Plan: | Buitengebied, Witteveensweg 24-24a, Witteveensweg 25 en Vasserdijk 70 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPWITTEVEENSWEG-VG01 |
Aan de Witteveensweg 24-24a in het buitengebied van Geesteren (gemeente Tubbergen) bevindt zich een agrarisch erf met een varkenshouderij. Ter plaatse is één bedrijfswoning toegestaan, echter vraagt de intensieve bedrijfsvoering van de varkenshouderij om extra toezicht op het erf. Voor een doelmatige en toekomstbestendige bedrijfsvoering wenst de initiatiefnemer een tweede bedrijfswoning.
Initiatiefnemer is voornemens om, op grond van de gemeentelijke Rood voor Rood regeling, een tweede bedrijfswoning mogelijk te maken. Deze (bedrijfs)woning kan worden verkregen ter compensatie van de sloop van landschapsontsierende bebouwing (minimaal 1.000 m²), in voorliggend geval op twee locaties elders in het buitengebied van de gemeente Tubbergen.
Als gevolg van de sloop van de landschapsontsierende bebouwing komt een einde aan het landschapsontsierende effect van deze bebouwing op de omgeving. Hierbij wordt gewaarborgd dat de gesloopte oppervlakte niet kan worden teruggebouwd. De ruimtelijke kwaliteit in de omgeving wordt daarnaast ook versterkt door de eveneens gewaarborgde landschappelijke inpassing van de drie betrokken locaties.
Op basis van het geldende bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” is het niet mogelijk om ter plaatse van de Witteveensweg 24-24a een extra bedrijfswoning te realiseren. Om voorliggend voornemen mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologische kader en toont aan dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening' en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen en bestaat uit een drietal locaties. In de afbeeldingen 1.1 en 1.2 is de ligging van deze locaties ten opzichte van de nabij gelegen kern en de directe omgeving indicatief weergegeven.
De drie locaties zijn in de afbeeldingen en het vervolg van deze toelichting als volgt aangegeven:
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging delen van het plangebied (Witteveensweg 24-24a en 25) ten opzichte van Geesteren (Bron: PDOK) |
![]() |
Afbeelding 1.2 Ligging deel van het plangebied (Vasserdijk 70) ten opzichte van Langeveen (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Witteveensweg 24-24a, Witteveensweg 25 en Vasserdijk 70" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Dit bestemmingsplan is op 23 mei 2016 door de gemeenteraad vastgesteld.
Afbeelding 1.3 omvat uitsneden van dit geldende bestemmingsplan. De drie locaties die in voorliggend geval het plangebied vormen zijn hierin indicatief aangeven met de gekleurde omlijning.
![]() |
Afbeelding 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' (Bron: gemeente Tubbergen) |
Binnen het plangebied bevinden zich de volgende bestemmingen en aanduidingen:
Witteveensweg 24-24a
Witteveensweg 25
Vasserdijk 70
'Agrarisch – 1'
Gronden met de bestemming 'Agrarisch – 1' zijn onder meer bedoeld voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf ter plaatse van een bouwvlak, waarbij ter plaatse van de aanduidingen "intensieve veehouderij" en "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied" tevens agrarische bedrijfsvoering in de vorm van intensieve veehouderij mag worden uitgeoefend. Dit mag in combinatie met verhuuractiviteiten ten behoeve van het agrarisch gebruik.
Ook is het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, met de daarbij behorende erven toegestaan, voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwvlak. Tevens is behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden toegestaan, evenals het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen.
Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, tenzij bestaande gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak zijn gebouwd, in welk geval de bestaande buiten het bouwvlak gebouwde gebouwen en overkappingen tevens en uitsluitend op dezelfde locatie buiten een bouwvlak gebouwd mogen worden. Binnen een bouwvlak mogen daarnaast uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van de ter plaatse gevestigde agrarische bedrijvigheid en andere toegestaande bedrijvigheid worden gebouwd.
Het aantal bedrijfswoningen mag ten hoogste één per bouwvlak bedragen.De maatvoering van een gebouw of een overkapping moet tot slot voldoen aan de eisen die hiervoor worden gesteld.
'Wonen'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor onder meer een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf dan wel een vrij beroep en mantelzorg. Daarnaast zijn hieraan ondergeschikt onder meer wegen en paden en water met de daarbijbehorende tuinen, erven en terreinen, parkeervoorzieningen en andere bouwwerken toegestaan.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken geldt onder meer dat als hoofdgebouwen uitsluitend woonhuizen mogen worden gebouwd en dat per bestemmingsvlak ten hoogste één hoofdgebouw met één woning mag worden gebouwd. Tevens dienen deze, evenals vrijstaande bijbehorende bouwwerken, aan de geldende maatvoeringseisen te voldoen. Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden eveneens eisen ten aanzien van de bouwhoogte.
'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'
Gronden met deze dubbelbestemmingen zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor het realiseren van bouwwerken, waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m² (W-A 3) of 5.000 m² (W-A 4) en dieper dan 0,40 m benodigd zijn, moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
'Reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied'
Gronden met deze aanduiding zijn mede bestemd voor de ontwikkeling van de landbouw, waarbij het belang van de landbouw bovengeschikt is aan andere belangen. Overige functies (onder andere natuur en landschap, recreatie en toerisme en wonen) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkeling van bestaande of inplaatsing van nieuwe agrarische bedrijven.
Het realiseren van een extra bedrijfswoning aan de Witteveensweg 24-24a is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan, aangezien het aantal bedrijfswoningen ten hoogste één per bouwvlak mag bedragen. In voorliggend bestemmingsplan wordt hier een tweede bedrijfswoning toegestaan.
Aan de Vasserdijk 70 wordt het bestaande agrarische bouwvlak en een deel van de aangrenzende gronden gewijzigd in een woonbestemming, passend bij het bestaande gebruik. Tevens wordt ter plaatse van deze slooplocatie en op de slooplocatie aan de Witteveensweg 25 de maximale toegestane oppervlakte aan bijgebouwen vastgelegd, omdat deze oppervlakte hier als gevolg van de beoogde sloop in het kader van Rood voor Rood permanent afneemt.
Tot slot wordt opgemerkt dat binnen voorliggend bestemmingsplan specifieke regelingen worden opgenomen ter waarborging van de landschappelijke inpassing en de sloop. In het kader hiervan zijn ook een aantal van de omliggende agrarische gronden onderdeel van het plangebied.
In dit bestemmingsplan wordt het gewenste voornemen mogelijk gemaakt, waarbij wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In Hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In Hoofdstuk 7en Hoofdstuk 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat Hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.
Zoals reeds vermeld bestaat het plangebied uit een drietal locaties in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. In de volgende paragrafen wordt afzonderlijk op de huidige situatie ter plaatse van deze locaties ingegaan.
De locatie aan de Witteveensweg 24-24a betreft een agrarisch bouwvlak met de hieraan grenzende agrarische gronden.
De locatie ligt in het buitengebied van Geesteren, te midden van agrarische gronden. Ten noorden van de locatie bevinden zich woonpercelen (waaronder de Witteveensweg 25), ten oosten bevindt zich de Witteveensweg en ten zuiden bevindt zich een agrarisch bouwperceel.
