direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Snoeymansweg 13 te Haarle
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie aan de Snoeymansweg 13 te Haarle, in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Initiatiefnemer exploiteert ter plaatse zorgboerderij 'De Korenschoof'. 'De zorgboerderij betreft een zorginstelling die zich richt op jeugdzorg (o.a. autisme) en kinderen met een beperking (meervoudig complex). Het zorgaanbod bestaat uit buitenschoolse opvang, logeeropvang, dagbesteding, begeleid zelfstandig wonen/crisisopvang, therapie (met paarden en andere dieren) en thuisbegeleiding.

Om de zorgboerderij een optimaal toekomstperspectief te geven heeft initiatiefnemer in 2014 een procedure gevolgd voor het herzien van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorzag in de aanvullende mogelijkheid om op het perceel woonzorgruimte te kunnen realiseren.

Op 23 mei 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen het geactualiseerde bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld. Dit bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard, waarbij gestreefd is naar het vastleggen van de bestaande rechten en situatie.

Met het geactualiseerde bestemmingsplan zijn abusievelijk een tweetal, voor de initiatiefnemer, belangrijke zaken zijn komen te vervallen, te weten de mogelijkheid tot bouw (en gebruik) van een bedrijfswoning op het perceel en het houden van dieren. Dit betreft voor initiatiefnemer een onwenselijke situatie, in verband met toezicht (avond- en nachtelijke uren) en het feit dat sprake is van therapie met dieren.

Door middel van voorliggend bestemmingsplan worden de wegbestemde planologische mogelijkheden opnieuw planologisch geregeld.

Daarnaast is initiatiefnemer voornemens om ter plaatse 19 extra parkeerplaatsen te realiseren. Reden hiervoor is het huidige tekort aan parkeergelegenheid, waardoor auto's langs de Snoeymansweg worden geparkeerd. Dit betreft zowel vanuit de buurt als vanuit de initiatiefnemer een onwenselijke situatie. Initiatiefnemer wenst deze problematiek graag op te lossen door de aanleg van 19 extra parkeerplaatsen op het achterterrein van het perceel. Met het realiseren van deze extra parkeervoorziening worden er genoeg parkeerplaatsen gerealiseerd om op eigen terrein in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Dit leidt tot een verbetering van de verkeerskundige situatie en levert een verbetering van de verkeersveiligheid op de Snoeymansweg op.

Het voornemen is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016”, aangezien de locatie van de parkeerplaatsen buiten de bestemming 'Maatschappelijk' vallen, waardoor een herziening van de bestemmingsplannen noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een ‘goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Snoeymansweg 13 in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de (in)directe omgeving weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de (in)directe omgeving (Bron: ArcGIS)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Snoeymansweg 13 te Haarle" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen)


Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016". Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Tubbergen op 23 mei 2016. In dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Groen' en 'Agrarisch - 1'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - landschappelijke inpassing bijlage 12'.

Daarnaast geldend de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' voor respectievelijk het oostelijke en, zeer beperkt, het westelijke deel van het plangebied. Tot slot geldt voor het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan'.

In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven, waarop het plangebied met de rode contour is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

1.4.2 Beschrijving bestemmingen

Gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik, met daaraan ondergeschikt onder andere het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden, doeleinden van agrarisch natuurbeheer, hobbymatig agrarisch gebruik en nutsvoorzieningen.

Gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor afschermende beplanting en bebossing, met daaraan ondergeschikt wegen en paden, nutsvoorzieningen en water.

Gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn bestemd voor gebouwen en overkappingen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen, met daaraan ondergeschikt kleinschalige duurzame energiewinning, wegen, paden en water. Binnen deze bestemming zijn geen bedrijfswoningen toegestaan. De gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van waarde - landschappelijke inpassing bijlage 12' bepaalt dat het gebruik van de gronden en bouwwerken niet is toegestaan zonder de aanleg en instandhouding van de in de betreffend bijlage opgenomen landschapsmaatregelen.

De voor 'Waarde - Archeologie 3' en voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

De voor 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen.

1.4.3 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is immers een bedrijfswoning en het houden van dieren niet (meer) toegestaan. Daarnaast zijn de beoogde parkeerplaatsen geprojecteerd binnen de agrarische bestemming en de groenbestemming. Binnen deze bestemmingen zijn geen parkeerplaatsen toegestaan.

Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. In hoofdstuk 3 is de beschrijving van het voorgenomen plan opgenomen. Hoofdstuk 4 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de wateraspecten. Hoofdstuk 7 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In hoofdstuk 8 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 9.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Landschapskarakteristiek

Het plangebied ligt in een landschap dat gekenmerkt wordt door dekzandvlakten met relatief grote hoogteverschillen. Deze hoogteverschillen zijn in de laatste ijstijd ontstaan. Doordat het landschap na verloop van tijd is geërodeerd zijn de hoogteverschillen kleiner geworden. Het erf ligt op de overgang van hoog en laag, tussen een oud beekdal en een dekzandwelving.

