Plan: | Zonnebergweg 19 en Ootmarsumseweg 388 Reutum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPZONB19OOTM388-VG01 |
Voor de locatie Zonnebergweg 19 in Reutum is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen op het bestaande woonerf ten noordoosten van de bestaande woning een nieuwe woning met een bijgebouw realiseren. Dit middels de mogelijkheden die worden geboden op basis van de beleidsnotitie: Rood voor Rood met gesloten beurs 2014. De landschapsontsierende bebouwing op het bestaande erf zal worden gesloopt. Eveneens bestaat er een tweede slooplocatie op het perceel aan de Ootmarsumseweg 388 om aan het te slopen oppervlak van de regeling te voldoen. Na de sloop wensen de bewoners van het perceel aan de Ootmarsumseweg hier een kleinschalige camping te realiseren. Hiervoor wordt één nieuwe schuur gerealiseerd.
Deze ontwikkeling past niet bij recht binnen het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Een herziening van het vigerende bestemmingsplan is hierdoor noodzakelijk, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is voor zowel Zonnebergweg 19 te Reutum als Ootmarsumseweg 388 te Reutum. Het voorliggende plan voorziet in een planologisch-juridisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Het plangebied bestaat uit het woonerf aan de Zonnebergweg 19 in Reutum en een agrarisch erf aan de Ootmarsumseweg 388 te Reutum. Het plangebieden liggen respectievelijk op ca. 200 meter en 1,5 kilometer ten oosten van de kern Reutum. De plangebied staan respectievelijk kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie Q, perceelsnummer 1162 en kadastrale gemeente Tubbergen, sectie Q, perceelnummers 1867,1868,1869. Op figuur 1.1 staan het plangebied en de slooplocatie met een rode cirkels weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (blauw omkaderd).
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied blauw omlijnd (bron: gebaseerd op atlasvanoverijssel.nl)
Beide percelen zijn gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Tubbergen Buitengebied 2016’. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Tubbergen op 23 mei 2016 en is op 18 augustus 2016 in werking getreden. Inmiddels is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.
Zonnebergweg 19
De bestaande woning aan de Zonnebergweg 19 met het bijbehorende erf heeft de bestemming ‘Wonen’. Dit blijft in de gewenste situatie ongewijzigd. De locatie van de beoogde woning heeft momenteel de bestemming ‘Agrarisch-1’ met de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 3 en de gebiedsaanduidingen ‘overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan en ‘vrijwaringszone – radarverstoringsgebied’. Zie figuur 1.3 voor een uitsnede van de geldende verbeelding.
Gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik, met daaraan ondergeschikt doeleinden van agrarisch natuurbeheer, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden, extensief dagrecreatief medegebruik, wegen en paden, evenementen, openbare nutsvoorzieningen en/of watergangen/ -partijen.
De dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ zorgt voor de waarborging dat mogelijke archeologische vondsten worden beschermd.
De gebiedsaanduiding 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan' spreekt voor zich en heeft tot doel het tegengaan van het gebruik van gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen.
De gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' geeft het gebied een beperking van de bouwhoogte in verband met radarverstoring. De beperking varieert van 115 tot 136 meter en heeft dus geen invloed op de mogelijkheden voor woningen.
Het bouwen van gebouwen is ter plaatse niet toegestaan binnen de enkelbestemming ‘Agrarisch – 1’ en kent voor verschillende werkzaamheden een vergunningenstelsel voor de activiteit aanleggen. Het plan voor de bouw van één woning en bijbehorende voorzieningen past niet binnen bovengenoemde bestemming. Om het plan te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan ‘Tubbergen Buitengebied 2016’ bouwlocatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ootmarsumseweg 388
De bestaande woning met bijgebouwen, bedrijfsgebouwen en het open gebied erachter behoort tot het agrarische erf en heeft de bestemming 'Agrarisch - 1' met de nadere aanduiding 'intensieve veehouderij'. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitvoering van een agrarisch bedrijf in de vorm van een intensieve veehouderij. De maximum te bebouwen oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van de intensieve veehouderij is 2.138 m². Daarnaast heeft het plangebied de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. Deze gronden zijn daarmee mede bestemd voor het toelaten van verschillende functies naast elkaar, waarbij het bevorderen van de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, de realisatie van milieudoelen, en - waar mogelijk - van recreatief gebruik bovengeschikt is aan andere belangen. De intensieve veehouderij wordt beëindigd en/of verplaatst. Overige functies kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkeling van natuur, landschap en wonen.
Naast de beschreven agrarische bestemming geldt voor deze locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', de dubbelbestemming 'Leiding - Water', en de gebiedsaanduidingen overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan en vrijwaringszone - radarverstoringsgebied.
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een strook ten behoeve van een hoofdwaterleiding en het onderhoud en beheer daarvan.
Figuur 1.4: Uitsnede bestemmingsplan ‘Tubbergen Buitengebied 2016’ slooplocatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het onderhavige bestemmingsplan 'Zonnebergweg 19 en Ootmarsumseweg 388 Reutum' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Zonnebergweg 19
Ten oosten van Reutum, net buiten het huidige dorp, is het perceel Zonnebergweg 19 gelegen. De Zonnebergweg is een rustige buitenweg en kenmerkt zich door de laanbeplanting en een relatief hoge dichtheid van agrarische en voormalige agrarische erven. Eén van de voormalige agrarische erven is het perceel Zonnebergweg 19. Het hoofdgebouw bestaat uit een karakteristieke Twentse woonboerderij met een steil dak en de kenmerkende houten beplanking van het bovenste deel van de topgevels. Naast het hoofdgebouw staan er vier (aangebouwde) bijgebouwen op het perceel. De oppervlakte van de bijgebouwen bedraagt gezamenlijk circa 280 m². Het hele perceel is omgeven door grote karakteristieke bomen en erfbeplanting waardoor alleen het hoofdgebouw in zijn geheel zichtbaar is van de weg.
Verder ten oosten van het plangebied strekt het landschap zich uit bestaande uit een es zonder houtwallen of andere obstakels. In figuur 1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Reutum weergegeven
Figuur 2.1: Luchtfoto perceel Zonnebergweg 19
De oppervlakte van het huidige perceel/bouwblok bedraagt circa 2.680 m². Hieronder staan de oppervlaktes van de aanwezige bebouwing:
Figuur 2.2: Diverse opstallen op het erf Zonnebergweg 19.
