Plan: | Buitengebied, Tutenbergweg 6 Vasse |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPTUTENBERGWEG6-VG02 |
Voor camping Tutenberg aan de Tutenbergweg 6 in Vasse is een plan opgesteld. Op de camping is momenteel ruimte voor 110 kampeerplekken plus 18 plekken voor stacaravans. Ondanks de schitterende plek kan de camping op dit moment omschreven worden als laagwaardig, grootschalig en onrendabel. Het geheel is verouderd en verwaarloosd.
Met een nieuw plan met volop ruimte voor natuur, ruimte en rust wil initiatiefnemer het plangebied omtoveren tot een hoogwaardig Ecopark met maximaal 25 duurzame recreatiebungalows. Het huidig bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid voor deze ontwikkeling. Een herziening van het bestemmingsplan is daarvoor noodzakelijk. Het onderhavig bestemmingsplan schept een passend planologisch-juridisch kader voor deze ontwikkeling.
Het plangebied bestaat uit het huidig campingterrein aan de Tutenbergweg 6 in Vasse. Het plangebied ligt op ca. 300 meter ten oosten van de kern Vasse. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie P, perceelsnummers 203, 209, 408 en 409. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied ten oosten van Vasse (bron: Esri Nederland, open topo)
De begrenzing van het plangebied komt overeen met de begrenzing van het huidige campinterrein en de groene omzoming hiervan. Dit ook zichtbaar in de verbeelding in figuur 1.2 en de digitale verbeelding van onderhavig bestemmingsplan.
Voor de Tutenbergweg 6 in Vasse geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016', het facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen en het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan'. In figuur 1.2 is een fragment uit de geldende verbeelding opgenomen.
Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie kampeerterrein' toegekend met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en Waarde - Archeologie 4'. Tevens is de locatie van de huidige bedrijfswoning en gebouwen voorzien van een bouwvlak en zijn de maatvoeringen 'aantal stacaravans: 18' en 'maximum oppevlakte: 425 m2' toegekend. Ten slotte gelden nog de gebiedsaanduidingen 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
Aan de noordzijde van de Tutenbergweg is daarbij ook de 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' toegekend.
Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om het recreatieterrein te herontwikkelen en daarbij 25 duurzame recreatiebungalows te realiseren. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk ten behoeve van de realisatie van de ontwikkeling.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Tutenbergweg 6 Vasse' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Camping de Tutenberg, gelegen aan de Tutenbergweg, is gesitueerd op de flank van de Ootmarsumse stuwwal, tussen Hezingen en Vasse. Initiatiefnemer heeft het campingterrein van de vorige eigenaar overgenomen. In figuur 2.1 en 2.2 is het campingterrein op luchtfoto en vogelvlucht zichtbaar in actief gebruik. Inmiddels is de camping gesloten in afwachting van de transformatie dat middels dit bestemmingsplan wordt geregeld.
Figuur 2.1: overzichtsfoto camping De Tutenberg in Vasse tijdens gebruik (bron: Atlas van Overijssel)
Figuur 2.2.: aanzicht (voormalig) camping Tutenberg vanuit vogelvlucht
Zowel aan de noordzijde als de zuidzijde van de Tutenbergweg is het plangebied aangewezen als campingterrein. De camping is gelegen omliggend aan het erf Tutenbergweg 6, waarop bedrijfwoning, sanitair en bijgebouwen aanwezig zijn. Het terrein is omzoomd door groenstructuren. Ook binnen het plangebied zijn groenstructuren aangeplant om te zorgen voor afscherming en privacy van de kampeerplaatsen. Naast seizoensplekken zijn ook stacaravans aanwezig (geweest), met name aan de zuidzijde van het plangebied zoals zichtbaar in figuur 2.2.
De camping beschikte over een zwembad en spel- en speelmogelijkheden zoals tafeltennis, enkele speeltoetsellen en een sportveldje. Het plangebied ontsluit via de Tutenbergweg en Hooidijk in de richting Vasse of Hezingen. Het parkeerterrein van de camping is aan de noordzijde van de Tutenbergweg gelegen.
Met het initiatief wordt het mogelijk het plangebied en de directe omgeving een ruimtelijke kwaliteitsimpuls te geven. De ontwikkeling vindt plaats in reeds recreatief bestemd gebied en binnen de bestaande grenzen van de camping. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het plaatsen van maximaal 25 kwalitatief hoogwaardige en duurzame recreatiebungalows en de bijbehorende voorzieningen. Op gronden ten noorden van de Tutenbergweg zal de parkeerplaats voor het recreatieterrein zijn, evenals het voedselbos en een plek voor activiteiten. Op het meest zuidelijke gedeelte van het recreatieterrein zal de waterloop worden teruggebracht naar een natuurlijker tracé. Het inrichtingsplan is zichtbaar in figuur 2.3.
Figuur 2.3: toekomstig inrichtingsplan recreatiepark Tutenberg (bron: initiatiefnemer)
Ontwikkeling Ecopark
De huidige opzet van de Tutenberg is een grootschalige camping met ruimte voor 110 kampeerplekken met daarnaast 18 plekken voor stacaravans. Het streefbeeld voor het Ecopark bestaat uit het vormen van een hoogwaardig park m.b.t. de voorzieningen, natuur en landschap. Het gebied geeft momenteel een verrommelde uitstraling door het achterstallige onderhoud, veel verouderde bebouwing, tijdelijke bestratingen en achtergebleven beplanting. Kortom, er groeit en bloeit van alles wat er van nature niet thuis hoort. Zoals de Tutenberg eerst als grootschalige camping was ingericht, is nu het plan om er een kleinschalig en hoogwaardig ecologisch park van te maken. Deze drie aspecten worden onderstaand toegelicht.
Kleinschalig:
Op het park komen maximaal 25 recreatiebungalows. Deze staan ver genoeg uit elkaar en tussen het groen zodat mensen voldoende privacy hebben. Elke recreatiebungalow heeft genoeg ruimte om te genieten van de mooie natuur en de omgeving. De Tutenberg zal vooral rust en ruimte bieden aan haar bezoeker.
Hoogwaardig:
Dit betekent dat het van een uitstekende kwaliteit is. Er is gekozen voor een bouwstijl die past binnen de omgeving en deze wordt consequent doorgevoerd in alle gebouwen. De recreatiebungalows beschikken over alle gewenste voorzieningen en door haar design en inrichting geeft het een luxe hoogwaardige beleving. De nieuwe duurzame bebouwing zal verspreid over het terrein, tussen de landschapselementen gesitueerd worden zodat de kwaliteit van de plek optimaal beleefd kan worden.
Ecologisch:
De Tutenberg wordt een plek waar natuur en omgeving centraal moeten staan. Alle bebouwing wordt zoveel mogelijk energieneutraal en duurzaam gebouwd. Een gedeelte van het oude beek tracé in het beekdal wordt teruggebracht en met het ecoplan wordt de diversiteit in flora en fauna weer vergroot. De Tutenberg moet weer een plek worden waar de natuur zijn gang kan gaan.
In het kader van de transformatie van het park zullen diverse maatregelen ten behoeve van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit worden uitgevoerd. De concrete maatregelen en benodigde werkzaamheden ten behoeve van de landschappelijke kwaliteitsverbetering worden hieronder uiteengezet.
