direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Schotboersweg 4 en Hunzeweg 5 Geesteren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De terugloop in de landbouw en de gewijzigde economische omstandigheden hebben ertoe geleid dat het buitengebied meer en meer een gebied wordt van functiemenging. Verwacht wordt dat er de komende jaren steeds meer (grote) erven leeg komen te staan en dat deze leegstaande schuren niet allemaal ingevuld kunnen worden met andere functies. In deze situaties kan gekeken worden of sloop uitkomst biedt, immers willen veel eigenaren wel van de schuren af, maar laten dit vooralsnog achterwege vanwege onder meer de kosten en het behoud van de bestaande bouwrechten. Anderzijds zijn er eigenaren van erven die graag extra bebouwing willen realiseren, maar daarvoor de bouwrechten niet hebben. Hier valt voor beide partijen een voordeel te behalen.

In voorliggend geval is sprake van een dergelijke situatie. Initiatiefnemers zijn eigenaren van het woonperceel aan de Schotboersweg 4 en het agrarische perceel aan de Hunzeweg 5 te Geesteren in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Het voornemen bestaat om een nieuw bijgebouw op het perceel aan de Schotboersweg 4 te realiseren bovenop de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan buitengebied reeds biedt. Het perceel aan de Hunzeweg 5 zal als slooplocatie fungeren en worden bestemd als woonperceel.

In het kader van de Schuur voor Schuur-regeling wordt op het agrarische bedrijfsperceel aan de Hunzeweg 5 te Geesteren mimimaal 272 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Omdat het om asbesthoudende daken gaat, kan op basis van de Schuur voor Schuur-regeling 100 m2 (1 op 1) + (172 m2 : 2 =) 86 m2 in totaal 186 m2 teruggebouwd worden op de locatie Schotboersweg 4.

De gemeente Tubbergen heeft in het principebesluit aangegeven onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan voorliggend initiatief via een herziening van het geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader voor de sloop- en bouwlocaties. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het woonperceel Schotboersweg 4 ligt ten noorden van de kern Geesteren. Het agrarische bedrijfsperceel Hunzeweg 5 ligt ten zuiden van de kern Geesteren. Beide locaties liggen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen

In de volgende topografische kaart is de ligging van de Schotboersweg 4 en de Hunzeweg 5 (hierna slooplocatie) ten opzichte van de omgeving weergeven met respectievelijk een rode en paarse ster. In hoofdstuk 2 wordt nader ingezoomd op de huidige situatie ter plaatse van de plandelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging locaties ten opzichte van de omgeving (bron: PDOK, bewerking BJZ.nu)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Schotboersweg 4 en Hunzeweg 5 Geesteren" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01) en een renvooi;
  • regels en bijbehorende bijlagen.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Beide locaties liggen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Tubbergen 2016' die door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen is vastgesteld op 13 mei 2016. De planologische situatie van de betreffende locaties wordt hierna nader beschreven. Opgemerkt wordt dat tevens de bestemmingsplannen 'Facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen', 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan' en het voorbereidingsbesluit 'Wonen Buitengebied van toepassing zijn. Het voert te ver om op deze plannen uitgebreid in te gaan. Daar waar relevant zijn de regels van deze plannen in voorliggend bestemmingsplan doorvertaald.

1.4.2 Schotboersweg 4
1.4.2.1 Algemeen

Het plandeel aan de Schotboersweg 4 heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied Tubbergen 2016' de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch - 1' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3 en 4' en 'Waarde – Essen'. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen, waarbij het plangebied met rode omlijning is aangeduid. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: ruimtelijkeplannen.nl, BJZ.nu)  

1.4.2.2 Beschrijving bestemmingen

Bestemming 'Wonen'

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf dan wel vrij beroep, mantelzorg en bed and breakfast. Voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken in de bestemming geldt dat zij ten hoogste op een afstand van 30 meter vanuit het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 100 m2 bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, dan geldt de bestaande oppervlakte met een maximum van 350 m2. Wanneer het perceel een oppervlakte van ten minste 5.000 m2 heeft, dan kunnen de gezamenlijke bijbehorende bouwwerken ten hoogste 200 m2 zijn.

Bestemming 'Agrarisch -1'

Gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn hoofdzakelijk bedoeld voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Aangezien er geen bouwvlak is opgenomen is het oprichten van bebouwing niet toegestaan.

Dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' en 'Waarde - archeologie 4'

De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3 en 4' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor waarde 3 geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,40 m onder maaiveld. Voor waarde 4 is deze onderzoeksgrens vanwege een lagere verwachtingswaarde gesteld op 5.000 m2 en dieper dan 0,40 m onder maaiveld.

Dubbelbestemming 'Waarde - Essen'

De voor 'Waarde - Essen' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle essen en steilranden met bijbehorende beplanting.

1.4.3 Hunzeweg 5 (slooplocatie)
1.4.3.1 Algemeen

De slooplocatie aan de Hunzeweg 5 heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied Tubbergen 2016' de enkelbestemming 'Agrarisch – 1', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' een functieaanduiding 'Intensieve veehouderij' en een bouwvlak. Hieronder is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen, waarbij het agrarisch bouwperceel is weergegeven met de rode omlijning. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0003.png"  
Afbeelding 1.3 Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: ruimtelijkeplannen.nl, BJZ.nu)  

1.4.3.2 Beschrijving bestemmingen

Bestemming 'Agrarisch -1'

Gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1' met de functieaanduiding 'Intensieve veehouderij' en een 'bouwvlak' zijn hoofdzakelijk bedoeld voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf, waarbij intensieve veehouderij mag worden uitgeoefend in combinatie met verhuuractiviteiten ten behoeve van het agrarisch gebruik. Bedrijfsgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Woningen zijn enkel toegestaan in de vorm van een bij het agrarisch bedrijf behorende bedrijfswoning.

Dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3'

De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor waarde 3 geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,40 m onder maaiveld.

1.4.4 Strijdigheid

Op dit moment geldt voor het woonperceel aan de Schotboersweg 4 dat maximaal de bestaande oppervlakte aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de woningen zijn toegestaan. Het realiseren van nieuwe bijgebouwen bij een woning is dan ook niet toegestaan. Daarnaast is het huidige bestemmingsvlak 'Wonen' ontoereikend voor de gewenste nieuwe bebouwing. Met voorliggende bestemmingsplan wordt een passend juridisch-planologisch kader vastgelegd en aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Ter plaatse van de slooplocatie aan de Hunzeweg 5 is het nu planologisch toegestaan om nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen te realiseren danwel bestaande bedrijfsgebouwen te herbouwen. Door deelname aan de Schuur voor Schuur-regeling dient het vorenstaande te worden uitgesloten, immers mogen gesloopte schuren die deelnemen aan de regeling niet herbouwd worden. In voorliggend bestemmingsplan wordt de agrarisch bestemming omgezet naar een woonbestemming en het bouwvlak verkleind tot het erf in de nieuwe situatie met daarbinnen de te behouden bedrijfsgebouwen. Het bestaande aantal vierkante meters wordt tevens als maximum vastgelegd in de regels.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Huidige situatie plangebied

In voorliggend geval omvat het plan twee locaties: de bouwlocatie Schotboersweg 4 en de slooplocatie Hunzeweg 5, beiden gelegen rondom de kern Geesteren in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Hierna zal de huidige situatie van deze plandelen afzonderlijk worden toegelicht.

2.1.1 Schotboersweg 4

De locatie Schotboersweg 4 ligt op circa 100 meter ten noorden van de kern Geesteren. De Denekamerweg is de belangrijkste ruimtelijke structuurdrager in de directe omgeving. De functionele structuur bestaat voornamelijk uit agrarische cultuurgronden en verspreid liggende woonerven. Ten zuiden bevindt zich de bebouwde kom van Geesteren. De huidige situatie in het gebied Schotboersweg 4 en de directe omgeving is op een luchtfoto weergegeven in afbeelding 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto omgeving plangebied Schotboersweg 4 (Bron: Provincie Overijssel, BJZ.nu)  


Het woonerf wordt aan de westzijde begrensd door de Schotboersweg. Ten noorden en oosten liggen agrarische gronden en ten zuiden ligt een woonperceel. De bebouwing op het erf bestaat uit een woning met aanbouw en bijgebouwen. De overige gronden zijn ingericht als tuin en erfverharding.

