Plan: | Almeloseweg 36a, Tubbergen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIWPALMELOSEW36A-VG01 |
De heer en mevrouw Lansink zijn eigenaar van het perceel Almeloseweg 36a in Tubbergen. Zij hebben het voornemen om nieuwe bijgebouwen op het perceel te realiseren.
De wens is om de bijgebouwen te realiseren op een deel van het perceel waarvoor op dit moment een agrarische bestemming geldt. Het feitelijke gebruik betreft op dit moment reeds tuin. Op grond daarvan is het niet mogelijk om de bijgebouwen te realiseren. Aangezien de ontwikkeling niet past binnen het geldende bestemmingsplan, is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het bestemmingsplan 'Tubbergen buitengebied 2016' kent een wijzigingsbevoegdheid om, onder voorwaarden, agrarische gronden om te zetten naar bestemming 'Wonen'. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Er is voorafgaand aan dit bestemmingsplan een principeverzoek ingediend, waarop de gemeente Tubbergen een zogenaamd principebesluit genomen heeft. De gemeente is in principe bereid om, onder voorwaarden, de woonbestemming uit te breiden, waardoor het daarna mogelijk is om de bijgebouwen te realiseren.
Ligging
Het perceel bestaat uit het erf aan de Almeloseweg 36/36a in Tubbergen Het plangebied ligt ten westen van de kern Tubbergen, in de dorpsrand. Kadastraal staan de percelen bekend als gemeente Tubbergen, sectie L, perceelsnummer 10039 en 10040. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven met rode marker.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 indicatief weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het perceel Almeloseweg 36/36a te zien is. De noordelijke begrenzing van het plangebied komt voort uit principebesluit van de gemeente. Het perceel dat behoort tot Almeloseweg 36a is opgenomen in het plangebied, aangezien de geldende bestemmingsplanregels ter plaatse één bestemmingsvlak met daarop één hoofdgebouw (met daar daarbij horende mogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken) toe staat. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: indicatieve begrenzing plangebied (bron: www.atlasvanoverijssel.nl)
Voor het perceel Almeloseweg 36/36a in Tubbergen geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Het bestemmingplan is door de gemeenteraad van Tubbergen op 23 mei 2016 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron:
www.ruimtelijkeplannen.nl )
Aan het plangebied is ter plaatse van de woning Almeloseweg 36/36a de bestemming 'Wonen' toegekend. Ter plaatse mag één woning aanwezig zijn op grond van het bestemmingsplan. Er is in het verleden vergunning verleend voor inwoning. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ongeschikte mate ruimte voor aan huis gebonden beroep of bedrijf dan wel een vrij beroep, mantelzorg en een bed en breakfast. Daarnaast geldt een dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 3' Op de beoogde locatie voor de bijbehorende bouwwerken geldt de bestemming 'Agrarisch-1', evenals de dubbelbestemming 'Waarde-Essen' en 'Waarde-Archeologie 3'.
Gronden met de bestemming 'Agrarisch-1' zijn onder meer bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke waarden, doeleinden van agrarisch natuurbeheer, hobbymatig agrarisch gebruik, nutsvoorzieningen, wegen, ontsluitingswegen voor bebouwde percelen en agrarisch kavelpaden, fiets- en wandelpaden en beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging. Het bouwen van gebouwen en overkappingen is op grond van de bouwregels alleen mogelijk binnen een bouwvlak. Het perceel Almeloseweg 36a is niet voorzien van een agrarisch bouwvlak. Daarnaast zijn tuinen binnen een agrarische bestemming niet toegestaan.
Voor gronden met de bestemming 'Waarde-archeologie 3' geldt dat bij bodemroerende ingrepen met een oppervlakte groter dan 2500 m2 en een diepte meer dan 40 centimeter onderzoek naar de archeologische waarde vereist is.