Ootmarsumseweg 388
Het perceel Ootmarsumseweg 388a in Reutum betreft een voormalig varkensbedrijf. Zoals op de luchtfoto goed te zien is ligt het agrarische erf midden in een bos. De gronden rondom het erf zijn allemaal onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN (voorheen EHS)).
Figuur 2.2: Luchtfoto perceel Ootmarsumseweg 388a (
Op het perceel aan de Ootmarsumseweg 388a is vanaf de openbare weg een bedrijfswoning met 2 bijgebouwen bij de bedrijfswoning zichtbaar. Deze bijgebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 210 m². Achter deze gebouwen liggen drie landschapsontsierende varkensschuren met asbesthoudende daken. Deze drie schuren hebben een gezamenlijke oppervlakte van 1.290 m². Momenteel worden deze schuren niet meer gebruikt als dierenverblijven. Ook zijn ze niet geschikt te maken voor nieuwe agrarische activiteiten omdat ze niet meer voldoen aan de Nederlandse/Europese wetgeving (o.a. met betrekking tot luchtwassers). De dierenverblijven liggen evenwijdig aan elkaar en hebben allemaal een lengte van circa 45 meter. De indeling van deze gebouwen alsmede de bouwkundige staat maakt dat de schuren ongeschikt zijn voor een nieuwe functie. Het erf en de (voormalig) agrarische bebouwing dreigt daarmee in verval te raken.
Figuur 2.3: Landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen
Zonnebergweg 19
De eigenaar is voornemens een nieuwe woning met een vrijstaand bijgebouw te realiseren ten noordoosten van de bestaande bebouwing aan de Zonnebergweg 19 in Reutum. Dit middels de mogelijkheden die worden geboden op basis van de beleidsnotitie: Rood voor Rood met gesloten beurs 2014 (hierna rood voor rood regeling).
Erf
De landschapsontsierende bijgebouwen bij de bestaande woonboerderij worden bijna allemaal gesloopt. Alleen bijgebouw 3 (zie figuur 2.1) blijft staan. De gezamenlijke oppervlakte van de te slopen bijgebouwen bedraagt 206 m². Daarnaast wordt op het perceel Ootmarsumseweg 388 1.290 m² aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Omdat op deze locatie een schuur van 450 m² wordt terug gebouwd betekent dat een afname van 840 m². Gezamenlijk betekent dat er op twee percelen 1.046 aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt dat kan worden ingebracht voor de Rood voor Rood regeling.
De nieuwe woning zal een inhoud hebben van maximaal 1.000 m³. Het bestaande bijgebouw 3 wordt richting het noorden vergroot tot 100 m². Op die manier ontstaat een cluster van bebouwing en een fysieke verbinding tussen het bestaande woonerf en de nieuwe woning.
De nieuwe woning wordt uitgevoerd als zogeheten schuurwoning waarbij veel hout wordt gebruikt. Dit sluit erg aan bij het bestaande boerenerf waar de nieuwe woning met deze architectuur optimaal in geïntegreerd wordt. Het erf zal dezelfde oprit vanaf de Zonnebergweg gebruiken waarbij deze zich op een gegeven moment splitst om beide woningen te ontsluiten. Het hele erf (bestaande erf en beoogde erf) is ruim landschappelijk ingepast waarbij aan alle zijden doorzichten naar buiten aanwezig zijn. De bestaande bomen en bosschages worden behouden. In de nieuwe situatie wordt deze inpassing versterkt. Dit gebeurt in ieder geval op de locatie van de te slopen bijgebouwen, op de grens aan de noordwestzijde van het perceel, bij de splitsing van de oprit.
Landschap
Het is de nadrukkelijke wens van de initiatiefnemer om de schuurwoning dusdanig architectonisch uit te werken dat de woning optimaal in het landschap opgaat. Hout en glas zijn de hoofdbestanddelen zodat ook vanuit de woning het landschap optimaal kan worden ervaren. Rondom de woning is er geen sprake van een tuin. Het is de wens om het landschap letterlijk in contact te laten komen met de woning. Dat levert enerzijds een sobere uitstraling uit waarbij er enkel ruimte is voor een houten vlonder als terras zonder dat er plantenborders worden aangebracht, maar anderzijds wordt daarmee het landschap gerespecteerd. Een gedeelte van het gras om de woning wordt frequent gemaaid dat overgaat, zonder tussenkomst van aangebrachte materialen, naar een grasland dat minder frequent wordt gemaaid dan wel wordt begraasd. In dit grastype zouden gemakkelijk enkele fruitbomen aangebracht kunnen worden, refererend aan de oude Twentse erven. Zoals eerder aangegeven wordt de karakteristiek van de bestaande bomen erkend en blijven de bomen behouden. Zonder het contact met het omliggende landschap te verliezen wordt de landschappelijke uitstraling versterkt op de plekken waar dat mogelijk blijkt te zijn. In figuur 2.4 een weergave van de toekomstige situatie conform het erfinrichtingsplan. In Bijlage 1 is een compleet ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen.
Figuur 2.4: Toekomstige situatie Zonnebergweg 19 (bron: inc.ventures)
Ootmarsumseweg 388
De eigenaar van dit perceel wil stoppen met de (intensieve) agrarische bedrijfsactiviteiten. De voormalige varkensschuren worden daarom allemaal gesloopt. In totaal betreft dit een oppervlakte van 1.290 m² die gesloopt wordt. De initiatiefnemers willen graag een nieuwe recreatieve functie op hun perceel. De recreatieve functie betreft het realiseren van maximaal 25 camperplaatsen. In figuur 2.5 is de nieuwe invulling van het perceel uitgewerkt in een landschapsplan. Deze is inclusief legenda bijgevoegd als Bijlage 2 bij de regels.