2.1.2 Hunzeweg 5

De slooplocatie ligt aan Hunzeweg 5 op circa 1,6 kilometer ten zuiden van de kern Geesteren. De Haarbrinksweg, ten westen van de slooplocatie, is de belangrijke ruimtelijke structuurdrager in de omgeving. Verder bestaat de ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving voornamelijk uit agrarische gronden en verspreid liggende woonerven, agrarische bedrijfspercelen en natuur. De huidige situatie in het projectgebied en de directe omgeving is op een luchtfoto weergegeven in afbeelding 2.2

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.2 Luchtfoto omgeving plangebied Hunzeweg 5 (Bron: Provincie Overijssel, BJZ.nu)  


De locatie wordt aan de noordzijde begrensd door de Hunzeweg en alle overige zijden begrensd door agrarische cultuurgronden. De bebouwing bestaat uit de bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken en agrarische opstallen. De overige gronden rondom de bouwwerken zijn grotendeels ingericht als tuin en erfverharding (oprit, parkeren etc.). Verder bestaat het perceel grotendeels uit agrarische gronden.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

3.1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens een extra bijbehorend bouwwerk te realiseren op het woonerf aan de Schotboersweg 4 in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. De gewenste hoeveelheid bebouwing past niet binnen de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan geeft.

In het kader van de Schuur voor Schuur-regeling wordt daarom op het agrarisch bedrijfsperceel aan de Hunzeweg 5 in Geesteren in totaal 272 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Op deze locatie wordt agrarische bebouwing verwijderd van het agrarische erf en deze gesloopte meters kunnen op basis van de Schuur voor Schuur-regeling worden ingezet om de voorgenomen ontwikkeling aan de Schotboersweg 4 mogelijk te maken. Daarnaast wordt het agrarische bedrijfsperceel aan de Hunzeweg 5 omgezet naar een woonbestemming.

3.1.2 Te slopen bebouwing Hunzeweg 5, Geesteren

Het agrarische bedrijf aan de Hunzeweg 5 heeft geen noodzaak meer om het bedrijfsgebouw te gebruik en stoot om deze reden het bedrijfsgebouw af dat momenteel geen functie meer vervult. In voorliggend geval gaat het om een voormalige varkensschuur van afgerond 272 m2.

Ter plaatse van de Hunzeweg 5 wordt de agrarische bestemming omgezet naar een woonbestemming waarbij het bouwvlak wordt verkleind en het aantal m2 aan bedrijfsbebouwing beperkt tot de bestaande overblijvende hoeveelheid na sloop van de 272 m2. Na sloop van deze bebouwing wordt de locatie ingezaaid met gras.

Op basis van de Schuur voor Schuur-regeling mag ter compensatie van de te slopen bebouwing op het perceel aan de Hunzeweg 5 de oppervlakte aan bijgebouwen elders worden verhoogd. Omdat het om asbesthoudende daken gaat kan op basis van de Schuur voor Schuur-regeling 100 m2 één op één worden teruggebouwd. Hier bovenop kan van de resterende 172 m2 de helft worden teruggebouwd (172 : 2 =) 86 m2. In totaal kan op basis van de gesloopte meters 186 m2 teruggebouwd worden.

3.1.3 Gewenste ontwikkelingen Schotboersweg 4

Het voornemen is om aan de Schotboersweg een nieuwe schuur te bouwen met een oppervlakte van 186 m2. Om deze schuur landschappelijk gezien op een passen locatie te kunnen realiseren, is een vergroting van de bestaande woonbestemming noodzakelijk. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de nieuwe schuur is een erfinrichtingsplan gemaakt. Een van de maatregelen om de nieuwe schuur goed in te passen op het erf is het verlengen van een bestaande inheemse bosbeplanting.

In het geldende bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen op het aantal vierkante meters bijgebouwen te vergroten tot ten hoogste 200 m2, mits het bouwperceel in combinatie met aangrenzende gronden een gezamenlijke oppervlakte hebben van minimaal 5.000 m2. In combinatie met de schuur voor schuur regeling mag in totaal 386 m2 aan bijgebouwen worden gebouwd aan de Schotboersweg. In voorliggend bestemmingsplan wordt het bouwvlak opnieuw gesitueerd waardoor alle bestaande bouwwerken, inclusief de nieuw te bouwen bouwwerken, binnen het bouwvlak vallen.