Groene omkadering en structuur
De groenstructuur op het terrein bestaat uit een groene omkadering van het camping terrein en diverse hout- en struweelsingels. Het eiken en beukenbos van de Tutenberg grenst aan het recreatieterrein en het volume loopt door in de diverse houtwallen die het terrein rijk is. De groene elementen bestaan uit inheems plantmateriaal zoals zomereik, beuk, berk, vuilboom, hazelaar, hulst, krentenboompje en kardinaalsmuts, maar ook uitheems plantmateriaal zoals sparren en laurier. De diverse groenelementen zorgen voor een kleinschalige uitstraling. Deze landschapselementen zijn reeds onderdeel van het Casco en zullen behouden, dan wel versterkt worden.
Het uitheemse plantmateriaal zal op het gehele terrein verwijderd worden. Een enkele den zal behouden blijven vanwege zijn bijzondere vorm. Het verwijderen van o.a. laurier en de sparren zal voor open plekken in de houtwallen en houtsingels zorgen, welke worden opgevuld met inheems plantmateriaal.
De houtsingels en houtwallen worden als hakhout beheerd en tussen de 10-12 jaar afgezet zodat er regelmatig verjonging plaats vindt en er een robuuste struiklaag ontstaat. Enkele boomvormers moeten worden gespaard om diversiteit aan te brengen. Met name een onregelmatig karakter is daarbij belangrijk om het geheel natuurlijker te laten ogen.
Voedselbos
In het voedselbos wordt een vruchtbare grond gecreerd voor allerlei soorten die mens en dier kunnen voorzien van voedsel. Er worden allerlei bomen en struiken met steenvruchten en roodfruit aangeplant. Het inheems bosplantsoen zoals de Sleedoorn, Vlier en Aalbes zijn ook soorten die geconsumeerd kunnen worden. Samen met het educatieve karakter van de activiteiten op het ecopark draagt het voedselbos bij aan de ruimtelijke, maar ook maatschappelijke kwaliteit van het gebied.
Waterloop
Op het zuidelijke gedeelte van het campingterrein ligt een stroomgeul van de stuwwal van Ootmarsum. De beek loopt momenteel om de percelen in eigendom en is verhard. Het voornemen is de beek weer ruimte te geven. De gekanaliseerde sloot van 265 meter lang zal opgeheven worden en de beek zal gaan meanderenen door het landschap. Hier zal een gebied van ongeveer 7.500 m2 komen - een zogenaamd plas/drasgebied - waar de natuur haar gang kan gaan (met een beetje hulp).
Wandelpad
Het bestaande wandelpad zal vernieuwd worden, waardoor de bezoeker en de mensen op het park het beekdal beter kunnen ervaren. De wandelroute loopt via het beekdal in oostelijke richting over het hoogteverschil van het beekdal en het voormalige esje richting het beuken-eikenbos van de Tutenberg en biedt de gelegenheid om optimaal van het Twente landschap te kunnen genieten. Via een houten klaphek is het wandelpad toegankelijk.
Een impressie van de toekomstige inrichting is onderstaand weergegeven. In de Bijlage 1 is het ruimtelijk kwaliteitsplan inclusief een overzicht van de maatregelen opgenomen.
Figuur 2.4: Ruimtelijk kwaliteitsplan toekomstige situatie (bron: Ad Fontem ruimtelijk advies)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Een bestaand en verouderd campingterrein wordt omgevormd naar een kleinschalig en hoogwaardig ecopark. Het plan heeft geen conflicten met nationale belangen en past binnen de prioriteiten van de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Er worden 25 recreatiebungalows ontwikkeld op een bestaand recreatieterrein. Er is door de jaren heen verschillende jurisprudentie ontstaan omtrent de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo is door de Afdeling geoordeeld dat er bij 11 woningen (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) geen sprake was van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar bij 12 woningen wel (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953). Ook voor ontwikkelingen op recreatieterreinen (ABRvS 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3931) is vast komen te staan dat sprake kan zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Gelet op de huidige bestemming en de daarbij behorende bouw- en gebruiksmogelijkheden en onderhavig bestemmingsplan, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het huidig campingterrein wordt omgevormd naar een andere (en externsievere) vorm van verblijfsrecreatie doordat de voormalige standplaatsen (niet gemaximaliseerd) en 18 plekken voor stacaravans worden gewijzigd in een verblijfsrecreatiepark met 25 bungalows. De grenzen van het recreatieterrein blijven hierbij gelijk, waardoor in situering en omvang het terrein ongewijzigd is. Zekerheidshalve wordt er wel getoetst alsof er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De laddertoets volgt daarom onderstaand.
Behoefte
Ten eerste dient te worden beoordeeld of er behoefte bestaat aan de betreffende vorm van verstedelijking van de betreffende kwaliteit. Daarbij moet de regionale ruimtevraag in ogenschouw worden genomen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien.
Ruimtelijk verzorgingsgebied
De beoogde ontwikkeling zorgt voor de omzetting van camping de Tutenberg naar een nieuw en kleinschalig recreatiepark met 25 duurzame recreatiebungalows. Het ruimtelijk verzorgingsgebied van een dergelijk recreatiepark is niet concreet vast te leggen, maar lijkt zich voornamelijk toe te splitsen op Nederland. Het is echter niet ondenkbaar dat ook buitenlandse toeristen (uit bijvoorbeeld Duitsland en/of België) ecopark De Tutenberg komen bezoeken.
Kwalitatieve behoefte
In het Vitaliteitsonderzoek Verblijfsrecreatie Overijssel, Gastvrij Overijssel 2020 zijn vraag en aanbod geanalyseerd naar leefstijlen: avontuurzoeker, plezierzoeker, harmoniezoeker, verbindingszoeker, rustzoeker, inzichtzoeker en stijlzoeker. Geconstateerd wordt dat het aanbod aan accommodaties voor de harmoniezoekers en verbindingszoekers in Noordoost Twente relatief groot is en op de andere leefstijlen relatief minder is. In die andere leefstijlen liggen dus kansen voor ontwikkeling.
In het onderzoek worden twee conclusies getrokken die voor het voorliggende plan relevant zijn:
Unieke vormgeving en inrichting van accomodaties passen goed bij de avontuurzoeker, die graag verrast wil worden. Het is dient een bijzondere manier van overnachten te zijn, wat de avontuurzoeker uitdagend en inspirerend vindt. Eigentijdsheid, bijzondere ontwerpen en luxe sluiten aan bij de wensen van de inzichtzoeker. De inzichtzoeker is daarbij vaak introvert.
Het vitaliteitsonderzoek geeft daarmee aan dat er ruimte is voor de ontwikkeling van extra aanbod op het gebied van huisjesterreinen. Voor wat betreft de leefstijlen is het daarbij goed om aan te sluiten bij de stijlen waar minder aanbod voor beschikbaar is. Daar geeft het onderhavig plan invuling aan door zich te richten op de avontuurzoeker, de stijlzoeker en de inzichtzoeker.
Het onderhavige plan sluit aan bij de groeiende behoefte aan luxe in de verblijfsrecreatie. In het 'Trendrapport toerisme, recreatie en vrije tijd' (NRIT Media, CBS, NBCT Holland Marketing en Centre of Expertise Leisure, Tourism & Hospitality, uitgave 2017) wordt aangegeven dat er steeds meer vraag is naar luxe en kwaliteit voor wat betreft het recreatieverblijf zelf, maar ook voor de omgeving waarin de vakantiewoningen gesitueerd zijn. De kwaliteit van de locatie is van groot belang, evenals als onder meer duurzaamheid van de recreatiewoningen en bijkomende voorzieningen. De gast wil voorzieningen waarin je je kan terugtrekken, genieten van de omringende natuur en tijd voor elkaar hebben. De recreatiebungalows in onderhavig plan zijn gelegen in het aantrekkelijke nationale landschap Noordoost Twente, worden op duurzame wijze uitgevoerd en geintegreerd in het landschap c.q. een groene omgeving.