Het erf ligt op de overgang tussen het matenlandschap en het essenlandschap aan de rand van de es van Haarle. Maten zijn van oudsher hooilanden en weidegronden voor het vee, omzoomd door houtsingels. De esgronden zijn vanaf de middeleeuwen in gebruik als agrarisch cultuurgronden door de van nature hogere ligging. De lager gelegen gronden daaromheen werden in gebruik genomen als weidegrond voor het vee. De erven werden gesitueerd op de overgang van hoog naar laag, tussen het matenlandschap en het essenlandschap in. Dit is bij dit erf ook het geval. Echter, in de loop van de tijd, is de veekerende functie van houtsingels overbodig geworden. Hierdoor, en door schaalvergroting en ruilverkaveling, zijn veel houtsingels uit het landschap verdwenen. Dit is ook in de directe omgeving duidelijk weergegeven op de historische kaarten in figuur 2.1. Enkele (relicten) van houtwallen -en singels zijn nog aanwezig. Het erf is al weergegeven op de historische kaart van rond 1830. Dit geeft aan dat het erf relatief oud is en daarmee het omliggende gebied ook vrij vroeg gecultiveerd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01_0003.png"

Figuur 2.1: Historische topografische kaarten uit 1848, 1895 en 1955 (Bron: watwaswaar.nl)

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied ligt aan de Snoeymansweg 13 te Haarle. De functionele structuur van de omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit verspreid liggende erven met burgerwoningen en enkele (agrarische) bedrijven.

Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Snoeymansweg. Aan de noordzijde van het plangebied is een burgerwoning aanwezig. Aan de overige zijden (oost en zuid) wordt het erf begrenst door agrarische gronden. De ligging en begrenzing van het plangebied wordt weergegeven op de luchtfoto in figuur 2.2. Opgemerkt wordt dat de planbegrenzing indicatief is. Voor de exacte planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01_0004.png"

Figuur 2.2: Luchtfoto huidige situatie (Bron: Provincie Overijssel)

Het plangebied bestaat uit het erf van de zorgboerderij. De bebouwing op het erf bestaat uit een boerderij aan en een aantal bedrijfsgebouwen verspreidt over het erf. Een deel van de bedrijfsgebouwen is ingericht als verblijfsruimte met wooneenheden ten behoeve van de zorgboerderij. Tevens worden nog enkele dieren gehouden in de bedrijfsbebouwing. Tussen de bebouwing is erfverharding aanwezig.

Het grasperceel aan de noordkant van de bebouwing wordt gebruikt als speelweide. Aan de oostkant van het erf is een tuin behorende bij de bedrijfswoning aanwezig. Het overige deel van het plangebied is ingericht als grasperceel en dierenweide. Het erf wordt aan de westzijde met twee in- en uitritten ontsloten op de Snoeymansweg. In figuren 2.3 en 2.4 zijn foto’s van de bestaande situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01_0005.png"

Figuur 2.3: Straatbeeld huidige situatie (Bron: Gemeente Tubbergen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01_0006.png"

Figuur 2.4: Straatbeeld huidige situatie (Bron: Gemeente Tubbergen)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.

3.1 Gewenste ontwikkeling

3.1.1 De ontwikkeling

De nieuwe ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt betreft de aanleg van 19 extra parkeerplaatsen. Deze aanleg wordt door initiatiefnemer gewenst gevonden omdat er in de huidige situatie sprake is van een tekort aan parkeerplaatsen waardoor auto's noodgedwongen langs de Snoeymansweg geparkeerd worden. Parkeren langs de Snoeymansweg wordt zowel door de buurt als initiatiefnemer ongewenst gevonden. Daarnaast is hiermee ook sprake van een verkeerskundig ongewenste situatie. Initiatiefnemer wenst deze problematiek graag op te lossen door de aanleg van 19 extra parkeerplaatsen op het achterterrein van het perceel. Hiervoor dient de maatschappelijke bestemming te worden verruimd met circa 250 m². Om te verzekeren dat deze parkeerplaatsen ook als zodanig beschikbaar blijven is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Op deze wijze is verzekerd dat deze parkeerplaatsen niet ten behoeve van andere doeleinden dan parkeren in gebruik worden genomen.

Zoals in de aanleiding al aangegeven worden met dit bestemmingsplan tevens de middels het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" abusievelijk wegbestemde mogelijkheden voor een bedrijfswoning en het houden van dieren gerepareerd.

Ten aanzien van de bedrijfswoning wordt opgemerkt dat in het verleden een vergunning is verleend voor de bouw van deze woning. Op dit moment is dit gebouw echter in gebruik als verblijfsruimte ten behoeve van de zorgboerderij. Het geldend bestemmingsplan staat dit gebruik toe, tevens is hiervoor recent een vergunning verleend.

3.1.2 Landschappelijke inpassing

Vanwege de uitbreiding van de bestemming 'Maatschappelijk', is het KGO-beleid van toepassing. In voorliggend geval is door Hannink Landschapsvormgeving een KGO (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) plan opgesteld. Het volledige KGO plan is opgenomen in bijlage 1, hierna wordt het landschapsplan weergegeven en aanvullend, uiteengezet welke maatregelen behoren tot de KGO maatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01_0007.png"

Figuur 3.1: KGO plan (Bron: Hannink Landschapsvormgeving)

Om de nieuwe situatie landschappelijk in te kunnen passen moet rekening worden gehouden met de kenmerken van het landschap. Onderdeel van de inpassing is een overleg met de buren die ten zuiden wonen om over en weer de overlast te kunnen beperken. Er is besloten om een beukenhaag (J) aan te planten langs de bestaande beek. Daarnaast worden diverse houtopstanden aangeplant om met name geluid en zicht waar mogelijk te kunnen beperken. Een bestaande houtsingel (L) wordt aangepast om de nieuwe indeling te kunnen realiseren. De houtopstanden K en N worden aangeplant om het bedrijf en de paardenbak (M) in te kunnen passen.

Naast voorgenoemde worden er 7 nieuwe bomen aangeplant ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Enkel deze inpassing geldt als KGO investering. De overige onderdelen vallen onder de zogeheten basisinspanning om het bedrijf landschappelijk in te passen.

