direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Haarbrinksweg 68 en 68a Geesteren
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIWPHAARBRW68-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is eigenaar van het bedrijfsperceel aan de Haarbrinksweg 68 in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Op het perceel wordt een landbouwmechanisatiebedrijf 'Kuipers Lanz Buldogg service' geëxploiteerd. Het voornemen bestaat uit het realiseren van een opslagloods ten behoeve van het landbouwmechanisatiebedrijf. Het gaat om een eenvoudige niet-geïsoleerde opslagloods waar onderdelen of voertuigen kunnen worden opgeslagen.

De voorgenomen ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk, omdat met de gewenste uitbreiding het maximum aan toegestane vierkante meters aan bebouwingsoppervlakte wordt overschreden en de gewenste opslagloods buiten het bestemmingsvlak 'bedrijf' wordt gerealiseerd.

In het bestemmingsplan "Buitengebied Tubbergen 2016" zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen waarmee de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen kan worden verhoogt met 25% en de bedrijfsbestemming qua situering wordt gewijzigd.

Voorliggend wijzigingsplan geeft toepassing aan de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheden. Daarbij wordt aangetoond dat aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan en de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologische oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, ten zuiden van de kern Geesteren. Kadastraal staat het plangebied bekend als gemeente Tubbergen, sectie K, nummers 9967, 9968, 7738, 7739 (gedeeltelijk) en 2400 (gedeeltelijk). In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Geesteren en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is hierbij indicatief weergegeven met de rode omlijning en ster. Voor de begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHAARBRW68-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Geesteren en de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan "Buitengebied, Haarbrinksweg 68 en 68a Geesteren" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.0183.BUIWPHAARBRW68-VG01) en een renvooi;
  • regels en bijlagen.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” van de gemeente Tubbergen. Het bestemmingsplan is op 23 mei 2016 door de gemeenteraad vastgesteld.

Daarnaast is het plangebied gelegen in de begrenzing van het ontwerpbestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" en het Facetbestemmingsplan "parkeren Tubbergen", dit plan is op 28 mei 2018 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen.

Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van het geldende bestemmingsplan. Het plangebied is indicatief aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHAARBRW68-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Beschrijving bestemmingen en aanduidingen

In het geldende bestemmingsplan is het plangebied als 'Bedrijf' (met functieaanduiding 'landbouwmechanisatiebedrijf') en 'Agrarisch - 1' bestemd. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'.

Bedrijf

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van het bedrijf genoemd in de daar aanwezige functieaanduiding. Het plangebied kent in dit geval de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - landbouwmechanisatiebedrijf'. De gronden in het plangebied zijn hoofdzakelijk bestemd voor bedrijfsgebouwen en overkappingen met daaraan ondergeschikt: kleinschalige duurzame energiewinning, wegen en paden en water met de daar bijhorende bedrijfswoningen, tuinen, erven en terreinen, paardrijbakken, parkeervoorzieningen en andere bouwwerken. Tot slot kent het plangebied de 'maatvoering - maximum oppervlakte 2.255 m2'. Dit houdt in dat de maximum oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen maximaal 2.255 m2 mag bedragen.

Agrarisch - 1

Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden en het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen.

Waarde - Archeologie 3

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500m2 en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden, dient aangetoond te worden dat archeologische waarden ontbreken, niet onevenredig worden geschaad of verstoord worden.

Waarde - Archeologie 4

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij de grond met een oppervlakte van 5.000 m2 wordt verstoord dient aangetoond te worden dat archeologische waarden ontbreken, niet onevenredig worden geschaad of verstoord worden.

1.4.3 Strijdigheid

Voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het huidige bestemmingsplan “Tubbergen buitengebied 2016”, aangezien de maximum oppervlakte van 2.255 m2 aan bebouwing al reeds is bereikt en de nieuw te realiseren opslagloods voor een overschrijding zorgt. Daarnaast wordt de loods buiten het bestemmingsvlak gebouwd. Het voornemen kan mogelijk worden gemaakt door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheden zoals opgenomen in artikel 6.6.1 en artikel 6.6.3 in combinatie met 4.7.12 van het geldende bestemmingsplan “Tubbergen buitengebied 2016”.

In artikel 6.6.1. is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen tot het vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen. Op grond van artikel 6.6.1. van het geldende bestemmingsplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste 125% van de ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (m2)" aangegeven oppervlakte zal bedragen mits:

  • a. de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van het bedrijf en verplaatsing van het bedrijf niet mogelijk is;
  • b. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • c. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk en in relatie tot de omgeving en de bestaande bebouwing wordt ingepast;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden, de woonsituatie, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