Zoals eerder vermeld is op deze locatie een varkenshouderij aanwezig. Ter plaatse worden varkens van enkele weken tot circa een halfjaar oud gehouden. Het betreft een duurzaam meermansbedrijf, waarvan onder andere de initiatiefnemer eigenaar is.
Op het erf bevinden zich een aantal bedrijfsgebouwen (stallen) en een bedrijfswoning met bijgebouwen. Het voornemen is om in de toekomst een extra stal te bouwen, ten noorden van de bestaande bedrijfsgebouwen. De ontwikkeling hiervan loopt via een omgevingsvergunning, los van voorliggend bestemmingsplan.
De locatie wordt ontsloten via twee opritten, namelijk één voor de bedrijfswoning (noorden) en één voor de varkenshouderij (zuiden). Rondom het erf zijn enkele landschapsstructuren gelegen.
In afbeelding 2.1 is de huidige situatie aan de Witteveensweg 24-24a (rode omlijning) op een luchtfoto weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1 Huidige situatie Witteveensweg 24-24a (Bron luchtfoto: Provincie Overijssel) |
De locatie aan de Witteveensweg 25 omvat een voormalig agrarisch erf en de aangrenzende agrarische gronden. In de huidige situatie wordt het erf gebruikt als woonperceel.
De locatie ligt eveneens in het buitengebied van Geesteren, te midden van agrarische gronden. Rondom de locatie bevinden zich woonpercelen en agrarische bouwpercelen (waaronder de Witteveensweg 24-24a). Direct ten westen bevindt zich de Witteveensweg.
Op deze locatie zijn een woning en voormalige (landschapsontsierende) bedrijfsgebouwen aanwezig, waaronder een melkstal en kapschuur die worden gebruikt als bijgebouwen bij de woning. Ook is ter plaatse een (vergunningsvrij) bouwwerk aanwezig.
De locatie wordt ontsloten via twee opritten, namelijk één in het noorden en één in het zuiden. Op en rondom het erf zijn enkele landschapsstructuren gelegen.
In afbeelding 2.2 is de huidige situatie van het erf aan de Witteveensweg 25 (blauwe omlijning) op een luchtfoto weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.2 Huidige situatie Witteveensweg 25 (Bron luchtfoto: Provincie Overijssel) |
De locatie aan de Vasserdijk 70 omvat een agrarisch bouwvlak met de hieraan grenzende agrarische gronden. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn ter plaatse inmiddels beëindigd, het erf wordt momenteel gebruikt als woonperceel.
De locatie ligt in het buitengebied van Langeveen. Ten noorden en oosten van deze locatie bevinden zich voornamelijk woonpercelen en agrarische bouwpercelen. Ten zuiden ligt de Vasserdijk met daarachter een bedrijventerrein. In het westen bevindt zich de kern Langeveen.
Op het erf zijn een voormalige bedrijfswoning en een aantal voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. Een deel van de gebouwen is als landschapsontsierend aan te merken. Eén van de gebouwen (schuur) is reeds nieuw gebouwd en niet als landschapsontsierend aan te merken.
De locatie wordt ontsloten via twee opritten, namelijk in het zuidwesten en in het zuidoosten van het erf. Op en rondom het erf zijn enkele landschapsstructuren gelegen.
In afbeelding 2.3 is de huidige situatie van het erf Vasserdijk 70 (roze omlijning) op een luchtfoto weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.3 Huidige situatie Vasserdijk 70 (Bron luchtfoto: Provincie Overijssel) |
Aan de Witteveensweg 24-24a, in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, bevindt zich een agrarisch erf met een varkenshouderij. Ter plaatse is één bedrijfswoning toegestaan, echter vraagt de intensieve bedrijfsvoering van de varkenshouderij om extra toezicht op het erf. Voor een doelmatige en toekomstbestendige bedrijfsvoering is daarom een tweede bedrijfswoning gewenst.
Initiatiefnemer is voornemens om, op grond van de gemeentelijke Rood voor Rood regeling, een tweede bedrijfswoning mogelijk te maken. Hiervoor moet landschapsontsierende bebouwing (minimaal 1.000 m²) in het buitengebied van Tubbergen worden gesloopt. Ook moeten de betrokken locaties landschappelijke ingepast worden. Als gevolg hiervan wordt de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied van de gemeente Tubbergen versterkt.
In de volgende paragrafen wordt per betrokken locatie ingegaan op de ontwikkeling en de gewenste situatie. Voor het hierbij behorende Rood voor Rood plan wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting.
Het gewenste voornemen maakt één extra bedrijfswoning aan de Witteveensweg 24-24a mogelijk. Fysiek heeft dit geen of nauwelijks consequenties voor het erf. De extra bedrijfswoning wordt namelijk gerealiseerd in een bestaand pand aan de noordzijde, direct ten westen van de bestaande bedrijfswoning. Het bijgebouw bij deze extra woning wordt ten zuidwesten van dit pand gerealiseerd.
Opgemerkt wordt dat via een seperate procedure de realisatie van een extra stal mogelijk wordt gemaakt. Dit heeft fysiek gezien consequenties voor het erf, waarmee rekening wordt gehouden bij de landschappelijke inpassing ten behoeve van voorliggend voornemen.
Op het erf is momenteel geen onderscheid tussen wonen en werken, er is geen nadrukkelijk voorerf. Aan de voorzijde van het erf wordt daarom een robuust element (bomengroep) aangeplant. Het erf heeft in de gewenste situatie elke vierkante meter optimaal benut. Aan de achterzijde (westkant) moet het erf vooral open zijn. Aan de noordelijke en zuidelijke perceelsgrens zou echter aandacht moeten zijn voor landschappelijk groen, om het robuuste erf wat evenwicht te geven tussen rood en groen. Aan de zuidzijde wordt daarom op de beschikbare ruimte een houtsingel met struweelbeplanting aangelegd. Aan de noordzijde wordt daarnaast een bestaande laurier verwijderd om plaats te maken voor de aanplant van een beter in het landschap passende elzensingel. Deze elzensingel kan, indien gewenst, gecombineerd worden met de aanplant van een ligusterhaag.
De tuin wordt aan de achterzijde aangevuld met ligusterhagen en solitaire bomen. De bestaande bomen aan de voorzijde van het erf blijven grotendeels behouden. Wel worden twee bomen geveld om ruimte te maken voor koelplaten. Hiervoor wordt overigens separaat een vergunning aangevraagd.
In afbeelding 3.1 is een impressie van de gewenste situatie aan de Witteveensweg 24-24a weergegeven (zie hiervoor ook bijlage 1 bij deze toelichting).
![]() |
Afbeelding 3.1 Gewenste situatie Witteveensweg 24-24a (Bron: Hannink Landschapsvorming) |
De extra bedrijfswoning aan de Witteveensweg 24-24a wordt deels mogelijk gemaakt als gevolg van de sloop van landschapsontsierende bebouwing aan de Witteveensweg 25.
