwontwikkelingsgebied'. Dit betreft gebieden voor landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van grote open cultuurlandschappen en gebieden waar (onder voorwaarden) plek is voor intensieve veehouderij.
Hoofdlijnen van de visie voor het buitengebied in de gemeente Tubbergen zijn
De gemeente wil sturen op ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied door dynamiek. Voorwaarde is dat elke ontwikkeling goed landschappelijk ingepast wordt, gebaseerd op de gebiedskenmerken. Wat echter voor een specifieke ontwikkeling op een specifieke locatie, een goede inpassing is, is maatwerk. Belangrijke instrumenten hiervoor zijn de welstandsnota, het rood-voor-rood beleid, het VAB+-beleid het cascobeleid en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.
Toets
Onderhavig plan voorziet in een wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Planologisch gezien wordt geen extra bebouwing toegevoegd en er wordt geen afbreuk gedaan aan de gebiedskenmerken van de omgeving. Omliggende agrarische bedrijven worden niet belemmerd in hun ontwikkelingsruimte. Er wordt met de nieuwe woonfunctie op een positieve wijze bijgedragen aan de leefbaarheid van het buitengebied. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig wijzigingsplan niet in strijd is met de structuurvisie.
De Hardenbergerweg 141t is een agrarisch perceel. Het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is hier van toepassing, waarbij de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' is toegekend. Zoals beschreven in paragraaf 1.3 biedt deze bestemming geen mogelijkheid om het erf voor woondoeleinden te gebruiken. Wel is in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee deze bestemming veranderd kan worden in de bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch - 1'. Hieraan zijn de volgende voorwaarden gekoppeld:
Toets
Met dit plan wordt aan de voorwaarden voldaan. Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid krijgt het perceel deels de bestemming 'Wonen' en deels de bestemming 'Agrarisch - 1', waarvoor de regels uit artikel 37 ('Wonen') en artikel 4 ('Agrarisch - 1') van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' gelden. De bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de paardenhouderij zijn al jaren beëindigd en er is daarnaast geen agrarische bedrijfsbebouwing meer aanwezig. Ten slotte wordt geen afbreuk gedaan aan bedrijven in de omgeving en de milieusituatie, woonsituatie en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Dit wordt in Hoofdstuk 4 nader onderbouwd.
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.4) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.5: Fragment casco-kaart, plangebied rood omkaderd (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
Rondom het plangebied zijn casco-elementen aanwezig. De aanwezige groenstructuren worden niet aangetast en blijven behouden na uitvoering van dit plan. Er worden wel onderdelen die niet onder het Casco-beleid vallen weggehaald, zoals enkele bomen op het perceel. Geconcludeerd wordt dat met de uitvoering van het Ruimtelijk kwaliteitsplan volledig wordt voldaan het Casco-beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het voorliggend plan voorziet in een bestemmingswijziging van 'Agrarisch - Paardenhouderij' naar 'Wonen'. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. De voorgenomen activiteiten vallen op grond van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aan te merken als D. 11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Uit voorgaande volgt dat de functiewijziging naar 'wonen' in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Bij de realisatie van een nieuwe functie/bestemming dient te worden gekeken naar de omgeving waarin de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd wordt. Daarbij gaat het om de externe werking en de interne werking:
Externe werking
Bij de externe werking gaat met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.
Als gevolg van onderhavig plan wordt de bestemming gewijzigd van 'Agrarisch - Paardenhouderij' naar 'Wonen'. De functie 'Wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.
Interne werking
Bij de interne werking gaat het met name om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving.