Figuur 2.5: Toekomstige situatie Zonnebergweg 19 (bron: Hannink Landschapsvormgeving)
De camperplaatsen zijn binnen het bestaande bouwblok van het agrarisch bouwblok in een rij tegen de westelijke bosrand gepositioneerd. Op die manier kan vanaf alle plekken worden genoten van het voorliggende weiland met daarachter het bos. Worden de camperplekken geclusterd dan is dit effect niet voor alle plekken te behalen. Via de bestaande inrit kan het erf met de camper worden bereikt. Middels een verstevigde onder bodem (bijvoorbeeld graskeien of honingraten) kunnen alle camperplekken worden bereikt. Aan het einde van het bestaande bouwblok aan de zuidkant gaat dit pad over in een klein pad door het bos voor wandelaars en fietsers. Op die manier kunnen bezoekers via de achterzijde van het terrein de bestaande wandel- en fietsroutes bereiken. Camperaars zijn daarmee niet genoodzaakt om te voet of met de fiets via de drukke Ootmarsumseweg te recreëren.
Op de locatie van de drie te slopen schuren wordt één nieuw bijgebouw gerealiseerd met een oppervlakte van 450 m². Dit gebouw wordt gebruikt als sanitaire voorziening voor de camperplaatsen en tevens voor het hobbymatig houden van vee en opslag. Het bouwvlak kan worden verkleind zodat de genoemde bebouwing hierin wordt opgenomen. De bestaande woning met inwoning en de twee vrijstaande bijgebouwen blijven behouden. In Bijlage 1 is een compleet ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Toets
Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor zeer kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraken (ECLI:RVS:2013:2471 & ECLI:NL:RVS:2014:4720) blijkt namelijk dat de ontwikkeling van respectievelijk drie en acht woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Onderhavig plan betreft de realisatie van één woning en is daarmee nog kleinschaliger.
De compensatiewoning wordt gerealiseerd op een bestaand erf. De woning wordt gesitueerd nabij bestaande bebouwing. In ruil daarvoor wordt op twee verschillende erven landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Daarnaast wordt op het perceel Ootmarsumseweg 388 een intensieve veehouderij omgezet in een woonbestemming met een recreatieve nevenfunctie.
Gelet op het geringe aantal van één woning én de vermindering van de bebouwde oppervlakte is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het voorliggende plan.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie/omgevingsverordening Overijssel 2017
Indien het concrete initiatief, aan de Zonnebergweg 19 en Ootmarsumseweg 388 wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Deze zijn vastgelegd in de regels behorende bij de omgevingsverordening van de provincie Overijssel.
Artikel 2.1.2 Principe van concentratie
In artikel 2.1.2 is opgenomen dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Het plan voor het toevoegen van slechts één woning op basis van het gemeentelijke rood voor rood beleid heeft een lokaal karakter. De gemeenten Tubbergen heeft in haar Woonvisie hier per kern woningen gereserveerd voor het buitengebied. De nieuwe woning aan de Zonnebergweg past hier binnen. Daarmee wordt voldaan aan artikel 2.1.2.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
In artikel 2.1.3 staat dat bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied worden benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt. De bestaande (agrarische) bebouwing op het erf aan de Zonnebergweg 19 en Ootmarsumseweg 288 in Reutum hebben geen toekomstperspectief en dreigen in verval te raken. Om te voorkomen dat de bebouwing in verder verval treedt en een ongewenste situatie ontstaat, wordt ervoor gekozen de bebouwing te saneren. In het kader van rood voor rood mag er een compensatiewoning gerealiseerd worden. Het voornemen draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik en zorgt ervoor dat voormalig agrarische bebouwing gesloopt wordt. In ruil hiervoor mag een woonfunctie worden opgericht. Het plan past daarmee binnen artikel 2.1.3.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting bij bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaiteit conform de geldende gebiedskenmerken, past binnen het ontwikkelingsperspectief, inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze toepassing wordt gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering). Voor beide percelen is een landschapsplan opgesteld waarbij rekening is gehouden met de gebiedskenmerken. Deze worden later in deze paragraaf afzonderlijke behandeld. Hiermee wordt voldaan aan artikel 2.1.5.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. In het onderhavig geval betreft het een kleinschalige verblijfsrecreatieve voorziening, binnen het huidige voormalige agrarische bouwperceel, bestaande uit maximaal 25 camperplekken. Deze ontwikkeling is ook binnen het bestaande bestemmingsplan mogelijk als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf of bij een woonbestemming. Een extra investering buiten de landschappelijke inpassing en sloop van voormalige agrarische bebouwing is derhalve niet nodig om te voldoen aan artikel 2.1.3.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Ontwikkelingsperspectievenkaart, links de Zonnebergweg 19, rechts de Ootmarsumseweg 388 (bron: Provincie Overijssel )
Zonnebergweg 19
Het plangebied aan de Zonnebergweg 19 valt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap. Ambitie binnen dit perspectief is om voort te bouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen. Op betreffende betreft een burgerwoning met enkele landschapsontsierende bebouwing. De landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. Hiervoor wordt een nieuwe woning gerealiseerd. De verschijningsvorm als schuurwoning versterkt het perceel als voormalige agrarisch erf. Bij de landschappelijke inpassing is extra nadruk gelegd op een natuurlijke overgang naar het landschap. Het plan doet geen afbreuk aan dit ontwikkelingsperspectief.
Ootmarsumseweg 388
Het plangebied aan de Ootmarsumseweg 388 valt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Hierin wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies. Binnen dit perspectief is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid. Het onderhavig plan geeft invulling aan dit perspectief. Er wordt een intensieve veehouderij getransformeerd naar een woonbestemming met een kleinschalige recreatieve functie. Dit past binnen het ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan beide plangebieden het kenmerk 'Stuwwallen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, links de Zonnebergweg 19, rechts de Ootmarsumseweg 388 (bron: Provincie Overijssel )
De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. De ambitie is het eigen karaker van de afzonderlijke t te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accentueren en door de zichten erop én er vanaf te versterken.
De nieuwe woning aan de Zonnebergweg is beoogd aan de rand van de stuwwal. Met plan zal de aanwezige beplanting van het bestaande agrarische erf verder worden versterkt. Door de nieuwe inrichting van het erf zal een natuurlijkere overgang van het erf naar het buitengebied worden gecreëerd. Op het perceel aan de Ootmarsumseweg 388 is de stuwwal helemaal niet zichtbaar. Dat komt omdat het gehele perceel is omzoomd door bos. De transformatie van een intensief agrarisch bedrijf naar een woonbestemming met een kleinschalige recreatieve functie doet geen afbreuk aan de ambities die horen bij de stuwwallen.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent aan de Zonnebergweg 19 het kenmerk 'Essenlandschap' en aan de Ootmarusumseweg 388 het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, links de Zonnebergweg 19, rechts de Ootmarsumseweg 388 (bron: Provincie Overijssel)
Zonnebergweg 19
Voor het perceel Zonnebergweg 19 kent de laag van het agrarisch cultuurlandschap het kenmerk 'Essenlandschap' aan het gebied toe. Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es. De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hiertussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschillende onderdelen en overgangen. De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt.