Verder wordt geconstateerd dat er steeds meer behoefte is aan unieke vakanties, een unieke accommodatie op een uniek park. De omgeving, ofwel de regio, dient meer en meer verankerd te zijn op het park. Onderhavig plan voorziet hierin met de realisatie van een kleinschalig park in plaats van een regulier campingterrein. Het kleinschalig opgezette recreatiepark met recreatiebungalows die voldoen aan de huidige standaarden van de recreant/toerist (kwalitatief goede, duurzame recreatiebungalows met voldoende luxe), waarbij gebruik gemaakt wordt van het landschap en de belevingswaarde vanuit het landschap wordt gehaald door doorkijkjes, beleving van hoogteverschillen en veel gebruik van glas in de bungalows, zorgen ervoor dat het plan passend is bij de huidige vraag van recreanten/toeristen. Bovendien biedt door de indeling en kleinschaligheid van het park een ruime buitenruimte en genoeg privacy.
De onderscheidende kwaliteiten van het plan door de kleinschaligheid van het plan in combinatie met ligging/locatie, belevingswaarde (beleving landschap Noordoost Twente, luxe, maar toch in een natuurlijke setting) maken ook dat dit plan zich onderscheidt van andere vakantieparken binnen de regio. De ligging van de recreatiebungalows op de flank van de Tutenberg is daarbij ook onderscheidend element. Het terrein kent hoogteverschil, waardoor het een extra dimensie geeft aan de recreatiebungalows en ze een meerwaarde hebben ten opzichte van (verouderde) reguliere recreatiewoningen op de bestaande verblijfsrecreatieve terreinen.
Dit maakt ook dat de voorliggende ontwikkeling niet zonder meer op een andere locatie binnen de regio Twente te realiseren is waarbij een gelijkwaardige meerwaarde ontstaat om invulling te geven aan de kwalitatieve behoefte. Al met al wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de regionale behoefte aan mogelijkheden voor verblijfsrecreatie.
Mogelijkheden realisatie in bestaand stedelijk gebied
Daarna dient te worden beoordeeld of, indien er een behoefte aan een stedelijke ontwikkeling is, de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Onderhavig plan behelst recreëren op het platteland van Twente. Het plangebied is daarbij al geruime tijd een recreatieterrein en werd tot voor kort gebruikt voor een reguliere camping met reguliere standplaatsen voor kamperen (niet gemaximaliseerd, maar in de praktijk 110) en maximaal 18 stacaravans. De ontwikkeling vindt daarmee plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Alternatieven hoeven derhalve niet afgewogen te worden.
Het plan geeft invulling aan de doelstellingen van de ladder van duurzame verstedelijking en voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het onderhavig plangebied betreft een reeds bestaand campingterrein. De ontwikkeling maakt gebruik van dit bestaand bebouwd gebied. Bovendien worden delen van het voormalig recreatieterrein aangewend voor een groene invulling zoals een voedselbos (noordzijde) een een natuurlijke beekzone (zuidzijde). Er is sprake van een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Door Ad Fontem ruimtelijk advies is een KGO-plan opgesteld voor het onderhavig plan. De toekomstige inrichting houdt rekening met de toegekende gebiedskenmerken en reeds aanwezige structuren. Zo wordt de beleving van de stuwwal versterkt, blijven kenmerkende groenstructuren vanuit het essenlandschap behouden en leidt het plan tot een herontwikkeling van een locatie voor verblijfsrecreatie. Hier wordt verderop in deze paragraaf uitgebreider bij stil gestaan.
De ontwikkeling ziet toe op het extensiveren van het recreatieterrein. In de toekomstige situatie komen verspreid de 25 duurzame recreatiebungalows te liggen. Deze worden omgeven door diverse groenstructuren, waarbij uitheemse soorten waar wenselijk worden vervangen door inheemse beplanting. Het toekomstig recreatieterrein geeft hiermee een rustiger beeld en de gronden worden minder intensief gebruikt. Dit komt ten goede aan de ruimtelijke kwaliteit en de natuurrijke omgeving. De verschillende maatregelen ten aanzien van het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit zijn in het KGO-plan opgenomen. Het KGO-plan is als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hiermee geeft het plan invulling aan het vereiste uit 2.1.5 van de verordening.
artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Zoals onder artikel 2.1.5. reeds is behandeld is een KGO-plan voor de ontwikkeling opgesteld. Hierin is inzichtelijk gemaakt dat investeringen in evenwicht zijn met de ontwikkelingsruimte die in onderhavig plan wordt verschaft. Het plan voldoet hiermee aan de kwaliteitsimpuls groene omgeving.
Titel 2.12 Verblijfsrecreatie
In artikel 2.12.2, lid 1 is bepaald dat bestemmingsplannen en projectbesluiten uitsluitend voorzien in de bouw van nieuwe recreatiewoningen indien en voor zover het betreft:
Het bepaalde in 2.12.2, lid 1 is niet van toepassing op recreatiewoningen die worden gerealiseerd in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, voor zover deze recreatiewoningen voldoen aan de eis van op de verhuur gerichte, bedrijfsmatige exploitatie. Hiervan is in dit geval sprake. Er is daarbij ook sprake van een bestaande accommodatie voor verblijfsrecreatie (aangegeven op de kaart behorend bij de Omgevingsvisie), die met behulp van KGO wordt herontwikkeld.
In artikel 2.12.3 is bepaald dat de regels van bestemmingsplannen permanente bewoning van recreatiewoningen en recreatieverblijven uitsluiten. Hiermee wordt voldaan aan de in de verordening gestelde voorschrfiten.
Toets
Het onderhavig plan heeft betrekking op verhuurgerichte bedrijfsmatige exploitatie. Er zal een zodanige exploitatie worden gevoerd dat er permanent wisselende recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden geboden worden. Het plan wordt gerealiseerd middels gebruikmaking van de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving. Het bestaande recreatieterrein wordt hiervoor getransformeerd.
In de regels van onderhavig bestemmingsplan is permanente bewoning specifiek uitgesloten, evenals andere vormen van niet-recreatief verblijf. Het onderhavig plan voldoet aan de regels voor verblijfsrecreatie uit de verordening.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Met betrekking tot de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving is het plangebied gelegen in het gebied dat behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dat betekent dat diverse functies verweven kunnen worden. Het belangrijkste landgebruik blijft melkveehouderij en akkerbouw, maar aan de andere kant is er ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. In elk geval staat de ambitie, 'voortbouwen op kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. De voorgenomen ontwikkeling past goed bij de gestelde ambitie.
Het plan van initiatiefnemer doet geen afbreuk aan het karakter van het gebied en levert geen extra belemmeringen op voor (agrarische) bedrijven in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Stuwwallen'.
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De Overijsselde stuwwallen zijn tijdens de voorlaatste ijstijd opgestuwde aardlagen, zo ook de ‘Ootmarsumse stuwwal’ waar het plangebied op ligt. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar.
Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar; bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie. De stuwwallen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de ‘ingangen’ van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. Lagen met diverse bodemsamenstelling zijn scheef gesteld, waardoor er voedselrijker en armere, waterdoorlatende en ondoorlatende lagen direct naast elkaar kunnen liggen. Zo bestaan de Twentse stuwallen voor een groot deel uit tertiare (zee)klei en keileem. Hierdoor zijn ze overwegend nat en komen er talrijke brongebieden voor.