In de directe omgeving bevinden zich met name burgerwoningen en agrarische bedrijven. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf bevindt zich aan de Hardenbergerweg 142, op een afstand van circa 150 meter van het perceel. In de VNG-uitgave is voor agrarische bedrijven voor het fokken en houden van rundvee een richtafstand van 100 meter in verband met het aspect geur opgenomen. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
In de directe omgeving het plangebied zijn nog enkele andere grondgebonden agrarische bedrijven gelegen: aan de Bothofweg 10, Bothofweg 17, de Hardenbergerweg 137 en de Krikhaarsweg 15. Al deze bedrijven liggen op circa 300 meter afstand van het plangebied en dus ruimschoots buiten de richtafstand van 100 meter.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Het perceel aan de Hardenbergerweg 141t is gelegen in het buitengebied van Gessteren. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ligt aan de Hardenbergerweg 141 en betreft een melkrundveehouderij. Hier geldt een minimale afstand van 50 meter. De afstand van het bouwvlak tot de nieuwe bestemming bedraagt minimaal 150 meter.
Deze afstanden gelden zowel ten aanzien van burgerwoningen als ten aanzien van (voormalig) agrarische bedrijfswoningen. Concreet betekent dit dat door de omzetting van de agrarische bestemming de woning aan de Hardenbergerweg 141t bescherming blijft genieten op basis van een vaste afstand van 50 meter.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig wijzigingsplan heeft Terra Agribusiness een een verkennend bodemonderzoek (kenmerk: 2020-100) uitgevoerd om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie Bijlage 2).
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn gefaseerd boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707. De conclusies uit het bodemonderzoek luiden als volgt:
Verkennend bodemonderzoek NEN5740
In het verkennend onderzoek zijn geen verhoogde gehaltes aangetoond in de bovengrond (0,0-0,5 m-mv). en/of ondergrond (0,5-2,0 m-mv). In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties gemeten voor barium en nikkel. Vanwege een in 2015 uitgevoerde BUS-sanering op een deel van de locatie is de bovengrond tevens onderzocht op asbest. Daarbij zijn plaatselijk verhoogde gehaltes gemeten, deze lagen echter onder de norm voor nader onderzoek.
In de overige boven- en ondergrondmengmonsters zijn geen verhogeingen ten opzichte van de streefwaarde aangetroffen. In het grondwatermonster zijn lichte verhogingen barium en nikkel aangetroffen.
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen ernstige risico's voor de volgsgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de onderzochte stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. De planlocatie wordt op basis van het NEN5740 geschikt geacht voor het beoogde gebruik (woondoeleinden). De locatie zal hiervoor door de lage ligging moeten worden voorzien van een nieuwe leeflaag met het oog op de met puin verband houdende verhogingen.
Verkennend bodemonderzoek NEN5707 'asbest in bodem'
Tijdens de maailveldinspectie zijn ter plaatse van deze deellocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.
Van de uitgevoerde inspectiegaten is een 3-tal grondmengmonsters van de bovengrond samengesteld en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In de mengmonsters is geen concentratie asbest boven de normwaarde aangetroffen.
Op basis van onderhavig onderzoek wordt nader onderzoek voor de locatie niet noodzakelijk geacht. De locatie wordt vanui milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Het bodemonderzoek is door de Omgevingsdienst Twente getoetst aan het beleid dat door de gemeente Tubbergen is vastgelegd in de nota 'De bodemkwaliteit onderzocht Ga tot de bodem!. Er zit meer in dan je denkt'. De gehele locatie is historisch onderzocht. De onderzoeken voldoen aan de geldende normen en richtlijnen en geeft voldoende inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem binnen de onderzoekslocatie.
Er zijn, op basis van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, geen belemmeringen voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
Grondverzet (op of van de locatie) dient te worden gemeld via het meldpunt Bodemkwaliteit. De gemeente Tubbergen heeft op 7 juli 2020 de Bodembeheernota en Bodemkwaliteitskaart Twente vastgesteld. De aanvulling ten aanzien van PFAS is echter nog niet vastgesteld. Bij afvoer van overtollige grond dient deze aanvullend te worden onderzocht op PFAS.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering oplevert voor de uitvoering van onderhavig plan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
De planlocatie is gelegen aan de Hardenbergerweg, een provinciale verbindingsweg tussen Tubbergen, Langeveen, Kloosterhaar en Hardenberg. Het plangebied ligt binnen de geluidszone van deze weg. Met voorliggend plan wordt een nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt, namelijk een woning. In het kader van hiervan is door Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is te vinden in Bijlage 3 (kenmerk: 20.127).