Het perceel Zonnebergweg 19 bevindt zich aan de rand van het essencomplex. Op basis van deze laag is hier ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Met plan zal de aanwezige beplanting van het bestaande agrarische erf verder worden versterkt. Door de nieuwe inrichting van het erf zal een natuurlijkere overgang van het erf naar het buitengebied worden gecreëerd.
Ootmarsumseweg 388
Dit perceel is gelegen binnen het 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. De ambitie voor dit type gebied is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.
Met het plan wordt een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf omgezet in een woonbestemming met een kleinschalige recreatieve functie. Tevens worden er bestaande schuren gesloopt. Het aanwezige landschappelijke raamwerk met de karakteristieke bosstroken blijven behouden en worden versterkt door de sloop van de opstallen. Het plan draagt daarmee bij aan de ambities voor het jong heide- en broekontginningslandschap.
Laag van de beleving
Beide plangebieden kennen in de laag van de beleving het type 'Donkerte'. Het grootste gedeelte van Noordoost Twente wordt in de omgevingsvisie als donker gebied weergegeven. De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. De donkerte wordt gekoesterd als kwaliteit.
Met het plan wordt een bestaand agrarisch bedrijf getransformeerd naar een woonbestemming met een kleinschalige recreatieve functie. Hierbij zal alleen de minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht worden toegepast. Mede door de omzoming van het perceel door bos wordt een beperkte toename van kunstlicht niet wijd verspreid. De toevoeging van één woning op een bestaand woonerf aan de rand van een dorpskern draagt niet onevenredig bij aan een toename van lichtvervuiling. Het plan doet geen afbreuk aan de ambities binnen het type 'Donkerte'.
Stedelijke laag
De 'Stedelijke laag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeente Tubbergen heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. De structuurvisie "Op en top Tubbergen" is op 14 maart 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie is een actueel strategisch beleidsdocument waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt. In de structuurvisie staat opgenomen dat de gemeente terughoudend omgaat met nieuwe verzoeken voor woningen in het buitengebied. Landschappelijke kwaliteit staat hier voorop. Onder voorwaarden zijn er beperkte mogelijkheden voor nieuwe burgerwoningen, wanneer gebruikt wordt gemaakt van de rood voor rood regeling of de regeling nieuwe landgoederen. In de structuurvisie wordt voor rood voor rood projecten dan ook naar het betreffende beleid verwezen.
Figuur 3.5: uitsnede structuurvisiekaart Reutum en omgeving (bron: gemeente Tubbergen)
Zonnebergweg 19
De nieuwe woning aan de Zonnebergweg 19 is beoogd aan de rand van een bestaande essencomplex ten oosten van Reutum (rood omcirkeld). Dit type landschap wordt gekenmerkt door een hogere ligging van dekzandvlakten met op de flanken stuwwallen. Opvallend zijn vaak de rondom de es gelegen boerderijen en de esdorpen met hun uitwaaierende wegenstructuur. De essen hebben een open karakter. De randen van de es zijn omzoomd door beplanting en de agrarische erven. Het streven is om de typische kenmerken van dit landschapstype daar waar mogelijk te herstellen. Met plan zal de aanwezige beplanting van het bestaande agrarische erf verder worden versterkt. Dit past binnen de ambities binnen dit landschapstype.
Ootmarsumseweg 388
Het plangebied aan de Ootmarsumseweg 388 is gelegen in jong heideontginningenlandschap. De jonge heideontginningen liggen op de hogere delen van de voormalige heidevelden en hebben een open, grootschalig en rationeel karakter met verspreid langs de wegen gelegen boerderijen. Oorspronkelijk lag de bebouwing alleen langs de randen van de heidevelden, aan de hoofdwegen. Soms zijn er nog enkele heiderestanten te vinden met een ven, omzoomd
door bos. Voor de toekomst is het beeld dat het gebied zijn agrarische karakter behoudt, maar ook ruimte biedt aan fiets- en wandelroutes, dagrecreatie en natuurbeleving in de randen. Gestreefd wordt naar het versterken en ontwikkelen van robuuste landschappelijke structuren die het rechtlijnige en grootschalige karakter van dit landschapstype ondersteunen en versterken. Met het plan wordt een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf omgezet in een woonbestemming met een kleinschalige recreatieve functie. Tevens worden er bestaande schuren gesloopt. Het aanwezige landschappelijke raamwerk met de karakteristieke bosstroken blijven behouden en worden versterkt door de sloop van de opstallen. Dit past binnen de ambities binnen dit landschapstype.
De beleidsnotitie 'rood voor rood met gesloten beurs 2014' is door de gemeenteraad vastgesteld op 15 december 2014
Dit beleid biedt het toetsingskader voor rood voor rood plannen binnen de gemeente.
Aanleiding voor het vaststellen van het beleid is dat steeds meer agrarische bedrijven veranderen in hobbymatige agrarische activiteiten of volledig stoppen met hun agrarische activiteiten. Het gevolg hiervan is een toename van leegstaande landschapsontsierende bedrijfsgebouwen. Middels Rood voor Rood is het mogelijk om deze gebouwen te slopen en er een woning voor terug te bouwen. Centrale doelstelling is om een ruimtelijke kwaliteitsverbetering te realiseren.
Uitgangspunt van beleid is dat een oppervlakte van minimaal 1.000 m² landschapsontsierende bebouwing of 5.400 m2 aan kassen dient te worden gesloopt om een compensatiekavel (woning) te kunnen verkrijgen. Daarnaast dient een erfplan te worden ontwikkeld waaruit blijkt dat wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. De deelnemer aan Rood voor Rood zal uit de opbrengst van de bouwkavel het slopen van de bedrijfsgebouwen en de bijdrage voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit moeten bekostigen. De deelnemer mag 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen gebouwen behouden.