De gewenste situatie voor deze locatie is in afbeelding 3.1 weergegeven. Voor een uitvergrote versie van het erfinrichtingsplan met een legenda wordt verwezen naar Bijlage 1 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0006.png"  
Afbeelding 3.1 Erfinrichtingsplan bouwlocatie Schotboersweg 4 (bron: Erwin Meinders Bouwkundig Buro)  

3.2 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van een nieuwe ontwikkeling.

De woning aan de Schotboersweg 4 blijft overeenkomstig de bestaande situatie middels een eigen in- en uitrit ontsloten. Er wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd bij de woning. Gelet op deze functie en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een wijziging in de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie ter plaatse.

Ten aanzien van de slooplocatie aan de Hunzeweg 5 wordt opgemerkt dat de agrarische activiteiten zijn gestopt, waarbij de bebouwingsmogelijkheden worden ingeperkt. Aangezien de agrarische bestemming wordt omgezet naar een woonbestemming zal er sprake zijn van een afname van de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte. Een woonbestemming heeft namelijk een lagere verkeersgeneratie en parkeerbehoefte dan een agrarisch bedrijfsperceel.

Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.
4.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan het Rijksbeleid

Het betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconstateerd dat voorliggende ontwikkeling passend is voor deze locatie. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro).

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Zo is bijvoorbeeld sprake van een ladderplichtige ontwikkeling wanneer minimaal 12 woningen worden toegevoegd aan de woningvoorraad (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953) en bij relatief grootschalige uitbreidingen van bouwmogelijkheden (meer dan 500 m² bvo).

In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling op twee locaties in het buitengebied van de gemeente Tubbergen waarbij per saldo sprake is van een afname van bebouwing door toepassing van de Schuur voor Schuur-regeling. Daarnaast is er geen spreake van een toevoeging/realisatie van een woning.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' en er niet hoeft te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaaleconomische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.

Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd: Er wordt ruimte voor sociaaleconomische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Eén en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

4.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.

4.2.4.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

4.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0007.png"  
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.5 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.5.1 Of- Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of- generieke beleidskeuzes' blijkt dat met name de artikelen 2.1.3, lid 1 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang zijn.

Artikel 2.1.3, lid 1 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening

De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn een Overijsselse variant op de ladder voor duurzame verstedelijking ten behoeve van de toepassing binnen de groene omgeving. Voorgenomen ontwikkeling voorziet in extra bouwmogelijkheden ter plaatse van het woonerf Schotboersweg 4 in ruil voor de sloop van 272 m2 agrarische bedrijfsbebouwing aan de Hunzeweg 5. Hiervoor wordt de woonbestemming aan de Schotboersweg met 360 m2 vergroot en het agrarisch bouwvlak aan de Hunzeweg met 3.600 m2 verkleind, waardoor per saldo sprake is van een afname van het te bebouwen oppervlak en dus geen extra ruimtebeslag is op de groene omgeving. De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de Schuur voor Schuur-regeling van de gemeente Tubbergen. Gelet op het feit dat per saldo sprake is van een afname van bebouwing en de mogelijkheid tot bouwen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen en gebouwd wordt op/aansluitend een bestaand woonperceel, wordt geconcludeerd wordt dat het voornemen voldoet aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

  • In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 en 2.1.6 van de Omgevingsverordening

De provincie Overijssel biedt gemeenten de gelegenheid om een eigen beleidsinvulling te geven aan het KGO-beleid. De beleidsnota "Schuur voor Schuur gemeente Tubbergen" is een afgeleide van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (artikel 2.1.6) en valt zodoende onder de reikwijdte van deze regelgeving. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de beleidsnota "Schuur voor Schuur gemeente Tubbergen". Kortheidshalve wordt dan ook verwezen naar paragraaf 4.3.2 waarin de ontwikkeling wordt getoetst aan de betreffende beleidslijn.

Ten aanzien van artikel 2.1.5 ruimtelijk kwaliteit wordt opgemerkt dat voor de bouwlocatie een erfinrichtingsplan is opgesteld. Dit erfinrichtingsplan is gemaakt op basis van de geldende gebiedskenmerken en laat zien dat de nieuwe bebouwing goed wordt ingepast op het woonerf.

Hier wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid ten aanzien van Ruimtelijke kwaliteit en KGO.