De verschillende stuwwallen in de provincie hebben zich in de loop van de tijd allemaal anders ontwikkeld. In de occupatiegeschiedenis zijn sommige stuwwallen betrekkelijk ongemoeid gelaten. Op andere kwamen grote en kleinere escomplexen tot ontwikkeling. De hoge delen werden vaak als extensieve heidevelden in gebruik genomen, later zijn grote delen ervan bebost. De inzijging is afgenomen door oppervlakkige afwatering, waterwinning en het op grote schaal bebossen met naaldhout.
De ambitie is het eigen karaker van de afzonderlijke stuwwallen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accenturen en door de zichten erop én er vanaf te versterken. Het onderhavig plan levert hier een bijdrage aan, zoals in het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1) is omschreven. Zo worden overgangen van bijvoorbeeld de stuwwal naar een beekzone weer beter zichtbaar gemaakt. Op het zuidelijke, laagste en dus natste gedeelte van het plangebied zal de waterloop haar ruimte weer terug krijgen. De hoogteverschillen worden hierbij hersteld dan wel beter zichtbaar gemaakt.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Essenlandschap' en 'Jonge heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het landschap ter plaatse van het plangebied wordt op de provinciale kaart aangeduid als hoofdzakelijk het ‘jong heide- en broekontginingslandschap’ en voor een klein deel het ‘essenlandschap’. Het plangebied kenmerkt zich in de praktijk meer als een essenlandschap zoals uiteengezet is in Bijlage 1. De karakteristieken sluiten bij een essenlandschap beter aan dan bij een jong ontginningslandschap gekenmerkt met rationele lijnen.
Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lag er gelegen maten en fliergronden – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden.
Onder en in de es heeft zich op deze wijze een waardevol archeologisch archief opgebouwd. De dorpen en erven lagenop de flanken van de es, op overgang naar het lager gelegen maten- en flierenlanden. Zo lagen ze droog en werden tegelijkertijd de werklijnen zo kort mogelijk gehouden. De zandpaden volgen steeds de lange ‘luie’ lijnen van het landschap.
Zo ontstond vanuit de dorpen een organische spinragstructuur naar de omliggende gronden en de dorpen in de omgeving. Het landschapsbeeld is afwisselend en contrastrijk, volgend aan de organische patronen van het natuurlijke landschap. Typerend zijn de losse hoeven rond de es en de esdorpen met hun karakteristieke boerderijen en herkenbaar dorpssilhouet met vaak de kerktoren als markant element.
De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hiertussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschillende onderdelen en overgangen. De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt.
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de beleving van het afwisselende kleinschalige landschap door de herontwikkeling van verblijfsrecreatie in de vorm van ecopark met recreatiebungalows.
Stedelijke laag
Binnen de stedelijke laag zijn geen specifieke kenmerken aan het plangebied toegekend. Daarom wordt deze laag verder buiten beschouwing gelaten.
Laag van de beleving
Binnen de laag van de beleving gelden de kenmerken 'Donkerte' en 'Gebieden voor verblijfsrecreatie'.
Figuur 3.5: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Op basis van de Laag van de beleving kan bevestigd worden dat het plan overeenkomt met de aan de locatie toegekende recreatieve voorziening (verblijfsrecreatie). De recreatiebungalows vormen op deze locatie een versterking van het recreatief potentieel van het gebied. Het plan gaat vergezeld met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op grond van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Daarbij zijn de principes van zuinig, zorgvuldig en optimaal gebruik van de gronden zo veel mogelijk in acht genomen.
Voor wat betreft donkerte geldt dat het gebied behoort tot donker gebied waarbinnen donkerte als een kwaliteit wordt beschouwd. De nu beoogde ontwikkeling houdt rekening met het zo min mogelijk zorgen voor lichtvervuiling. De donkerte is juist een element c.q. kwaliteit dat benadrukt en versterkt wordt met het voorliggend plan.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Tubbergen heeft op 16 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
De gemeente Tubbergen wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Tubbergen is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Tubbergen komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Tubbergen streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn:
Waardenkaart
Op de waardenkaart van de omgevingsvisie Tubbergen is de locatie als volgt aangeduid:
Figuur 3.6: waardenkaart Omgevingsvisie Tubbergen nabij plangebied
De speerpunten voor dit gebied zijn als volgt gedefineerd:
Waarden
Speel in op
Toets
Met het hiervoor beschreven initiatief wordt een impuls gegeven aan het recreatief nachtverblijf binnen de gemeente Tubbergen, waarbij gebruik gemaakt wordt van een vernieuwend concept. De ontwikkeling vindt plaats op een bestaand recreatieterrein en wordt op passende wijze ingepast in het landschap. Omdat de ontwikkeling in balans is met de investering in de ruimtelijke kwaliteit, is de ontwikkeling in overeenstemming met de uitgangspunten van de omgevingsvisie van de gemeente Tubbergen.
Door de transformatie van camping De Tutenberg in Vasse worden vrijwel alle perspectieven bij ontwikkeling vanuit de omgevingsvisie aangetikt. De toelichting hierop is als volgt.
Het betreft een ontwikkeling die juist terug verwijst naar een meer natuurlijke vorm van recreatie. De intensiteit en het aantal verblijven op het terrein worden fors terug gebracht, hierdoor kunnen ook verblijven beter verspreid worden op het terrein. De inrichtingsplannnen geven invulling aan een verbetering van natuurwaarden en het versterken van de biodiversiteit. Ook krijgt water meer ruimte binnen het gebied door de beek aan de zuidzijde meer ruimte te bieden om te kunnen stromen. De recreatiebungalows worden gebouwd op een zo duurzaam mogelijke wijze. Het totaalconcept zorgt voor een significante verbetering van de belevingswaarde voor recreanten.
De plannen leveren een positieve bijdragen en passen binnen de omgevingsvisie Tubbergen.
Doel van de nota verblijfsrecreatie in Noordoost Twente is om kaders weer te geven waarbinnen de verschillende vormen van verblijfsrecreatie zich in de toekomst kunnen blijven ontwikkelen. In de analyse van deze nota kunnen aantal conclusies worden getrokken die van belang zijn voor het formuleren van de visie:
De visie voor verblijfsrecreatie luidt dan ook als volgt:
"Versterking van het verblijfstoerisme in Noordoost Twente door middel van kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod"
Bungalows/recreatiewoningen op recreatieterreinen
Voor recreatiewoningen op recreatieterreinen zijn de volgende uitgangspunten van toepassing:
Toets
Onderliggend plan maakt de ontwikkeling van 25 recreatiebungalows en bijbehorende voorzieningen mogelijk. De recreatieve verblijven worden gerealiseerd op een bestaand campingterrein, daarmee is op locatie reeds sprake is van (verblijfs)recreatieve activiteiten. De huidige camping is echter verouderd en voldoet niet langer aan de recreatieve behoefte. De duurzame recreatiebungalows zorgen voor een aanvulling op het aanbod in de omgeving aan verblijfsrecreatieve mogelijkheden en betreft een uniek concept, waaraan ook behoefte is (zie ook de uitleg onder hoofdstuk 2 en paragraaf 3.1.2). De recreatieverblijven voldoen aan de maximale maat van 300 m3.