In het beleid zijn verschillende uitgangspunten voor de sloop- en herbouwlocatie opgenomen, waaraan het plan in principe dient te voldoen. In het beleid is ook de mogelijkheid tot maatwerk opgenomen.
Toets
Met dit plan zal, zoals aangegeven in paragraaf 2.2, 206 m² aan landschapsontsierende bebouwing worden gesloopt aan de Zonnebergweg 19. Op het perceel Ootmarsumseweg 388 wordt 1.290 m² aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Hier wordt wel een schuur van 450 m² terug gebouwd waardoor er sprake is van een afname van 840 m² bebouwing op dit perceel. Voor beide percelen betekent dat een afname van 1046 m² . Daarmee wordt voldoende gesloopt om in aanmerking te komen voor een woningbouwkavel.
Zoals blijkt uit het erfinrichtingsplan wordt de nieuwe woning aan de Zonnebergweg 19 op het bestaande erf gesitueerd en sluit deze goed aan bij de bestaande erfstructuur. De woning wordt uitgevoerd als een zogenaamde schuurwoning die geheel opgaat in het landschap. Deze vormt een mooi ensemble met de reeds aanwezige overblijvende gebouwen. Bovendien leidt de gewenste woning niet tot een aantasting van agrarische en andere belangen in de omgeving.
Er is een rood voor rood ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld dat als Bijlage 1bij de toelichting van dit bestemmingsplan is gevoegd. Het erfplan is tot stand gekomen op basis van de beeldkwaliteitsprincipes Rood voor Rood, het landschapsontwikkelingsplan (LOP), het Cascobeleid en Kwaliteitskader Gebiedskenmerken van de gemeente (een uitwerking van de gebiedskenmerken uit de Omgevingsvisie Overijssel) en is goedgekeurd door het Kwaliteitsteam. Ten behoeve van de vormgeving van de woning geldt een algemeen Beeldkwaliteitsplan voor Rood voor Rood plannen. Deze is bijgevoegd als Bijlage 2. Het ontwerp van de woning zal hier binnen passen. Op basis van het rood voor rood inrichtingsplan is met de initiatiefnemer een Rood voor Rood-overeenkomst gesloten waarin alle afspraken zijn vastgelegd.
Het plan voldoet daarmee aan de criteria van het gemeentelijk Rood voor Rood-beleid.
Op 13 juli 2016 heeft de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen de Woonvisie 2016+ vastgesteld. Hierin is per kern de woningbehoefte aangegeven. Hierin wordt de visie op het wonen in de gemeente Tubbergen tot 2020 geschetst met een doorkijk naar 2025.
Figuur 3.6: Woningbehoefte Reutum, periode 2015-2024 (bron: Woonvisie 2016+, gemeente Tubbergen)
Bovenstaand wordt inzage gegeven in de woningbehoefte voor de kern Reutum. De tabel laat zien dat er tot aan 2024 een verwachte behoefte bestaat van 21 tot 31 woningen. Tweejaarlijks wordt een Uitvoeringsnota woningbouw opgesteld. Daarmee wordt de gemeenteraad geïnformeerd over de voortgang van de woningbouw en de aanpassingen in de planning. Deze nota bevat een actueel beeld van het woningbouwprogramma voor Tubbergen en is de gemeentelijke inzet bij de regionale afstemming van de woningbouw. De plancapaciteit voor Reutum is momenteel als volgt:
Figuur 3.7: Bestemmingsplancapaciteit Reutum (bron: Woonvisie 2016+, gemeente Tubbergen)
De huidige plancapaciteit biedt ruimte voor verdere toevoeging, bovenstaande tabel geeft aan dat er een beschikbare plancapaciteit van 6 woningen is. Voor het buitengebied van Reutum is middels bijvoorbeeld rood voor rood nog ruimte voor 2 woningen. De woonvisie 2016+ biedt daarmee ruimte voor een dergelijk initiatief.
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Tubbergen. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveau’s van omgevingskwaliteit:
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd.
Toetsing
Het perceel aan de Zonnebergweg 19 ligt in een gebied dat het niveau 'Buitengebied - Niveau Midden' toegekend heeft gekregen, zie ook onderstaand figuur. Het perceel Ootmarsumseweg 388 ligt binnen een gebied met het niveau 'Buitengebied - Basis'.
Figuur 3.3: Fragment Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016
Op voorhand worden er geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016. Voor de nieuwe woning aan de Zonnebergweg 19 wordt apart een Beeldkwaliteitsplan rood voor rood vastgesteld. Deze is als Bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.Toetsing op welstand/bkp vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de extra woning aan de Zonnebergweg 19 en het nieuwe bijgebouw aan de Ootmarsumseweg 388.
Op het perceel aan de Ootmarsumseweg 388 wordt een intensieve veehouderij gestaakt en omgezet in een woonfunctie met als nevenactiviteit een kleinschalige camperterrein met maximaal 25 plekken. Een functie die veel beter aansluit bij het gebied dat is aangemerkt als extensiveringsgebied en NNN. In artikel 4 van het bestemmingsplan wordt middels een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid geboden de bestemming 'Agrarisch - 1' te wijzigen in een woonbestemming mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
De regels van dit bestemmingsplan sluiten aan bij artikel 37 (Wonen) behorend bij het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Daarnaast wordt ook het bouwvlak verwijderd. In de nabijheid van het plangebied zijn geen (agrarische) bedrijven gelegen die hinder ondervinden van deze ontwikkeling. Ook wordt er geen afbreuk gedaan aan de situatie of mogelijkheden voor aangrenzende gronden. Aan de bovenstaande voorwaarden wordt dan ook volledig voldaan. Daarmee past de wijziging binnen het beleid van de gemeente waaronder zij de agrarisch bestemming wenst om te zetten in een woonbestemming.
In artikel 53 van het bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om binnen de bestemmingen 'Agrarisch - 1' en 'Wonen' af te wijken van het bestemmingsplan ten behoeve van een camperterrein. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
In het onderhavig geval betreft het een camperterrein voor 25 campers. Het erf wordt omgeven door bos en is daarmee landschappelijk volledig ingepast. Er zijn geen derden die in hun gebruiksmogelijkheden worden beperkt of die onevenredig hinder ondervinden. Het plan ligt niet in de nabijheid van Natura 2000 (ligt op ruim 1,2 kilometer). Het agrarische erf is zelf geen onderdeel van het NNN maar wordt wel helemaal omringd door het NNN. Met de recreatieve functie wordt dit juist beleefbaar gemaakt.