Het erf aan de Witteveensweg 25 vertoond in de bestaande situatie een heldere hiërarchie, namelijk een woning aan de voorzijde met daarbij enkele schuren. In het centrum van het (voormalig) agrarisch erf wordt de landschapsonstierende melkstal (678 m²) gesaneerd. De kapschuur blijft behouden en doet dienst als bijgebouw bij de woning.
Om te voorkomen dat het erf in twee delen valt wordt de plek van de te saneren melkveestal opgevuld met de aanplant van enkele bomen en een begeleidende haag. De bestaande inpassing rondom het erf zorgt ervoor dat ook in de nieuwe situatie sprake is van een zorgvuldig ingepast erf.
In afbeelding 3.2 is een impressie van de gewenste situatie aan de Witteveensweg 25 weergegeven (zie hiervoor ook bijlage 1 bij deze toelichting).
![]() |
Afbeelding 3.2 Gewenste situatie Witteveensweg 25 (Bron: Hannink Landschapsvorming) |
De extra bedrijfswoning aan de Witteveensweg 24-24a wordt voor het overige deel mogelijk gemaakt op basis van de sloop van landschapsontsierende bebouwing aan de Vasserdijk 70.
Het Rood voor Rood beleid geeft aan dat in principe alle landschap ontsierende gebouwen op alle locaties gesloopt moeten worden (zie ook paragraaf 4.3.2 van deze toelichting). Op de locatie Vasserdijk 70 wordt 353 m² gesloopt en blijft circa 359 m² behouden. Van de te behouden 359 m² is een schuur van 185 m² op dit moment in elk geval aan te merken als landschapsontsierend. De eigenaar van deze slooplocatie is echter voornemens de ruimtelijke kwaliteit van deze schuur aanzienlijk te verbeteren, een en ander conform het in afbeelding 3.4 opgenomen schetsplan. Met de uitvoering van dit schetsplan kan niet meer gesproken worden van een landschapsontsierend gebouw, waardoor deze schuur niet gesloopt hoeft te worden. Om te verzekeren dat de ruimtelijke kwaliteit van de schuur ook daadwerkelijk wordt verbeterd, is in de regels van dit plan een verplichting tot uitvoering van het schetsplan opgenomen. Op deze wijze is geborgd dat de ruimtelijke kwaliteit van de schuur ook daadwerkelijk wordt verbeterd. Met de te behouden bebouwing is sprake van een compact erfensemble.
De sloop, inclusief het vellen van de daarom gelegen beplanting, levert een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op. Er ontstaat een rechthoekig perceel dat beter aansluit op de omgeving. De bestaande haag aan de oostzijde blijft behouden en eindigt in een klein nieuw aan te planten struweelbosje. Het struweelbosje wordt bewust niet doorgezet naar het achtergelegen bos om de verbinding tussen het erf en het omliggende landschap te behouden. Aan de westzijde van het erf wordt een bestaande houtsingel versterkt en verlengd om het erf robuust te kunnen inpassen richting de bebouwde kom.
Tot slot wordt de bestaande westelijke ontsluitingsweg tussen de zware eiken verder verplaatst naar de westzijde. Daarmee kan de vitaliteit van de bomen beter worden gegarandeerd.
In afbeelding 3.3 is een impressie van de gewenste situatie aan de Vasserdijk 70 weergegeven (zie hiervoor ook bijlage 1 bij deze toelichting). In afbeelding 3.4 is, zoals reeds vermeld, een impressie van de verbetering van de te behouden schuur opgenomen.
![]() |
Afbeelding 3.3 Gewenste situatie Vasserdijk 70 (Bron: Hannink Landschapsvorming) |
![]() |
Afbeelding 3.4 Verbetering te behouden schuur (Bron: Erwin Meinders Bouwkundig Buro) |
Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van een nieuwe ontwikkeling. De gemeente hanteert voor het bepalen van de parkeerbehoefte de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018', echter wordt hierin voor het buitengebied verwezen naar de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)’ van het CROW. Op basis van deze publicatie kan eveneens de verkeersgeneratie worden bepaald.
In voorliggend geval is sprake van de volgende uitgangspunten:
In voorliggend geval wordt een extra wooneenheid toegevoegd aan de Witteveensweg 24-24a. Dit leidt tot een stijging van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie ter plaatse.
Naast de reeds vermelde uitgangspunten worden voor het berekenen van de extra parkeerbehoefte en verkeersgeneratie de volgende uitgangspunten gehanteerd op basis van de CROW publicatie:
Het parkeren ten behoeve van de compensatiewoning vindt plaats op eigen erf. Voor de compensatiewoning geldt op basis van de publicatie van het CROW een toename van de parkeerbehoefte van 2 à 3 auto's. Ter plaatse van het bestaande erf is voldoende ruimte aanwezig om hierin te voorzien. Daarnaast is in de regels van voorliggend bestemmingsplan bepaald dat het gewenste gebruik van de gronden alleen is toegestaan, wanneer in deze parkeerbehoefte wordt voorzien.
Voor wat betreft de parkeerbehoefte zijn dan ook geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Als gevolg van de realisatie van de compensatiewoning geldt op basis van de publicatie van het CROW een toename van de verkeersgeneratie van afgerond 8 tot 9 verkeersbewegingen per etmaal.
De Witteveensweg kan de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen naar verwachting zonder problemen opvangen. Daarnaast is de bestaande ontsluiting op deze weg verkeersveilig en overzichtelijk.
Voor wat betreft de verkeersgeneratie zijn dan ook eveneens geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Ter plaatse van de slooplocaties worden geen extra functies toegevoegd. Er is hier dan ook geen sprake van een stijging van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie.
Opgemerkt wordt overigens dat aan de Vasserdijk 70, planologisch gezien en per saldo, sprake zal zijn van een daling van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie. Dit als gevolg van het vervallen van de agrarische bedrijfsfunctie ter plaatse.
Geconcludeerd wordt dat vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
Wat de “Ladder voor duurzame verstedelijking” betreft is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang. Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet wordt voorzien in een woningbouwlocatie of andere stedelijk ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4).
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één extra grondgebonden woning, namelijk de compensatiewoning aan de Witteveensweg 24-24a. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Geconcludeerd wordt dat geen verdere toetsing plaats hoeft te vinden aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking” en dat het initiatief voldoet aan het rijksbeleid.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 13 november 2019 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie 2018/2019 van de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en de bijbehorende Actualisatie Omgevingsverordening 2018/2019 van de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 december 2019 zijn deze in werking getreden.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' blijkt dat de artikelen 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang zijn.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 2)
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening
Voorliggende ontwikkeling gaat in totaal uit van een permanente sloop van ruim 1.000 m² aan landschapsontsierende bebouwing. Ter compensatie wordt één extra woning met bijgebouw gerealiseerd, op een bestaand erf en hoofdzakelijk binnen een bestaand pand. Per saldo is dan ook geen sprake van extra ruimtebeslag op de groene omgeving, maar juist van een forse afname.