De dubbelbestemming 'Waarde- Essen' geeft aan dat de gronden behalve voor de andere voorkomende bestemmingen mede bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van de archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle essen en steilranden met bijbehorende beplanting. Deze dubbelbestemming is niet opgenomen voor woonpercelen.
Nu er sprake is van een bouwplan voor bijgebouwen op agrarische grond is dit niet in overeenstemming met het bestemmingsplan. Er zijn geen afwijkingsbevoegdheden in het bestemmingsplan opgenomen die het plan wel mogelijk maken. In artikel 4.7.11 van het bestemmingsplan is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt dat de bestemming 'Agrarisch-1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van het vergorten van bestemmingsvlakken, al dan niet ten behoeve van het beter situeren van de gebouwen, mits wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in het betreffende artikel. Deze wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast. Aan de voorwaarden voor toepassing wordt voldaan (zie ook paragraaf 3.3) en er is sprake van een goede ruimtelijke ordening, hetgeen blijkt uit onderhavig bestemmingsplan.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Almeloseweg 36a, Tubbergen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Almeloseweg 36/36a in Tubbergen sprake van een woonperceel. Er is sprake van een langwerpige kavel, waarbij sprake is van een woning met inwoning. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 860 m2. De feitelijke situatie aan erf en tuin is al jaren ruimer aan oppervlakte. De tuin van Almeloseweg 36a ligt ten noorden van de woning en ligt in de huidige situatie binnen een agrarische bestemming. In de tuin is een variatie aan inheemse hagen en een boomgaard aanwezig.
In figuur 2.1 is een foto weergegeven van de tuin van Almeloseweg 36a. Het bouwwerk dat te zien is, zal worden gesloopt. Ten noorden van de tuin is een moestuin aanwezig.
Figuur 2.1: huidige situatie Almeloseweg 36a Tubbergen
Ontsluiting van het perceel vindt plaats via een onverhard pad dat richting de Almeloseweg loopt. Ten noorden van het plangebied is nog een woning (Almeloseweg 38) aanwezig. De inrit langs de westelijke kant van het perceel Almeloseweg 36/36a loopt verder in noordelijke richting naar deze woning. Er is ten behoeve van het bereiken van deze woning een zakelijk recht (recht van overpad) gevestigd. Dit pad ligt buiten de begrenzing van onderhavig bestemmingsplan.
Figuur 2.2: huidige situatie, toegangspad naar perceel Almeloseweg 38, woning Almeloseweg 36a aan
rechterzijde te zien, achter haag ligt de tuin van Almeloseweg 36a.
Het plan is om de woonbestemming te vergroten. Aansluitend aan de bestaande bestemming 'Wonen' zal het bestemmingvlak worden uitgebreid. Het voornemen is om een bijgebouw/bijbehorend bouwwerk (schuur en carport) te realiseren ten noorden van de woning. Deze is aangegeven met de letter D in figuur 2.3.
Figuur 2.3: nieuwe situatie (bron: Hannink Landschapsvormgeving)
De situering van de bijbehorende bouwwerken zal plaatsvinden op gronden die in de huidige situatie in gebruik zijn als tuin bij de woning Almeloseweg 36a. De tuin zal niet worden uitgebreid ten opzichte van de feitelijk bestaande situatie. Ten aanzien van de hoogtes en afmetingen van het bijbehorend bouwwerk wordt geconformeerd aan de regels voor vergunningvrij bouwen en de regels ten aanzien van bijbehorende bouwwerken zoals deze zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'.
Om het bijbehorend bouwwerk te kunnen realiseren is het vereist dat de agrarische bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming. Er zal in dat kader een oppervlakte van circa 600 m2 agrarische grond worden omgezet in de bestemming 'Wonen'. Het onverharde pad dat als ontsluiting geldt voor de verschillende percelen ligt buiten de grenzen van onderhavig bestemmingsplan. Hiervoor geldt een agrarische bestemming, die derhalve ongewijzigd blijft. Hetzelfde geldt voor de moestuin ten noorden van de tuin. Deze blijft ongewijzigd en valt derhalve niet binnen de grenzen van dit plan.