In artikel 6.3.3 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen tot het wijzigen van de situering bestemmingsvlak 'Bedrijf'. Deze wijzigingsbevoegdheid wordt in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid 4.7.12 of 5.7.12. Op grond van artikel 6.6.3 van het geldende bestemmingsplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de bestemming 'Bedrijf' wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - 1' of 'Agrarisch - 2' al dan niet in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid in 4.7.12 of 5.7.12 ten behoeve van het verplaatsen van bestemmingsvlakken, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 4 of 5 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. een deel van het bestemmingsvlak ter plaatse wordt verwijderd en de betreffende gronden worden voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1' of 'Agrarisch - 2';
  • c. de huidige ligging van het bestemmingsvlak belemmeringen oplevert voor de omgeving of het bedrijf dan wel met de verplaatsing een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan worden bewerkstelligd;
  • d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de bebouwing op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Aangezien het bestemmingsvlak 'Bedrijf' in het plangebied is gelegen naast het bestemmingsvlak 'Agrarisch - 1' is in voorliggend geval wijzigingsbevoegdheid 4.7.12 van het geldende bestemmingsplan van toepassing. Op grond van artikel 4.7.12 van het geldende bestemmingsplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzingen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - 1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' al dan niet in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid genoemd 6.6.3 ten behoeve van het verplaatsen van bestemmingsvlakken, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 6 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. daar waar een deel van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' ter plaatse wordt verwijderd, de betreffende gronden worden voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1';
  • c. de huidige ligging van het bestemmingsvlak belemmeringen oplevert voor de omgeving of het bedrijf dan wel met de verplaatsing een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan worden bewerkstelligd;
  • d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de bebouwing op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waterhuishouding, de waarden van landgoederen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de planologische kaders om de hiervoor benoemde ontwikkeling mogelijk te maken. In hoofdstuk 4.3.1 worden het voornemen getoetst aan de voorwaarden gesteld aan de betreffende wijzigingsbevoegdheden.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Dit hoofdstuk gaat eerst in op de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving en vervolgens de huidige situatie binnen het plangebied.

2.1 Landschap en omgeving

Het plangebied bevindt zich ten zuiden, op circa 2,7 kilometer, van de kern Geesteren. De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving kenmerkt zich voornamelijk door verspreid liggende woonerven, (agrarische)bedrijfspercelen en agrarische gronden.

2.2 Het plangebied

Het plangebied betreft een bedrijfsperceel van een landbouwmechanisatiebedrijf. Het perceel wordt aan de oost- en zuidzijde begrensd door de Haarbrinksweg en een zijtak van deze weg. Aan de overige zijden wordt het plangebied door agrarische gronden omgeven. De bebouwing op het bedrijfsperceel bestaat uit een bedrijfswoning met inwoning en daarbijhorende bedrijfsgebouwen. Tevens is er tussen de bebouwing verharding aanwezig. Het perceel wordt door drie verharde in- en uitritten ontsloten op de Haarbrinksweg en de zijtak van de Haarbrinksweg. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHAARBRW68-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto plangebied (Bron: PDOK)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

3.1.1 Gewenste ontwikkeling

Initiatiefnemer verzamelt al tientallen jaren oude tractoren en machines en sinds enkele jaren exploiteert de initiatiefnemer een mechanisatiebedrijf wat tractoren en onderdelen van tractoren verkoopt en restaureert.

Om het landbouwmechanisatiebedrijf een duurzaam toekomstperspectief te geven en te komen tot een efficiëntere bedrijfsvoering is een uitbreiding van de opslag voor de tractoren en onderdelen hiervan benodigd. De uitbreiding bestaat uit het realiseren van een niet geïsoleerde opslagloods van 808 m2, bestaande deels uit een prefab betonpaneel met metselwerkmotief en groene damwanden.

De loods wordt op het achterste deel van het perceel gerealiseerd, evenwijdig achter een al bestaande schuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHAARBRW68-VG01_0004.png"  
Afbeelding 3.1 Gewenste loods ten behoeve van opslag van tractoren en onderdelen (Bron: Erwin Meinders)  
3.1.2 Landschappelijke inpassing

Voorwaarde aan de voorgenomen ontwikkeling is dat nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast. Belangrijk uitgangspunt hierbij is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Voor het voorliggende initiatief heeft Hannink Landschapsvormgeving een Ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 1.

Nabij de geplande nieuwe loods worden enkele bestaande opstallen gesloopt (O). Deze opstallen waren reeds gebouwd zodat het bedrijf kon uitbreiden in het verleden. De uitstraling van de bebouwing is minder fraai, de nieuw te bouwen loods daarentegen wel. Gesteld kan worden dat de sloop van de bestaande bebouwing en de bouw van de nieuwe loods per definitie een verbetering is van de ruimtelijke kwaliteit. Belangrijk voor het plangebied zijn de bestaande houtopstanden (G). De kavelstructuur is parallel aan de Haarbrinksweg georiënteerd en de houtopstanden benadrukken dat. Het vellen of het gedeeltelijk vellen zou onmiddellijke gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de herkenning van het gebied. Behoud is noodzakelijk en dus is de plek voor de nieuwe loods voorbij de houtwal logisch. De nokrichting is gelijk aan de kavelstructuur waarmee het als passend kan worden ervaren. Met betrekking tot het inpassen van de loods moet subtiel om worden gegaan met het aanbrengen van nieuwe beplanting. Een te groot of te robuust element verstoord de landschapsstructuur. Er is juist sprake van een gezond evenwicht tussen de houtopstanden en de open ruimten daar tussen. Om die reden wordt een tweerijige houtsingel aangeplant aan de zijkant van de nieuwe loods. Door het element min of meer te beheren als vrij uitgroeiende heg krijgt het een hoogte van 3 tot 3,5 meter waarmee de loods voor een groot gedeelte landschappelijk kan worden ingepast. Om de landschappelijke inpassing te blijven garanderen dient het element na 7 tot 10 jaar volledig afgezet te worden om daarna opnieuw weer uit te kunnen lopen. Het erfinrichtingsplan is weergegeven in afbeelding 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHAARBRW68-VG01_0005.png"  
Afbeelding 3.2 Erfinrichtingsplan Haarbrinksweg 68, Geesteren (Bron: Hannink LV)  

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersbewegingen die ontstaan door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van zowel de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381(december 2018)' van het CROW als de beleidsnotitie 'Bouwen en Parkeren'.