De kampeermarkt voor reguliere kampeerterreinen in Noordoost Twente is grotendeels verzadigd. De kampeermarkt staat onder druk. In de nota verblijfsrecreatie Noordoost Twente wordt daarom voorrang gegeven aan innovatie en de herontwikkeling van bestaande (kleinschalige) kampeerterreinen boven nieuwvestiging. Bij het voorliggend plan inzake camping de Tutenberg c.q. Ecopark de Tutenberg is sprake van een herontwikkeling (revitalisering) van een bestaand regulier kampeerterrein. Het verzoek voldoet daarmee aan de algemene richtlijn van de nota verblijfsrecreatie Noordoost Twente.
In de nota verblijfsrecreatie Noordoost Twente wordt daarbij ingegaan op het belang van diversiteit binnen het verblijfsaanbod van Noordoost Twente. Het voormalig concept van camping de Tutenberg was gericht op de doelgroepen 'lime' en 'groen' uit het BSR-model. Voor beide doelgroepen geldt dat vraag en aanbod m.b.t. het verblijfsaanbod in Noordoost Twente niet in evenwicht is. Het aanbod is groter dan de vraag.
Daarentegen geldt voor andere doelgroepen (o.a. rood, blauw en aqua) het tegenovergestelde. Een transitie van camping de Tutenberg waarbij ingezet wordt op andere doelgroepen is dan ook een wenselijke ontwikkeling. Het voorliggende plan voorziet met name in verblijfsrecreatie voor de hoofddoelgroep 'inzichtzoekers' en de subdoelgroep 'avontuurzoekers'. Dit zijn twee wenselijke doelgroepen om meer diversiteit in het verblijfsaanbod binnen de regio aan te brengen.
Het vitaliteitsonderzoek naar de verblijfssector in Overijssel (2019) onderstreept deze ingezette lijn uit de verblijfsrecreatie nota Noordoost Twente en bevestigt dat:
De recreatiebungalows zullen centraal worden geexploiteerd en alleen voor de recreatieve verhuur beschikbaar zijn. Permanente bewoning is in de regels van het bestemmingsplan ook specifiek uitgesloten, evenals het gebruik voor de huisvesting van elders werkzaam (tijdelijke) werknemers en het gebruik anders dan ten behoeve van een bedrijfsmatige exploitatie.
Het plan voldoet daarmee aan de uitgangspunten en geeft invulling aan de doelstellingen uit de beleidsnota verblijfsrecreatie.
Het buitengebied van Tubbergen kenmerkt zich door een mix van functies als landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en wonen, al deze functies vragen om ruimte. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Al deze functies leggen samen veel druk op ons buitengebied. Daarom wordt ook voor de toepassing van deze beleidsregel het uitgangspunt gehanteerd: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Tubbergen streeft naar een aantrekkelijk en vitaal buitengebied waar een goede balans is tussen landgebruik, ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en economische activiteiten.
Om dit te kunnen bereiken beschikt de gemeente over diverse beleidsregelingen zoals bijvoorbeeld Rood voor Rood, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, Schuur voor Schuur en het VAB+ beleid. Alle beleidsregelingen hebben de afgelopen jaren op hun eigen wijze een bijdrage geleverd aan een aantrekkelijk en vitaal buitengebied en de doelstellingen van deze regelingen sluiten nog prima aan bij de speerpunten voor het buitengebied zoals geformuleerd in MijnOmgevingsvisie Tubbergen.
Doelstelling
Het doel van deze beleidsregel is meervoudig. Enerzijds is deze beleidsregeling bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel van deze beleidsregeling om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied.
Toets
In hoofdstuk 6 van de beleidsnota 'Buitengebied met kwaliteit' wordt ingegaan op ontwikkelingen van 'verblijfsrecreatie'. Hierin wordt ook het volgende aangegeven:
6.5 Wijzigen verblijfsrecreatieve accommodaties
Voor het toestaan van een ander type verblijfsrecreatieve accommodaties passend binnen de functie ‘Verblijfsrecreatie’ is sprake van maatwerk. Niet elk ander type verblijfsrecreatieve accommodatie wordt wenselijk en/of aanvaardbaar gevonden. Dit zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden en hierbij kan een aanvullende kwaliteitsimpuls vereist zijn. De hoogte van deze kwaliteitsimpuls wordt bepaald door een berekening van de waardevermeerdering uit te voeren op basis van het bepaalde in paragraaf 8.1. Indien uitbreiding van bebouwing of het bedrijfsperceel gewenst is, gelden de regels uit respectievelijk paragraaf 6.3 of 6.6 van de beleidsnota 'Buitengebied met kwaliteit'.
In onderhavig geval is sprake van transformatie van een bestaande verblijfrecreatief terrein (Camping Tutenberg). De betreffende gronden hebben op dit moment reeds een recreatieve bestemming. Conform de tabel in paragraaf 8.1.1 van het beleid dient voor een dergelijke ontwikkeling een taxatie uitgevoerd te worden.
Door Leisure Taxateurs Nederland is daarom een taxatie verricht. Hieruit komt naar voren dat er als gevolg van de ontwikkelingen binnen het plangebied geen waardevermeerdering optreed. Er is daarom geen extra investering behoudens de basisinspanning noodzakelijk.
Desondanks worden vanuit het toekomstperspectief van het recreatieterrein, dat de initiatiefnemers als natuurrijk en gebiedseigen wil ontwikkelen, diverse investeringen in de ruimtelijke kwaliteit verricht. Zo wordt het beekdal aan de zuidzijde heringericht naar een meer natuurlijk profiel. De bestaande verhardingen en puin worden zoveel mogelijk verwijderd. Er worden nieuwe groenstructuren aangeplant en/of hersteld met gebiedseigen aanplant. Ten slotte wordt een voedselbos aangeplant en het wandelpad binnen het plangebied versterkt door hier meer beleving in hoogteverschil mogelijk te maken.
Door Ad Fontem is hiervoor een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, waarin een toetsing is verricht aan landschappelijke uitgangspunten en de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit zijn vertaald. Dit plan is als Bijlage 1 aan deze toelichting gekoppeld. Met name het versterken van de hoogteverschillen en aanvullen van inheemse beplanting dragen bij aan de herkenbaarheid van het kleinschalige landschap. Het plan geeft invulling aan de doelstellingen van het beleid Buitengebied met kwaliteit. Er is sprake van een goede invulling in het buitengebied van Tubbergen.
De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Tubbergen heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap.
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
In het ruimtelijk kwaliteitsplan in Bijlage 1 is uitgewerkt dat met de plannen het Casco op de locatie behouden en versterkt wordt. Het plan is in lijn met de uitgangspunten van de cascobenadering.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijk van toepassing zijnde beleid en levert bovendien een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan een bestaand recreatieterrein (reguliere camping) getransformeerd naar een kleinschalig verblijfsrecreatiief ecopark. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is daarmee reeds verblijfsrecreatie.
Een dergelijke ontwikkeling vindt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage de meeste aansluiting bij nummer 10 (aanleg, wijzgiing of uitbreiding recreatieve of toeristische voorzieningen). De m.e.r.- plicht geldt bij projecten met een bezoekersaantal van 250.000 bezoekers of meer per jaar of een oppervlakte van 25 ha of meer, dan wel 10 ha of meer in een gevoelig gebied een onderzoek verricht dient te worden naar de gevolgen voor het milieu. Van een dergelijk grootschalige ontwikkeling is geen sprake.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Of sprake is van de activtiteit zoals bedoelt in D-lijst, nummer 10 hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging met de ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
In onderhavig plan betreffen de activiteiten een transformatie van een bestaande toeristische voorziening. De aard van de ontwikkeling betreft juist een extensivering van het terrein. In plaats van het voorgaande gebruik (camping met 110 kampeerplekken en 18 plekken voor stacaravans) wordt in de toekomstige situatie een recreatiepark met 25 duurzame recreatiebungalows verspreid gesitueerd binnen het plangebied. De omvang van de ontwikkeling wijzigt niet als gevolg van de plannen; het bestaande recreatieterrein wordt qua omvang immers gehandhaafd. Een uitbreiding is niet aan de orde.
