Plan: | Schuur voor schuur 4 locaties, Reutum, Manderveen en Haarle |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPSVS4LOCATIES-VG01 |
Voor de locatie Ootmarsumseweg 320 in Reutum hebben de eigenaren van het perceel, de heer en mevrouw Steggink plannen ontwikkeld. Ter plaatse is het bedrijf Steggink Infra gevestigd. De heer en mevrouw Steggink willen naast de activiteiten van Steggink Infra andere activiteiten op het perceel gaan ontplooien. Het betreft activiteiten op het gebied van een zogeheten 'rusttheater'. Algemeen doel van het rusttheater is om mensen de mogelijkheid te geven zowel in fysiek als in mentaal opzicht weer op te laden.
In het kader van de realisatie van het rusttheater is ook de realisatie van extra bebouwing gewenst. Om deze bebouwing te realiseren wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke schuur voor schuur regeling. Op de locatie Ootmarsumseweg 320 wordt extra bebouwing mogelijk gemaakt door elders, op drie adressen binnen de gemeente Tubbergen (Sluttenweg 8-10 Reutum, Oude Uelserdijk 7 Manderveen en Westermatenweg 5 Haarle) bebouwing te slopen. Het perceel heeft momenteel de bestemming 'Wonen'. In het verleden is toestemming verleend voor de vestiging van een bedrijf aan huis. Verschillende bijgebouwen op het perceel zijn hiervoor in gebruik. Binnen de woonbestemming is de uitvoering van het plan en de bouw van extra bebouwing ten behoeve van het rusttheater niet mogelijk.
Een herziening van het bestemmingsplan is hiervoor vereist. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het perceel Ootmarsumsestraat 320 in Reutum bestaat uit het erf en omliggende weilanden die eveneens tot het eigendom van initiatiefnemer behoren. Het plangebied ligt op ca. 500 meter ten noordwesten van Reutum. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie Q, perceelsnummer 2010 en 2011. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rode figuur). In dit figuur is een luchtfoto van het perceel weergegeven waarop de locatie Ootmarsumseweg 320 in Reutum te zien is. De begrenzing komt overeen met de de grenzen van de ontwikkeling. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: globale begrenzing plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)
Voor het perceel geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Tubbergen op 23 mei 2016 vastgesteld. Het bestemmingsplan is onherroepelijk. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen buitengebied 2016' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel Ootmarsumseweg 320 zelf heeft de bestemming 'Wonen'. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken. Het woonperceel wordt omgeven door agrarische grond. Deze gronden, waar ook de beoogde ontwikkeling zal plaatsvinden, hebben de bestemming 'Agrarisch-1' en zijn bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische, cultuurhistorische en natuurlijke waarden, doeleinden van agrarisch natuurbeheer, hobbymatig agrarisch gebruik. Daarnaast zijn extensief dagrecreatief medegebruik, wegen, ontsluitingswegen voor bebouwde percelen en agrarische kavelpaden, fiets- en wandelpaden; beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging en tuinen tot een oppervlakte van ten hoogste 900 m² (op en/of aansluitend aan het bouwvlak) toegestaan. Daarnaast gelden de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' en de gebiedsaanduidingen 'overige zone- geen boom- en sierteelt toegestaan' en 'vrijwaringszone-radarverstoringsgebied' voor het gehele perceel van initiatiefnemers.
De houtwallen ten zuiden/zuidwesten van het perceel hebben de dubbelbestemming 'Waarde-ecologie'. De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding van de NNN (Natuurnetwerk Nederland). De houtwallen zijn niet binnen het plangebied gelegen.
Het perceel Sluttenweg 8-10 in Reutum is naast het perceel Ootmarsumseweg 320 gelegen. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch-1' met bouwvlak. Ter plaatse geldt de aanduiding 'intensieve veehouderij'. Ook is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' aanwezig, evenals de gebiedsaanduidingen 'overige zone-geen boom- en sierteelt toegestaan' en 'vrijwaringszone radarverstoringsgebied'.
Ten aanzien van de slooplocatie Oude Uelserdijk 7 in Manderveen geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Het perceel heeft daarin de bestemming 'Wonen'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3' en aanduiding 'overige zone-geen boom- en sierteelt toegestaan'.
Figuur 1.4: uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' Oude Uelserdijk 7 Manderveen (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel Westermatenweg 5 in Haarle kent de bestemming 'Agrarisch-1', er is sprake van een bouwvlak en tevens is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-bestaand erf' is opgenomen.
Tenslotte is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4 en gebiedsaanduiding 'overige zone-geen boom- en sierteelt toegestaan' opgenomen.
Figuur 1.5: uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' Westermatenweg 5 Haarle (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het plan van initiatiefnemer past, ten aanzien voor de ontwikkelingen op het erf, niet binnen het geldende bestemmingsplan. Daarnaast is een herziening vereist om een passende juridisch-planologische regeling toe te kennen aan het perceel Sluttenweg 8-10, Oude Uelserdijk 7 en Westermatenweg 5. Een herziening van het bestemmingsplan voor de percelen is hiervoor vereist.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Schuur voor schuur 4 locaties, Reutum, Manderveen en Haarle' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Ootmarsumseweg 320 in Reutum sprake van een woonperceel. Het erf heeft een woonbestemming. Gezamenlijk met de omliggende gronden heeft het perceel een oppervlakte van circa 15.950 m2.
Op de hoek van de Ootmarsumseweg en Sluttenweg is de woning met tuin gesitueerd. Naast de aanwezigheid van de woning zijn er verschillende bijbehorende bouwwerken aanwezig. Deze worden gebruikt ten behoeve van bedrijfsactiviteiten van Steggink Infra. Het bedrijf bestaat uit drie bedrijfsonderdelen, code Oranje (wegenbouw en bestrating) buro Aardevol (ingenieursbureau) en studio Sinvol (digitale dienstverlening). Deze activiteiten zijn in het verleden toegestaan middels toepassing van het VAB-beleid. Er is sprake van een werkerf waarbij de bijgebouwen de functie van kantoorruimte hebben.
In figuur 2.1 is de huidige situatie ten aanzien van het perceel en bebouwing in vogelvlucht weergegeven. In figuur 2.2 is de bebouwing met de huidige functie aangegeven.
Figuur 2.1: vogelvluchtzicht op Ootmarsumseweg 320
Figuur 2.2: huidige functie bebouwing
Het perceel ontsluit op de Sluttenweg. Er zijn twee inritten aanwezig. Een ter plaatse van de woning, de andere inrit wordt gebruikt ten behoeve van het bedrijf. Parkeergelegenheid ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten is met name op het zuidelijk gedeelte van het perceel gelegen (de ruimte boven de opslag/berging in figuur 2.2). Ook is mogelijkheid tot parkeren tussen de bebouwing.
In de toekomstige situatie is er sprake van een locatie waar verschillende activiteiten plaatsvinden. Het betreffen activiteiten ten behoeve van een zogenaamd rusttheater. Onderdelen daarvan zijn onder meer het bieden van ruimte voor werken, vergaderen, ontspannen, sport, teambuilding, educatie (onder meer over goede voeding), theater en muziek. De activiteiten van het rusttheater hebben tot doel de mentale en fysieke gezondheid van mensen te verbeteren.
De bestaande woning wordt daarvoor omgebouwd tot kantoor en gastenkamers. De oppervlakte van de woning bedraagt 175 m2. Voor omzetting naar de nieuwe functie is het derhalve vereist om sloopoppervlakte in te zetten.
De bestaande bijgebouwen, die op dit moment reeds voor de bedrijfsactiviteiten van Steggink Infra worden gebruikt, blijven in de nieuwe situatie behouden. Steggink Infra blijft op het perceel gevestigd, zij het dat de opslag van materieel en materiaal ten behoeve van Steggink Infra op een locatie elders zal plaatsvinden.