Samenvattend wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (lid 1, 2, 3 en 5)
1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (lid 1)
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan de artikelen 2.1.5 en 2.1.6 van de Omgevingsverordening
De uitvoering van het gemeentelijke Rood voor Rood beleid vloeit in feite voort uit artikel 2.1.6 van de provinciale verordening, het voornemen voldoet aan het Rood voor Rood beleid (zie hiervoor ook paragraaf 4.3.2 van deze toelichting) waardoor eveneens wordt voldaan aan artikel 2.1.6.
Als gevolg van de sloop van landschapsontsierende bebouwing en het opknappen van de te behouden landschapsontsierende schuur op het perceel vindt dan ook een versterking van de ruimtelijke kwaliteit plaats. Daarnaast wordt de ontwikkeling op alle betrokken locaties landschappelijk ingepast, conform de geldende gebiedskenmerken (zie ook bijlage 1 bij deze toelichting). Ook dit draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan in verhouding tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden.
Voor de toepassing van het uitvoeringsmodel, het ontwikkelingsperspectief, de vier-lagenbenadering en de gebiedskenmerken wordt verwezen naar de hierop volgende tekst in deze toetsing.
Het voornemen is in overeenstemming met het artikel 2.1.5 (lid 1, 2, 3 en 5) en artikel 2.1.6 (lid 1).
Zoals vermeld wordt ter plaatse van de Witteveensweg 24-24a een extra bedrijfswoning mogelijk gemaakt (bouwlocatie). De functies en de te behouden bebouwing op de overige locaties zijn reeds aanwezig en hierdoor niet relevant voor een nadere toetsing binnen deze toelichting. Voor meer informatie ten aanzien van deze locaties wordt daarom verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting.
Op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel is de bouwlocatie aangemerkt als 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' (zie rode omlijning in afbeelding 4.2).
![]() |
Afbeelding 4.2 Uitsnede overzichtskaart ontwikkelingsperspectieven (Bron: Provincie Overijssel) |
'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'
Binnen dit ontwikkelingsperspectief staat de ambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden de ruimtelijke kwaliteitsambities:
Hier is sprake van gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Dit wordt verdiend door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Initiatieven mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief
De gewenste extra bedrijfswoning aan de Witteveensweg 24-24a beperkt de omliggende bedrijven niet (zie paragraaf 5.5). Met het voornemen wordt bijgedragen aan de ambities in het kader van een zichtbaar en beleefbaar mooi landschap en de sterke ruimtelijke identiteiten, zo blijkt onder meer uit paragraaf 3.1 en bijlage 1 bij deze toelichting.
Voorliggende ontwikkeling betreft een kleinschalige ontwikkeling in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, die bijdraagt aan de ambities van het geldende ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Ook in dit geval wordt enkel ingegaan op de situatie ter plaatse van de bouwlocatie. Voor de overige locaties wordt wederom verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting.
De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van beleving' worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien hiervoor ter plaatse van de bouwlocatie geen specifieke eigenschappen gelden.
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
De bouwlocatie is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” aangeduid met 'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)' (zie rode omlijning in afbeelding 4.3).
![]() |
Afbeelding 4.3 Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)'
Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei). De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
De nog aanwezige kenmerken van het oorspronkelijk landschap worden binnen het voornemen niet aangetast. Voorliggende ontwikkeling kent een dusdanig kleine aard en omvang dat het geen onevenredige gevolgen heeft voor de natuurlijke gronden en systemen.
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de “Natuurlijke laag”.
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
De bouwlocatie is aangeduid met 'Hoogveenontginningen' (zie rode omlijning in afbeelding 4.4).
![]() |
Afbeelding 4.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
‘Hoogveenontginningen’
Deze gebieden werden relatief laat ontgonnen en raakten daardoor ook pas later bebouwd. Aan de Witteveensweg is sprake van een open landschap met een regelmatige en grootschalige blokverkaveling. Beplantingsvormen liggen enkel langs de wegen. Langs perceel randen komt nagenoeg geen beplanting voor. Bij de ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het open karakter van het landschap.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
In het ruimtelijk kwaliteitsplan is rekening gehouden met de gebiedskenmerken ter plaatse van iedere betrokken locatie (zie hiervoor bijlage 1 bij deze toelichting). Er is sprake van een zorgvuldige inbedding van de (nieuwe) bebouwing in de omgeving. Daarnaast wordt onder andere groen aangeplant en worden de kenmerkende structuren ter plaatse behouden en/of versterkt.
Gezien het vorenstaande is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de ter plekke heldende gebiedskenmerken van de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.
Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hierna behandeld.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
Wonen en werken in het buitengebied is aantrekkelijk. Dit mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteiten en de belangrijkste functies in het gebied: landbouw, natuur en recreatie. Het gemeentelijk beleid voor nieuwe bebouwing en functies is daarom terughoudend.
Kwaliteit door dynamiek is daarbij het motto. Voorwaarde is dat elke ontwikkeling goed landschappelijk ingepast wordt, gebaseerd op de gebiedskenmerken. Wat echter voor een specifieke ontwikkeling op een specifieke locatie, een goede inpassing is, is maatwerk. Belangrijke instrumenten zijn net als voor de kernen het bestemmingsplan en de welstandsnota. Voor het buitengebied zijn daarnaast ‘de beleidslijn rood-voor- rood‘, ‘het VAB+-beleid’, 'het ‘cascobeleid’ en de ‘Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’ van belang.
Aantrekkelijk wonen is een belangrijke troefkaart van Tubbergen. Die kracht wil de gemeente verder versterken, samen met de bewoners.
Met nieuwe verzoeken voor woningen in het buitengebied gaat de gemeente echter terughoudend om. De landschappelijke kwaliteiten staan in het buitengebied voorop en leegstand van oudere woningen moet worden voorkomen. Onder voorwaarden zijn er beperkte mogelijkheden voor nieuwe burgerwoningen, bijvoorbeeld wanneer gebruik gemaakt wordt van de ‘rood-voor-rood-regeling’ of de ‘regeling nieuwe landgoederen’. Hiervoor zijn specifieke beleidsrichtingen opgesteld waarnaar de gemeente graag verwijst. Daarnaast houdt de gemeente haar ogen en oren open voor unieke en vernieuwende initiatieven, die bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en vitaliteit van Tubbergen.
Binnen voorliggend voornemen wordt, op basis van de gemeentelijke beleidslijn Rood voor Rood, een extra (bedrijfs)woning toegestaan aan de Witteveensweg 24-24a in het buitengebied van Tubbergen (zie ook paragraaf 4.3.2 van deze toelichting).
Het recht op deze compensatiewoning is verkregen als gevolg van het slopen van landschapsontsierende bebouwing op twee locaties elders in het buitengebied van Tubbergen. In de regels van voorliggend plan wordt gewaarborgd dat deze gesloopte vierkante meters niet op de slooplocaties terug kunnen worden gebouwd. Het voornemen wordt op alle drie betrokken locaties landschappelijk ingepast en heeft een impuls in de ruimtelijke kwaliteit tot gevolg. Hetgeen eveneens in de regels is vastgelegd.
Voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de structuurvisie Tubbergen.
De 'Beleidsnotitie Rood voor Rood met gesloten beurs 2014' van de gemeente Tubbergen is op 15 december 2014 vastgesteld. Het hoofddoel is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapsontsierende (agrarische) bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Hierna wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde voorwaarden van het inhoudelijk kader.