Aanplant J   Aanplant van beukenhaag (Fagus sylvatica) met 5 stuks per m1. De maatvoering van de planten is 60-80 (hoogte in centimeters). (Basisinspanning)  
Aanplant K/N   Aanplant van houtopstanden met Gelderse roos, meidoorn, veldesdoorn, hondsroos, hazelaar, zomereik en liguster in een gelijke verhouding. De maatvoering bedraagt 60-100 (hoogte in centimeters) aangeplant in een driehoeksverband. Het beheer is als hakhout. De totale aanplant bedraagt 350 stuks, plantafstand 1 x 1 meter. (Basisinspanning)  
Aanplant L   Grotendeels bestaand. Aan achterzijde van gebouw (langs parkeren) haag met inheemse aanplant met 5 stuks per m1. De maatvoering van de planten is 60-80 (hoogte in centimeters) (Basisinspanning)  
Aanplant S   9 zomereiken (Quercus robur) in de maat 12-14 (stamomtrek in centimeters) regelmatig verdeeld tussen het einde van de haag (J) en de inpassing van Kamphuis Sloopwerken. De bomenworden voorzien van twee boompalen. Daarnaast wordt een nieuw raster van gekloofde eiken palen geplaatst ter bescherming voor het weidend vee. (Extra kwaliteitsimpuls)  
Aanplant T   3 inheemse bomen (Tilia?) in de maat 12-14 (stamomtrek in centimeters). De bomen worden voorzien van twee boompalen. (Basisinspanning)  

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Tubbergen hanteert hiervoor de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren'. In deze notitie zijn geen kencijfers opgenomen ten aanzien verkeersgeneratie.

3.2.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling ziet enkel toe op het toevoegen van het aantal parkeerplaatsen bij de bestaande zorgboerderij. Het voornemen resulteert niet in een toename van het aantal verkeersbewegingen en de parkeerbehoefte.

Het voornemen resulteert in een verbeterde parkeersituatie bij de zorgboerderij. Doordat op drukkere momenten niet (meer) langs de Snoeymansweg zal worden geparkeerd, zorgt het voornemen tevens in een verbetering van de verkeersveiligheid.

Het plangebied blijft ontsloten via de twee reeds bestaande in- en uitritten. De inrichting van de in- en uitritten is zodanig, dat de verkeersveiligheid is geborgd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van het NNN (voormalig EHS), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling toeziet op de toevoeging van ten hoogste 11 woningen. Voor overige stedelijke functies geldt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.

Voorliggend bestemmingsplan maakt het planologisch gezien mogelijk om ter plaatse van het plangebied (wederom) één bedrijfswoning te realiseren. Daarnaast wordt de maatschappelijke bestemming uitgebreid met circa 250 m² ten behoeve van extra parkeergelegenheid.

Op basis van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling naar aard en omvang niet wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals de ladder voor duurzame verstedelijking dat bedoelt. Een verdere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet benodigd.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.

Voorliggend bestemmingsplan ziet enerzijds toe op het wederom planologisch toestaan van een bedrijfswoning en het houden van dieren bij de zorgboerderij. Doordat deze mogelijkheden voorheen planologisch geregeld waren en deze mogelijkheden abusievelijk zijn weggenomen, wordt hier in de navolgende paragrafen niet op ingegaan. Hierna wordt in beginsel enkel getoetst aan de toe te voegen parkeerplaatsen.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken


Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In figuur 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01_0008.png"

Figuur 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de - voor dat ontwikkelingsperspectief - geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.6 (Nationale Landschappen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1:

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De voorgenomen ontwikkeling maakt een uitbreiding van een functie in de groene omgeving mogelijk. Deze uitbreiding is wenselijk omdat door de realisatie van extra parkeergelegenheid niet meer geparkeerd hoeft te worden langs de Snoeymansweg. Logischerwijs dienen de parkeerplaatsen op eigen erf of nabij het eigen erf gerealiseerd te worden. Het parkeren staat immers ten dienste van de zorgboerderij. Zoals wel blijkt uit de luchtfoto in afbeelding 2.2 kent het huidige erf een zodanige opbouw en indeling dat er in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is of geschikt is te maken voor de aanleg van de gewenste 19 parkeerplaatsen.

In verband hiermee is voldoende onderbouwd dat het onwenselijk is om de parkeerplaatsen niet binnen bestaande bebouwd gebied zijn te realiseren, het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.


Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Lid 1:

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Lid 3:

In aanvulling op het gestelde onder 1 geldt voor nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden op gronden die vallen binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water en die niet zijn aangeduid als Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS), geldt de voorwaarde dat de compensatie door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving gericht dienen te zijn op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het voorliggende project leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (het buitengebied) van de gemeente Tubbergen. De gemeente Tubbergen heeft samen met de gemeente Dinkelland het provinciale KGO beleid uitwerkt tot een eigen beleidskader. In paragraaf 4.3.4 wordt ingegaan op dit beleid en wordt de hoogte van de investeringen bepaald. Deze meerwaarde vertaalt zich in de landschapsmaatregelen zoals beschreven in paragraaf 3.1 en in het Ruimtelijk kwaliteitsplan zoals opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.

De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan in verhouding met de geboden ontwikkelingsmogelijkheden.

Artikel 2.6 Nationale Landschappen

Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die in artikel 2.6.2 begrensd zijn als Nationaal Landschap als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten als benoemd in artikel 2.6.3.