De voorkeursgrenswaarde voor de geluisbelasting Lden op de gevels van een woning t.g.v. een weg bedraagt 48 dB. Onder bepaalde voorwaarden kan, indien voor de geplande bouw een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is, door Burgemeester en Wethouders een ontheffing worden verleend tot een hogere grenswaarde van maximaal 58 dB in buitenstedelijk gebied.
Geluidbelasting
Bij het berekenen van de geluidbelasting wordt rekening gehouden met een prognose van de verkeersgegevens voor een weekdag in de toekomstige situatie over 10 jaar. Berekend is de invallende geluisbelasting Lden op gevels van de geplande woning, dat is de gemiddelde geluidsbelasting van de dag-, avond- en nachtperiode. De geluidsbelasting wordt enkel getoetst aan de Hardenbergerweg. Indien de woning op 46 meter uit de wegas is gelegen, is de geluidsbelasting incl. 3 dB aftrek maximaal 53 dB. De voorkeurswaarde wordt overschreden. Echter wordt de maximaal toelaatbare hogere grenswaarde van 58 dB niet overschreden.
Slechts wanneer voldoende gemotiveerd wordt aangetoond dat toepassing van de maatregel niet toeltreffend is of niet aan de hoofd- en locatiespecifieke criteria kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden toegekend. Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn in het akoestisch onderzoek onderzocht. Bronmaatregelen, het vergroten van de afstand en overdrachtsmaatregelen zijn niet haalbaar of hebben geen significant effect.
Bij het verlenen van een hogere grenswaarde zijn maatregelen aan de gevels noodzakelijk, zoals geluidsgedempte ventilatie. Indien roosters worden toegepast wordt geadviseerd deze te plaatsen in de minder belaste zij- en achtergevels.
Bij het toekennen van een hogere grenswaarde tot een hogere grenswaarde gelden diverse criteria. In het akoestisch onderzoek is getoetst aan deze criteria, waaruit geconcludeerd wordt dat een hogere grenswaarde kan worden vastgesteld, mits de te realiseren woning ten minste één geluidsluwe gevel krijgt.
Geluidshinder van de Hardenbergerweg vormt geen belemmering voor het uitvoeren van onderhavig plan, mits voldaan wordt aan de adviezen uit het akoestisch onderzoek.
Railverkeerslawaai en industrielawaai.
Het plangebied is niet gelegen in een geluidszone van een spoorweg of industrieterrein.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering oplevert voor de uitvoering van onderhavig plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Met voorliggend plan is geen sprake van extra verkeersbewegingen. Doordat eventuele verkeersbewegingen ten behoeve van het agrarische bedrijf komen te vervallen is er zelfs sprake van minder verkeer. Echter is wel een wordt-case berekening middels de NIBM-tool uitgevoerd om aan te tonen dat de verkeersbewegingen per etmaal die naar aanleiding van dit plan ontstaan daadwerkelijk in niet betekende mate bijdragen. Voor één vrijstaande woning is het aantal verkeersbewegingen volgens de CROW-uitgave 'Toekomstbestendig parkeren' voor het buitengebied gesteld op maximaal 8,6.
Figuur 4.2: Berekening NIBM-tool (bron: InfoMil)
Gelet op bovenstaande berekening draagt de voorgenomen ontwikkeling in niet betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. De ontwikkeling wordt daarnaast niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.3 Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1,9 kilometer van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. De dichtsbijzijnde risicobron is gelegen aan de Hardenbergerweg 103 en betreft een tankstation met verkooppunt van LPG. Hiervoor geldt een veiligheidsafstand van 35 meter. Het plangebied is niet gelegen binnen het invoedsgebied van het tankstation. Voor het overige geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 26 oktober 2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 1. Het waterschap Vechtstromen is geinformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toets
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (2965), zie ook bijlage 4. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Het plangebied ligt niet binnen gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenteis, omdat de bescherming van het NNN geen externe werking kent in Overijssel.