Uit voorgaande volgt dat de onttwikkeling in algemene zin niet te kwalificeren is als een activiteit als bedoeld in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
De recreatieve functies op het perceel kunnen aangemerkt worden als kampeerterrein, vakantiecentra, e.d. (met keuken). Deze activiteiten kunnen gerangschikt worden onder categorie 3.1. Er is sprake van een rustig gebied, waardoor rekening moet worden gehouden met de indicatieve afstand van 50 meter. Het aspect geluid brengt de grootste afstand van 50 m met zich mee.
Externe werking
In de bestaande situatie bedraagt de afstand van het plangebied tot de dichtstbijgelegen woning (Denekamperweg 227) circa 45 m. De transformatie van het plangebied brengt geen verandering in onderlinge afstand, waardoor er voor wat betreft bedrijven en milieuzonering in feite geen wijzigingen worden aangebracht.
Bovendien zijn de huidige activiteiten (kampeerterrein, camping) en toekomstige activiteiten (recreatiebungalows) vergelijkbaar, maar moet worden aangegeven dat het terrein geextensiveerd wordt. Zoals eerder aangegeven van 110 kampeerplekken en 18 plaatsen voor stacaravans naar 25 recreatiebungalows.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
De recreatieverblijven zelf worden niet aangemerkt als een milieugevoelige functie. Wel worden de objecten in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij aangemerkt als geurgevoelige objecten. Bij de omliggende veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veehouderijen bepalend. Hier wordt in de paragraaf voor geur (4.3) in dit hoofdstuk nader op ingegaan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt derhalve dat voldaan wordt aan een zorgvuldige ruimtelijke ordening en het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de plannen.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
In de omgeving van het plangebied ligt een veehouderij (niet intensief) aan de Beekzijdeweg 25 in Vasse (320 m van het plangebied) en een veehouderij (niet intensief) aan de Hooidijk 31 in Vasse, 330 m van het plangebied. De locaties voldoen ruimschoots aan de vaste afstanden van 50 m, waardoor voor geur sprake is van een aanvaardbare situatie.
Bovendien geldt in alle gevallen dat er tussengelegen woningen aanwezig zijn, waardoor enerzijds geen sprake is van belemmeringen voor de betreffende bedrijfslocaties en anderzijds een bescherming van goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Door Terra Agribusiness is op de locatie gelegen aan de Tutenbergweg 6, kadastraal bekend gemeente: Tubbergen, Sectie: P, nummer(s): 409 en 203 is op 8,9 en 10 november 2021 een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 en 5707 uitgevoerd. Het rapport is bijgevoegd in Bijlage 2.
De locatie bevindt zich aan de Tutenbergweg 6 in het buitengebied van Vasse. De locatie betreft de voormalige camping “Camping de Tutenberg”. Initiatiefnemer is voornemens om circa 25 recreatiebungalows en een woning te bouwen op de locatie.
Verkennend bodemonderzoek NEN5740
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740, NEN5707 en NEN5897.
Gehele locatie
Vml dieseltank + chlooropslag
In het bovengrondmengmonster BM2 zijn geen verhogingen aangetroffen. Ter plaatse van deze deellocatie is geen grondwater aangetroffen op een boordiepte van 5,50 m -mv.
Zwembad
Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem" & NEN5897 "asbest in puin"
Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van deze deellocaties geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen. De maaiveldinspectie werd beperkt door de aanwezige vegetatie.
Gehele locatie
Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest.
In de mengmonsters is analytisch geen asbest aangetroffen, met uitzondering van MM8. Het mengmonster MM8 is licht asbesthoudend; het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.
Grindpaden
Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht.
De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Toets
Het plangebied betreft een bestaand verblijfsrecreatief terrein. De recreatieverblijven worden niet aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. De toekomstige bedrijfswoning wordt gerealiseerd op ruime afstand ten opzichte van omliggende wegen. Bovendien is de dichtstbijzijnde weg (Tutenbergweg) onverhard en niet geschikt voor doorgaand verkeer. Vanuit het aspect wegverkeerslawaai gelden derhalve geen belemmeringen voor de ontwikkeling. Er blijft sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
De beoogde ontwikkeling voorziet in een transformatie van het recreatieterrein. Bepaald moet worden of er extra verkeersbewegingen voortkomen vanuit deze ontwikkeling die een effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Voor het bepalen van de huidige verkeersgeneratie is aangesloten bij de CROW-publicatie 381. Daarbij is eerst de omgevingstype van het plangebied (buitengebied) bepaald en de stedelijkheidsgraad (niet-stedelijk). In de huidige situatie is er plaats voor 110 kampeerplekken en 18 stacaravans. Voor de kampeerplekken is aangesloten bij de verkeersgeneratie voor een camping in het buitengebied, te weten maximaal 0,4 verkeersbewegingen per standplaats komende bij 44 verkeersbewegingen. Voor de stacaravans is aangesloten bij de verkeersgeneratie voor bungalowpark in het buitengebied, te weten maximaal 2,8 verkeersbewegingen per bungalow komende bij afgerond 50 verkeersbewegingen. Wat betreft de bedrijfswoning bedraagt het aantal dagelijkse verkeersbewegingen maximaal 8,6, afgaande van een vrijstaande woning in het buitengebied.
Er zullen 25 recreatiebungalows, een beheerderswoning en een opslaggebouw worden gerealiseerd. De recreatiebungalows kunnen in de CROW-publicatie 381 worden ondergeschaald bij 'Bungalowpark (huisjescomplex), waarbij per bungalow/huisje een maximale verkeersgeneratie geldt van 2,8 verkeersbewegingen per dag. Uitgaande van 25 verblijven komt dit neer op 70 verkeersbewegingen. Voor de beheerderswoning wordt in de uitgave voorzichtigheidshalve uitgegaan van een vrijstaande woning, oftewel een maximale verkeersgeneratie van 8,6 verkeersbewegingen per dag. Het opslaggebouw kan in de uitgave ondergeschaald worden bij 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf). Per 100 m² geldt er een verkeersgeneratie van dagelijks maximaal 5,7 verkeersbewegingen inclusief zwaar vrachtverkeer. Voor een opslaggebouw van 160 m² groot geldt derhalve een verkeersgeneratie van afgerond 9 verkeersbewegingen.
In de huidige situatie zijn daarmee afgerond 103 verkeersbewegingen te verwachten. In de toekomstige situatie is dit afgerond 88 verkeersbewegingen. Daarmee is er geen sprake van extra verkeer en niet in betekende mate sprake van effect op de luchtkwaliteit (zelfs een verbetering t.o.v. de huidige situatie).