Uitgaande van de volgende uitgangspunten:

  • Functie: Bedrijf arbeidsintensief / bezoekersextensief (industrie, laboratorium, werkplaats);
  • verstedelijkingsgraad: niet stedelijk / gemeente Tubbergen (bron: CBS Statline);
  • Stedelijke zone: buitengebied;
  • parkeerbehoefte (per 100 m2 bvo): minimaal 2,1 en maximaal 2,6;
  • verkeersgeneratie (per 100 m2 bvo): minimaal 9,1 en maximaal 10,9 per etmaal.
3.2.2 Situatie plangebied

Het voornemen is om de bedrijfsbebouwing van het landbouwmechanisatiebedrijf op de Haarbrinksweg 68 uit te breiden met een loods ten behoeve van de opslag van tractoren en onderdelen. De bedrijfsactiviteiten en het personeelsbestand ter plaatse zullen met de voorgenomen ontwikkeling niet toenemen. De nieuw te realiseren bebouwing is noodzakelijk om de bestaande buitenopslag van materiaal te overdekken. Voorgenomen uitbreiding van het landbouwmechanisatiebedrijf brengt gelet op de activiteiten (opslag) geen onevenredige toename van verkeersbewegingen of parkeerbehoefte met zich mee. De parkeerbehoefte en verkeersbewegingen blijven nagenoeg gelijk met de huidige situatie.

3.2.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen voorliggende ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder ander ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale revierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (het NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan het Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze definitie.

Op voorliggende ontwikkeling is onder andere de overzichtsuitspraak ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2 er in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling en er getoetst moet worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking.

In voorliggend geval wordt de situering van een bestaand bedrijfsperceel gewijzigd, maar neemt de omvang van de bedrijfsbestemming niet toe. De bebouwingsoppervlakte van het bedrijfsperceel neemt ten gevolg van de voorliggende ontwikkeling wel toe met 563 m2 . Hierdoor voorziet voorliggend bestemmingsplan in principe dan ook in een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Behoefte

Het uitbreiden van de opslag voor het landbouwmechanisatiebedrijf is noodzakelijk om tot een duurzamere en efficiëntere bedrijfsvoering te komen. Lanz Buldogg service produceert vrijwel alle van de verkochte onderdelen zelf. In de huidige situatie bevindt de opslag van tractoren en onderdelen zich veelal op het erf in de openlucht. Dit zorgt voor een verrommeld erf en gaat ten koste van de ruimtelijke kwaliteit van het erf. Het is daarom wenselijk om een loods ten behoeve van opslag te realiseren om onderdelen en tractoren op te slaan.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het is niet wenselijk en realistisch de benodigde uitbreiding elders te realiseren. Volledige verplaatsing naar een locatie elders (bijv. een bedrijventerrein) is eveneens niet realistisch, dit vanwege de goede staat van de bedrijfsbebouwing en de forse investeringen die de afgelopen jaren op de locatie zijn gepleegd. Verplaatsing van het bedrijf betekent gelet hierop kapitaalvernietiging en brengt onevenredige bedrijfseconomische gevolgen met zich mee. Gezien de opzet van het bedrijf in relatie tot het beoogde doel van de uitbreiding is uitbreiding van de bebouwing op de huidige locatie het meest voor de hand liggend. Het uitbreiden van de bouwmogelijkheden op het bestaande bedrijfsperceel betreft de enige realistische mogelijkheid.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.3.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

4.2.3.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.3.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHAARBRW68-VG01_0006.png"  
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of- Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn met name de artikelen 2.1.3 (lid 2), 2.1.5 (leden 1, 2, 3 en 5) en 2.1.7 (leden 1 en 5) van belang. Op de betreffende artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.3 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 2)

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpenwanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening

Voorliggend plan voorziet in een uitbreiding van een bestaand bedrijf waarbij de bebouwing wordt uitgebreid in de vorm van een loods voor opslag van tractoren en onderdelen. Het bestemmingsvlak wordt hierbij gewijzigd qua situering maar de omvang van de bedrijfsbestemming neemt niet toe. Wel zal de bebouwing qua omvang worden uitgebreid. De bestaande bebouwing op het perceel is reeds in gebruik en de huidige bebouwing biedt onvoldoende ruimte om te voorzien in de gewenste uitbreiding. Het landbouwmechanisatiebedrijf zal op een verantwoorde wijze worden ingepast in het landschap. Geconcludeerd wordt dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling voldoet aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • lid 1: in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • Lid 2: in het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • Lid 3: in het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • Lid 5: in het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening

Zoals blijkt uit de beschrijving in hoofdstuk 3 wordt het nieuwe erf landschappelijk ingepast conform de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. Daarbij wordt tevens bestaande casco elementen versterkt. De beplantingskeuze en de locatie van de aanplant is mede gebaseerd op de geldende gebiedskenmerken, één en ander blijkt onder meer uit het vervolg van dit hoofdstuk. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5, lid 1, 2, 3 en 5.