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, 'Springendal & Dal van de Mosbeek', ligt op 4,2 kilometer van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer op de planlocatie maken het niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten. Daarentegen is de locatie wel een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten enkele beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats en nestelen er vogels in bomen langs de rand van het perceel. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied.
Uit de conclusies van het natuurwaarden onderzoek blijkt dat als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt geen vogel gedood en wordt geen bezet nest verstoord, beschadigd of vernield. Ook wordt geen amfibie gedood en er wordt geen vaste rustplaats van een amfibie beschadigd of vernield.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een bosmuis gedood en de vaste rust- en voortplantingsplaats van de bosmuis beschadigd en vernield. De vaste rust- en voortplantingsplaats van andere beschermde diersoorten, die mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats bezetten langs de rand van het perceel wordt niet geschaad. Voor de bosmuis geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden' en het 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats'.
Door het uitvoeren van voorgenomen activiteiten op de planlocatie Hardenbergerweg 141t wordt de functie van het plangebied als foerargeergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibiën en vogels niet aangetast.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Tubbergen heeft op basis van de archeologische beleidsadvies- en verwachtingskaart de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' aan het plangebied toegekend waarvoor een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.
Toets
De archeologische onderzoeksplicht geldt bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' enkel als de grondroerende werkzaamheden betrekking hebben op een oppervlakte van meer dan 5.000 m2 en dieper dan 40 cm.
Als gevolg van dit wijzigingsplan wordt de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' gewijzigd in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bouw van een woning. Er vinden geen bodemingrepen plaats over een oppervlakte groter dan 5.000 m2 en dieper dan 40 cm.
Het aspect 'archeologie' vormt derhalve geen belemmering voor dit wijzigingsplan.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Hardenbergerweg, een provinciale weg met een maximum snelheid van 80 km/u. Als gevolg van dit wijzigingsplan worden er planologisch gezien geen woningen aan het plangebied toegevoegd. Ten opzichte van de huidige situatie zal de verkeersintensiteit zelfs afnemen, aangezien er in de toekomstige situatie geen (agrarische) bedrijvigheid meer mogelijk is en er geen sprake meer is van verkeersbewegingen van landbouwvoertuigen. Het aspect 'verkeer' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
Het parkeren ten behoeve van de woonfunctie vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Algemene regels
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van parkeren. Voor al het overige gelden de algemene regels van het moederplan.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
'Wonen' (Artikel 3)
Ter plaatse van het agrarisch bouwvlak is de bestemming gewijzigd naar 'Wonen'. De bestemmingsregels uit het bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” zijn in dit wijzigingsplan van toepassing verklaard, met dien verstande dat de verbeelding van het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" is gewijzigd in die zin dat ter plaatse van het agrarisch bouwvlak op het perceel aan de Hardenbergerweg 141t de bestemming is gewijzigd in de bestemming 'Wonen', zoals weergegeven op de verbeelding.
'Agrarisch - 1' (Artikel 4)
Ter plaatse van de gronden buiten het bouwvlak is de bestemming gewijzigd naar 'Agrarisch - 1'. Op deze gronden zal niet gebouwd worden, maar worden ingericht met voorzieningen ten behoeve van de woning.
'Waarde –Archeologie 4' (Artikel 5)
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan opgenomen en de bestemmingsregels uit het bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” zijn in dit wijzigingsplan van toepassing verklaard.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
In voorliggend geval wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid om zodoende de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Deze bevoegdheid is opgenomen in een bestemmingsplan welke reeds is goedgekeurd door de provincie. Gelet op het vorenstaande en gelet op de aard en omvang van de wijziging wordt vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.
Waterschap Vechtstromen
Op 26 oktober 2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 7 april 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.