Voorwaarde voor medewerking vanuit de gemeente is onder meer dat een landschapsplan wordt opgesteld waaruit blijkt dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden en dat het plan aansluit op bestaande bebouwing.
Door Hannink Landschapsvormgeving is een landschapsplan opgesteld (zie figuur 2.3). De situatie is in de huidige situatie reeds goed ingepast. De langwerpige kavel is op een goede manier ingevuld met een variatie aan inheemse hagen, een fruitboomgaard en een moestuin. Het betreft een functionele en landschappelijke indeling die - met de komst van het nieuwe bijgebouw - niet of nauwelijks zal veranderen. Wel wordt nabij de woning een haag aangeplant (element M op de verbeelding) om de reeds bestaande haag volledig te maken.
Het landschapsplan is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. De uitvoering van de landschapsmaatregelen wordt via een voorwaardelijke verplichting in de regels geborgd.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Toets
Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. Een project ten behoeve van de bouw van 11 woningen wordt bijvoorbeeld niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Onderhavig bestemmingsplan houdt in dat circa 600 m2 agrarische grond wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Hierdoor wordt de bouw van bijbehorende bouwwerken op deze gronden mogelijk gemaakt. De toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op het perceel wordt daarbij niet vergroot. De gronden worden gebruikt als tuin. Vastgesteld kan worden dat er sprake is van een kleinschalige ontwikkeling, die niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
In artikel 2.1.3, lid 2 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) is het volgende bepaald:
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toets
In onderhavig plan is sprake van het vergroten van de woonbestemming om de bouw van een bijbehorend bouwwerk mogelijk te maken. Binnen het bestaande erf waarvoor een woonbestemming is opgenomen is er geen ruimte om het gewenste bijbehorend bouwwerk te realiseren. Om die reden wordt aansluitend aan het bestaande erf het erf uitgebreid, waarmee ook de mogelijkheid voor de bouw van een bijbehorend bouwwerk wordt gecreeerd. Daarnaast wordt daarmee ook een passende bestemming toegekend aan de (reeds bestaande) tuin. Opgemerkt wordt dat het plangebied onderdeel uit maakt van bestaand stedelijk gebied (zie Stedelijke Laag).
In artikel 2.1.5 is bepaald dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Toets
Voorliggend plan heeft betrekking op het uitbreiden van de woonbestemming. De uitbreiding van het erf en de bebouwing wordt op landschappelijk passende wijze ingepast. De toets aan de gebiedskenmerken vindt plaats verder op in deze paragraaf.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'.
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Er is sprake van de uitbreiding van de woonbestemming in aansluiting op het bestaande erf c.q. aanwezige woonbestemming. Dit kan worden gezien als een kleinschalige ontwikkeling. Door de uitbreiding van het bestemmingsvlak 'Wonen' worden bijbehorende bouwwerken op de gewenste locatie mogelijk gemaakt.
De plannen van initiatiefnemer doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor functies in de omgeving. Het plan wordt daarbij op passende wijze landschappelijk ingepast.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Stuwwallen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwdeaardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar. De stuwwallen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Stuwwallen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accentueren en door de zichten erop én er vanaf te versterken.
Toetsing
Er is sprake van een bestaand woonperceel, waarvan de oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Wonen' in het kader van de gewenste bouw van bijbehorende bouwwerken wordt uitgebreid. De gronden zijn reeds jaren lang in gebruik als tuin c.q. erf bij de woning. De kenmerken van de natuurlijke laag zijn niet zichtbaar. De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de kenmerken van de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Essenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden -voormalige- heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven.
Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleid tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. Onder en in de es heeft zich op deze wijze een waardevol archeologisch archief opgebouwd. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op overgang naar het lager gelegen maten- en flierenlanden. Zo lagen ze droog en werden tegelijkertijd de werklijnen zo kort mogelijk gehouden. De zandpaden volgen steeds de lange ‘luie’ lijnen van het landschap. Zo ontstond vanuit de dorpen een organische spinragstructuur naar de omliggende gronden en de dorpen in de omgeving.
Het landschapsbeeld is afwisselend en contrastrijk, volgend aan de organische patronen van het natuurlijke landschap. Typerend zijn de losse hoeven rond de es en de esdorpen met hun karakteristieke boerderijen en herkenbaar dorpssilhouet met vaak de kerktoren als markantelement.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk. Op grote essen is ruimte voor grootschalige grondgebonden landbouw. Het accentueren en zichtbaar houden van de rand van de es als groene ‘mantel’ is van belang.
Toets
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de Tubberger Esch en betreft een woonperceel in bestaand bebouwd gebied. In de regels van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is een beschermende regeling voor de essen, waaronder de omliggende gronden rondom het perceel, opgenomen. Woonpercelen zijn daarbij buiten dubbelbestemming 'Waarde-Essen' gelaten.
De landschappelijke situatie ten aanzien van het perceel is in de huidige situatie reeds goed te noemen. De langwerpige kavel kent een variatie aan inheemse hagen, een fruitboomgaard en een moestuin. De komst van het nieuwe bijbehorende bouwwerk zal de functionele en landschappelijke indeling niet of nauwelijks veranderen. Wel wordt een haag aangeplant om de reeds bestaande haag volledig te maken. Hiermee wordt de beplanting rondom het erf afgerond. De ontwikkeling kan als passend binnen de gebiedskenmerken worden beschouwd.
Stedelijke laag
In de 'Stedelijke laag' heeft het plangebied het kenmerk 'woonwijken 1955-nu'.
Figuur 3.5: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Soms zijn herkenbare relicten van het oude cultuurlandschap (zoals boerderijen, (zand)- wegen of beplantingsstructuren) opgenomen in de wijken. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.
Toets
Het perceel maakt geen onderdeel uit van een planmatig opgezette uitbreidingswijk, maar betreft een los gelegen perceel in de nabijheid van de kern van Tubbergen, op de rand met het buitengebied.
Er is sprake van een uitbreiding van de woonbestemming/uitbreiding van een erf bij een bestaande woning, waarmee op deze gronden ook bijbehorende bouwwerken mogelijk worden gemaakt. De bebouwing die mogelijk wordt gemaakt voegt zich naar aard en maat naar de bestaande en toegestane bouwmogelijkheden van bijbehorende bouwwerken en de woning op het perceel.
Laag van de beleving
Het plangebied heeft geen specifieke kenmerken in de 'Laag van de beleving'.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
Ten aanzien van de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door onderhavig bestemmingsplan zijn de volgende onderdelen uit de structuurvisie relevant.
Ten aanzien van wonen is het uitgangspunt dat Tubbergen een aantrekkelijke gemeente wil zijn. Bij ontwikkelingen is een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing van belang. Er wordt gestreefd naar hoogwaardige dorpsranden en aantrekkelijke overgangen tussen dorp en buitengebied.
Toets
Middels de uitbreiding van het bestemmingvlak met de bestemming 'Wonen' en daarmee het kunnen bouwen van bijbehorende bouwwerken/bijgebouwen, worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van het perceel vergroot. Uit het landschapsplan van Hannink Landschapsvormgeving blijkt dat er reeds sprake is van een goed ingepast perceel. De functionele en landschappelijke indeling zal niet/nauwelijks veranderen door onderhavig bestemmingsplan. Er zijn daarom slechts beperkte landschapsmaatregelen benodigd (aanplanten haag) om de ontwikkeling in te passen.