Sloop
Ter compensatie voor onder andere de sloop van minimaal 1.000 m2 aan landschapsontsierende agrarische bedrijfsbebouwing kan onder voorwaarden één (of meer) bouwkavel(s) voor een woning worden toegekend.
In voorliggend geval wordt in totaal (678 m² + 353 m² =) 1.031 m² landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Hiervan is 8 m³ niet vergund, waardoor in totaal 1.023 m² wordt ingebracht in het kader van Rood voor Rood. De sloop van deze oppervlakte geeft recht op de realisatie van een compensatiewoning met bijgebouw.
Alles slopen
Het Rood voor Rood beleid geeft aan dat in principe alle landschapsontsierende gebouwen op alle locaties gesloopt moeten worden. Verder dienen ook erfverhardingen, mestplaten en sleufsilo’s te worden gesloopt. Niet-landschapsontsierende bebouwing hoeft niet gesloopt te worden. Indien een geschikte vervolgfunctie kan worden toegekend aan een gebouw, is het ook mogelijk om bebouwing te onttrekken aan de sloopverplichting. Wel moet sprake zijn van een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door substantiële sloop op alle slooplocaties.
Binnen voorliggend voornemen blijft de bestaande (kap)schuur op de locatie Witteveensweg 25 behouden. Deze schuur heeft een concrete vervolgfunctie ten behoeve van het wonen. Daarnaast wordt op deze locatie voldaan aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van een substantiële sloop.
Op de locatie Vasserdijk 70 wordt 353 m² gesloopt en blijft circa 359 m² behouden (exclusief bijgebouw bestaande woning). Van deze 359 m² is een te behouden schuur van 185 m² op dit moment aan te merken als landschapsontsierend. De eigenaar van deze slooplocatie is echter voornemens de ruimtelijke kwaliteit van deze schuur aanzienlijk te verbeteren (zie hiervoor ook paragraaf 3.1.4 van deze toelichting). Met de uitvoering van dit schetsplan kan niet meer gesproken worden van een landschapsontsierend gebouw, waardoor deze schuur niet gesloopt hoeft te worden. Om te verzekeren dat de ruimtelijke kwaliteit van de schuur ook daadwerkelijk wordt verbeterd, is in de regels van dit plan een verplichting tot uitvoering van het schetsplan opgenomen. Op deze wijze is geborgd dat de ruimtelijke kwaliteit van de schuur ook daadwerkelijk wordt verbeterd.
Elders terugbouwen
Uitgangspunt voor de bouw van een compensatiewoning is dat deze teruggebouwd wordt op slooplocatie. Uitsluitend wanneer een compensatiewoning niet op de slooplocatie teruggebouwd kan worden, bijvoorbeeld vanwege milieutechnische belemmeringen, kan op een andere locatie teruggebouwd worden. Voorwaarde is dan wel dat de woning dient aan te sluiten op bestaande bebouwing.
Gebleken is dat de compensatiewoning niet teruggebouwd kan worden op de locatie Witteveensweg 25, omdat dan de geurbelasting op een eventueel nieuw te bouwen woning hoger zal zijn dan de wettelijk toegestane geurbelasting (zie bijlage 2 bij deze toelichting). Ook op de locatie Vasserdijk 70 kan redelijkerwijs niet worden teruggebouwd, omdat het ten zuiden gelegen bedrijventerrein dan extra belemmerd zal worden. Het bouwen van een woning achter op het woonperceel Vasserdijk 70, buiten de hindercirkel van het bedrijventerrein, is niet mogelijk vanwege de aldaar aanwezige casco-elementen (zie pagina 17 van bijlage 1 bij deze toelichting voor deze elementen). Daarnaast past dit niet binnen de voor het gebied kenmerkende erfstructuren.
Gelet op het vorenstaande is geconcludeerd dat de compensatiewoning niet teruggebouwd kan worden op één van de slooplocaties. De beoogde locatie elders, de locatie Witteveensweg 24a, is beoordeeld als een geschikte locatie voor een compensatiewoning. Deze wordt gerealiseerd binnen een bestaande schuur, op een bestaand agrarisch bouwperceel als zijnde tweede bedrijfswoning. De bouw van deze woning levert geen extra milieukundige belemmeringen op voor (agrarische) bedrijven in de omgeving (zie ook hoofdstuk 5 van deze toelichting).
Tegenprestatie/ compensatie
De kwalitatieve inpassing in het landschap dient niet alleen architectonisch, maar ook landschappelijke door middel van een erfinrichtingsplan gewaarborgd te zijn. In dit geval bestaat de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit uit het verwijderen van landschapsontsierende bebouwing (met asbest), het inpassen en opknappen van de te behouden landschapsontsierende bebouwing en het landschappelijk inpassen van de bouw- en slooplocaties. In hoofdstuk 3 is eerder nader ingegaan op de landschappelijke inpassing van de locaties, daarnaast is hierover meer te vinden in bijlage 1 bij deze toelichting.
Beeldkwaliteit
De kwaliteit van de compensatiewoning dient, conform het Rood voor Rood beleid, gewaarborgd te zijn door een beeldkwaliteitsplan (architectonisch). In voorliggend geval wordt de compensatiewoning echter binnen een bestaand pand gerealiseerd. Een beeldkwaliteitsplan is dan ook niet noodzakelijk.
Wel is het schetsplan voor de te behouden en te verbeteren schuur aan de Vasserdijk 70 besproken met de stadsbouwmeester. De stadsbouwmeester heeft aangegeven dat met de uitvoering van het schetsplan, geen sprake meer is van een landschapsontsierend gebouw. Met een voorwaardelijke verplichting is geborgd dat de schuur ook daadwerkelijk wordt verbeterd. Dit geschiedt dan conform het overlegde schetsplan (zie ook paragraaf 3.1.4 van deze toelichting) of een nader overeen te komen bouwplan.
De provincie Overijssel heeft met de Twentse gemeenten (waaronder Tubbergen) woonafspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering binnen de regio Twente. Hierbij zijn afspraken gemaakt over de hoeveelheid woningen die gemeenten in de komende jaren gaan bouwen binnen deze regio.
Op 13 juli 2016 is de gemeentelijke woonvisie (Woonvisie 2016+) vastgesteld door de gemeenteraad van Tubbergen. De visie vorm de basis voor strategische afwegingen omtrent het thema wonen. Hoofddoel is het versterken van de woonaantrekkelijkheid van de gemeente, middels een drietal ambities:
De gemeente wenst te voorzien in de lokale woningbehoefte volgens Primos 2013 voor de periode 2015-2024, één en ander volgens de regionale afspraken en de bestuursovereenkomst met de provincie Overijssel. De gemeente dient voor de realisatie van nieuwe plancapaciteit te voldoen aan het volgende:
De woonvisie beschrijft dat kwantitatief gezien voor de gehele gemeente sprake is van een additionele woningbehoefte van 290 nieuwe woningen van 2020 tot 2024 (exclusief sloop). Deze gemeentelijke behoefte is voor een deel verdeeld over de plaatsen binnen de gemeente.