Om de activiteiten in het kader van het rusttheater in het geheel te kunnen huisvesten wordt extra bebouwing gerealiseerd. De te realiseren bebouwing is weergegeven in figuur 2.3. In totaal wordt er 359 m2 extra bebouwing gerealiseerd (184 m2 door nieuwbouw, 175 m2 door omzetten bestaande woning naar functie voor rusttheater) waarvoor sloopoppervlakte vanuit de schuur voor schuur regeling Tubbergen vereist is.
Het gaat daarbij qua nieuwbouw om de volgende bebouwing: er wordt een kapschuur gerealiseerd van 37 m2. Daarnaast wordt een bijgebouw (gebouw 5) gerealiseerd, met een grootte van maximaal 147 m2. Deze krijgt een functie in het kader van het rusttheater (yoga-/vitaliteitsruimte).
Er wordt een nieuwe woning, ter vervanging van de bestaande woning, gerealiseerd (nummer 4). De inhoud van de woning zal maximaal 1000 m3 bedragen.
In de toekomst zal ook andere bebouwing (nummers 1, 2 en 3) zoals ook weergeven in figuur 2.3 worden gerealiseerd. Deze worden nog niet gerealiseerd op grond van dit bestemmingsplan.
Er is niet voldoende ruimte beschikbaar op het bestaande erf om de nieuwe bebouwing te realiseren. Het erf zal daarom in zuidwestelijke richting worden uitgebreid. De bebouwing zal aansluitend aan het bestaande erf en bestaande bebouwing worden gerealiseerd. Hierdoor blijft er sprake van een compact erf. Het erf wordt daarbij in verschillende zones opgedeeld, een traditionele zone (langs de weg) en moderne zone (grenzend aan het landschap). Deze zones komen tot uiting in het beeldkwaliteitsplan. Het erf wordt uitgebreid met een oppervlakte van circa 2000 m2.
De omliggende gronden rondom het erf zijn nadrukkelijk betrokken in de planontwikkeling. Het gebruik van het omliggende weiland vormt een onlosmakelijk onderdeel met de activiteiten die op het erf plaatsvinden. Het omliggende weiland wordt hiervoor heringericht. Er wordt onder meer een moestuin aangelegd en er worden wandelpaden, natuurlijk en natuurlijk bloemrijk grasland aangelegd. In de zuidwesthoek wordt een poel gesitueerd en wordt een vlonder aangelegd. De functies en inrichting van het weiland passen binnen de (geldende) bestemming 'Agrarisch-1'. Deze bestemming blijft in de toekomstige situatie dan ook gehandhaafd. Direct aansluitend aan het erf is een kleinschalige kampeerterrein gesitueerd. Bezoekers/deelnemers van het rusttheater kunnen hier als onderdeel van hun verblijf overnachten. Aan de zijde van de Ootmarsumseweg wordt een geluidscherm gerealiseerd met een hoogte van 2,40 meter. Het betreft een zogenaamde greenwall, een geluidscherm die geheel wordt bedekt met planten. De greenwall zorgt voor een verbetering van de akoestische situatie.
De toekomstige situatie ten aanzien van gebruik, bebouwing en landschappelijke inrichting is weergegeven in figuur 2.3. Deze situatie is ook als bijlage bij de regels gevoegd. De landschappelijke inrichting, evenals de sloopverplichting in het kader van de nieuwbouw van de bijbehorende bouwwerken is als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Zoontjes bureau voor tuin en landschap)
Sluttenweg 8-10 Reutum
Op het agrarische erf worden twee voormalige varkensschuren gesloopt. Het betreft de schuren zoals aangegeven in figuur 2.4 met een rood kruis. In verband met de sloop wordt de vorm van het agrarische bouwperceel aangepast. De gronden zullen in de toekomstige situatie worden gebruikt als weiland/agrarische grond.
Figuur 2.4: te slopen schuren Sluttenweg 8-10 (www.atlasvanoverijssel.nl)
Aan de Oude Uelserdijk 7 in Manderveen worden twee bijgebouwen gesloopt. De locatie en oppervlakte is aangegeven in figuur 2.5. De bestemming 'Wonen' zal ter plaatse worden verwijderd en de gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch-1'. De gronden zullen worden ingezaaid met gras.
Figuur 2.5: te slopen schuren Oude Uelserdijk 7 Manderveen (bron: Steggink Infra)
Aan de Westermatenweg 5 in Haarle wordt een schuur van 82 m2 gesloopt. De bestemmingsregeling wordt ook hier zodanig aangepast dat (her)bouw van een nieuwe schuur niet mogelijk is. Het bouwvlak wordt in dat kader aangepast. De bestemming 'Agrarisch-1' blijft gehandhaafd, zij het zonder bouwvlak.
Figuur 2.6: te slopen schuur Westermatenweg 5 Haarle (bron: Steggink Infra)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6, leden 2 t/m 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijven voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van activiteiten van een rusttheater aan de Ootmarsumseweg 320 in Reutum. Er is sprake van een bestaand woonperceel, waarbij in de huidige situatie sprake is van een werkerf (kantoorruimte) ten behoeve van de activiteiten van Steggink Infra.
Er zal nieuwe bebouwing in het kader van het plan worden gerealiseerd, waarvan de oppervlakte maximaal 359 m2 bedraagt. 175 m2 betreft in feite geen nieuwe bebouwing, maar betreft de oppervlakte van de huidige woning, die in de toekomstige situatie zal worden gebruikt ten behoeve van de activiteiten van het rusttheater. Er wordt een nieuwe woning gerealiseerd op de zuidzijde van het perceel. Het erf wordt daarbij uitgebreid, om een plek te kunnen geven aan de nieuwe bebouwing. De omliggende gronden behouden een agrarische bestemming.
Wanneer er geen of een kleinschalige toename is van het ruimtebeslag kan worden vastgesteld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo wordt een woningbouwontwikkeling van 11 woningen niet aangemerkt als nieuwe ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) . Bij 12 woningen is wel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953). Een verplaatsing van de woning, waarbij dus geen sprake is van toevoeging van een woning betreft derhalve geen nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Wanneer een ontwikkeling voorziet in een stedelijke voorzieningen in de vorm van een gebouw met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 omvang, dan zal deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt, blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De grens ligt in beginsel bij een bruto-vloeroppervlakte van 500 m2. Door de woorden 'in beginsel' wil de Afdeling Bestuursrechtspraak duidelijk maken dat er geen sprake is van 'harde' ondergrenzen. Daarnaast is de uitbreiding van een kantoor met 540 m2 niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 24 augustus 2016; ECLI:NL:RVS:2016:2319). Die lijn volgend, is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, aangezien onder deze grens wordt gebleven. De nieuwe bebouwde oppervlakte ten behoeve van het rusttheater zal circa 380 m2 bedragen.
Bij uitbreiding van planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande bebouwing kan er ook sprake zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De afdeling suggereert namelijk in de uitspraak van 18 februari 2015 (zaak nr. 201311211/1/R3) dat er functiewijzigingen - zonder toename van bebouwing - kunnen zijn die wel 'zodanig' zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met zodanig wordt in dit geval een ontwikkeling met zodanige impact/invloed bedoeld. Hierbij kan gedacht worden aan een functiewijziging "sec" die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, en door die invloed kan kwalificeren als "zodanige functiewijziging", zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.
De activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van het rusttheater zijn niet van zodanige invloed op het ondernemersklimaat elders (bijvoorbeeld ontstaan leegstand) dat in dit geval dient te worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wat betreft het wijzigen van het gebruik van bestaande bebouwing. De bestaande bijgebouwen zijn in de huidige situatie al in gebruik als werk- en kantoorruimte. Er wordt aanvullende oppervlakte gebouwd om alle activiteiten van het rusttheater een plek te kunnen geven. De functie van het perceel voor een rusttheater is een functie die met name ook logisch is in het buitengebied/ een aan het buitengebied gebonden functie is.
Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In dit bestemmingsplan wordt onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het plan voldoet aan het beleid van rijk, provincie en gemeente en is ook voor het overige (onder andere milieuhygienisch) uitvoerbaar.