4.2.5.2 Waar- Ontwikkelingsperspectieven

De plandelen behoren tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. In afbeelding 4.2 en 4.3 zijn een uitsneden van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0008.png"  
Afbeelding 4.2 Uitsneden ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel Schotboersweg 4 (Bron: Provincie Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0009.png"  
Afbeelding 4.3 Uitsneden ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel Hunzeweg 5 (Bron: Provincie Overijssel)  

'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'

De realisatie van een bijgebouw bij een bestaand woonperceel past binnen het mixlandschap waar ruimte is voor een verscheidenheid aan functies. Het voormalige agrarische bedrijfsperceel aan de Hunzeweg 5 wordt omgezet naar een reguliere woonbestemming. Een woonbestemming is passend in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Agrarische- en woonfunctis gaan goed samen in het mixlandschap. Voorliggende ontwikkeling is vanuit functioneel en ruimtelijk oogpunt mogelijk en leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Uit hoofdstuk 5 blijkt verder dat er geen sprake is van belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven.

4.2.5.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De 'Laag van beleving' en 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien voor de plandelen geen specifieke eigenschappen vanuit deze laag gelden.

1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het deelgebied Schotboersweg is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” aangeduid met het gebiedstype 'Stuwwallen' en het deelgebied Hunzeweg 5 is aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Beekdalen en laagtes'. In onderstaande afbeelding zijn uitsneden van de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” opgenmomen. De plandelen zijn indicatief aangegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0010.png"  
Afbeelding 4.4 Natuurlijke laag Schotboersweg (Bron: Provincie Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0011.png"  
Afbeelding 4.5 Natuurlijke laag Hunzeweg (Bron: Provincie Overijssel)  

'Dekzandvlakten en ruggen'

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijdert. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

'Stuwwallen'

De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving.

'Beekdalen en natte laagtes'

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.

Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

Ter plaatse van plandelen zijn de kenmerken van het oorspronkelijk landschap nauwelijks meer waarneembaar. Dit komt vanwege het huidige functionele gebruik als woonperceel, agrarisch erf en agrarische cultuurgronden. De aard en omvang van de voorgenomen ontwikkelingen ter plaatse zijn daarnaast van een zeer beperkte omvang. Geconcludeerd wordt dat het initiatief geen invloed heeft op de gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag'.

2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De plandelen zijn aangeduid met het gebiedstype 'Essenlandschap' en 'Oude hoevelandschap'. In afbeelding 4.6 en 4.7 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0012.png"  
Afbeelding 4.6 Laag van het agrarisch cultuurlandschap Schotboersweg 4 (Bron: Provincie Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0013.png"  
Afbeelding 4.7 Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Hunzeweg 5 (Bron: Provincie Overijssel)  

'Essenlandschap'

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

'Oude hoevenlandschap'

Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

Met de sloop van het agrarische bedrijfsgebouw aan de Hunzeweg 5 wordt de huidige accenten van het oude hoevenlandschap niet aangetast. Voor de Schotboersweg 4 geldt dat dat de te bouwen schuur past in de huidige structuur en dat het huidige bebouwingstructuur behouden blijft, zoals in het Erfinrichtingsplan weergegeven is. Geconcludeerd wordt dat het initiatief geen invloed heeft op de gebiedskenmerken van de 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'.

4.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.

4.3.1 Bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'
4.3.1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" is het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Tubbergen. De uitgangspunten van het bestemmingsplan zijn het handhaven van bestaande planologische rechten, het nie meer regelen dan noodzakelijk en flexibiliteit in het bestemmingsplan door middel van binnenplanse afwijken en wijzigingsbevoegheden.

Op basis van de wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in artikel 4.7.11 hebben burgemeester en wethouders de mogelijkheid om het bestemmingvlak 'Wonen' te vergroten. Door gebruik te maken van dit artikel kan het bestemmingsvlak 'Wonen' aan de Schotboersweg worden vergroot zodat de toekomstige en bestaande bouwwerken binnen het bestemmingvlak liggen. Daarnaast is op basis van de binnenplanse afwijking uit artikel 37.3.5 mogelijk om het aantal vierkante meters vrijstaande bijbehorende bouwwerken te vergroten tot maximaal 200 m2. Hierna wordt op de wijzigingsbevoegdheid en binnenplanse afwijking ingegaan.