Artikel 2.6.3 lid 2:

De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn:

  • a. het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
  • b. de grote mate van kleinschaligheid;
  • c. het groene karakter.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.6 van de Omgevingsverordening Overijssel

De kernkwaliteiten van Nationaal Landschap Noordoost-Twente en de bescherming daarvan zijn uitgewerkt in de Casco-benadering Noordoost-Twente. Deze benadering wordt beschreven en getoetst in paragraaf 4.3.3. Kortheidshalve wordt opgemerkt dat dit plan geeft negatieve effecten met zich mee brengt ten aanzien van de kernkwaliteiten.

4.2.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot de ontwikkelingsperspectieven 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap' en 'Zone ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN)'. In figuur 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01_0009.png"

Figuur 4.2: Uitsnede Ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

"Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap"

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

"Zone ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN)"

In de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW) buiten het NNN zet de provincie in op versterking van de kwaliteit van natuur, landschap en water door initiatieven te verbinden aan deze kwaliteiten. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is hier specifiek gericht op versterking van deze kwaliteiten. Nieuwe landgoederen komen bij voorkeur hier tot ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan de "Ontwikkelingsperspectieven"

De bestaande zorgboerderij wordt met dit plan uitgebreid met extra parkeergelegenheid. Deze mengvorm van wonen-zorg-landbouw past uitstekend in het ter plekke geldende ‘mixlandschap’. Met de uitbreiding wordt rekening gehouden met de karakteristieke opbouw van het cultuurlandschap. Door middel van landschapsmaatregelen wordt dit cultuurlandschap ter plaatse versterkt

Een deel van het plangebied is aangemerkt als "Zone ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN)". De ontwikkelingen vinden voor een beperkt deel plaats binnen de zone. De benodigde investeringen in de ruimtelijke kwaliteit worden aan landschapsmaatregelen besteed.

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectieven.

4.2.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De “Stedelijke laag” kan in dit geval buiten beschouwing blijven, vanwege de buitenstedelijke ligging van het plangebied en het feit dat er geen kenmerken of elementen vanuit deze laag op het plangebied van toepassing zijn.

1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype "Dekzandvlakte en ruggen". In figuur 4.3 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01_0010.png"

Figuur 4.3: Uitsnede Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)

“Dekzandvlakte en ruggen”

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing van het initiatief aan de “Natuurlijke laag”

In voorliggend geval wordt geïnvesteerd in de natuur, door in het plangebied streekeigen beplanting aan te planten en te voorzien in een aanvullende investering in de vorm van zomereiken ten oosten van het plangebied. Doordat het voornemen niet toeziet op de bouw van nieuwe bebouwing, worden de al dan niet voorkomende kenmerken uit de 'natuurlijke laag' niet aangetast.

2. De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Essenlandschap'. In figuur 4.4 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01_0011.png"

Figuur 4.4: Uitsnede Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)

"Essenlandschap"

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

Door middel van een inrichtingsplan en de daarbij behorende aanplant van inheemse plantensoorten, wordt in het plangebied gezorgd voor een versterking van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Door de landschappelijke inpassing wordt een aanzienlijke kwaliteitsimpuls aan de groene omgeving gegeven. Voor de wijze van landschappelijke inpassing wordt verwezen naar 3.1.2. Geconcludeerd wordt dat het voornemen een aanzienlijk impuls van de ruimtelijke kwaliteit met zich meebrengt die past binnen het gebiedskenmerk 'Essenlandschap'.

3. De 'Laag van de beleving'

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' aangeduid met het gebiedstype 'Donkerte'. In figuur 4.5 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01_0012.png"

Figuur 4.5: Uitsnede Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)

"Donkerte"

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten.

Bij ontwikkeling in gebieden die zijn aangewezen als “Donkerte” wordt gestuurd op het zo min mogelijk toepassen van kunstlicht.

Toetsing van het initiatief aan de "Laag van de beleving"

De voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op het toevoegen nieuwe bebouwing. De te realiseren parkeergelegenheid zal niet resulteren in een onevenredige toename van kunstlicht. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de 'Laag van de beleving' zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Tubbergen
4.3.1.1 Algemeen

De structuurvisie ‘Op en top Tubbergen’, vastgesteld door de gemeenteraad op 14 maart 2016, is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Tubbergen. In de structuurvisie wordt vooruit gekeken naar 2025 en een doorkijk gegeven naar 2030. De structuurvisie vormt het afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen/initiatieven in de gemeente. De structuurvisie bindt alleen de opsteller, er is geen sprake van rechtstreekse bindende werking naar burgers.

4.3.1.2 Visie op hoofdlijnen

De rode draad voor deze structuurvisie vormt de samenhang tussen begrippen ‘sociaal’, vitaliteit’ en ‘ruimte’. De gemeente Tubbergen streeft naar een vitale samenleving met een goed woon- en leefklimaat, met voldoende (en de juiste) woningen voor de inwoners en met goede mogelijkheden voor het starten van een bedrijf. Een samenleving die een hechte sociale samenhang kent; waar ruimte is voor initiatief; die bewust is van de eigen kracht en kansen benut om maatschappelijke waarden te behouden, te versterken of te creëren en die op geheel eigentijdse wijze invulling geeft aan het 'noaberschap'. Burgers en bedrijven krijgen de ruimte om samen met ons als gemeente, te werken aan een duurzame samenleving met ruimtelijke kwaliteit. Dit is vertaald in drie hoofdkeuzen.

  • Hoofdkeuze 1: Vitale sociale infrastructuur
  • Hoofdkeuze 2: Economische dynamiek en vitaliteit
  • Hoofdkeuze 3: Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid

4.3.1.3 Hoofdlijnen buitengebied

In voorliggend geval zijn de hoofdlijnen voor het buitengebied van toepassing.