In principe is het, vanwege zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, niet toegestaan in het buitengebied extra burgerwoningen te bouwen. De mogelijkheid bestaat dat dit ten koste gaat van de basisfuncties landbouw, landschap en natuur. Een uitzondering op dit principe zijn onder andere nieuwe burgerwoningen die worden gebouwd in het kader van de Rood-voor-Rood-regeling.
Het overige deel van de gemeentelijke behoefte is daarom gereserveerd voor woningen in het buitengebied, gebaseerd op de ervaringen in de afgelopen jaren met de toepassing van regelingen als Rood voor Rood en Rood voor Groen. In de kern Geesteren zijn dit 5 woningen.
In de woonvisie wordt aangegeven dat de woningbouwprogrammering in een Uitvoeringsnota Woningbouw wordt verantwoord en geactualiseerd, inclusief een actueel kwaliteitskader. Dit is gedaan in de Uitvoeringsnota Woningbouw 2018. De voornaamste wijziging is dat veel meer op kwaliteit gestuurd gaat worden en niet alleen maar op kwantiteit.
Ten aanzien van het kwalitatief programmeren is op 25 mei 2018 een rapport uitgebracht dat deel uitmaakt van de Uitvoeringsnota Woningbouw. Op basis van deze nota zal in samenspraak met de werkgroepen Wonen onder "Mijn Dorp 2030" en/of de dorpsraden, per kern tot concrete stappen worden gekomen om te voorzien in de kwalitatieve woningbouwopgave voor elke kern voor de korte en de middellange termijn.
In het Uitvoeringskader woningbouw is tevens aangegeven dat het woningbouwprogramma in die zin wordt her verdeeld, dat de aantallen nog toe te voegen woningen voor de grote kernen (Albergen, Geesteren en Tubbergen) samen gevoegd worden tot één aantal beschikbaar voor de 3 kernen en die van de kleine kernen (Fleringen, Harbrinkhoek/Mariaparochie, Langeveen, Manderveen, Reutum, Vasse) ook tot één aantal, beschikbaar voor die 6 kernen.
Daarnaast wordt nog één maal een aantal van 15 woningen gereserveerd voor woningen in het buitengebied (rood voor rood en rood voor groen) en tenslotte wordt er een knelpuntenpot gecreëerd als vrije ruimte voor onvoorziene waardevolle initiatieven.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één compensatiewoning (extra bedrijfswoning), in het kader van Rood voor Rood. Voor dergelijke ontwikkelingen is, zoals reeds vermeld, ruimte gereserveerd. De compensatiewoning past dan ook binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.
Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap.
Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het ‘kleinschalige groene karakter’ van het landschap in totaliteit.
De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.
Landschapstype | Opmerking |
Elementen die tot het casco behoren | Mogen in principe niet verplaatst worden |
Elementen die niet tot het casco behoren | Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan |
Te compenseren elementen | Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen |
Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:
In afbeelding 4.5 is een fragment van de Cascokaart behorende bij de Casco benadering opgenomen, met links de locaties aan de Witteveensweg en rechts de loctaties aan de Vasserdijk.
![]() |
Afbeelding 4.5 Fragment Cascokaart (Bron: bijlage 1 van Hannink Landschapsvorming) |
Voorgenomen ontwikkelingen hebben geen consequenties voor de casco kaart (zie afbeelding 4.5). In alle gevallen worden bestaande landschapselementen verplaatst of niet aangetast.
Wel wordt opgemerkt dat het 'te verplaatsen' element aan de Witteveensweg 24-24a reeds niet aanwezig is. Het element aan de Witteveensweg 25 is daarentegen wel aanwezig en mag niet verwijderd te worden. Dit element draagt bij aan de robuuste inpassing van het erf.
Gelet op vorenstaande en de beoogde ontwikkeling zijn geen belemmeringen ten aanzien van de casco-benadering en worden geen nadere voorwaarden gesteld.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.
Opgemerkt wordt dat in dit hoofdstuk hoofdzakelijk wordt ingegaan op het binnen voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakte nieuwe milieugevoelige object, namelijk de extra bedrijfswoning aan de Witteveensweg 24-24a (bouwlocatie). Ter plaatse van de overige locaties is namelijk sprake van bestaande milieugevoelige objecten (woningen).
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
In de omgeving van de bouwlocatie is geen gezoneerd bedrijventerrein aanwezig, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Het aspect industrielawaai is dan ook niet van toepassing voor het plangebied. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woonfunctie wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (Milieuzonering).
Railverkeerslawaai wordt in dit geval eveneens buiten beschouwing gelaten, omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op zeer ruime afstand van de desbetreffende bouwlocatie is gelegen.
In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. Deze zones gelden niet voor:
De compensatiewoning ligt in “buitenstedelijk” gebied en binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, namelijk de zone van de Witteveensweg.
Deze buitenweg wordt hoofdzakelijk gebruikt door bestemmingsverkeer. De verkeersintensiteit op deze weg is hierdoor relatief laag. Vanwege deze beperkte verkeersintensiteit, de afstand van de nieuwe woning tot de weg en het feit dat de nieuwe woning wordt afgeschermd door de bestaande woning is geen sprake van een geluidsbelasting boven de voorkeurswaarde van 48 dB.
Nader onderzoek met betrekking tot wegverkeerslawaai is op basis van bovenstaande niet noodzakelijk, aangezien plaatse van de compensatiewoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten is.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
In opdracht van Oude Voshaar VOF is in een verkennend bodemonderzoek de bodem onderzocht op een terreindeel ter grootte van circa 200 m² aan de Witteveensweg 24 te Geesteren (zie bijlage 3 bij deze toelichting). In de onderstaande tekst wordt kort op het resultaat ingegaan.
In de ondergrond en in het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetoond (zie de paragrafen 4.3 en 4.4 in bijlage 3). In de bovengrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
In het mengmonster van de fijne fractie MM FF - A is geen asbest aangetoond.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
Verkeersbewegingen kunnen van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Binnen voornemen wordt één functie, in de vorm van een compensatiewoning, toegevoegd in het buitengebied van Tubbergen. Dit zorgt, zoals beschreven in paragraaf 3.2 van deze toelichting, slechts voor een beperkte toename van verkeersbewegingen.
Daarnaast komt binnen het voornemen een agrarisch bouwvlak in het buitengebied van Tubbergen permanent te vervallen (Vasserdijk 70). In de toekomst zijn hier niet langer agrarische bedrijfsactiviteiten toegestaan, waardoor de verkeersbewegingen van een agrarisch bedrijf eveneens komen te vervallen. Dit is gunstig voor de luchtkwaliteit ter plaatse.
In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tevens wordt opgemerkt dat de nieuwe functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond de plangebieden. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot de bouwlocatie (rode omlijning) weergeven.