4.2.4.2 Waar- Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Afbeelding 4.2 is een uitsnede van de overzichtskaart ontwikkelingsperspectieven met daarbij het plangebied met een rode ster weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHAARBRW68-VG01_0007.png"  
Afbeelding 4.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'

Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de wijziging van de bedrijfsbestemming en het maximum oppervlakte van bebouwing van een bestaand bedrijf om de uitbreiding van de opslagloods mogelijk te maken. De functie "Bedrijf" is passend in het mixlandschap, waar een menging van functies wordt nagestreefd. De functie van het erf wijzigt niet. Het nieuwe erf wordt middels een erfinrichtingsplan landschappelijk ingepast. Voorliggende ontwikkeling is vanuit functioneel en ruimtelijk oogpunt mogelijk en draagt bij aan de economische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Uit hoofdstuk 5 blijkt dat er geen sprake is van belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie is gelegen in het landelijk gebied. Dit betekent dat de 'stedelijke laag' buiten beschouwing kan blijven. Vanwege het ontbreken van bijzondere eigenschapen binnen de 'laag van de beleving', wordt ook deze laag buiten beschouwing gelaten.

1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag”. De ligging van het plangebied is indicatief weergegeven met een rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHAARBRW68-VG01_0008.png"  
Afbeelding 4.3 Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

'Dekzandvlakte en ruggen'

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

Binnen het plangebied zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar vanwege het feit dat de gronden in het verleden zijn ontgonnen ten behoeve van de landbouw. In de jaren zijn de hoogteverschillen onder andere door zandverstuivingen, de ontginning en de ontwikkeling in de landbouw verminderd. Geconcludeerd wordt dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling, aangezien ter plaatse van de uitbreiding geen hoogteverschillen meer waarneembaar zijn.

2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” aangeduid met het gebiedstype 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. Afbeelding 4.4 is een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Laag van het agrarische cultuurlandschap”. De ligging van het plangebied is indicatief weergegeven met een rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHAARBRW68-VG01_0009.png"  
Afbeelding 4.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

'Jong heide- en broekontginningslandschap'

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug.

De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

In het geval van voorliggend initiatief is geen sprake van onevenredige aantasting van de landschapswaarden. De voorgenomen ontwikkeling wordt voor zover landschappelijk verantwoord, ingepast in de omgeving. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2 Gezien het vorenstaande is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de ter plekke geldende gebiedskenmerken van de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel, die is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.

4.3.1 Bestemmingsplan "Tubbergen buitengebied 2016"
4.3.1.1 Algemeen

In artikel 6.6.1. van het bestemmingsplan "Tubbergen buitengebied 2016" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het wijzigen van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen. Middels de wijzigingsbevoegdheid mag het bebouwingsoppervlakte ten hoogste 125% ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (m2)"bedragen.

In artikel 4.7.12 en artikel 6.6.3 van het bestemmingsplan "Tubbergen buitengebied 2016" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het wijzigen van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' naar 'Agrarisch - 1' en vice versa.

Met het toepassen van bovenstaande wijzigingsbevoegdheden kan de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt worden. Hierna wordt het voornemen per wijzigingsbevoegdheid getoetst aan de gestelde voorwaarden. De toetsing is hierbij cursief weergegeven.

4.3.1.2 Wijzigingsbevoegdheid artikel 6.6.1 (omvang bedrijfsbebouwing)

Op grond van artikel 6.6.1. van het geldende bestemmingsplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste 125% van de ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (m2)" aangegeven oppervlakte zal bedragen mits:

  • a. de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van het bedrijf en verplaatsing van het bedrijf niet mogelijk is;
    Het uitbreiden van de opslag voor het landbouwmechanisatiebedrijf is noodzakelijk om tot een duurzamere en efficiëntere bedrijfsvoering te komen. Lanz Buldogg service produceert vrijwel alle van de verkochte onderdelen zelf. Er is daardoor extra opslagloods benodigd. In de huidige situatie bevindt de opslag van tractoren en onderdelen zich veelal op het erf of in andere bedrijfsgebouwen. De gewenste uitbreiding past niet binnen het maximum oppervlakte van 2.255 m2, gezien het feit dat deze oppervlakte volledig bebouwd is;
  • b. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    Er is geen sprake van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven en deze worden niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt, dit wordt in hoofdstuk 5 aangetoond;
  • c. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk en in relatie tot de omgeving en de bestaande bebouwing wordt ingepast;
    Er is een erfinrichtingsplan opgesteld door Hannink Landschapsvormgeving om de nieuwe opslagloods landschappelijk goed in te passen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.1;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden, de woonsituatie, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    In Hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling geen afbreuk doet aan de hiervoor genoemde punten.
4.3.1.3 Wijzigingsbevoegdheid artikel 6.6.3 (Bedrijf naar Agrarisch - 1)