In artikel 4.7.11 van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de omzetting van agrarische gronden in een woonbestemming. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - 1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken al dan niet ten behoeve van het beter situeren van de gebouwen, mits:
Toets
Het plan is getoetst aan de voorwaarden zoals hierboven beschreven. Hieruit komt het volgende naar voren:
Vastgesteld wordt dat er wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. Middels dit bestemmingsplan wordt het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' van een bestaand woonperceel uitgebreid. Daarmee wordt de bouw van bijgebouwen/bijbehorende bouwwerken mogelijk gemaakt. Deze uitbreiding van de woonbestemming vindt plaats richting het noorden.
Er is geen sprake van de toevoeging van een milieugevoelige functie. Het bestemmingsplan maakt alleen (losstaande) bijbehorende bouwwerken mogelijk. Deze hebben een functie voor berging, stalling of hobby en worden niet gebruikt als woonruimte of een andere gevoelige functie.
De dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteiten liggen op circa 33 meter afstand van het perceel (Oranjestraat 60-62, verfhal Keupink). Dit betreft de afstand tussen de grenzen van de bestemmingsvlakken 'Wonen' en 'Bedrijf'.
Toegestaan is bedrijvigheid in categorie 1 en 2, dat inhoudt dat een richtafstand van 30 meter dient te worden aangehouden. Er wordt voldaan aan de richtafstand. Daarnaast is van belang dat de uitbreiding van de woonbestemming ten noorden van het perceel plaatsvindt. Deze afstand is ruimschoots groter dan 30 meter.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
De gronden die worden omgezet naar de bestemming 'Wonen' zijn in de huidige situatie reeds jaren in gebruik als tuin bij de woning. Dit gebruik blijft ongewijzigd. Daarvoor waren de gronden in agrarisch gebruik. Er is op basis daarvan geen reden om aan te nemen dat er sprake is van een bodemverontreiniging, die aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg zal kunnen staan.
De bestemming 'Wonen' wordt uitgebreid, waardoor de bouw van bijbehorende bouwwerken mogelijk wordt gemaakt. In dat kader is het voor de beoordeling voor de noodzaak van bodemonderzoek in het kader van een eventuele aanvraag om omgevingsvergunning van belang dat er concreet sprake is van een bouwplan voor de bouw van een berging en carport. De verblijfsduur in deze bouwwerken zal minder dan 2 uur per dag bedragen, waardoor in het kader van de omgevingsvergunning geen bodemonderzoek vereist zal zijn.
Vanuit het aspect 'bodem' zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het plan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Op grond van dit bestemmingsplan is de realisatie van onder andere bijbehorende bouwwerken toegestaan. Dit betreffen geen geluidgevoelige objecten op grond van de Wet geluidhinder. Een nadere beschouwing op dit onderdeel is daarom niet noodzakelijk.
Industrielawaai
De dichtstbijzijnde bedrijvigheid is gelegen op minimaal 33 meter van het perceel. Toegestaan is bedrijvigheid in categorie 1 en 2. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Vanuit het aspect industrielawaai zijn er geen belemmeringen.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Er zal geen sprake zijn van extra verkeersbewegingen naar aanleiding van de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan. Een nadere toets op het aspect luchtkwaliteit is derhalve ook niet vereist.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2 uitsnede risicokaart, plangebied ter plaatse van blauwe ster (bron: risicokaart.nl).
Met de uitbreiding van de bestemming 'wonen' wordt geen nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk gemaakt. Een toetsing aan het onderdeel externe veiligheid zou derhalve achterwege kunnen blijven. Volledigheidshalve is dit onderdeel wel in beeld gebracht.
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van minimaal 770 meter van het plangebied geen risico's op basis van externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 12 april 2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 1 van de toelichting. Hieruit blijkt dat de korte procedure kan worden gevolgd. Het plan heeft een geringe invloed op de waterhuishouding.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 3,8 kilometer afstand (Springendal en Mosbeek)
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 850 meterafstand van het plangebied.
Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Soortenbescherming
De gronden in het plangebied betreffen gronden die reeds onderdeel uitmaken van het woonerf. De gronden die een woonbestemming zullen krijgen zijn in de huidige situatie reeds jaren in gebruik als tuin. Gelet op de terreingesteldheid en het regelmatige onderhoud van de gronden biedt de locatie geen geschikte habitat voor beschermde flora en/of fauna. Op basis hiervan lijkt aantasting van het een leefgebied van beschermde soorten niet aan de orde. Nader onderzoek naar de natuurwaarden wordt niet noodzakelijk geacht.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Op de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Tubbergen is het plangebied aangemerkt als 'stuwwalhellingen met droge zandige en/of grindrijke bodems'. De archeologische verwachting is hoog voor archeologische resten uit alle perioden. Archeologische resten zijn aanwezig vlak onder het maaiveld en daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. De archeologische resten zijn hierdoor vaak minder goed geconserveerd. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m2 bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter. Voor gebieden kleiner dan 2500 m2 geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Deze voorwaarden zijn ook vertaald in het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'.
Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart, locatie aangegeven met paarse ster (bron:
gemeente Tubbergen)
Toets
Het plangebied heeft een kleinere oppervlakte dan 2500 m2. De uitbreiding van de woonbestemming bedraagt circa 600 m2. Archeologisch onderzoek is derhalve niet vereist.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Atlas van Overijssel kan worden afgeleid dat er geen sprake is van een monument in het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het perceel Almeloseweg 36a wordt ontsloten op de Almeloseweg. Via een onverhard pad wordt van en naar het perceel gereden. Dit pad loopt ten westen van het perceel en loopt langs Almeloseweg 36 en 36a door in noordelijke richting richting het perceel Almeloseweg 38. Er is sprake van een gevestigd zakelijk recht voor gebruik van dit pad (recht van overpad) voor de toegang van het erf Almeloseweg 38. Deze situatie blijft ongewijzigd.
De uitbreiding van de bestemming 'Wonen' zorgt niet voor een toename van het aantal verkeersbewegingen. Middels de uitbreiding van de woonbestemming wordt slechts het bouwen van bijbehorende bouwwerken op dit gedeelte van het perceel mogelijk. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Door uitbreiding van de woonbestemming worden er meer mogelijkheden gecreerd voor parkeren op het terrein. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
Het plan kent de bestemmingen 'Agrarisch-1 en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3'. In het kader van de landschappelijke inpassing van het gewijzigde bestemmingsvlak en nieuwe bebouwing is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de uitvoering van het erfinrichtingsplan.
Bestemmingen
De regels met betrekking tot de bestemming 'Wonen' uit het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' zijn grotendeels overgenomen (voor zover van toepassing).
De toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt 100 m2. Middels dit bestemmingsplan is het bestemmingsvlak voor 'Wonen' voor het perceel aangepast, zodat de gewenste bijbehorende bouwwerken gerealiseerd kunnen worden en ook een passende juridische regeling is toegekend aan de tuin.
De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.
Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan bij bodemingrepen over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.
Voor het overige blijven de de bestemmingsregels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 van toepassing'
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. In dit geval is er geen sprake van een bouwplan die genoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het vaststellen van een exploitatieplan (of het anderzins verzekeren van verhaal van kosten) is dus niet vereist. De legeskosten komen voor rekening van initiatiefnemer. Daarnaast zal er een planschadeovereenkomst worden gesloten tussen de gemeente en initiatiefnemer.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is.
Vooroverleg met de provincie Overijssel wordt voor het voorliggende plan niet noodzakelijk geacht. De voorgenomen ontwikkeling in dit plan wordt gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheden uit het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen buitengebied 2016', waaraan de provincie Overijssel reeds goedkeuring heeft verleend. Van vooroverleg wordt daarom afgezien.
Waterschap Vechtstromen
Op 12 april 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 11 juli 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.