De hoofdlijnen voor het buitengebied zijn gericht op een leefbaar, vitaal en aantrekkelijk buitengebied en is bedoeld als uitnodiging voor nieuwe initiatieven. Initiatieven zijn niet overal op dezelfde wijze of in dezelfde mate mogelijk. Wat, waar en op welke wijze mogelijk is, wordt voor een belangrijk deel bepaald door de gebiedskenmerken. Met het bestemmingsplan buitengebied in combinatie met het instrumentarium Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) stuurt de gemeente op de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Voor het buitengebied gelden zes hoofkeuzen, namelijk:

  • 1. De kenmerkende landschapsstructuur versterken;
  • 2. Ruimte bieden aan duurzame landbouw;
  • 3. De sociaal-economische positie van het buitengebied versterken;
  • 4. Behoud en ontwikkeling van natuurwaarden;
  • 5. Recreatieve mogelijkheden benutten;
  • 6. Geen 'verstedelijking' van het landeijk gebied.

In voorliggend geval zijn hoofdkeuzen 1, 3 en 6 van toepassing, hierna volgt een nadere beschrijving van deze hoofdlijnen.

1. De kenmerkende landschapsstructuur versterken:

Het landschap vormt onze schatkist. De huidige identiteit moet behouden, hersteld en/of versterkt worden. Voorkomen moet worden dat landschapsstructuren en -verschillen vervagen en generaliseren. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen binnen de bestaande landschapsstructuur. Hiervoor bieden zowel de casco-benadering als de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving goede handvatten.

3. De sociaal-economische positie van het buitengebied versterken

De werkgelegenheid in de landbouw neemt af, ook het aantal bedrijven neemt af. Dit kan gevolgen hebben voor de leefbaarheid, zoals minder voorzieningen en jongeren die wegtrekken. Voor een vitaal platteland is het daarom van belang dat passende niet-agrarische functies worden toegelaten. Ook bij burgerwoningen is er meer ruimte voor economische activiteiten.

6. Geen ‘verstedelijking’ van het landelijk gebied

Wonen en werken in het buitengebied is aantrekkelijk. Dit mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteiten en de belangrijkste functies in het gebied: landbouw, natuur en recreatie. Het beleid van de gemeente Tubbergen voor nieuwe bebouwing en functies is daarom terughoudend.

Ontwikkelingsmogelijkheden

De zes hoofdkeuzen laten zien dat er afhankelijk van de gebiedskenmerken, waarden en ligging, andere ontwikkelingsrichtingen afweegbaar zijn in het buitengebied. Op hoofdlijnen onderscheidt de gemeente Tubbergen wat betreft de functioneel afweegbare mogelijkheden 3 zones met ieder andere functionele accenten. Hierbij wordt aangesloten op de zone-indeling uit de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

4.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Tubbergen

De voorgenomen ontwikkeling resulteert, door middel van de KGO investeringen, niet in een aantasting van de landschapsstructuren. Met het KGO plan is aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling, door investeringen in de omgeving, passend is in de landschapsstructuur.

Daarnaast is de voorgenomen ontwikkeling ten dienste van een niet-agrarische functie in het buitengebied dat de sociaal-economische positie van het buitengebied versterkt.

In hoofdstuk 5 op de milieu- en omgevingsaspecten, hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering vormt voor omliggende functies.

Tot slot wordt in paragraaf 4.2 en de hierna volgende paragrafen de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de gebiedskenmerken en het KGO-beleid van de gemeente Tubbergen. Hieruit blijkt dat het voornemen, met inbegrip van de noodzakelijke investeringen in de ruimtelijke kwaliteit, passend is te maken in de omgeving. Op deze plaats wordt dan ook geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de Structuurvisie Tubbergen.

4.3.2 Landschapsontwikkelingsplan
4.3.2.1 Algemeen

Op 25 juni 2008 heeft de gemeenteraad van Tubbergen het landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor de gemeente vastgesteld. Het LOP is een toetsend en sturend beleidsstuk dat aangeeft wat de gemeente in welke landschappen kan en wil ontwikkelen. De locatie is op basis van het landschapsontwikkelingsplan gelegen binnen een landschap dat voornamelijk bestaat uit 'oud cultuurlandschap - essen en kampen'. In figuur 4.6 is een uitsnede van het landschapsontwikkelingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01_0013.png"

Figuur 4.6: Uitsnede Landschapsontwikkelingsplan (Bron: Gemeente Tubbergen)

4.3.2.2 Oud cultuurlandschap - essen en kampen - Reutumeresch

De Reutumeresch ligt in een Essen- en kampenlandschap die gevormd zijn door de grote bolle escomplexen. De escomplexen hebben een open karakter en landbouwkundige functie. Waar gaafheid is verminderd en waar landschapsherstel wenselijk is worden de essen hersteld door de bolling en de steilranden van de essen als één geheel te behouden. Langs de randen van de es liggen houtsingels- en wallen en de erven worden gekenmerkt door erfbeplanting. Door het herstel en accentuering van de essen staat dit kleinschalige gebied in contrast met de omringende grootschalige landbouw.

4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan het Landschapsontwikkelingsplan

Voorgenomen ontwikkeling gaat gepaard met investeringen in het landschap, zoals beschreven in paragraaf 3.1.2 en nader uitgewerkt in het KGO-plan als opgenomen in bijlage 1. Zoals daarin beschreven wordt gebruik gemaakt van streekeigen soorten, zodat het geheel zo goed mogelijk opgaat in het aanwezige landschap. Geconcludeerd wordt dat de inrichtingsmaatregelen in overeenstemming zijn met het LOP en zorgen voor een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

4.3.3 Casco-benadering in Noordoost-Twente
4.3.3.1 Algemeen

In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.

Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

4.3.3.2 Casco-benadering in de praktijk

De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap.

Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het ‘kleinschalige groene karakter’ van het landschap in totaliteit.

De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.

Landschapstype   Opmerking  
Elementen die tot het casco behoren   Mogen in principe niet verplaatst worden  
Elementen die niet tot het casco behoren   Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan  
Te compenseren elementen   Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen  

Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:

  • 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de casco-kaart.
  • 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de casco-kaart.
  • 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de casco-kaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Zoals ook blijkt uit de in figuur 4.7 opgenomen uitsnede van de casco-kaart behoren enkele bestaande groenstructuren in en rond het plangebied tot het Casco.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01_0014.png"

Figuur 4.7: Uitsnede casco-kaart (Bron: Provincie Overijssel)

4.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan de "Casco-benadering in Noordoost-Twente"

De ontwikkeling op de planlocatie heeft geen invloed op de cascokaart. Er worden geen elementen verwijderd. De binnen het plangebied aanwezige groene lijn (onderdeel Casco) blijft behouden. De initiatiefnemer heeft het voornemen om een bomenrij op de perceelgrens aan te planten. Deze staat niet op de kaart als blauwe lijn. Met het kwaliteitsteam is overeenstemming bereikt dat deze aanplant desondanks passend is in dit landschap.

4.3.4 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
4.3.4.1 Algemeen

Zoals reeds aan bod is gekomen in paragraaf 4.2 is in de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel het instrument Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) opgenomen. Op basis van het provinciaal beleid ten aanzien van dit instrument is het mogelijk om op gemeentelijk niveau beleidskaders op te stellen. De gemeente Tubbergen en de gemeente Dinkelland hebben gezamenlijk een nieuw beleidsdocument genaamd ‘Beleidskader voor de toepassing van de kwaliteitsimpuls groene omgeving’. Het doel van dit document is om bij aangevraagde ontwikkelingen in het landelijk gebied een toetsingskader te hebben voor het beoordelen van het voornemen op basis van de kwaliteitsimpuls. Daarnaast biedt het beleidskader voor de aanvragers handvatten om bij een aanvraag de kwaliteitsimpuls vorm te geven.

4.3.4.2 Evenwicht tussen ontwikkeling en kwaliteitsimpuls

Er is een basis gevonden voor het bereiken en meten van het evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke (landschappelijke) inpassing: vorm en situering van gebouwen, erfbeplantingen.

Voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende kwaliteitsprestaties zijn drie variabelen te hanteren:

  • 1. is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
  • 2. wat is de schaal van de impact op de omgeving;
  • 3. vervult het initiatief een eigen belang of ook een algemeen belang.

Als er sprake is van een niet functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling, dient 100% van de waardevermeerdering (van de gronden als gevolg van aanpassing van de bestemming) te worden geïnvesteerd (naast de basisinspanning). Ligt deze ontwikkeling in de kernrandzone bedraagt het percentage 50%.

Als er sprake is van een functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling zal er naast de basisinspanning 25% moeten worden geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Is er sprake van ligging in de kernrandzone bedraagt het percentage 12,5%. Indien er geen mogelijkheid is om het gehele bedrag te investeren, zal het bedrag gestort worden in het KGO-fonds. Bestaande niet-agrarische bedrijven kunnen worden aangemerkt als aan het buitengebied gebonden activiteiten.

De percentages zijn ingegeven door het feit dat bij een niet aan het buitengebied gebonden activiteit de impact groot is, omdat deze functies feitelijk in de kernen thuishoren. Gelet hierop dient er een volledige tegenprestatie geleverd te worden. Het zogenoemde weegschaalmodel komt in evenwicht door de waardevermeerdering volledig te compenseren in ruimtelijke kwaliteit. Ligt de ontwikkeling in een kernrandzone, dus nabij een kern, is genoemde impact minder groot waardoor ook de compensatie minder kan zijn.

In geval het gaat om een aan het buitengebied gebonden activiteit, betreft het een activiteit die feitelijk thuis hoort in het buitengebied. De tegenprestatie kan dan ook minder zijn dan de volledige waardevermeerdering. Er wordt uitgegaan dat in dit geval 25% van de waardevermeerdering voldoende is om het weegschaalmodel in evenwicht te brengen. Ook hier geldt dat indien de ontwikkeling nabij een kern dus in de kernrandzone ligt, de impact minder groot is en ook de compensatie verminderd wordt.

4.3.4.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders om de maatschappelijke bestemming bij de zorgboerderij uit te breiden ten behoeve van 19 parkeerplaatsen.

Het KGO-beleid is van toepassing op de uitbreiding van de maatschappelijke bestemming voor de 19 parkeerplaatsen. In geval van een zorgboerderij is sprake van een aan het buitengebied gelieerde functie. De exacte totstandkoming van het te investeren bedrag vanuit KGO wordt beschreven in het in bijlage 1 opgenomen KGO plan. Hierin zijn ook de daadwerkelijk investeringen in landschapsmaatregelen inzichtelijk gemaakt. De daadwerkelijke investeringen zijn groter dan de benodigde investeringen op basis van het beleid. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijke KGO-beleid.

4.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.