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Bedrijf' wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - 1' of 'Agrarisch - 2' al dan niet in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid in 4.7.12 of 5.7.12 ten behoeve van het verplaatsen van bestemmingsvlakken, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 4 of 5 van overeenkomstige toepassing zijn;
    Na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid zijn de regels van artikel 4, van het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen buitengebied 2016', van overeenkomstige toepassing;
  • b. een deel van het bestemmingsvlak ter plaatse wordt verwijderd en de betreffende gronden worden voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1' of 'Agrarisch - 2';
    De oppervlakte van de bedrijfsbestemming blijft gelijk. Dit blijkt uit de in afbeelding 4.5 opgenomen situatietekening van de gewenste ontwikkeling. Daar waar de bedrijfsbestemming wordt verwijderd krijgen de gronden de bestemming 'Agrarisch - 1';
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHAARBRW68-VG01_0010.png"  
Afbeelding 4.5: Gewenste situatie nieuwbouw loods (Bron: Bouwkundig Buro Erwin Meinders)  

  • c. de huidige ligging van het bestemmingsvlak belemmeringen oplevert voor de omgeving of het bedrijf dan wel met de verplaatsing een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan worden bewerkstelligd;
    Het uitbreiden van de opslag voor het landbouwmechanisatiebedrijf is noodzakelijk om tot een duurzamere en efficiëntere bedrijfsvoering te komen. Lanz Buldogg service produceert vrijwel alle van de verkochte onderdelen zelf. Er is daardoor extra opslagloods benodigd. In de huidige situatie bevindt de opslag van tractoren en onderdelen zich veelal op het erf of in andere bedrijfsgebouwen. De gewenste uitbreiding past niet binnen het maximum oppervlakte van 2.255m2, gezien het feit dat deze oppervlakte volledig bebouwd is. Het huidige bestemmingsvlak biedt geen ruimte voor de nieuw te realiseren opslagloods. Hiervoor dient de bedrijfsbestemming qua situering te worden gewijzigd;
  • d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    Zie beantwoording onder subparagraaf 4.3.1.2 onder b;
  • e. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de bebouwing op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
    Zie beantwoording onder subparagraaf 4.3.1.2 onder c;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    Zie beantwoording onder subparagraaf 4.3.1.2 onder d.
4.3.1.4 Wijzigingsbevoegdheid artikel 4.7.12 (Agrarisch - 1 naar Bedrijf)

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - 1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' al dan niet in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid genoemd 6.6.3 ten behoeve van het verplaatsen van bestemmingsvlakken, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 6 van overeenkomstige toepassing zijn;
    Na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid zijn de regels van artikel 6, van het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen buitengebied 2016', van overeenkomstige toepassing;
  • b. daar waar een deel van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' ter plaatse wordt verwijderd, de betreffende gronden worden voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1';
    Zie beantwoording onder subparagraaf 4.3.1.3 onder b;
  • c. de huidige ligging van het bestemmingsvlak belemmeringen oplevert voor de omgeving of het bedrijf dan wel met de verplaatsing een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan worden bewerkstelligd;
    Zie beantwoording onder subparagraaf 4.3.1.3 onder c;
  • d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    Zie beantwoording onder subparagraaf 4.3.1.2 onder b;
  • e. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de bebouwing op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
    Zie beantwoording onder subparagraaf 4.3.1.2 onder c;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waterhuishouding, de waarden van landgoederen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    Zie beantwoording onder subparagraaf 4.3.1.2 onder d.
4.3.1.5 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggend wijzigingsplan voldoet aan de voorwaarden van de van toepassing zijnde wijzigingsbevoegdheden.

4.3.2 Structuurvisie Tubbergen
4.3.2.1 Algemeen

Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.

4.3.2.2 Rode draad economie en werken in het buitengebied

De gemeente Tubbergen heeft van oorsprong een sterk agrarisch karakter. Veel Tubbergse agrarische ondernemers richten zich als gevolg van economische trends op andere (aanvullende) bronnen van inkomsten, zoals recreatie en toerisme. Hiervoor wil de gemeente nadrukkelijk de mogelijkheden bieden. De landbouw is een belangrijke economische sector en kan een rol spelen bij de omschakeling naar een zogenaamde 'bio-based economy' als alternatief voor fossiele brandstoffen. De ontwikkeling van de multifunctionele landbouw ondersteunt de gemeente actief. De gemeente ziet een belangrijke kans voor de (economische en sociale) vitaliteit in het versterken van de sector toerisme en recreatie. Hierbij zijn we met name ondersteunend en faciliterend aan particuliere initiatieven.

Nieuwe economische dragers in het buitengebied zouden ook moeten zorgen voor duurzaam behoud van de gebiedseigen kwaliteiten. De gemeente pakt initiatieven proactief op en bekijken in gezamenlijk overleg de toekomstbestendigheid en kwaliteit ervan. Hiervoor is ook het KGO-beleid en de cascobenadering van belang. In het nieuwe bestemmingsplan buitengebied geeft de gemeente de agrarische sector (binnen kaders) zoveel mogelijk ruimte om zich te kunnen ontwikkelen en aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Voor het ontwikkelen van nieuwe economische functies in Vrijkomende Agrarische Bebouwing heeft de gemeente het zogenaamde VAB-beleid ontwikkeld.

4.3.2.3 Toetsing initiatief aan de structuurvisie Tubbergen

Het wijzigingsplan gaat uit van het wijzigen van de situering van de bedrijfsbestemming en de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen om zo de beoogde bebouwing te kunnen realiseren ten behoeve van een duurzamere en efficiëntere bedrijfsvoering. De betreffende ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van wijzigingsbevoegdheden opgenomen in het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016". Voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de structuurvisie Tubbergen en draagt bij aan de sociale en economische vitaliteit van het buitengebied.