Het plan voor de camperplaatsen past binnen het beleid dat is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan .
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Ootmarsumseweg 388
De te realiseren camperplaatsen aan de Ootmarsumseweg betreft een milieubelastende activiteit. Voor deze functie geldt de activiteit 'kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. (met keuken)', op basis waarvan de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand geeft van 50 m voor geluid en 30 m voor geur en gevaar. De dichtstbijzijnde gevoelige functies zijn de (bedrijfs)woningen aan de Ootmarsumseweg 381 en de Zonnebergweg 10. Deze bevinden zich allebei op circa 200 meter van de nieuwe camperplaatsen.
Zonnebergweg 19
Ten noorden van de nieuwe woning aan de Zonnebergweg 19 is een voormalige intensieve veehouderij aanwezig. In het huidige bestemmingsplan heeft dit perceel nog een aanduiding voor een intensieve veehouderij. Onlangs is de intensieve tak afgestoten en is de bestaande varkensschuur gesloopt. De afstand tot de nog bestaande schuren bedraagt ruim 60 meter. Ten zuiden is ook een agrarisch bedrijf aanwezig (Zonnebergweg 23). De afstand tussen het nieuwe bouwvlak en het agrarisch bedrijf is ruim 75 meter. Op basis van het VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is het apect geur de beperkende factor van de inrichting tot milieugevoelige objecten. Voor dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 4.2. Ten aanzien van de overige aspecten wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Het perceel aan de Zonnebergweg 19 is gelegen buiten de bebouwde kom. Ten noorden van de nieuwe woning aan de Zonnebergweg 19 is een voormalige intensieve veehouderij aanwezig. In het huidige bestemmingsplan heeft dit perceel nog een aanduiding voor een intensieve veehouderij. De afstand van de nieuwe woning tot aan de rand van het bouwblok bedraagt slechts circa 37 meter. Onlangs is de intensieve tak afgestoten en is de bestaande varkensschuur gesloopt. De afstand tot de nog bestaande schuren bedraagt ruim 60 meter. Voor deze niet intensieve tak geldt een vaste afstandsmaat van 50 meter. Daar wordt aan voldaan. Daarbij vormt de bestaande woning aan de Zonnebergweg 19 al een beperkende functie voor een eventuele uitbreiding van dit bedrijf.
Ten zuiden is ook een agrarisch bedrijf aanwezig (Zonnebergweg 23). Hier geldt een minimale vaste afstandsmaat voor van 50 meter. De afstand tussen het nieuwe bouwvlak en het agrarisch bedrijf is ruim 75 meter.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is voor de Zonnebergweg 19 gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. Voor de Ootmarsumseweg heeft er een vooronderzoek en een nader onderzoek plaatsgevonden naar asbest in de bodem. Deze onderzoeken zijn als Bijlage 4 en Bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.
Zonnebergweg 19
Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 4 boringen verricht, waarvan één tot 3.8 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem tot circa 0.7 m-mv uit matig fijn en zwak siltig zand bestaat, hieronder bestaat de bodem tot 3.8 m-mv uit sterk en zwak zandig leem. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 2.0 meter min maaiveld.
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
In het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het onderzoek. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem.
Uit milieukundig oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Ootmarsumseweg 388
Het vooronderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in hoeverre verontreinigingen kunnen zijn ontstaan door huidige en/of voormalige (bedrijfs)activiteiten of dat er sprake is van een (historische) verontreiniging.
De onderzoekslocatie is al jaren niet meer in gebruik als varkenshouderij en weiland. Tot de jaren ’50 van de vorige eeuw is de onderzoekslocatie altijd bos geweest. Uit de asbestinventarisatie is gebleken dat de golfplaten op de middelste en de oostelijke schuren asbesthoudend zijn en licht tot ernstig verweerd. Aan drie zijden hiervan is een druppelzone aanwezig, omdat het hemelwater afwatert op onverhard terrein. Het betreft de oostzijde van de twee schuren en de zuidzijde van de aanbouw aan de oostelijke schuur. Er is geen informatie beschikbaar, waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is. De onderzoekslocatie kan daarom, op de drie druppelzones na, als onverdacht worden beschouwd. De druppelzones zijn nader geanalyseerd in een asbestbodemonderzoek. Per druppelzone zijn er drie inspectiegaten gegraven. Hieronder staan de resultaten van de asbestanalyse van de drie druppelzones.
De analyseresultaten van druppelzone 1 geven geen aanleiding voor nader onderzoek. De druppelzone is asbesthoudend, maar het gewogen asbestgehalte is lager dan de toetsingswaarde voor een verkennend asbest bodemonderzoek. De druppelzones 2 en 3 bevatten geen asbest.
De bodemkwaliteit van dit perceel (ter plaatse van de geplande nieuwbouw) vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Op het perceel aan de Zonnebergweg 19 in Reutum wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Deze wordt achter de bestaande woning en het bijgebouw gerealiseerd op ruim 110 meter van de as van de openbare weg. De Zonnebergweg is een weg met weinig verkeer waar een maximum snelheid van 60 kilometer per uur geldt. Voor deze weg zijn geen geluidscontouren bekend. Op enkele kilometers van het plangebied ligt de Ootmarsumseweg. Dit betreft een drukke doorgaande weg waar een regime van 80 kilometer per uur geldt. Van deze weg zijn wel geluidcontouren bekend. De geluidscontour tussen de 45 dB en 50 dB liggen hier tussen circa 65 en 155 meter van de as van de weg. Er van uit gaande dat de nieuwe woning gedeeltelijk achter de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd en de Zonnebergweg in vergelijking met de Ootmarsumseweg een zeer rustige weg is kan worden geconcludeerd dat een afstand van 110 meter met betrekking tot het aspect 'geluid' acceptabel is.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In de toekomstige situatie is er sprake van één extra woningen op een bestaand erf aan de Zonnebergweg 19. Verkeersbewegingen bestaan enkel uit het af en aanrijden van de bewoners. Hierdoor zullen de verkeersbewegingen door het voornemen nauwelijks toenemen. Voor zover er sprake zal zijn van een toename aan verkeersbewegingen, zal deze zeer beperkt zijn. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 10 per dag gesteld worden. Op het perceel aan de Ootmarsumseweg worden 25 camperplaatsen gerealiseerd. Op basis van kencijfers van CROW betekent dat gerekend mag worden met een verkeersgeneratie van 0,4 per standplaats. Dat betekent dat het aantal verkeersbewegingen eveneens op 10 kan worden gesteld. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 10 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet
nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van ruim 950 meter van het plangebied aan de Zonnebergweg 19 geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke (bestuurlijke) accenten zij in de samenwerking met partners willen leggen. Van daar uit wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
Waterveiligheid
Ingezet wordt op meerlaagsveiligheid: het op orde brengen van de waterkeringen, proberen te bereiken dat in de ruimtelijke ordening meer rekening wordt gehouden met waterveiligheid en eventuele gevolgen van een overstroming. En om adequaat te kunnen optreden bij hoog water zorgt het waterschap er voor dat de crisisbeheersing op orde is.