Voorliggend bestemmingsplan ziet enerzijds toe op het wederom planologisch toestaan van een bedrijfswoning en het houden van dieren bij de zorgboerderij. Doordat deze mogelijkheden voorheen planologisch geregeld waren en deze mogelijkheden abusievelijk zijn weggenomen, wordt hier in de navolgende paragrafen niet op ingegaan. Hierna wordt in beginsel enkel getoetst aan de toe te voegen parkeerplaatsen.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling maakt geen nieuw geluidsgevoelig object mogelijk. Verdere toetsing aan de Wgh kan achterwege worden gelaten.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt in voorliggend geval geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied

In het voorliggend geval gaat het om de realisatie van parkeerplaatsen. Dit betreft een functie waarbij geen sprake is van een ruimte waarin (nagenoeg) voortdurend (twee of meer uur per (werk)dag) mensen verblijven. In het kader van de bodemkwaliteit vormt een dergelijk functie geen risico voor de gezondheid van de gebruikers. Een verkennend bodemonderzoek naar de bodemkwaliteit is geen vereiste voor dit plan.

Overigens zijn in het verleden (2010 en 2013) in het plangebied verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken is gebleken dat het plangebied geschikt is voor zorgwonen met tuin. Sinds de uitgevoerde bodemonderzoeken, hebben in het plangebied geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Hiermee kan worden geconcludeerd dat het wederom toestaan van een bedrijfswoning niet wordt belemmerd door de bodemkwaliteit.

5.2.3 Conclusie

Vanwege de aard van de voorgenomen ontwikkeling en ter plaatse van de planologische wijzigingen geen sprake is van constant menselijk verblijf kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het voorliggend plan. Het wederom toestaan van een bedrijfswoning wordt eveneens niet belemmerd door de bodemkwaliteit.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 5.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

De zorgboerderij wordt wel aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Dit betreft echter een bestaande functie, waardoor nader toetsing niet noodzakelijk is. De te realiseren parkeerplaatsen worden niet aangemerkt als een 'gevoelige bestemming'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) die op 1 januari 2011 in werking is getreden.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01_0015.png"

Figuur 5.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Nederland.Risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied aan de Snoeymansweg is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype "rustige woonwijk".

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01_0016.png"  
5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

In voorliggend geval wordt de maatschappelijke bestemming van de zorgboerderij uitgebreid. De zorgboerderij kan op basis van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" het best worden vergeleken met de volgende functies:

SBI-2008   Omschrijving   Categorie   Geur (m)   Stof (m)   Geluid (m)   Gevaar (m)  
8621, 8622, 8623   Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven   1   0   0   10   0  
871   Verpleeghuizen   2   10   0   30   0  
8891   Kinderopvang   2   0   0   30   0  

Het dichtstbijzijnde milieugevoelige object, de woning aan de Snoeymansweg 9, ligt op een afstand van 35 meter van het plangebied. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstanden en mag worden aangenomen dat dit plan geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In de regels van dit bestemmingsplan wordt bepaald dat ter plaatse van de gewenste uitbreiding enkel een parkeerplaatsen zijn toegestaan. Parkeerplaatsen betreffen geen milieugevoelige objecten, waardoor de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Andersom resulteert de voorgenomen ontwikkeling niet in een aantasting van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd:  gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.

5.6.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op het toevoegen van een milieugevoelig object. Op voorhand wordt geconcludeerd dat omliggende veehouderijen geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Andersom worden omliggende veehouderijen niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

5.6.3 Conclusie

De Wet geurhinder en veehouderijen vormt geen belemmering voor dit plan.

5.7 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.7.1 Gebiedsbescherming
5.7.1.1 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Springendal & Dal van Mosbeek” is gelegen op ruim 600 meter van het plangebied. Gezien de aard van de ontwikkeling en de afstand tot dit Natura 2000-gebieden wordt geconcludeerd dat als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

5.7.1.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In figuur 5.2 is de ligging van het plangebied, met de rode cirkel ten opzicht van het NNN weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSNOEYMANSWG13-VG01_0017.png"

Figuur 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van het NNN (Bron: Provincie Overijssel)

Het plangebied is niet gelegen binnen het concreet begrensde NNN. Het plangebied ligt op circa 175 meter van het NNN. In dit geval wordt gesteld dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Ontheffing in het kader van het NNN is daarom niet noodzakelijk.

5.7.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In voorliggend plan is geen sprake van sloop van bebouwing of het verwijderen van bijzondere landschapselementen. De locatie van de te realiseren uitbreiding bestaat momenteel uit grasland en zandgrond dat intensief onderhouden en beheerd wordt. Gezien de inrichting en het beheer van de voornoemde gronden worden deze locaties niet geschikt geacht als foerageergebied. Binnen het plangebied zijn daarom geen bijzondere en/of beschermde flora & fauna te verwachten. Tevens wordt opgemerkt dat de aanplant/versterking van de houtwallen een mogelijk positieve uitwerking heeft op de flora en fauna vanwege de structuurvariatie en het gebruik van inheemse plantensoorten. Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming opgenomen zorgplichtbepaling.

5.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Tubbergen heeft de archeologische verwachtingswaarden doorvertaald in bestemmingsplannen door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" grotendeels gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en zeer beperkt binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. In voorliggend geval is enkel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van belang, aangezien de beoogde parkeerplaatsen enkel binnen deze dubbelbestemming zijn gelegen.

Op basis van deze dubbelbestemming geldt een onderzoeksplicht indien werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,40 m plaatsvinden.

Aangezien in voorliggend geval de bodemingrepen niet de 5.000 m² overschrijden, is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. De archeologische dubbelbestemmingen worden overeenkomstig het geldend bestemmingsplan overgenomen.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

5.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Zie bijlage 2 voor het watertoetsresultaat De beantwoording van de vragen heeft geresulteerd in de 'korte procedure'. Er worden geen waterschapsbelangen geschaad.