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 3,1 km van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. De dichtstbijzijnde risicobron betreft een bewaarplaats voor vuurwerk. Derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 2 februari 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. Op basis van die watertoets is de standaard waterparagraaf van toepassing verklaard. Nader contact met het waterschap toont echter aan dat het waterschap de normale procedure van toepassing acht. Tegelijkertijd doet het waterschap de volgende bevindingen:
"Bij de digitale watertoets hadden de vragen over de aantallen wooneenheden en toename verhard oppervlak inderdaad met ja moeten worden beantwoord, en daarmee was het plan in de normale procedure terechtgekomen in plaats van in de korte procedure. Dit betekent dat de initiatiefnemer op grond van de digitale watertoets contact op had moeten nemen met het waterschap.
Het aantal wooneenheden is vooral van belang vanwege de toename in de hoeveelheid afvalwater die via het gemeentelijk rioolstelsel naar de rwzi wordt afgevoerd. Er is echter geen grote toename van het afvalwater te verwachten, aangezien in de huidige situatie ook al sprake was van stacaravans. De toename van het verhard oppervlak is zodanig dat in dit gebied geen nadelige gevolgen voor de waterhuishouding worden voorzien. Wel is het van belang dat er aandacht wordt geschonken aan de wijze waarop met hemelwater wordt omgegaan.
Het waterschap voorziet dus geen negatieve gevolgen van de ontwikkeling voor de waterhuishouding en kan hiermee instemmen.
Over het plan is overigens wel contact gezocht met het waterschap over de verlegging van een watergang over het terrein van de camping. Het waterschap is akkoord gegaan met deze ontwikkeling en heeft voor de herinrichting van de beek reeds een vergunning afgegeven.”
Voor wat betreft vuilwater wordt gebruik gemaakt van het aanwezige drukriool. Het hemelwater wordt op de locatie geinfiltreerd en eventueel vertraagd afgevoerd naar de beekzone aan de zuidzijde van het plangebied. Hier verkrijgt de beek (zoals in de planbeschrijving aangegeven) een royale zone om in te stromen en is daarmee ook geschikt voor de opvang van hemelwater. Binnen het plangebied wordt de hoeveelheid verharding zo min mogelijk gehouden. Zo wordt de toegang tot het terrein beperkt tot een lusvormige weg die een ronde maakt binnen het plangebied. Het parkeerterrein wordt aangelegd met behulp van grasbetonklinkers, waardoor hemelwater kan infiltreren.
Bij realisatie van het voorgenomen initiatief wordt dan ook rekening gehouden met de uitgangspunten vanuit het waterschap Vechtstromen. Voorliggend plan houdt in voldoende mate rekening met het aspect water.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaarden (projectnummer 3767, d.d. 19-01-2022) uitgevoerd voor de ontwikkeling. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 4. De bevindingen luiden als volgt:
Aan de Tutenbergweg 6 te Vasse is camping ‘De Tutenberg’ gevestigd. Er zijn concrete plannen om de camping om te vormen naar een verblijfsrecreatieterrein met recreatiebungalows. Onderdeel van de plannen is het slopen van bebouwing. Omdat overtreding van de wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden op voorhand niet uitgesloten kan worden, is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming, Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland in beeld te brengen. In het rapport (eerdergenoemde bijlage) worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.
Het plangebied is op 12 oktober 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort gedeeltelijk tot Natuurnetwerk Nederland, Ontwikkelopgave Natura 2000 en Natura 2000-gebied. Het perceel dat tot Natuurnetwerk Nederland behoort blijft ongewijzigd qua gebruik, het deel van het plangebied dat aangewezen is als Ontwikkelopgave Natura 2000 krijgt deels een natuurlijke inrichting. Deze inrichting is niet strijdig met de beleidsregels voor de bescherming van Natura 2000-gebied, zoals opgenomen in de Provinciale ruimtelijke verordening. De wenselijke inrichting en gebruik van het deel van het plangebied dat tot Natura 2000 behoort, leidt niet tot een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Omdat sprake is van afname van stikstofemissie, hoeft geen stikstofberekening uitgevoerd te worden.
Ondanks dit gegeven is vanwege de zeer nabije ligging ten opzichte van Natura 2000 een AERIUS berekening uitgevoerd. Zie hiervoor paragraaf 4.9.2 voor de bevindingen.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats, bezetten vleermuizen er een verblijfplaats en bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats.
Vleermuizen en hun vaste rust- en voortplantingsplaatsen zijn beschermd en mogen alleen met een ontheffing negatief beïnvloed worden. Om de functie van de bebouwing voor vleermuizen vast te kunnen stellen dient aanvullend onderzoek conform het vleermuisprotocol uitgevoerd te worden. Dit onderzoek bestaat uit minstens vijf bezoeken aan het plangebied in de periode half mei-half september (half oktober).
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd en de bebouwing gesloopt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier en (winter)rustplaats van een beschermd amfibie beschadigd en vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten en amfibieënsoorten, die een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën.
Mits geen beschermde amfibieën of beschermde grondgebonden zoogdieren (opzettelijk) gedood worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode. Onderdeel van het werken volgens een gedragscode, is het opstellen van een ecologisch werkprotocol en het werken buiten de kwetsbare periode.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming de uitvoerbaarheid van het voorliggend bestemmingsplan niet in de weg staat. Voor wat betreft de functie van de te slopen gebouwen voor vleermuizen is nader onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.9.3 worden de uitkomsten van dit onderzoek besproken.
De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator. De rapportage is te vinden in Bijlage 5. In alle situaties is er gerekend voor het rekenjaar 2023. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming.
Uitkomsten AERIUS Calculator
Referentiesituatie
In de huidige situatie is er een NOx-emissie van 6,1 kg/j en een NH3-emissie van 0,8 kg/j. Er zijn rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De hoogste bijdrage bedraagt 0,21 mol/ha/j bij het Natura 2000-gebied ‘Springendal & Dal van de Mosbeek’.
Aanlegfase
De totale NOx-emissie als gevolg van de realisatie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 7,4 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 0,2 kg/j. Er zijn rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De hoogste bijdrage bedraagt 0,13 mol/ha/j bij het Natura 2000-gebied ‘Springendal & Dal van de Mosbeek’.
Gebruiksfase
De totale NOx-emissie als gevolg van het gebruik van het plangebied in de toekomstige situatie bedraagt 4,4 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 0,3 kg/j. Er zijn rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De hoogste bijdrage bedraagt 0,07 mol/ha/j bij het Natura 2000-gebied ‘Springendal & Dal van de Mosbeek’.
Conclusie aangaande stikstofdepositie
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel stikstof als ammoniak vrij. Door uitvoering van de AERIUS-berekening is aangetoond dat dit zowel in de referentiesituatie, aanleg- als gebruiksfase sprake is van een hoger rekenresultaat dan 0,00 mol/ha/j. De hoogste bijdrage bedraagt 0,21 mol/ha/j in de referentiesituatie, 0,13 mol/ha/j in de aanlegfase en 0,07 mol/ha/j in de gebruiksfase.
Aangezien in alle situaties sprake is van een meetbare depositie die neerslaat in het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Springendal & Dal van de Mosbeek’ is er zowel voor de aanleg- als gebruiksfase een verschilberekening gemaakt, waarin de depositie in deze fasen zijn afgezet tegenover de depositie in de referentiesituatie. Door uitvoering van de verschilberekening is aangetoond dat er sprake is van een afname van depositie.
Zo bedraagt de afname in de verschilberekening tussen de aanlegfase en referentiesituatie 0,08 mol/ha/j. De afname in de verschilberekening tussen de gebruiksfase en referentiesituatie bedraagt 0,14 mol/ha/j.