De regionale waterkeringen worden in de planperiode opnieuw getoetst waarbij gekeken wordt of daarbij gebruik gemaakt kan worden van nieuwe normen gebaseerd op de risicobenadering. Tevens gaat het waterschap extra aandacht schenken aan de vele kilometers overige keringen die bescherming bieden op lokale schaal.
Voldoende Water
De doelen voor 'Voldoende Water' zijn uitgewerkt voor drie situaties:
De beleidsmatige kern voor voldoende water onder normale omstandigheden vormt de GGOR; het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater-Regiem. In de planperiode wordt dit GGOR omgevormd en uitgebreid tot het 'Voorzieningenniveau'. Daarmee wil het waterschap aan de (grond)gebruikers helder aangeven op welke wijze de landgebruik-functies bedient gaan worden, onder zowel normale, als onder droge en natte omstandigheden. Knelpunt is nog steeds de verdroging van vele natuurgebieden. Voor de maatregelen richt het waterschap zich primair op de uitvoering van de maatregelen voor Natura2000-gebieden.
Als gevolg van de klimaatontwikkeling nemen droge periodes toe. Het waterschap speelt daarop in door de maatregelen uit te voeren die in het kader van de Zoetwatervoorziening Oost Nederland zijn afgesproken. Het betreft een pakket aan maatregelen om de beschikbaarheid van zoetwater voor gebieds- en oppervlaktewaterfuncties zo lang mogelijk op peil te houden en om schade door droogte te beperken Het waterschap spaart water door het vasthouden van grond- en oppervlaktewater in het gebied. Het waterschap voert water aan waar nodig en mogelijk.
Kern van het waterbeheer onder natte omstandigheden vormen de werknormen voor regionale wateroverlast. Het waterschap gaat de komende jaren opnieuw toetsen of het gebied nog aan deze normen voldoet en zullen maatregelen nemen waar dat niet het geval is. Het streven is om de toetsingsmethodiek in Rijn Oost te harmoniseren. En het waterschap stelt een strategie op over hoe de organisatie wil omgaan met verdere klimaatontwikkeling en de gevolgen daarvan voor wateroverlast (en droogte).
Schoon water
De doelen voor een gezond en schoon watersysteem zijn een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Vanuit de Kaderrichtlijn Water zijn voor de grotere waterlichamen doelen en maatregelen vastgesteld in factsheets. De meest voorkomende maatregelen zijn beekherstel, aanleg van natuurvriendelijke oevers, aanleg van vistrappen en aanpassing van het onderhoud. De maatregelen zijn uitgesmeerd over de hele KRW periode tot 2027. Naast de aandacht voor de KRW waterlichamen wil het waterschap in de planperiode ook meer aandacht geven aan doelen voor overige oppervlaktewateren zoals stedelijk water, kleine waardevolle wateren en diepe plassen: het waterschap is immers beheerder van al het oppervlaktewater.
Op veel plaatsen worden de normen voor diverse chemische stoffen overschreden. Ook maakt het waterschap zich zorgen over verontreinigingen waar tot voor kort weinig aandacht voor was zoals medicijnresten en microplastics. In de planperiode wordt een emissiebeheerplan opgesteld waarin het waterschap aangeeft welke stoffen een probleem zijn of kunnen worden en welke maatregelen we daar als waterschap tegen kunnen nemen. Ook gaat het waterschap na of we aanvullende maatregelen moeten nemen op onze rwzi's om effecten van de effluentlozingen terug te dringen.
Waterketen
Als beheerder van de rioolwaterzuiveringen werkt het waterschap aan een effectieve en efficiënte behandeling van het afvalwater. Dat doet het waterschap in nauwe samenwerking met de belangrijkste partners op dat gebied: de gemeenten. Riolering en zuivering worden in samenhang bekeken waarbij het waterschap er op blijft inzetten dat relatief schoon water, zoals neerslag en grondwater, niet via de riolering wordt afgevoerd. In het beheer van de zuiveringen gaat het waterschap nauw samenwerken met de andere waterschappen in Rijn Oost om te zorgen voor efficiënt en doelmatig beheer. Bijzondere aandacht is er voor energiebesparing, terugwinnen van energie en het nuttig toepassen van rioolslib door bijvoorbeeld het terugwinnen van fosfaat.
Watertoetsproces
Op 3 oktober 2017 zijn via www.dewatertoets.nl twee digitale watertoetsen verricht. Zie voor de watertoets behorend bij de Zonnebergweg 19 Bijlage 6. Zie voor de watertoets behorend bij de Ootmarsumseweg 388 Bijlage 7. Naar aanleiding van deze watertoetsen geldt de korte procedure. Het waterschap Vechtstromen heeft op voorhand geen bezwaar tegen verdere uitwerking van dit plan. Volstaan kan worden met de standaard waterparagraaf.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland. De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaardenonderzoek, zie ook Bijlage 8. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN' waarbij tevens zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen het NNN zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij worden de zogenaamde NNN-spelregels gehanteerd: herbegrenzing van het NNN, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel. Het 'nee, tenzij'-principe en de overige spelregels hebben is opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening van Overijssel. Er is door toepassing van de spelregels ruimte voor het aanpassen van de begrenzing als daarmee de doelen op een betere manier kunnen worden bereikt.