Algemeen

Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermings- of intrekgebied. Daarnaast is er in het plangebied geen sprake van oppervlaktewater.

Hemelwater

In voorliggend geval wordt schoonhemelwater ter plaatse geïnfiltreerd.

Afvalwater

De voorgenomen ontwikkeling resulteert niet in een toename van afvalwater.

Grondwater

Er is in het plangebied geen sprake van grondwateroverlast.

Oppervlaktewater

In de nabijheid van het plangebied bevindt zich oppervlaktewater. Het voornemen vindt niet plaats binnen de beschermingszone van dit oppervlaktewater.

Conclusie

Het waterschap Vechtstromen is akkoord met de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opbouw van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte, dakhelling etc.);
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig/toegestaan zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarden mag worden afgeweken van de opgenomen gebruiksregels;
  • Wijzigingsbevoegdheid: in deze regels zijn bevoegdheden van het college om toepassing te geven aan wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: in welke gevallen een omgevingsvergunning is vereist voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van bij werkzaamheden.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (artikel 8): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels (artikel 9): in deze regels is aangegeven dat geluidsgevoelige objecten op een bepaalde afstand van de weg dienen te worden gebouwd.
  • Algemene gebruiksregels (artikel 10): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Tevens is in dit artikel het bestaande gebruik geregeld.
  • Algemene aanduidingsregels (artikel 11): in deze regel zijn de regels die gelden voor de gebiedsaanduiding 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan' opgenomen.
  • Algemene afwijkingsregels (artikel 12): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Overige regels (artikel 13); in dit artikel zijn regels in verband met parkeren opgenomen.
7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Agrarisch - 1 (Artikel 3)

Het plangebied dat is aangewezen met de bestemming Agrarisch - 1 is onder andere bedoeld voor één van de landschapsmaatregelen, zoals opgenomen in het KGO-plan, namelijk een bomenrij. Voor het overige mag deze grond worden gebruik als agrarische grond. Doordat ter plaatse geen agrarisch bouwvlak is opgenomen, zijn de bouwmogelijkheden beperkt tot 'andere bouwwerken'.

Groen (Artikel 4)

De bestemming 'Groen' is toegekend aan de groenvoorzieningen die voorheen ook als 'Groen' waren bestemd. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor afschermende beplanting en bebossing en een speelweide ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein'.

Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen mogen worden gebouwd, met inachtneming van de aangegeven maatvoeringseisen.

Maatschappelijk (Artikel 5)

De bestemming 'Maatschappelijk' is toegekend aan het perceel van de zorgboerderij. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor gebouwen en overkappingen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen, waaronder een zorgboerderij, met: woonzorgruimten, sociaal-medische dagopvang, buitenschoolsem logeer- en crisisopvang en het houden van dieren ten behoeve van de zorgboerderij. Daarnaast is tevens één bedrijfswoning toegestaan en mag ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' uitsluitend een parkeerterrein worden gerealiseerd. Deze aanduiding is opgenomen op de locatie van het nieuwe parkeerterrein.

In de bouwregels is bepaald dat de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen ten hoogste respectievelijk 6 en 12 meter mogen bedragen. Voor een bedrijfswoning geldt tevens een maximale inhoudsmaat van 900 m³. Bij de bedrijfswoning is maximaal 100 m² aan bijgebouwen toegestaan.

Voor 'andere bouwwerken' gelden eveneens een aantal maatvoeringseisen.

In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat het gebruiken van de woonzorgruimten voor nachtverblijf voor meer dan 36 cliënten van de zorgboerderij, strijdig is met de bestemming. Hiermee is het aantal slaapplaatsen voor cliënten van de zorgboerderij gemaximaliseerd. Dit is wenselijk om grip te houden op de impact van de zorgboerderij op de omgeving. Met het oog hierop is het tevens gewenst om de dagbesteding te maximaliseren. In de huidige situatie verleent de zorgboerderij dagbesteding aan haar eigen cliënten (maximaal 36) en cliënten die elders woonachtig zijn maar voor dagbestedingsactiviteiten gebruik maken van de faciliteiten van de Korenschoof. Naast de eigen cliënten is er op de zorgboerderij ruimte voor het verlenen van dagbesteding aan maximaal 3 groepen van 6 cliënten (totaal 18 cliënten). Dit aantal wordt ook als zodanig gemaximaliseerd in de regels.


Waarde - Archeologie 3 (Artikel 6) & Waarde - Archeologie 4 (Artikel 7)

De voor 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggend geval wordt een KGO-overeenkomst en een planschadeovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Tubbergen. In de planschadeovereenkomst is vastgelegd dat het risico van planschade bij de initiatiefnemer ligt. De gemeentelijke kosten worden gedekt door de legesverordening. Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg en inspraak

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en er sprake is van een ontwikkeling dat in overeenstemming is met het provinciaal beleid, is vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 (Bro) heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde ‘Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen’ opgesteld. Hierin is opgenomen dat indien de gemeente over een eigen kwaliteitskader beschikt dat in lijn is met het Werkboek KGO en de Omgevingsvisie er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden.

De gemeente Tubbergen heeft uitvoering gegeven aan de gelegenheid om een eigen beleidsinvulling te geven aan het KGO-beleid. Dit is vormgegeven in het ‘Beleidskader voor de toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’, welke geaccordeerd is door de provincie. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van dit beleidskader. Geconstateerd wordt dat voorliggende ontwikkeling passend is binnen het gemeentelijke kwaliteitskader. Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt. Provinciaal vooroverleg is niet noodzakelijk.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de ‘korte procedure’. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval is geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 12 december 2018 tot en met 22 januari 2019 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.