![]() |
Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: Riscicokaart) |
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat de locatie voor de nieuwe woonfunctie:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
De bouwlocatie is gelegen in het buitengebied, waar in de nabije omgeving geen sprake is van sterke menging van functies. In voorliggend geval wordt dan ook uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
In voorliggend geval wordt een extra bedrijfswoning mogelijk gemaakt binnen een bestaand pand, deze woonfunctie is niet milieubelastend. Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt niet aangetast als gevolg van de ontwikkeling.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
In de nabijheid van de Witteveensweg 24-24a is een ander bouwvlak aanwezig waar (intensieve) veehouderijen zijn toegestaan (Witteveensweg 26). Dit is de meest nabij gelegen (agrarische) bedrijfsfunctie. Intensieve veehouderijen behoren tot milieucategorie 4.1 en hebben een uiterste richtafstand van 200 meter voor het aspect geur. Het bouwvlak bevindt zich op circa 90 meter afstand van het agrarisch bouwvlak aan de Witteveensweg 24-24a, hiermee wordt niet voldaan aan de uiterste richtafstand.
Voor (intensieve) veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden op basis van de VNG-uitgave bepalend, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven. Het aspect geur wordt dan ook buiten beschouwing gelaten, hierop wordt in paragraaf 5.6 van deze toelichting nader ingegaan. De overige van toepassing zijnde aspecten worden in deze paragraaf wel getoetst.
Naast de richtafstand voor het aspect geur geldt een richtafstand van 50 meter voor de aspecten stof en geluid. Hieraan wordt met de circa 90 meter afstand ruimschoots voldaan.
Gelet op vorenstaande ondervindt de nieuwe functie geen hinder van bestaande functies en worden de omliggende bedrijven niet in de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden aangetast als gevolg van de ontwikkeling.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.
In het kader van de toetsing aan de Wgv dient beoordeeld te worden of er sprake is van de realisatie van een 'geurgevoelig object'. Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.
Binnen voorliggend voornemen wordt een nieuw geurgevoelig object toegestaan, namelijk de extra bedrijfswoning aan de Witteveensweg 24-24a. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf (Witteveensweg 26) is, zoals reeds vermeld, gelegen op circa 90 meter afstand van het bouwvlak van de bouwlocatie. Op basis van artikel 3 lid 2 van de Wgv (geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij) geldt een vaste afstand van 50 meter tot een veehouderij. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.
Ter plaatse van de bouwlocatie is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf wordt niet in de bedrijfsvoering belemmerd als gevolg van de ontwikkeling.
Op basis van de Wgv en een goede ruimtelijke ordening zijn geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
De ligging van de bouwlocatie (rode ster) ten opzichte van de nabij gelegen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland is opgenomen in afbeelding 5.2.
![]() |
Afbeelding 5.2 Ligging bouwlocatie t.o.v. Natura 2000-gebieden & NNN (Bron: Provincie Overijssel) |
In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
De bouwlocatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied (zie afbeelding 5.2). De locatie ligt op minimaal 4,8 kilometer afstand van het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen.
Ook de slooplocaties liggen niet binnen een Natura 2000-gebied: de slooplocatie aan de Witteveensweg 25 ligt op minimaal 4,5 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen en de slooplocatie aan de Vasserdijk 70 ligt op minimaal 2,4 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen (zie hiervoor bijlage 4 bij deze toelichting).
Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen fysieke activiteiten (hoofdzakelijk benutten bestaande bebouwing) en de relatief grote afstand tussen de betrokken locaties en de hierbij meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden, wordt in voorliggend geval binnen de aanlegfase geen negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied verwacht.
Ook voor de gebruiksfase wordt geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied verwacht, aangezien de woning gasloos wordt uitgevoerd en relatief weinig verkeersbewegingen tot gevolg heeft. Daarnaast wordt opgemerkt dat het aantal verkeersbewegingen in het buitengebied per saldo afneemt, aangezien de agrarische bedrijfsmogelijkheden aan de Vasserdijk 70 worden wegbestemd. Hiermee komen tevens de bedrijfsmatige verkeersbewegingen te vervallen.
Geconcludeerd wordt dat verwacht wordt dat het project in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig is.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
De bouwlocatie is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland (zie afbeelding 5.2). De locatie ligt op minimaal 2,3 kilometer afstand van het meest nabij gelegen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Ook de slooplocaties liggen niet binnen het Natuurnetwerk Nederland (zie ook bijlage 4 bij deze toelichting).
De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van de drie locaties. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
Voor de realisatie van de woning vinden geen fysieke werkzaamheden plaats, aangezien deze binnen een bestaand pand wordt gerealiseerd. Het bijgebouw van deze woning wordt gerealiseerd op bestaand erf. De inrichting en het gevoerde beheer maken deze locatie niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten of als functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Voor de realisatie van de woning met bijgebouw is dan ook geen nader onderzoek ten aanzien van soortenbescherming noodzakelijk.
Ten behoeve van de andere betrokken locaties wordt, als gevolg van de sloop, nader onderzoek noodzakelijk geacht. In voorliggend geval is daarom door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. Onderstaand wordt op de belangrijkste resultaten en conclusies ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting.
De slooplocaties zijn voormalig agrarische erven en bestaan uit bebouwing, erfverharding en opgaande beplanting in de vorm van een loofhoutsingel. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten.
Deze beschermde diersoorten benutten de buitenruimte op deze locaties als foerageergebied, en verschillende soorten bezetten er een vaste verblijf- en voortplantingsplaats. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten, worden mogelijk beschermde dieren gedood en vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen beschadigd en vernield. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties, omdat voor deze soorten een vrijstelling geldt voor het doden en beschadigen en vernielen van vaste verblijf- en voortplantingsplaats. In het kader van de zorgplicht wordt wel geadviseerd de houtsingel te vergraven buiten de winterrustperiode van amfibieën en de voortplantingsperiode van de grondgebonden zoogdieren.
Er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden en er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten.
De ontwikkeling heeft naar verwachting geen invloed op beschermde natuurgebieden, flora en fauna. Nader onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Als blijkt dat in de plangebieden behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Ter plaats van de bouwlocatie wordt enkel een bijgebouw gerealiseerd. Het pand waarbinnen de extra bedrijfswoning zelf wordt gerealiseerd is reeds aanwezig. Op basis van het geldende bestemmingsplan geldt hier 'Waarde - Archeologie 4'. Hier is een archeologisch onderzoek noodzakelijk wanneer een oppervlakte van 5.000 m² wordt overschreden, met bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor kleinere gebieden geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek. Deze oppervlakte wordt ter plaatse niet overschreden, een archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Ter plaatse van de slooplocaties is geen sprake van nieuwe bodemingrepen. Hier wordt een archeologisch onderzoek wordt dan ook eveneens niet noodzakelijk geacht.
Opgemerkt wordt dat in voorliggend bestemmingsplan, ter behoud van eventuele aanwezige archeologische waarden, de geldende archeologische dubbelbestemmingen worden overgenomen (zie ook paragraaf 1.4 van deze toelichting),
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel bevinden zich ter plaatse van de drie betrokken locaties geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid hiervan is eveneens geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden.
Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.
Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
2.8 van de Wet natuurbescherming
Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt verwacht dat geen sprake zal zijn van een significantie aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied (zie ook paragraaf 5.7.2.2 van deze toelichting).
Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
In het plangebied is sprake van de realisatie van een tweede bedrijfswoning, behorend bij een varkenshouderij. Deze ontwikkeling wordt niet genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. De ontwikkeling valt op basis van onderdeel D onder D14. Hierna is hiervan een beschrijving opgenomen met bijbehorende drempelwaarden.
D14: ‘De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren’. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op onder andere meer dan:
Als gevolg van voorliggend voornemen worden deze drempelwaarden niet overschreden. Het aantal dieren ter plaatse van het agrarisch bouwperceel zal als gevolg van de realisatie van de tweede bedrijfswoning niet toenemen. Het voornemen heeft daarmee geen gevolgen voor de dierenaantallen.
Gezien bovenstaande kan worden geconcludeerd dat voor dit project geen sprake is van een m.e.r.- beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat bij de ontwikkeling op het agrarisch bouwperceel sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is.
Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Dit plan is niet m.e.r.(beoordelings)-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Enkel ter plaatse van de bouwlocatie is het aspect water van belang, aangezien hier nieuwe bebouwing (bijgebouw) mogelijk wordt gemaakt.
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het voornemen door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de 'korte procedure'. De standaard waterparagraaf is opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting. Vanuit het waterschap Vechtstromen is geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Opgemerkt wordt nog dat op de slooplocaties bestaande bebouwing wordt verwijderd. Per saldo is daarom sprake van een afname van aan bebouwing in het buitengebied van Tubbergen. Tevens vervalt ter plaatse van één van de slooplocaties de agrarische bedrijfsfunctie.
De afname aan bebouwing en het vervallen van de bedrijfsfunctie zijn gunstig voor het aspect water.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Hierin wordt in het algemeen ingegaan op het strijdige gebruik en eventuele afwijkingen hiervan.
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven. Daar waar deze zijn opgenomen kunnen extra voorwaarden ten aanzien van bepaalde aspecten gelden.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.
In dit artikel worden de overige regels beschreven. Hier staan regels ten aanzien van parkeren beschreven.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
De gronden aan de Witteveensweg 24-24a hebben deze agrarische bestemming behouden, evenals de gronden grenzend aan de erven van de Witteveensweg 25 en Vasserdijk 70.
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf, waarbij ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied" tevens agrarische bedrijfsvoering in de vorm van intensieve veehouderij mag worden uitgeoefend, in combinatie met verhuuractiviteiten ten behoeve van het agrarisch gebruik. Tevens is het uitvoeren van erfinrichtingsplannen, inpassingsplannen en/of landschapsplannen toegestaan.
Ook het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met de daarbij behorende erven is toegestaan. Een bedrijfswoning moet binnen het bouwvlak worden gebouwd en het aantal bedrijfswoningen dat hier is toegestaan is, als gevolg van het voornemen, verhoogd met één bedrijfswoning (bestaand): naar maximaal twee bedrijfswoningen.
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt eveneens dat deze uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd, tenzij bestaande gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak zijn gebouwd, in welk geval de bestaande buiten het bouwvlak gebouwde gebouwen en overkappingen tevens en uitsluitend op dezelfde locatie buiten een bouwvlak gebouwd mogen worden. Het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste het twee per bouwvlak bedragen.
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ten behoeve van een tweede bedrijfswoning, overeenkomstig de in de bestemming 'Agrarisch - 1' opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder de aanleg en instandhouding van de van belangzijnde landschapsmaatregelen uit bijlage 1.
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt eveneens gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ten behoeve van een tweede bedrijfswoning, overeenkomstig de in de bestemming 'Agrarisch - 1' opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder dat de in bijlage 2 met de letter C en in bijlage 3 met de letter E aangeduide bouwwerken geheel zijn gesloopt.
De woonbestemming aan de Witteveensweg 25 is behouden en het agrarische bouwvlak en een deel van de aangrenzende agrarische gronden (tussen bouwvlak en de Vasserdijk) zijn eveneens voorzien van een woonbestemming, overeenkomstig het huidige gebruik.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf dan wel een vrij beroep, mantelzorg en een bed and breakfast. Ook hier is het uitvoeren van erfinrichtingsplannen, inpassingsplannen en/of landschapsplannen, waartoe bijlagen 2 en 3 in ieder geval behoren, toegestaan.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken geldt dat als hoofdgebouwen uitsluitend woonhuizen mogen worden gebouwd en per bestemmingsvlak ten hoogste één hoofdgebouw met één woning mag worden gebouwd. Tevens zijn regels opgenomen ten aanzien van de situering en maatvoering van de woonbebouwing. In die gevallen dat de bestaande afstand, inhoud, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte en/of dakhelling afwijkt van hetgeen in de regels is bepaald, worden de bestaande afwijkende maatvoeringen als ten hoogste toelaatbaar aangehouden. Voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt daarbij wel dat de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (m²)" oppervlakte bedragen. Dit is aan de Witteveenweg 25 352 m² en aan de Vasserdijk 70 359 m².
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig lid 4.1 onder a, zonder de aanleg en instandhouding van de van belangzijnde landschapsmaatregelen uit bijlage 2 (Witteveensweg 25: 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 1') of bijlage 3 (Vasserdijk 70: 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 2').
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt aan de Vasserdijk 70 ('specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 1') eveneens gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig lid 4.1 onder a, zonder de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het in bijlage 3 met de letter D aangeduide gebouw (de te verbeteren schuur) conform bijlage 4 of een nader met de gemeente overeen te komen bouwplan dat voorziet in een dusdanige verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het betreffende gebouw, zodat het gebouw niet meer aan te merken is als landschapsontsierend. Indien hieraan niet wordt voldaan, dan zal de schuur gesloopt moeten worden.
'Waarde - Archeologie 3' (Artikel 5) en 'Waarde - Archeologie 4' (Artikel 6)
Met het oog op het behoud van de archeologische waarden van de gronden zijn de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen, conform het geldende bestemmingsplan. Hier is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig, wanneer de grond over een bepaalde oppervlakte en diepte wordt geroerd.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 van de Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt en een zogenoemde 'Vooroverleglijst ruimtelijke plannen' opgesteld.
Voor plannen in de groene omgeving/ buitengebied is in deze lijst onder B, lid 4 opgenomen:
4. Agrarische bouwblokken, Rood voor Rood en VAB's
Plannen/projectbesluiten voor uitbreiding van agrarische bouwblokken, Rood voor Rood en Vrijkomende Agrarische Bedrijfslocaties (VAB's) mits passend in een gemeentelijk kwaliteitskader dat in lijn is met het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en de Omgevingsvisie Overijssel 2009. Voor plannen en besluiten die (tevens) andere provinciale belangen raken (zoals EHS en verblijfsrecreatie) blijft vooroverleg noodzakelijk.
In dit geval is hoofdzakelijk sprake van een Rood-voor-rood project, dat in lijn is met het Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Tevens is geen sprake van andere provinciale belangen.
Vooroverleg met de provincie Overijssel wordt niet noodzakelijk geacht.
In het kader van de watertoets heeft een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft in een reactie een positief wateradvies (zie paragraaf 6.2).
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 28 oktober voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.