Op basis van bovenstaande kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt. Daarnaast is artikel 2.1.5 (ruimtelijke kwaliteit) relevant.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 2)
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing
Middels onderhavig bestemmingsplan worden activiteiten ten behoeve van een rusttheater mogelijk gemaakt, waarbij het bestaande erf aan de Ootmarsumseweg 320 in Reutum wordt aangepast. Op het erf is in de huidige situatie reeds sprake van een combinatie van functies. Initiatiefnemers wonen ter plaatsen en daarnaast zijn de activiteiten van Steggink Infra ter plaatse gevestigd. Middels toepassing van het VAB-beleid zijn de activiteiten destijds toegestaan en zijn er de nodige investeringen in het erf en de bebouwing gepleegd. Binnen het bestaande erf is er -zowel in planologische als feitelijke zin- geen ruimte beschikbaar voor de realisatie van de extra bebouwing die nodig is in het kader van de uitvoering van de nieuwe bedrijfsactiviteiten.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Toetsing
Door Zoontjes Bureau voor tuin en landschap is een erfinrichtingsplan gemaakt, waarin de toekomstige erfinrichting is weergegeven. Bij de opzet van dit plan is rekening gehouden met de geldende gebiedskenmerken en het landschap ter plaatse. Verderop in deze paragraaf wordt concreter ingegaan op de gebiedskenmerken in relatie tot het plan.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
In artikel 2.1.6 is bepaald dat bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing
Op 7 oktober 2013 heeft de gemeenteraad van Tubbergen het beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving vastgesteld. Dit beleid biedt handvatten om initiatieven in het buitengebied te kunnen beoordelen op de mate van belans tussen ontwikkelingsmogelijkheden en investeringen in de groene omgeving. In het KGO-beleid is echter ook bepaald dat het KGO-beleid niet van toepassing is op locaties waar een woonbestemming geldt en op VAB-locaties waar een niet aan het buitengebied gebonden functie wordt uitgeoefend. Het schuur voor schuur beleid is een uitwerking van het KGO-beleid, waarbij ook extra bebouwing kan worden toegestaan op dergelijke locaties. Van deze regeling wordt gebruik gemaakt bij onderhavig plan. Er wordt bebouwing gesloopt op drie locaties in de gemeente Tubbergen en daardoor wordt extra bebouwing mogelijk op het perceel Ootmarsumseweg 320 in Reutum. De erven worden daarbij op een landschappelijk passende wijze ingepast.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.
Het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt.
Toets
Het erf Ootmarsumseweg 320 betreft een van oudsher agrarisch erf. Het perceel kent inmiddels een woonbestemming, waarbij in het verleden reeds middels de toepassing van de VAB-regeling medewerking is verleend aan de vestiging van bedrijfsactiviteiten met bijbehorende bebouwing. Met realisatie van de plannen van het rusttheater worden nieuwe economische activiteiten aan het erf toegevoegd. Daarbij geldt dat de omliggende gronden onderdeel uit maken van het plangebied. Op deze gronden worden verschillende bij het landschap passende maatregelen op het gebied van natuur en landschap getroffen.
Ter hoogte van de zuidwestelijke en zuidelijke grens van het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Natuurnetwerk Nederland NNN (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)'. Deze delen zijn aangemerkt als bestaande natuur. Behoud en versterking van de natuurkwaliteit staat centraal binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk. In artikel 2.7.3 van de Omgevingsverordening is bepaald dat er geen dusdanige bestemmingen of regels worden gesteld die activiteiten mogelijk maken die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden of significante vermindering van de oppervlakte van de NNN of van samenhang tussen de gebieden.
Toets
Ter plaatse van de NNN zoals weergegeven in figuur 3.2 zijn houtwallen aanwezig. Deze blijven in de toekomstige situatie gehandhaafd en vallen buiten het plangebied. Nabij de zuidwestelijke houtwal, in de overgang van de houtwal naar de natuurlijke (natte) weide wordt alleen een vlonder geplaatst.
De plannen op het perceel Ootmarsumseweg 320 in Reutum doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de verschillende functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een grootgedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrotedeel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap.
Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaaren beleefbaar maken van de hoogteverschillenen het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)-richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het plangebied is gelegen in het 'jonge heide- en broekontginningslandschap' en deels in het 'maten- en flierenlandschap' (bestaande erf). In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Jonge heide- en broekontginningslandschap
De grote oppervlakte aan –voormalige –natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het ‘inbreidings’landschappen met een rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Wat betreft ontwikkelingen in dit landschap is sprake van schaalvergroting van bebouwing op agrarische erven. Daarnaast vindt er transformatie van landbouwerven plaats tot burgererven en vindt er de introductie van het ‘hobby’-vrijetijds/woon landschap met bijbehorende vormen van grondgebruik en dierhouderij (paardenbakken) plaats. Van werklandschap verandert het langzaam in een vrijetijds- en consumptielandschap.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Maten- en flierenlandschap
Het maten- en flierenlandschap is een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagtes heeft ontwikkeld. Rondom de beken onstond een lineair landschap met daarom heen in de natte laagtes een matenlandschap. Het matenlandschap is een kleinschalig landschap met veel variatie in de opbouw.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of nabij het maten- en flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open ‘kamers’ en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water.
Toets
In onderhavige situatie is er reeds in een eerder stadium sprake geweest van een agrarisch erf naar een woonerf, waarbij ook een werkfunctie (beroep aan huis) mogelijk is gemaakt. Onderhavig bestemmingsplan zorgt voor de voortzetting van de woon- en werkfunctie. Qua bedrijfsactiviteiten worden er extra bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt. In het ontwerp van het erf is het landschap uitgangspunt, waarbij de lineaire structuren behouden blijven en nieuwe structuur aan beplanting wordt aangebracht. De kenmerkende ruimtematen van het maten- en flierenlandschap blijven daarbij open van bebouwing. De nieuwe bebouwing wordt aansluitend aan het bestaande erf gesitueerd, op zo compact mogelijke wijze.
Laag van de beleving
Figuur 3.5: Laag van de beleving, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het perceel heeft het kenmerk 'donkerte'. De ambitie is om de huidige 'donkere' gebieden ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkeling ze liever nog wat donkerder te maken. De ambitie is om in de donkere gebieden alleen minimaal noodzakelijk kunstlicht toe te passen. Dit vereist het selectief inzetten en ‘richten’ van kunstlicht. Onnodig kunstlicht dient vermeden te worden.
Toets
De locatie is gelegen aan de provinciale weg, waar sprake is van verlichting langs de weg. de verlichting op het perceel zelf zal functioneel zijn, waarbij geen sprake is van uitstraling naar buiten.
De 'stedelijke laag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 23 mei 2016 is het bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016 vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeente Tubbergen, behoudens de kernen.
Binnen de verschillende bestemmingen zijn er verschillende afwijkingsmogelijkheden opgenomen. In het kader van onderhavig bestemmingsplan worden hieronder de relevante afwijkingsbevoegheden besproken.