4.3.3 Casco-benadering in Noordoost-Twente
4.3.3.1 Algemeen

In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.

Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

4.3.3.2 Casco-benadering in de praktijk

De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap. Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het 'kleinschalige groene karakter' van het landschap in totaliteit.

De regels van de casco-benadering gelden niet voor:

  • Punt elementen (zoals poelen en solitaire bomen);
  • Lijn elementen (zoals stijlranden en zandwegen);
  • Beplanting binnen bouwblokken/bebouwde kom;
  • Boomgaarden;
  • Bos groter dan 0,5 hectare.

Voor bovenstaande elementen en het beheer van casco elementen geldt het reguliere beleid van elke afzonderlijke gemeente. De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.

Landschapstype   Opmerking  
Elementen die tot het casco behoren   Mogen in principe niet verplaatst worden  
Elementen die niet tot het casco behoren   Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan  
Te compenseren elementen   Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen  

Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:

  • Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de casco-kaart.
  • Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de casco-kaart.
  • Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de casco-kaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Zoals blijkt uit de in afbeelding 4.6 opgenomen uitsnede van de casco-kaart behoren enkele bestaande groenstructuren in en rond het plangebied tot het Casco. De kaart laat zien dat enkele Casco-elementen in bestaande bebouwing ligt, in werkelijkheid is dit niet het geval. Alle Casco-elementen worden behouden en langs de nieuw te realiseren loods versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHAARBRW68-VG01_0011.png"  
Afbeelding 4.6 Uitsnede Cascokaart (Bron: Provincie Overijssel)  
4.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan de "Casco-benadering in Noordoost-Twente"

Met de gewenste ontwikkeling wordt er op korte afstand van casco elementen een schuur gesloopt. Ten zuiden van de te slopen schuur staan enkele eikenbomen die zijn gemarkeerd als casco elementen.

De nieuwbouw van de loods brengt geen risico op wortelbeschadiging van de eikenbomen of andere casco elementen met zich mee. De bestaande houtwal met eikenbomen worden versterkt met struweelbeplanting. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit rondom het plangebied versterkt.

Geconcludeerd wordt dat met de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt voldaan aan het Casco-beleid.

4.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan of wijzigingsplannen beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan of wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van de wijziging van de bedrijfsbestemming en het maximum oppervlakte aan bebouwing bij een bestaand landbouwmechanisatiebedrijf. Voorliggend wijzigingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk. Gelet op het vorenstaande zijn de aspecten wegverkeers-, railverkeer- en industrielawaai zijn dan ook niet van toepassing.

In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van de gewenste ontwikkeling ten opzichte van de omgeving.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een vooronderzoek bodem verricht conform de richtlijnen NEN 5725. In dit geval is bodemonderzoek uitgevoerd door Kruse Groep. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Voor de complete rapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting.

5.2.2 Situatie plangebied

Aan de noordwestzijde van het bedrijfsterrein zal een opslagloods gebouwd worden voor het opslaan van onderdelen en de stalling van tractoren. Hiervoor dient het huidige bouwvlak gewijzigd te worden. Aan de zuidwestzijde van het terrein worden een kapschuur en een overkapping gesloopt en zal het terrein worden ingericht als weiland.

Ter plaatse van de toekomstige opslagloods is het terrein altijd in gebruik geweest als weiland. Het deel ter plaatse van de houtwal en het weiland, dat een agrarische bestemming zal krijgen is altijd in gebruik geweest als houtwal en weiland. Er is geen informatie beschikbaar, waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is. De onderzoekslocatie kan daarom als onverdacht worden beschouwd. Aangezien er geen verontreiniging zijn te verwachten, wordt de bodem geschikt geacht voor de beoogde bestemming.

Ter plaatse van de erfverharding ten noorden van de werkplaats zal de bestemming gewijzigd worden in bedrijf. Het terreindeel is momenteel in gebruik als erfverharding en zal ongewijzigd blijven. Hiervoor was het terreindeel altijd in gebruik als weiland. Er is geen informatie waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is en dit deel van de onderzoekslocatie kan daarom eveneens als onverdacht worden beschouwd. Aangezien er geen verontreiniging zijn te verwachten, wordt de bodem geschikt geacht voor de beoogde bestemming.

Van het westelijke deel van de locatie wordt de bedrijfsbestemming gewijzigd in agrarisch. Het terreindeel is in gebruik geweest als stalling voor tractoren en de opslag van materialen. Aan de oostzijde bevindt zich een zeecontainer met een lekbak. In de lekbak bevond zich in het verleden een dieseltank. Momenteel bevinden zich hier 2 vaten met dieselolie, enkele vaatjes met olie en een aantal jerrycans. Ook heeft het voormalige asbesthoudende dak van de kapschuur in het verleden afgewaterd op onverhard terrein. Op basis hiervan kan niet worden uitgesloten dat er sprake is van een bodemverontreiniging en dat het terrein geschikt is voor de beoogde bestemming (weiland). Om de bodemkwaliteit op dit deel van het terrein vast te stellen wordt een verkennend bodemonderzoek geadviseerd.

Aangezien op dit deel van het terrein de huidige activiteiten beëindigd worden, dient een eindsituatie bodemonderzoek uitgevoerd te worden, om vast te kunnen stellen of deze een (negatieve) invloed hebben gehad op de bodemkwaliteit. Het verkennend bodemonderzoek wordt gecombineerd met het eindsituatie bodemonderzoek.