Geen van de deelgebieden behoort tot het NNN. Deelgebied Ootmarsumseweg grenst aan alle zijden aan het NNN maar deelgebied Zonnebergweg ligt op minimaal 850 meter afstand. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het NNN in de omgeving van de deelgebieden weergegeven.
Figuur 4.3: Ligging van de plangebieden t.o.v. het NNN
De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. Dat houdt in dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect hebben op gebieden die buiten het plangebied liggen. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten worden de omgevingscondities en kernkwaliteiten van het NNN niet aangetast.
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Springendal en dal van de mosbeek, ligt op ruim 1,1 kilometer van het plangebied aan de Ootmarsumseweg 388. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.
Beschermde soorten
De voorgenomen activiteit wordt gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden, verwonden en het opzettelijk vernielen en weghalen van rust- en voortplantingslocaties', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen verstoren en vernielen.
De deelgebieden behoren vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, vleermuis-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar sommige vogelsoorten nestelen in de bebouwing en sommige grondgebonden zoogdiersoorten bezetten er rust- en voortplantingslocaties.
Van de vogelsoorten die in de deelgebieden nestelen, zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het slopen van de bebouwing, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om deze werkzaamheden uit te voeren is augustus-februari. De functie van het plangebied als foerageergebied is voor de in het plangebied voorkomende vogelsoorten niet beschermd.
Sommige grondgebonden zoogdiersoorten bezetten een rust- en/of voortplantingsplaats in de deelgebieden. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'verwonden-doden en het verstoren-vernielen van rust- en voortplantingsplaatsen'. De functie als foerageergebied is voor de in het plangebied voorkomende grondgebonden zoogdiersoorten niet beschermd.
Sommige vleermuis- en amfibieënsoorten bezetten er geen rust- of verblijfplaats, maar benutten het plangebied vermoedelijk wel als foerageergebied. De betekenis van het plangebied als foerageergebied wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.
Conclusie
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, dan leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Ook leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Door uitvoering van de quickscan natuurwaardenonderzoek, heeft initiatiefnemer voldaan aan de onderzoeksplicht, zoals verwoord in art. 1.11 van de Wnb. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wnb aangevraagd te worden. De Wnb vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het perceel aan de Zonnebergweg 19 heeft in het geldende bestemmingplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen groter dan 2500 m² en dieper dan 40 centimeter. Op dit perceel is hier geen sprake van. Het perceel aan de Ootmarsumseweg 388 heeft een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen groter dan 5000 m² en dieper dan 40 centimeter. Ook hier is geen sprake van. Archeologisch onderzoek is derhalve niet nodig.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van provincie Overijssel blijkt dat in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. De te slopen schuren zijn niet aangemerkt als gemeentelijk of rijksmonument en hebben geen cultuurhistorische waarde.
Het deelgebied aan de Zonnebergweg 19 wordt ontsloten via de Zonnebergweg. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen ten behoeve van één extra woning kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het parkeren vindt hier plaats op het erf, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien.
Aan de Ootmarsumseweg 388 worden met dit plan 25 camperplaatsen mogelijk gemaakt. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van deze functie wordt gebruikt gemaakt van kencijfers van CROW. Voor een camping/kampeerterrein geldt een verkeersgeneratie van 0,4 per standplaats per dag. Voor 25 camperplaatsen betekent dit dat er 10 verkeersbewegingen per dag plaatsvinden. Aankomende en vertrekkende voertuigen worden via de Ootmarsumseweg ontsloten. Dit betreft een provinciale weg die eenvoudig de verkeersbewegingen van de camperplaatsen kan afwikkelen.
Het aspect 'verkeer en parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen in dit plan opgenomen:
Enkelbestemmingen
Verspreid in het buitengebied liggen bedrijfswoningen (meest agrarisch) en burgerwoningen. Woningen mogen een maximale inhoud hebben van 1.000 m3 ongeacht de vraag of sprake is van inwoning (m.u.v. landgoederen).
Bij burgerwoningen zijn, net als bij agrarische bouwvlakken, kleinschalige bedrijfsactiviteiten na afwijking toegestaan (tot 500 m2). Boven de 500 m2 is hiervoor een wijzigingsprocedure noodzakelijk. Tevens zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan.
De gebiedsbestemming Agrarisch - 1 omvat de agrarische gebieden waar landbouw en landschap nevengeschikt zijn. De gronden die zijn bestemd als "Agrarisch 1" zijn bestemd voor het agrarisch gebruik.
Dubbelbestemmingen
De grotere waterleidingen in het buitengebied van Tubbergen zijn bestemd als Leiding - Water. Aan bepaalde werkzaamheden, zoals bepaalde graafwerkzaamheden, is een vergunningenplicht gekoppeld. Hierdoor wordt voorkomen dat leidingen eventueel beschadigd worden. Op deze manier worden de leidingen beschermd.
De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.
De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.
Algemene aanduidingsregels
De aanduiding overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan zijn mede bestemd voor het toelaten van nieuwe sier- en boomteeltbedrijven op bestaande bouwvlakken voor agrarische bedrijven. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kan, binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' of 'Agrarisch - 2', deze aanduiding onder voorwaarden worden aangebracht. Bijvoorbeeld in het geval een intensief veehouderijbedrijf komt te vervallen en zich daar een sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf vestigt.
Binnen de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied geldt dat het belang van natuur, landschap en wonen bovengeschikt is aan andere belangen. Overige functies (onder andere landbouw niet zijnde intensieve veehouderij en recreatie en toerisme) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, maar mogen geen onevenredige afbreuk doen aan de ontwikkeling van natuur, landschap en wonen.
De voor ' vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim. Binnen de aanduiding zijn de maximale bouw- of tiphoogte van bouwwerken van 115 meter weergegeven. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken wanneer uit een beoordeling door de beheerder van de radar is gebleken dat door de bouw van het bouwwerk het radarbeeld van het luchtruim niet ontoelaatbaar wordt verstoord. Ook moet vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de radar.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 2 februari 2016 heeft Rijkswaterstaat aangegeven graag vroegtijdig betrokken te worden bij de opstelling van ruimtelijke plannen. In de publicatie 'Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten'(oktober 2015) staan de onderwerpen die voor Rijkswaterstaat belangrijk zijn. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke plannen uitgevoerd wordt door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Ministerie van Economische Zaken
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken (destijds nog het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 3 oktober is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 4 april 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.