Het bestemmingsplan geeft mogelijkheid om medewerking te verlenen aan een nieuwe locatie voor kleinschalige kamperen, onder de volgende voorwaarden:
-er uitsluitend in de periode van 15 maart tot 1 november ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, worden geplaatst;
-er sprake is van vestiging van een locatie voor kleinschalig kamperen bij een agrarisch bedrijf, dan wel bij een woonhuis met een woonbestemming waar sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf;
-de standplaatsen binnen dan wel binnen 50 m van de grenzen van de aanduiding "bouwvlak" worden ingericht;
- een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat het kampeerterrein op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
-het parkeren plaatsvindt op het campingterrein dan wel binnen het bijbehorende bestemmingsvlak;
-de standplaatsen op een afstand van tenminste 50 m vanaf nabijgelegen agrarische percelen, gebruikte agrarische bedrijfsgebouwen, mestopslagen van derden en woningen van derden worden gesitueerd;
-de standplaatsen dusdanig worden gesitueerd dat er sprake is van een clustering van het campingterrein met het bijbehorende agrarische bedrijf;
-geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de waterhuishouding, de waarden van landgoederen en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Toets
Er is aansluitend aan het bestemmingsvlak 'wonen' ruimte voor de plaatsing van maximaal 25 kampeermiddelen. Er is daarbij sprake van een kleinschalig kampeerterrein, die met name zal worden gebruikt voor nachtverblijf van bezoekers/klanten van het rusttheater. Bij de situering is rekening gehouden met het agrarisch bedrijf Sluttenweg 8-10. De afstand hiertoe is minimaal 50 meter. De locatie is opgenomen in het erfinrichtingsplan dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Er wordt voldaan aan de voorwaarden voor de realisatie van een kampeerterrein. De voorwaarden zijn (voor zover nodig) verwerkt in onderhavig bestemmingsplan.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid. In figuur 3.6 is een uitsnede van de kaart behorende bij de Structuurvisie weergegeven.
Figuur 3.6: uitsnede Structuurvisie, plangebied ter plaatse van rode ster (bron:gemeente Tubbergen)
De Structuurvisie geeft over Reutum aan dat er sprake is van een hechte gemeenschap met een actief verenigingsleven. Hierdoor blijft het dorp aantrekkelijk om te wonen en te leven. In Reutum is verspreid bedrijvigheid aanwezig. Bij behoefte aan uitbreiding zal door middel van maatwerk een oplossing gevonden moeten worden. Het behoud en versterken van de leefbaarheid is een belangrijk item. Er is door en in samenwerking met de bewoners van Reutum een Dorpsplan+ opgesteld. Belangrijk actiepunt is onder meer gericht op het versterken en faciliteren van ondernemerschap in en rondom de kern.
Wat betreft ontwikkelingen in het buitengebied is het versterken van de kenmerkende landschapsstructuur en natuurwaarden, het versterken van de sociaal-economische positie (o.a. door het toelaten van passende niet-agrarische activiteiten en het ruimte bieden voor economische activiteiten bij burgerwoningen). Daarbij geldt dat wonen en werken in het buitengebied niet ten kosten mag van van landbouw, natuur en recreatie.
Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangemerkt als 'buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte'. Dit zijn gebieden voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw met andere functies zoals recreatie, zorg, natuur en water, maar ook voor bijzondere woon- werk en recreatiemilieus die de gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.
Initiatieven die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de lokale economie en de werkgelegenheid, worden zo veel mogelijk gefaciliteerd. Wanneer een initiatief zich aandient, welke niet past binnen het bestemmingsplan, worden de volgende aspecten meegewogen in de afweging:
• Het initiatief moet een (sociaal-economische) structuurversterking en meerwaarde hebben voor de gemeente;
• Het initiatief mag geen onevenredige negatieve invloed op de directe omgeving en het leefklimaat in het algemeen hebben. Er mag bijvoorbeeld geen sprake zijn van onevenredige verkeersaantrekkende werking, of van een parkeerdruk die ter plaatse niet afgewikkeld kan worden en er mogen geen (verkeers)onveilige situaties ontstaan en geen sprake zijn van onevenredig extra overlast (geluid / licht / geur);
• Zuinig ruimtegebruik en toepassen van de ‘ladder van duurzame verstedelijking’, daarom zijn op bedrijventerreinen categorie 1- en 2 bedrijven niet afweegbaar (deze zijn afweegbaar in linten en buitengebied;
• In de reguliere (monofunctionele) woongebieden staat ‘rustig wonen’ voorop en zijn alleen ondergeschikte niet-woonactiviteiten afweegbaar;
• In het buitengebied zijn bedrijfsactiviteiten afweegbaar conform de mogelijkheden zoals aangegeven in het VAB/VAB+ beleid.
• Voor alle ontwikkelingen geldt, dat een goede landschappelijke / stedenbouwkundige inpassing van groot belang is.
Toets
Door het toestaan van de aanvullende bedrijfsactiviteiten op het perceel Ootmarsumseweg 320 in Reutum worden economische activiteiten toegevoegd die van belang zijn voor de leefbaarheid van Reutum en het buitengebied en zorgen voor een versterking van het voorzieningenniveau en levendigheid van het buitengebied. De locatie biedt verschillende mogelijkheden op het gebied van werken, recreatie en educatie waarvan inwoners van Reutum, de gemeente Tubbergen en anderen gebruik kunnen maken. Het initiatief draagt bij aan versterking van de leefbaarheid van Reutum en het aanbod van ontmoetings-, ontspannings- en bijeenkomstmogelijkheden binnen de gemeente Tubbergen.
Er is in de huidige situatie reeds sprake van bedrijfsactiviteiten op het perceel, naast de woonfunctie. Deze passen op deze locatie in het buitengebied qua uitstraling en invloed op de omgeving. De aanvullende activiteiten zorgen eveneens niet voor negatieve invloed op de omgeving en zorgen niet voor belemmering van de mogelijkheden voor de landbouw. In onderhavig bestemmingsplan worden de verschillende milieuhygienische aspecten besproken. Hieruit blijkt er geen belemmeringen zijn voor uitvoering van het plan.
Er is sprake van lichte bedrijvigheid op een locatie in het buitengebied, conform het uitgangspunt uit de Structuurvisie. Het bestemmingsplan 'Tubbergen buitengebied 2016' biedt mogelijkheden voor de vestiging van een werkfunctie op woonpercelen. De oppervlakte aan bedrijfsactiviteiten bedraagt meer dan 500 m2. Hiervoor is een wijziging van het bestemmingsplan benodigd. Aangezien extra bebouwing middels de schuur voor schuur regeling mogelijk wordt gemaakt en hiervoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is, wordt de gehele ontwikkeling middels een herziening van het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. De ontwikkeling wordt op zorgvuldige wijze in het landschap ingepast. De aanwezige landschapsstructuur is daarbij als uitgangspunt genomen. Het erf wordt uitgebreid, direct aansluitend op het bestaande erf en op zo compact mogelijke wijze. Over de wijze van erfopzet is uitvoerig gesproken met het gemeentelijke kwaliteitsteam.
Vastgesteld wordt dat de ontwikkeling in lijn is met de uitgangspunten van de Structuurvisie.
De gemeenteraad van Tubbergen heeft op 14 maart 2016 het schuur voor schuur-beleid vastgesteld. Op 23 juli 2018 is het aangepaste schuur voor schuur beleid in werking getreden. Dit beleid biedt een handvat om extra bebouwing op een (woon)perceel mogelijk te maken. Doel van het schuur voor schuur-beleid is meervoudig. Enerzijds is het bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door de sloop van leegstaande schuren. Anderzijds is het de bedoeling om ontwikkeling van economische activiteiten (zowel bij bedrijfslocaties als particuliere locaties) te faciliteren en de voorzien in uitbreidingsbehoefte bij particuliere erven. Bovendien wordt het verwijderen van asbesthoudende schuren gestimuleerd/gefaciliteerd.
Het schuur voor schuur-beleid is van toepassing op locaties waar een woonbestemming geldt (en de aangrenzende gronden) en op VAB-locaties waarop het KGO-beleid niet van toepassing is. Voor het plangebied geldt dat sprake is van een woonbestemming. Met dit beleid kan extra oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen gerealiseerd worden. Zonder alle spelregels te beschrijven worden hierna de belangrijkste regels aangehaald.
In ruil voor de mogelijkheid om extra bebouwing te kunnen realiseren, moet elders een veelvoud aan schuren worden gesloopt. Hierbij geldt de volgende sloopverhouding:
Daarnaast gelden op hoofdlijnen de volgende uitgangspunten:
Toets
Het plan voor Ootmarsumseweg 320 in Reutum voldoet aan de uitgangspunten van het schuur voor schuur beleid. Zowel het perceel Ootmarsumseweg 320 te Tubbergen waar de extra bebouwing gewenst is als het perceel Sluttenweg 8/10, Oude Uelserdijk 7 in Manderveen en de Westermatenweg 5 in Haarle liggen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Naast de nieuwe bebouwing op het erf is voor de functiewijziging van de woning naar een functie in het kader van het rusttheater ook sloopoppervlakte vereist.