Op het deel van het terrein waarvan de bedrijfsbestemming niet wijzigt is geen aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk. De voormalige asbestverdachte druppelzones na bij de aanleg van verhardingen en de bouw van de nieuwe schuur niet meer te onderzoeken. De mogelijke verontreiniging ter plaatse van de voormalige kapschuur bevindt zich in de huidige situatie onder een betonvloer. Aangezien de situatie ter plaatse niet gewijzigd zal worden, is er op dit moment geen bodemonderzoek noodzakelijk.

Ter plaatse van de voormalige ondergrondse brandstoftanks is de ondergrond licht verontreinigd met minerale olie. Aangezien de verontreiniging waarschijnlijk na 1987 is ontstaan is er sprake van een geval van zorgplicht en is sanering van de lichte verontreiniging noodzakelijk. De lichte verontreiniging in de ondergrond vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging omdat op dit deel van het terrein de situatie ongewijzigd zal blijven.

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem, in navolging van bovenstaande aanbevelingen, geen belemmering vormt voor voorliggend plan. In de regels zal een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen om te waarborgen dat eindonderzoek en eventuele noodzakelijke sanering plaatsvindt.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen, vooral omdat er geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen te verwachten is, dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. De oppervlakte van de bedrijfsbestemming neemt niet toe. Daarnaast is de uitbreiding bedoeld voor opslag van onderdelen en tractoren, van een relevante toename van de emissie fijnstof of stikstofdepositie is geen sprake. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

De regelgeving omtrent het vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleiding is vastgesteld in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is hierbij weergegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIWPHAARBRW68-VG01_0012.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving aangaande externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Rondom het plangebied is geen sprake van matige of sterke functiemenging. Daarom wordt in voorliggend geval uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk".

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is het gevestigde landbouwmechanisatiebedrijf het meest te vergelijken met een 'verhuurbedrijf voor machines en werktuigen' en 'dienstverlening ten behoeve van de landbouw > 500 m2' met beide een milieucategorie van 3.1. Voor dergelijke bedrijven geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Ten westen van het plangebied aan de Veeneggeweg 4 is een agrarische bedrijfsbestemming aanwezig. De bedrijfsbestemming ligt op een afstand van circa 60 meter van de bedrijfsbestemming. Aan de Haarbrinksweg 70a is een woonbestemming gelegen, het bestemmingsvlak 'Bedrijf' wordt qua omvang niet uitgebreid en de bedrijfsbestemming komt niet dichter op de nabijgelegen woonbestemming te te liggen.

Geconcludeerd wordt dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende functies wat betreft milieuzonering is.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval worden geen milieugevoelige functies toegevoegd.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

5.6 Ecologie

5.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.6.2 Gebiedsbescherming
5.6.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied aan de Haarbrinksweg 68 is niet gelegen binnen een Natura 20000-gebied in het kader van de Wet natuurbescherming. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied ligt op een afstand van circa 7,4 kilometer. Gelet op deze afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Gedurende de bouwfase van de nieuw te realiseren opslagloods zal het aantal verkeersbewegingen zo veel als mogelijk worden beperkt door gebruik te maken van doordachte rijschema's en effectief beladen transporten. Verder zal er waar mogelijk gewerkt worden met elektrische werktuigern, dit als vervanging van de met diesel aangedreven werktuigen. Wat betreft de gebruiksfase van het voorgenomen initiatief vindt de opslag op het perceel nu plaats in de buitenlucht. Op basis van dit wijzigingsplan wordt het inpandig opslaan van onderdelen mogelijk gemaakt. Dit voornemen zorgt niet voor een extra stikstofuitstoot dan in de bestaande situatie het geval is.

5.6.2.2 Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied is niet gelegen binnen het concreet begrensde NNN. Het dichtstbijzijnde NNN/ecologische verbindingszone is gelegen op circa 942 meter afstand. Gezien de onderlinge afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling en lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteit wordt gesteld dat als gevolg van voorliggend initiatief geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.6.3 Soortenbescherming
5.6.3.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

Ter plaatse van de nieuwe loods is sprake van intensief beheerd grasland waarop naar verwachting geen beschermde flora en/of fauna aanwezig zal zijn. Daarnaast wordt voor realisatie van de nieuwbouw een laurierhaag gerooid (achter bestaande te slopen loods). Deze laurierhaag kan dienen als broedgelegenheid voor diverse, beschermde, vogelsoorten. Volgens de WNB is het verstoren of vernielen etc van nesten/broedende vogels verboden. Buiten het broedseizoen om geeft dit geen overtreding van de WNB, aangezien er alternatieve broedplaatsen genoeg in de directe omgeving zijn. Daar moet in de planning rekening mee gehouden worden.

5.6.4 Conclusie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling.

5.7 Archeologie & cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Beoordeling

Gronden binnen het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' voorzien de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Binnen deze dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan respectievelijk 2.500 m2 en 5.000 m2 en dieper dan 0,40 m onder maaiveld plaatsvinden.