Geconcludeerd kan worden dat als gevolg van de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling en het gebruik van de toekomstige functies binnen het plangebied de depositie van stikstof en ammoniak in stikstofgevoelig Natura 2000-gebied zal afnemen. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Sprigendal & Dal van de Mosbeek’, maar juist tot een verbetering. Hierdoor wordt een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
De resultaten van de AERIUS calculator 2022 worden betrouwbaar geacht en zijn bruikbaar bij ruimtelijke plannen. Vanuit de Wet natuurbescherming worden geen belemmeringen aanwezig geacht voor de voorgenomen ontwikkeling.
In de periode juni-september 2022 is bebouwing aan de Tutenbergweg 6 te Vasse onderzocht op de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen. De rapportage is bijgevoegd in Bijlage 6. Uit het onderzoek kwam naar voren dat vleermuizen geen verblijfplaats bezetten in de te slopen bebouwing. Het uitgevoerde onderzoek voldoet aan het vleermuisprotocol 2021.
Het onderzoek is volledig uitgevoerd, onder gunstige weersomstandigheden.
Conclusie
Als gevolg van de voorgenomen sloop van de gebouwen, wordt geen vleermuis verstoord of gedood en wordt geen verblijfplaats verstoord, beschadigd of vernield. Het slopen van de bebouwing in het plangebied leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling. Er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Op basis van de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Tubbergen zijn de kenmerken 'stuwwalhellingen met droge zandige en/of grindrijke bodems' en 'stuwwalhellingen met vochtige zandige of kleiige bodems' op het plangebied van toepassing.
Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Tubbergen)
Op basis van het kenmerk 'stuwwalhellingen met droge zandige en/of grindrijke bodems' geldt de 'zwaarste' bescherming aangaande archeologie en hierbij geldt dat bij in bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Toets
Binnen het plangebied zullen grondwerkzaamheden (dieper dan 40 cm) plaatsvinden voor de realisatie van de nieuwe bedrijfswoning, bijgebouw en materiaalschuur. De materiaalschuur komt daarbij op de locatie van het bestaande bouwwerk, waar grond dus reeds geroerd is.
De toekomstige recreatieverblijven betreffen prefab recreatieverblijven die op paalfunderingen worden aangebracht. Derhalve zijn grondwerkzaamheden voor deze objecten slechts beperkt noodzakelijk. De totale oppervlakte aan bodemingrepen dieper dan 40 cm binnen dit kenmerk als gevolg van de plannen zal dan ook niet groter zijn dan 2.500 m2.
Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van Overijssel kan worden afgeleid dat er zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in de directe nabijheid bevinden. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Voor het bepalen van de huidige verkeersgeneratie is aangesloten bij de CROW-publicatie 381. Daarbij is eerst de omgevingstype van het plangebied (buitengebied) bepaald en de stedelijkheidsgraad (niet-stedelijk). In de huidige situatie is er plaats voor 110 kampeerplekken en 18 stacaravans. Voor de kampeerplekken is aangesloten bij de verkeersgeneratie voor een camping in het buitengebied, te weten maximaal 0,4 verkeersbewegingen per standplaats komende bij 44 verkeersbewegingen. Voor de stacaravans is aangesloten bij de verkeersgeneratie voor bungalowpark in het buitengebied, te weten maximaal 2,7 verkeersbewegingen per bungalow komende bij afgerond 49 verkeersbewegingen.
Er zullen 25 recreatiebungalows worden gerealiseerd in plaats van de huidige verblijfsrecreatie. De bungalows kunnen in de CROW-publicatie 381 worden ondergeschaald bij 'Bungalowpark (huisjescomplex), waarbij per bungalow/huisje een maximale verkeersgeneratie geldt van 2,7 verkeersbewegingen per dag. Uitgaande van 25 huisjes komt dit neer op 68 verkeersbewegingen per dag.
In de huidige situatie zijn daarmee afgerond 93 verkeersbewegingen te verwachten. In de toekomstige situatie is dit afgerond 68 verkeersbewegingen. Daarmee is er geen sprake van extra verkeer.
Het plangebied wordt ontsloten via de Tutenbergweg. Deze weg is in de huidige situatie ook de toegangsweg. Er is geen toename van verkeer, waardoor de verkeersgeneratie eenvoudig via de huidige weg kan worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Conform de normen vanuit CROW-publicatie 317 en conform het beleid Bouwen en Parkeren 2018 staat hiervoor volgens het kenmerk 'Bungalowpark (huisjescomplex)' een parkeerbehoefte van 2,1 per bungalow. Daarmee in totaal een behoefte van afgerond 53 parkeerplaatsen.
Voor parkeren is aan de noordzijde van het plangebied een zone beschikbaar, alwaar gasten en bezoekers kunnen parkeren. Er is bewust gekozen om de auto's ten behoeve van het park op één locatie in het plangebied te laten parkeren. Dit zodat de auto's zo min mogelijk impact hebben op het landschappelijke en natuurlijke karakter van het park. Het terrein zal worden voorzien van grasbeton op de parkeervakken en de rijroute, ingepast met gras en groenstructuur. Een indicatieve weergave van de parkeergelegenheid (parkeervakken 2,5 m * 5,5 m) is zichtbaar in figuur 4.5.
Figuur 4.5: indicatieve weergave parkeerterrein, capaciteit max. 63 parkeerplaatsen
Voor wat betreft de bedrijfwoning wordt parkeergelegenheid gerealiseerd nabij de woning en bijgebouw. Hier is voldoende ruimte om een aantal voertuigen te kunnen parkeren. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Enkelbestemmingen
Dubbelbestemmingen
De twee eerstgenoemde enkelbestemmingen hangen nauw samen met de landschapsstructuren en groene omkadering van het recreatieterrein. De bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' is toegekend aan het recreatieterrein zelf en betreft een maatwerkbestemming om de beoogde herontwikkeling van het terrein mogelijk te maken. Binnen de bestemming is de herbouw van bedrijfsgebouwen mogelijk en zijn 25 recreatiewoningen in de vorm van bungalows binnen de planregels toegestaan.
De dubbelbestemmingen archeologie 3 en 4 zijn opgenomen om de archeologische waarden te beschermen. Ten slotte is de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' opgenomen om de natuurwaarden van beschermd natuurgebied in de omgeving te beschermen, deze is conform bestaand overgenomen.
Er is zoveel mogelijk aangesloten is bij de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' en het daar opvolgende veegplan van de gemeente Tubbergen. Elementen die echter niet van toepassing zijn in het voorliggende bestemmingsplan zijn niet meegenomen. Dit geldt ook voor diverse begrippen bij de inleidende regels.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is (april 2015). In het voorliggende bestemmingsplan gaat het om ontwikkelingen bij Natuurnetwerk Nederland en Natura 2000. Daarnaast om een nieuwe recreatieve ontwikkeling. Het plan is daarom in het kader van vooroverleg aan de provincie Overijssel voorgelegd. Het plan stuit niet op onoverkomenlijke bezwaren vanuit de provincie Overijssel.
Waterschap Vechtstromen
Op 2 februari 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 27 juli 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn twee zienswijzen binnengekomen.
In Bijlage 7 is de reactienota zienswijzen opgenomen waarin de zienswijzen van een reactie zijn voorzien en kenbaar is gemaakt of deze zienswijzen tot planwijzigingen hebben geleid. De ingekomen zienswijzen hebben geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan. Zie de nota voor de toelichting hierop. Ook zijn ambtshalve een aantal wijzigingen in het bestemmingsplan doorgevoerd.