Er is geen sprake van cultuurhistorische waarde van de te slopen opstallen. Zowel voor het perceel Sluttenweg 8/10, Oude Uelserdijk 7 in Manderveen, Westermatenweg 5 in Haarle als Ootmarsumseweg 320 in Reutum dient een procedure tot herziening van het bestemmingsplan te worden doorlopen. Onderliggend bestemmingsplan maakt de bouw van extra bijbehorende bouwwerken mogelijk op de locatie Ootmarsumseweg 320 in Reutum. Daarnaast zorgt dit bestemmingsplan er tevens voor dat op het perceel Sluttenweg 8/10, de Oude Uelserdijk 7 in Manderveen en Westermatenweg 5 in Haarle herbouw van de gesloopte bebouwing planologisch gezien niet meer mogelijk is en een passende bestemming aan de gronden wordt toegekend. Naast de planologische verankering in het bestemmingsplan is hiervoor een overeenkomst tussen de eigenaren van de percelen afgesloten.
Voor alle schuren geldt dat er sprake is van een bouwvergunning voor de betreffende schuur of dat deze voor de peildatum zoals genoemd in het beleid aanwezig waren.
Aan de Sluttenweg 8/10 in Reutum wordt 370 m2 oppervlakte aan schuren gesloopt. Er is daarbij sprake van een asbestdak. Aanvullende sloopoppervlakte is zoals gezegd gevonden aan de Oude Uelserdijk 7 in Manderveen en de Westermatenweg 5 in Haarle. De schuren aan de Oude Uelserdijk hebben een gezamenlijke oppervlakte van 167 m2. Deze hebben ook beide een asbestdak. De schuur aan de Westermatenweg 5 in Haarle heeft een oppervlakte van 82 m2. Ook deze heeft een asbestdak.
Op basis van de oppervlakte aan te slopen schuren (619 m2 wordt gesloopt) kan op grond van de staffeling zoals in het schuur voor schuur beleid opgenomen kan 359 m2 aan extra bebouwing op het perceel Ootmarsumseweg 320 worden gerealiseerd. Deze oppervlakte aan bebouwing wordt ook gerealiseerd (of omgezet van woning naar een functie in het kader van het rusttheater). In figuur 3.7 is weergegeven hoe de te bouwen oppervlakte op basis van de staffeling tot stand komt.
Figuur 3.7: overzicht nieuw te realiseren oppervlakte bebouwing
De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Tubbergen heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.8) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.8: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
De bestaande houtwallen aan de zuid- en zuidwestzijde van het plangebied maken onderdeel uit van het casco. Zie hiervoor figuur 3.4. De wal aan de zijde van de Ootmarsumseweg is aangemerkt als 'casco nieuwe lijn', evenals een gedeelte van de houtwal aan de zuidzijde van het plangebied. Het plan heeft niet tot gevolg dat casco-onderdelen worden verwijderd.
Het cascobeleid levert geen belemmeringen op voor uitvoering van het plan.
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Tubbergen. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveau’s van omgevingskwaliteit:
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
Toets
Het plangebied ligt in een gebied met het niveau 'midden' (zie figuur 3.9). Voor het maten- en flierenlandschap is de ambitie om de losse strooiing van erven en doorzichten te behouden, enkelvoudige bouwmassa met eenduidige kapvorm te realiseren, het sturen op behoud en stimulering van de agrarische architectuur (voor- en achterhuisprincipe) het sturen op nieuw- en verbouw passend bij bebouwingskarakterstieken met overwegend traditioneel materiaalgebruik.
Figuur 3.9: Fragment Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016
Voor de nieuwe bebouwing wordt een beeldkwaliteitplan gemaakt, onder meer vanwege de eigentijdse verschijningsvorm. Deze past niet binnen de huidige uitgangspunten van de huidige Nota omgevingskwaliteit. Het beeldkwaliteitsplan zal afzonderlijk in procedure worden gebracht en worden vastgesteld.
Toetsing op welstand (toetsing aan het beeldkwaliteitsplan) vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de verschillende bouwwerken.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan aanvullende bedrijfactiviteiten in het kader van een rusttheater op het perceel Ootmarsumseweg 320 in Reutum mogelijk gemaakt. Hiertoe wordt ook extra bebouwing gerealiseerd. De bestaande woning krijgt daarbij een functie in het kader van het rusttheater. De woonfunctie wordt verplaatst. De nieuwe woning wordt gerealiseerd op een nieuwe locatie op het erf. Het erf wordt door de ontwikkelingen uitgebreid, met een oppervlakte van circa 2000 m2.
De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is wonen met een aan huis verbonden bedrijf. De omliggende gronden zijn agrarisch in gebruik. De agrarische bestemming blijft gehandhaafd.
Op grond van categorie D11.2 is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-plichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Uit voorgaande volgt dat de bouw van één woning in algemene zin en een kleinschalig project waarbij sprake is van beperkte uitbreiding van de bebouwing niet te kwalificeren zijn als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt.
In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld. De ontwikkeling wordt op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'buitengebied'. Aan de Reutummerweg 76 is een installatiebedrijf gelegen. Een installatiebedrijf valt onder categorie 2. De grootste indicatieve afstand bedraagt 30 meter in verband met het aspect geluid. De afstand tussen de bestemmingsgrens en de bestemmingsgrens van het perceel Ootmarsumseweg 320 bedraagt 30 meter. De nieuwe woning wordt in zuidelijke richting verplaatst en ligt daarmee op veel grotere afstand van het perceel Reutummerweg 76 dan de indicatieve richtafstand van 30 meter die geldt voor het omgevingstype 'buitengebied'.
De activiteiten van het rusttheater zelf sluiten op grond van de lijst van bedrijven die is opgenomen in de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' aan op de activiteiten van een 'hotels en pensions met keuken, conferentieoorden en congrescentra'. Deze activiteiten vallen onder categorie 1. De indicatieve afstand bedraagt 10 meter. Hieraan wordt ook ruimschoots voldaan.
De dichtbijzijnde gevoelige bebouwing ligt op circa 20 meter (woonperceel Ootmarsumseweg 321), waarbij de percelen gescheiden worden door de Ootmarsumseweg. Dit betreft de afstand tussen de bestemmingsgrenzen van beide percelen.
Vanuit 'bedrijven en milieuzonering' zijn er geen belemmeringen. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect 'geur'.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Op het perceel Sluttenweg 8 is sprake van een agrarisch bedrijf. De activiteiten van het agrarisch bedrijf hebben betrekking op grondgebonden agrarische activiteiten (melkveehouderij). In het kader van de schuur voor schuur regeling worden twee varkensschuren op het perceel gesloopt en wordt de bestemmingsregeling van het perceel Sluttenweg 8 aangepast. De intensieve veehouderij komt hiermee te vervallen.
Het perceel Ootmarsumseweg 320 in Reutum is gelegen buiten de bebouwde kom. In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij dient de afstand tussen de veehouderij en geurgevoelig object (woning) tenminste 50 meter te bedragen. De nieuwe woning, die als geurgevoelig object dient te worden aangemerkt, zal op een afstand van 50 meter van grenzen van het agrarisch bouwperceel worden gesitueerd (afstand gemeten tussen grens agrarisch bouwperceel en dichtstbijzijnde gevel woning). Aan de afstandseis wordt derhalve voldaan. Binnen de 50 meter is wel bebouwing aanwezig, maar deze zijn niet aan te merken als geurgevoelig. Het (mede)gebruik van het bijgebouw bij de woning in het kader van vitaliteit (yoga, mindfulness) vindt beperkt plaats (drie dagen in de week een uur of twee per dag). Hierdoor kan niet gesproken worden van een permanent of daarmee vergelijkbaar gebruik. Een dergelijk gebruik wordt derhalve niet aangemerkt als geurgevoelig. Dit betekent dat deze functie met de beschreven omvang aanvaardbaar is op deze locatie op het perceel en geen belemmering voor het agrarisch bedrijf Sluttenweg 8-10 inhoudt.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
In het kader van onderhavige bestemmingsplanherziening, waarbij een nieuwe functie en bebouwing wordt toegevoegd op het perceel Ootmarsumsestraat 320 in Reutum en op de percelen Sluttenweg 8-10 in Reutum, Oude Uelserdijk 7 in Manderveen en Westermatenweg 5 in Haarle schuren gesloopt worden, is bodemonderzoek verricht door Kruse Milieu BV.