De gewenste loods wordt gerealiseerd op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en heeft een oppervlakte van 800 m2. Voorgenomen ontwikkeling overschrijdt de onderzoeksgrens dan ook niet. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. In dit plan worden de dubbelbestemmingen voor het behoud van archeologische waarden overgenomen uit het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.7.2.2 Beoordeling

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.8 Wateraspecten

5.8.1 Vigerend beleid
5.8.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.8.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.8.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.8.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
5.8.2 Waterparagraaf
5.8.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.8.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is omdat het plangebied in een 'gewijzigd klimaat' gebied is gelegen. Uit inhoudelijk overleg met het waterschap Vechtstromen is gebleken dat het waterschap geen bezwaren heeft tegen voorgenomen ontwikkeling en dat er geen aanvullend overleg met het waterschap gevoerd hoeft te worden (Bijlage 4).

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een wijzigingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het wijzigingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het wijzigingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het wijzigingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het wijzigingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het wijzigingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het wijzigingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Situatie plangebied

Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 7,4 kilometer afstand van het plangebied. In paragraaf 5.6.2.1 wordt ingegaan op de effecten van het voornemen op Natura 2000-gebieden. Gelet op deze afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Gedurende de bouwfase van de nieuw te realiseren opslagloods zal het aantal verkeersbewegingen zo veel als mogelijk worden beperkt door gebruik te maken van doordachte rijschema's en effectief beladen transporten. Verder zal er waar mogelijk gewerkt worden met elektrische werktuigern, dit als vervanging van de met diesel aangedreven werktuigen. Wat betreft de gebruiksfase van het voorgenomen initiatief vindt de opslag op het perceel nu plaats in de buitenlucht. Op basis van dit wijzigingsplan wordt het inpandig opslaan van onderdelen mogelijk gemaakt. Dit voornemen zorgt niet voor een extra stikstofuitstoot dan in de bestaande situatie het geval is. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Dit wijzigingsplan voorziet in principe in een directe eindbestemming 'Bedrijf' voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit wijzigingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C en D van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. In voorliggend geval is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject aangezien gelet op de aard en de omvang van de ontwikkeling, er is sprake van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is dan genoemd in onderdeel C en D van het Besluit m.e.r.. Het voorliggende intiatief heeft geen verkeersaantrekkende werking (zie paragraaf 3.2.2) aangezien bestaande buitenopslag wordt overdekt. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit wijzigingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.9.3 Conclusie

Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn enkele in het kader van de SVBP2012 verplichte begrippen en enkele aanvullende begrippen opgenomen die dienen ter verduidelijking van de in dit wijzigingsplan gehanteerde definities. Voor het overige worden de begrippen zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" onverkort van toepassing verklaard.

de wijze van meten zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" wordt onverkort van toepassing verklaard.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De bestemmingsregels van de (dubbel)bestemmingen Bedrijf, Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' worden onverkort van toepassing verklaard.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Omdat het in dit geval een wijzigingsplan betreft zijn de algemene regels zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" onverkort van toepassing verklaard, met dien verstande dat in dit hoofdstuk, in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening', regels ten aanzien van anti-dubbeltelregel en parkeren zijn opgenomen.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Artikel 3 Agrarisch - 1

De gronden die worden uitgeruild ten behoeve van het wijzigen van de bedrijfsbestemming krijgen de bestemming 'Agrarisch - 1'. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen.

'Artikel 4 Bedrijf 

Zoals eerder is vermeld is het maximum oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen vergroot met 25% van het huidige 'maximum oppervlak' en is het bestemmingsvlak Bedrijf qua situering gewijzigd. Op de verbeelding van het wijzigingsplan is deze maatvoering aangepast. De nieuw te realiseren loods zal landschappelijk worden ingepast zoals is weergegeven in het Erfinrichtingsplan om tot een goede landschappelijke inpassing te komen. Hiervoor is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Voor het overige zijn de bestemmingsregels zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" voor wat betreft de bestemming Bedrijf onverkort van toepassing verklaard op het plangebied. Op de verbeelding wordt deze bestemming weergegeven.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

De regels behorende bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3, zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" en het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" zijn onverkort van toepassing verklaard.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

De regels behorende bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4, zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" en het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" zijn onverkort van toepassing verklaard.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval zijn er geen te verhalen kosten, zodat er geen exploitatieovereenkomst is afgesloten. De gemeentelijke kosten, waaronder leges, komen voor rekening van de aanvrager. Met de aanvrager wordt daarnaast een overeenkomst gesloten waarin tevens de planschade is afgedekt.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Dit wijzigingsplan wordt niet voorgelegd aan de provincie Overijssel in het kader van het vooroverleg, aangezien er sprake is van een kleinschalige uitbreiding van bedrijfsbebouwing (realiseren nieuwe opslagloods), zonder dat de bedrijfsbestemming wordt vergroot. Een dergelijke ontwikkeling komt overeen met categorie B3 'Plannen/projectbesluiten voor een uitbreiding van een bestaand en bestemd bedrijf, mits deze kleinschalig van omvang zijn' uit de vooroverleglijst van de provincie Overijssel.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'normale procedure'. Uit inhoudelijk overleg met het waterschap Vechtstromen is gebleken dat het waterschap geen bezwaren heeft tegen voorgenomen ontwikkeling en dat er geen aanvullend overleg met het waterschap gevoerd hoeft te worden.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is afgezien van een voorontwerp wijzigingsplan.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan heeft voor een termijn van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn er geen zienswijzen binnen gekomen.