De onderzoeken zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder samengevat weergegeven.
Ootmarsumseweg 320 Reutum
Er is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Kruse, rapport verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740, Ootmarsumseweg 320 Reutum, project 18054410, 20 september 2018) in verband met de bouw van een woning en (bij)gebouwen.
Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 8 boringen verricht, waarvan één tot 2.8 meter diepte. Eén boring is afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit zeer fijn tot matig grof zand en plaatselijk uit sterk zandig leem. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.20 meter min maaiveld. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Resultaten
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
- de bovengrond is niet verontreinigd;
- de ondergrond is niet verontreinigd;
- het grondwater is licht verontreinigd met barium en nikkel.
De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten barium en nikkel aangetroffen. In de omgeving komen deze verhogingen veelvuldig voor en hebben veelal een natuurlijke oorzaak. Er is geen reden om te verwachten dat een mogelijke verontreinigingskern zich op het terrein bevind.
Uit milieukundig oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouwplannen. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstige gebruik (wonen met tuin en rusttheater).
Sluttenweg 8-10
Er is vooronderzoek uitgevoerd op het perceel Sluttenweg 8-10 in Reutum (Kruse, rapport vooronderzoek Sluttenweg 8-8a-10 in Reutum, project 18054525, 20 september 2018). De conclusies van het vooronderzoek zijn als volgt:
De onderzoekslocatie betreft al jaren een boerderij. In de recent gesloopte jongveestal en de te slopen varkensschuren wordt al enkele jaren geen vee meer gehouden. De te slopen schuren staan momenteel leeg. Naast de kapschuur heeft in een lekvrije gemetselde bak een dieseltank gestaan met een inhoud van 1200 liter.
De asbesthoudende golfplaten van de te slopen schuren wateren af op verhard terrein of via dakgoten. Er is geen sprake van asbestverdachte druppelzones. De voormalige bovengrondse dieseltank valt buiten het besluitvormingsgebied.
Er is geen informatie beschikbaar, waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is. De onderzoekslocatie kan daarom als onverdacht worden beschouwd.
Oude Uelserdijk 7 Manderveen
Er is daarnaast vooronderzoek uitgevoerd op het perceel Oude Uelserdijk 7 (Kruse, rapport vooronderzoek Oude Uelserdijk 7 Manderveen, project 18054625, 14 september 2018). De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:
De locatie is al geruime tijd niet meer in gebruik voor het houden van varkens. Binnen de besluitvormingsgebieden bevinden zich de twee te slopen varkensschuren. Sinds 2002 zijn deze niet meer in gebruik. Op de daken van beide schuren liggen asbesthoudende golfplaten. Aan de noord- en de zuidzijde van de beide schuren watert het hemelwater via de asbesthoudende golfplaten af op onverhard terrein. Binnen beide besluitvormingsgebieden is sprake van een asbestverdachte druppelzone. Er is verder geen informatie beschikbaar, waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is. De onderzoekslocatie kan daarom, op de druppelzones na, als onverdacht worden beschouwd.
Ter plaatse van de geconstateerde druppelzones is een verkennend asbestbodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn weergegeven in het rapport 'rapport verkennend asbestbodemonderzoek Oude Uelserdijk 7 Manderveen, project 18062490, 11 oktober 2018' van Kruse Milieu BV. De rapportage is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. De conclusies zijn samengevat als volgt:
In totaal zijn er 8 inspectiegaten gegraven. Er zijn door de veldwerker visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem.
Resultaten asbestanalyses
- de inspectiegaten ter plaatse van de noordelijke te slopen stal bevatten geen asbest,
- de inspectiegaten ter plaatse van de westelijke te slopen schuur bevatten asbest. Het gehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor een nader asbestonderzoek.
Conclusies en aanbevelingen
De analyseresultaten van de druppelzones geven geen aanleiding voor nader onderzoek. De druppelzones ter plaatse van de westelijke te slopen stal zijn asbesthoudend, maar het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging in het kader van de schuur-voor-schuurregeling, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstige gebruik (agrarisch).
Westermatenweg 5 Haarle
De resultaten van het vooronderzoek Westermatenweg 5 in Haarle zijn vastgelegd in het rapport van Kruse (rapport vooronderzoek Westermatenweg 5 Haarle, project 18054725, 20 september 2018).
De locatie is al geruime tijd niet meer in gebruik voor het houden van vee. Binnen het besluitvormingsgebied bevindt zich de te slopen kapschuur. In het verleden werd deze gebruikt voor het opslaan van stro en hooi. Momenteel is de kapschuur licht vervallen en staan er enkele vaten voor het opvangen van regenwater. Aan de achterzijde van de kapschuur is een ren met kippen aanwezig.
Op het dak van de kapschuur liggen asbesthoudende golfplaten. Aan de noord- en de zuidzijde watert het hemelwater via de asbesthoudende golfplaten af op onverhard terrein. Hier is sprake van een asbestverdachte druppelzone.
Er is verder geen informatie beschikbaar, waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is. De onderzoekslocatie kan daarom, op de druppelzones na, als onverdacht worden beschouwd.
Ter plaatse van de geconstateerde druppelzones is een verkennend asbestbodemonderzoek uitgevoerd (rapport verkenenend asbestbodemonderzoek Westermatenweg 5 Haarle, project 18062590, 11 oktober 2018). De rapportage is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. De conclusies zijn samengevat als volgt:
In totaal zijn er 4 inspectiegaten gegraven. Er zijn door de veldwerker visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem.
Resultaten asbestanalyses
De inspectiegaten ter plaatse van de druppelzones aan de noord- en zuidzijde van de te slopen kapschuur bevatten asbest. Het gehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor een nader asbestonderzoek.
Conclusies en aanbevelingen
De analyseresultaten van de druppelzones geven geen aanleiding voor nader onderzoek. De druppelzones ter plaatse van de te slopen kapschuur zijn asbesthoudend, maar het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging in het kader van de schuur-voor-schuurregeling, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstige gebruik (agrarisch).
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
De locatie is gelegen in de geluidszone van de provinciale weg (N349), Sluttenweg en Reutummerweg. De nieuw te realiseren bouwwerken en de functie van de bebouwing zijn niet aan te merken als geluidgevoelige objecten/functies, uitgezonderd de (te verplaatsen) woning. Door Econsultancy is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapportage akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Ootmarsumseweg 320 te Reutum, rapport 7719.001 versie D3, 29 maart 2019). De rapportage is als bijlage bijgevoegd.
In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemming inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader. Uitgegaan is van een gebiedstypering 'buitengebied' met geluidsklasse 'redelijk rustig' tot 'onrustig'. Deze typering correspondeert met een ambitie en bovengrens van respectievelijk 43 en 53 dB voor wegverkeer. Er is rekening gehouden met een afscherming van 2,4 meter hoog aan de zijde van de Ootmarsumseweg (zie inrichtingsschets). Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woning maximaal 47 dB bedraagt. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats.
Als streven voor het woon- en leefklimaat op het perceel van de Ootmarsumseweg 320 wordt in het akoestisch onderzoek de gemeentelijke ambitie ‘redelijk rustig’ met de geluidsklasse van 43 tot 48 dB gehanteerd. De geluidsbelasting van 47 dB valt binnen deze ambitie. Vanuit wegverkeerslawaai zijn er geen belemmeringen.
Railverkeerslawaai
Er is geen sprake van railverkeer in de omgeving van het plangebied.
Industrielawaai
In paragraaf 4.2 is beschreven dat het onderdeel 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor uitvoering van het plan wat betreft de eventuele invloed van bedrijven in de omgeving op het perceel Ootmarsumsestraat.
Daarnaast zijn de bedrijfsactiviteiten die plaatsvinden op het perceel Ootmarsumseweg 320 in Reutum op voldoende afstand van in de omgeving gelegen gevoelige bebouwing gelegen. Akoestisch onderzoek is derhalve niet vereist.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
De ontwikkeling heeft extra verkeersbewegingen tot gevolg door toevoeging van nieuwe functies (gastenkamers, kantoor, yoga-/vitaliteitsruimte, kampeerterrein). Uitgaande van een worst case scenario zal de toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de nieuwe functies 99 verkeersbewegingen per dag bedragen. Van belang daarbij is dat in het kader van de huidige activiteiten van Steggink Infra op het perceel er nu ook sprake is van een bepaald aantal verkeersbewegingen van en naar het perceel. Vanwege verplaatsing van een gedeelte van de activiteiten van Steggink Infra (opslag materiaal/materieel) naar elders zal dat aantal verkeersbewegingen afnemen.
In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 99 extra voertuigbewegingen. Alhoewel de verwachting is dat er geen vrachtverkeer zal plaatsvinden als gevolg van de ontwikkeling, is in de berekening rekening gehouden met 2% aandeel vrachtverkeer.
Figuur 4.2 : Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
De dichtsbijzijnde risicobron nabij het plangebied is gelegen aan de Ootmarsumseweg 326 in Reutum. Op dit perceel is een 'overige inrichting gevaarlijke stoffen' Autobedrijf Zuithof B.V. gevestigd. De afstand tussen Ootmarsumseweg 320 en dit perceel bedraagt circa 200 meter (dus plangebied is gelegen buiten plaatsgebonden risicocontour).
Figuur 4.3: uitsnede risicokaart, plangebied ter plaatse van groene ster (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 200 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 19 juni 2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 10. Hieruit komt naar voren dat de 'normale' procedure dient te worden gevolgd. Uit nader contact met het waterschap volgt dat zij kunnen instemmen met het plan.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Er is een quick scan natuurwaarden uitgevoerd door Natuurbank Overijssel. De verschillende locaties zijn hierbij bezocht. De resultaten zijn weergegeven in het rappport 'quick scan natuurwaardenonderzoek Ootmarsumseweg 320 Reutum', project 1618, versie 1.0, 1 oktober 2018'. Deze is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Het onderzoeksgebied (bestaande uit de vier locaties Ootmarsumseweg 320 in Reutum, Sluttenweg 8-10 Reutum, Oude Uelserdijk 7 Manderveen en Westermatenweg 5 Haarle) is op 19 september 2018 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied.
Conclusie gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000.
Gronden die tot het natuurnetwerk Nederland behoren liggen op minimaal 60 meter afstand van het plangebied Ootmarsumseweg 320. Dit deelgebied ligt daarnaast op minimaal 2,1 kilometer afstand van Natura2000-gebied.
Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Conclusie soortbescherming
De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dierenen moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soortgroepen benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige algemene en weinig kritische grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten er een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie en nestelen er vogels in de toegankelijke bebouwing.
Van de vogels die in het plangebied nestelen, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Door het slopen van de bebouwing in deelgebied Westermatenweg 5 tijdens de voortplantingsperiode worden mogelijk bezette vogelnesten beschadigd en vernield. De functie van het plangebied als foerageergebied voor vogels wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.
Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ (of de soort is niet beschermd). De functie van het plangebied als foerageergebied is voor de in het gebied voorkomende vogel-, amfibieën-, en grondgebonden zoogdiersoorten niet beschermd. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied, maar benutten deelgebied Ootmarsumseweg mogelijk incidenteel als foerageergebied. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt het foerageergebied voor vleermuizen niet aangetast.
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Conclusie
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de lokale invloedsfeer en de ligging buiten beschermd (natuur)gebied, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om de kapschuur in deelgebied Westermatenweg te slopen buiten de winterrustperiode.
Vanuit ecologie zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het plan, mits de voorwaarde omtrent bezette nesten en sloop van de kapschuur aan de Westermatenweg 5 buiten de winterrustperiode in acht wordt genomen.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart, plangebied ter hoogte van blauwe cirkel (bron: gemeente Tubbergen)
Toets
Het plangebied is volgens de archeologischee verwachtings- en advieskaart van de gemeente Tubbergen gelegen in het gebied dat is aangemerkt als'dekzandwelvingen en vlakten'. De verwachting in deze gebieden is middelmatig voor archeologische resten uit alle perioden. Een verhoogde kans op archeologische resten uit de Steentijd op de hoogste delen van dekzandwelvingen en op resten uit de Late Middeleeuwen, langs randen van dekzandhoogten en ruggen met een plaggendek. Archeologische resten vlak onder het maaiveld en daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten hierdoor minder vaak geconserveerd.
Het archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Het perceel Ootmarsumseweg 320 heeft de daarin bestemming 'Waarde-Archeologie 4'. Daarin is bepaald dat voor grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 5000 m2 en dieper dan 40 centimeter archeologisch onderzoek vereist is. De oppervlakte van grondroerende werkzaamheden zal minder zijn dan 5000 m2. Archeologisch onderzoek is derhalve niet vereist.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in het plangebied of de omgeving van het plangebied geen monumenten aanwezig zijn. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. In de huidige situatie is reeds parkeergelegenheid aanwezig ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van Steggink Infra. In de huidige situatie worden hiervoor maximaal 12 parkeerplaatsen gebruikt.
In de toekomstige situatie zijn 31 parkeerplaatsen aanwezig op eigen terrein. Ten behoeve van de nieuwe activiteiten worden daarmee in feite 19 parkeerplaatsen toegevoegd. In de avonden en weekenden kunnen de parkeerplaatsen die worden gebruikt in het kader van het ingenieursbureau in het geheel worden ingezet ten behoeve van activiteiten van het rusttheater.
Nieuwe functies
Er wordt circa 360 m2 extra bebouwing toegevoegd of omgezet naar een functie in het kader van het rusttheater middels dit bestemmingsplan. Hieronder wordt in figuur 4.5 aangegeven welke oppervlakte bebouwing met welke functie gerealiseerd wordt, welke norm geldt en welk aantal parkeerplaatsen op basis daarvan benodigd is. In het beleid 'bouwen en parkeren 2018' normen is aangegeven dat voor gebruiksfuncties in het buitengebied naar de richtlijnen uit de CROW-publicatie 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' wordt verwezen. Deze normen zijn dan ook als uitgangspunt genomen.
Figuur 4.5: overzicht parkeerbehoefte
Voor de activiteiten zijn afgerond 39 parkeerplaatsen benodigd. Deze zijn op eigen terrein aanwezig. Er zijn 41 parkeerplaatsen op de inrichtingsschets aangegeven.
Ten aanzien van het parkeren in verband met kamperen wordt het volgende opgemerkt: het kampeerterrein zal met name worden gebruikt door bezoekers van het rusttheater, waarvoor al parkeerplaatsen zijn gereserveerd/berekend. De kampeerplaatsen kunnen ook worden gebruikt door kampeerders die geen activiteiten bij het rusttheater doen. De auto's van deze kampeerders kunnen worden geparkeerd op het kampeerterrein. Naar verwachting gaat dit om maximaal 6 parkeerplaatsen die hiervoor benodigd zijn. De parkeergelegenheid is op het kampeerterrein aangegeven. Geconcludeerd kan worden dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
Verkeersbewegingen
Het perceel is ontsloten op de Sluttenweg. Dit betreft een erftoegangsweg met een maximale snelheid van 60 km/uur. De Sluttenweg sluit direct aan op de Ootmarsumseweg (provinciale weg) in de richting Fleringen en Ootmarsum. Dit betreft een gebiedsontsluitingsweg.
In het navolgende overzicht, figuur 4.5 is het verwachte aantal toekomstige verkeersbewegingen per dag ten gevolge van de nieuwe gebruiksfuncties weergegeven.
(Vergelijkbare) functie | Kengetal (CROW) | Eenheid | Aantal eenheden | Aantal verkeersbewegingen (afgerond) | |
Gastenkamers | Hotel 3 sterren | 19,5 | Per 10 kamers | 12 | 24 |
Kantoor | Kantoor zonder baliefunctie | 8,75 | Per 100 m2 BVO | 50 m2 | 5 |
Yoga-/vitaliteitsruimte | Fitnessstudio/sportschool | 46 | Per 100 m2 BVO | 150 m2 | 69 |
Kampeerterrein | Kampeerterrein | 0,4 | Per standplaats | 5 | 2 |
Figuur 4.6: aantal verkeersbewegingen
De benoemde aantallen zoals in figuur 4.6 zijn genoemd betreft het aantal verkeersbewegingen uitgaande van een worst-case scenario.
Uitgaande van het aangegeven gebruik zal het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van deze gebruiksfunctie maximaal circa 100 verkeersbewegingen per dag bedragen. Het kampeerterrein zal met name gebruikt worden in combinatie met andere activiteiten in het kader van het rusttheater en betreft een seizoensgebonden activiteit.
Opgemerkt wordt dat door gedeeltelijke verplaatsing van de activiteiten van Steggink Infra (opslag werktuigen en materiaal) naar een locatie elders het aantal verkeersbewegingen vanuit Steggink Infra zal verminderen. Het plangebied wordt ontsloten via de Sluttenweg. De huidige inritten blijven in de toekomstige situatie gehandhaafd.
De verkeersbewegingen vanuit Steggink Infra, maar ook van het rusttheater beperken zich voornamelijk tot een gebruik van een klein gedeelte van de Sluttenweg om naar de doorgaande weg, de Ootmarsumseweg te komen. De meeste verkeersbewegingen gaan dan ook van en naar Ootmarsumseweg. De Sluttenweg heeft een etmaalintensiteit van 500 voertuigen en de Ootmarsumsestraat etmaalintensiteit van 4.092 voertuigen. Een toename van 100 voertuigen per dag is op basis van deze situatie gering te noemen. De Sluttenweg heet een breedte van circa 4,50 meter met vanaf de achterste inrit van Steggink Infra naar de Ootmarsumseweg een strook grasbetonklinkers. Er is voldoende ruimte voor het verkeer om elkaar te passeren.
Het aantal extra verkeersbewegingen ten gevolge van de nieuwe functies zal via de bestaande wegen in de omgeving (Sluttenweg, Ootmarsumseweg, Reutummerweg) kunnen worden afgewikkeld en het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Agrarisch-1
De gebiedsbestemming Agrarisch - 1 omvat de agrarische gebieden waar landbouw en landschap nevengeschikt zijn.
De gronden die zijn inbestemd als "Agrarisch 1" zijn bestemd voor het agrarisch gebruik. De uitoefening van een agrarisch bedrijf is mogelijk ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak”. Ter plaatse van de Sluttenweg 8-10 is een bouwvlak aanwezig. Binnen het bouwvlak mag worden gewoond ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. De weide behorende bij het perceel Ootmarsumseweg 320 is eveneens bestemd als 'Agrarisch-1'. Voor het perceel Westermatenweg 5 in Haarle is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-bestaand erf' van toepassing. Deze aanduiding is opgenomen voor kleinschalige agrarische bedrijven en deze bedrijven kennen beperkte ontwikkelingsmogelijkheden. Uitbreiding van oppervlakte bedrijfsbebouwing is niet mogelijk.
De bestemming "Agrarisch 1" is tevens gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden alsmede doeleinden van agrarisch natuurbeheer zijn binnen deze agrarische gebiedsbestemming van ondergeschikt belang. Tevens is onder meer extensief dagrecreatief medegebruik toegestaan. Het gaat dan om medegebruiksvormen als wandelen, fietsen, paardrijden en kanoën. Vis- of picknickplaatsen worden ook gerekend tot extensief dagrecreatief medegebruik.
De regels van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' zijn, voor zover van toepassing, opgenomen.
Binnen de bestemming 'Agrarisch-1' zullen diverse landschapsmaatregelen worden uitgevoerd (zie bijlage regels).
Groen
De eetbare houtsingel kent de bestemming 'Groen'. Gronden met deze bestemming zijn beschermd voor afschermende beplanting en bebossing en daarnaast voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke waarden in de vorm van in hoogte opgaand groen en groenvoorzieningen. De beplanting bestaat conform het in bijlage 3 bij de planregels opgenomen erfinrichtingsplan.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan het erf Ootmarsumseweg 320 in Reutum. De woonfunctie kan bij recht gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf.
Daarbij is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-rusttheater' aangegeven, waarmee het gebruik van het perceel voor de activiteiten van het rusttheater zijn toegestaan. Er is een aanduiding 'maximum oppervlakte' opgenomen, welke de toegestane oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken aangeeft. De realisatie van een (nieuwe) woning is toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.
De bouwregels zijn opgesplitst in bouwregels voor hoofdgebouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken, vrijstaande bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken. Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden onder meer de volgende bouwregels:
- als hoofdgebouw mag uitsluitend een woonhuis worden gebouwd;
- per bestemmingsvlak mag maximaal één woonhuis met één woning worden gebouwd
- de inhoud van een woning bedraagt maximaal 1.000 m³;
- de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 4 meter;
- de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 9 meter;
- de bouwhoogte van een aangebouwd bouwwerk is ten minste 1 meter lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in verband met het waarborgen van de vereiste landschappelijke inpassing en de vereiste sloop van de bebouwing.
Voor het overige zijn de regels van de bestemming 'Wonen' van het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016', voor zover van toepassing, opgenomen.
Waarde- Archeologie 4
De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.
Waarde- Ecologie
In de dubbelbestemming Waarde - Ecologie staat de begrenzing van de NNN opgenomen voor de bestaande natuurgebieden en de nieuwe natuurgebieden die inmiddels zijn gerealiseerd. Voor de gebieden die vallen onder de dubbelbestemming gelden de spelregels van de NNN Deze dubbelbestemming ligt over diverse bestemmingen heen, in dit geval overde bestemming 'Agrarisch-1'.
Aanduidingen
Overige zone- geen boom- en sierteelt toegestaan
Deze aanduiding geeft aan dat er geen boom- en sierteelt is toegestaan binnen het plangebied.
Reconstructiewetzone-extensiveringsgebied
Binnen de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied geldt dat het belang van natuur, landschap en wonen bovengeschikt is aan andere belangen. Overige functies (onder andere landbouw niet zijnde intensieve veehouderij en recreatie en toerisme) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, maar mogen geen onevenredige afbreuk doen aan de ontwikkeling van natuur, landschap en wonen.
Vrijwaringszone-radarverstoringsgebied'
De voor ' vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim. Binnen de aanduiding zijn de maximale bouw- of tiphoogte van bouwwerken van 115 meter weergegeven. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken wanneer uit een beoordeling door de beheerder van de radar is gebleken dat door de bouw van het bouwwerk het radarbeeld van het luchtruim niet ontoelaatbaar wordt verstoord. Ook moet vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de radar.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. In dit geval is sprake van uitvoering van bestaand beleid (schuur voor schuur regeling) waardoor vooroverleg niet noodzakelijk is.
Waterschap Vechtstromen
Op 19 juni 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat de normale procedure dient te worden doorlopen. Het waterschap heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 29 mei 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen. Naar aanleiding van overleg zijn er ambtelijke wijzigingen doorgevoerd op het ontwerpbestemingsplan. De betreffende punten zijn in het gewijzigde bestemmingsplan verwerkt.