4.3.1.2 Wijzigingsbevoegdheid artikel 4.7.11

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - 1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken al dan niet ten behoeve van het beter situeren van de gebouwen, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 37 (Wonen) van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 2.000 m² zal bedragen;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de bebouwing op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waterhuishouding, de waarden van landgoederen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.3.1.3 Toetsing wijzigingsbevoegdheid artikel 4.7.11

Hierna wordt puntsgewijs ingegaan op de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid 4.7.11 van het bestemmingsplan "Tubbergen buitengebied 2016"

  • a. Ter plaatse van het bestaande bijgebouw (buiten het huidige bouwvlak) en het toekomstige bijgebouw is de bestemming 'Wonen' overeenkomstig artikel 37 van het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" van toepassing;
  • b. het bestemmingsvlak 'Wonen' bedraagt circa 1.400 m2;
  • c. er is geen onevenredige schade voor omliggende bedrijven, verwezen wordt naar paragraaf 5.5 en 5.6 van deze toelichting;
  • d. voor voorliggende ontwikkeling is door Erwin Meinders Bouwkundig Buro een erfinrichtingsplan opgesteld;
  • e. er is geen onevenredige afbreuk aan waarden zoals waterhuishouding, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, verwezen wordt naar Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 van deze toelichting.
4.3.1.4 Afwijkingsbevoegdheid artikel 37.3.5

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het maximum aantal vierkante meters vrijstaande bijbehorende bouwwerken, in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:

  • a. het bouwperceel, eventueel in combinatie met de daaraan grenzende en daarmee een eigendomseenheid vormende gronden een gezamenlijke oppervlakte heeft van ten minste 5.000 m².
4.3.1.5 Toetsing afwijkingsbevoegdheid artikel 37.3.5

In voorliggend geval is er op het perceel een bijgebouw (57 m2) aanwezig die in strijd is met het bestemmingsplan aangezien deze buiten het bestemmingsvlak is gelegen. Dit vrijstaande bijbehorende bouwwerk kan op basis van de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 37.3.5 mogelijk worden gemaakt aangezien de initiatiefnemer meer dan 5.000 m2 aan aangrenzende percelen in bezit heeft. Hiermee wordt voldaan aan de afwijkingsbevoegdheid en op basis van voorliggend bestemmingsplan wordt het bestemmingsvlak opnieuw gesitueerd waarbij de bestaande bebouwing binnen de woonbestemming is gelegen.

4.3.2 Structuurvisie Tubbergen
4.3.2.1 Algemeen

Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.

4.3.2.2 Geen 'verstedelijking' van het landelijk gebied

Wonen en werken in het buitengebied is aantrekkelijk. Dit mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteiten en de belangrijkste functies in het gebied: landbouw, natuur en recreatie. Het gemeentelijk beleid voor nieuwe bebouwing en functies is daarom terughoudend.

Kwaliteit door dynamiek is daarbij het motto. Voorwaarde is dat elke ontwikkeling goed landschappelijk ingepast wordt, gebaseerd op de gebiedskenmerken. Wat echter voor een specifieke ontwikkeling op een specifieke locatie, een goede inpassing is, is maatwerk. Belangrijke instrumenten zijn net als voor de kernen het bestemmingsplan en de welstandsnota. Voor het buitengebied zijn daarnaast van belang ‘de beleidslijn rood-voor- rood‘, 'het schuur- voor-schuurbeleid', ‘het VAB+-beleid’, 'het ‘cascobeleid’ en de ‘Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’.

4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de structuurvisie Tubbergen

De ontwikkeling gaat uit van de sloop van het landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouw aan de Hunzeweg 5, en de realisatie van een nieuw bijgebouw aan Schotboersweg 4 in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. De erven worden waar nodig landschappelijk ingepast. Het voornemen wordt mogelijk gemaakt op basis van de Schuur voor Schuur-regeling van de gemeente Tubbergen. Een veelvoud aan schuuroppervlakte wordt gesloopt om de extra bouwmogelijkheden te verkrijgen. Hiermee wordt nieuwe kwaliteit gecreëerd en verpaupering van het platteland voorkomen. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de 'Structuurvisie Tubbergen'.

4.3.3 Schuur voor Schuur-regeling
4.3.3.1 Algemeen

Middels de Schuur voor Schuur-regeling wordt het mogelijk gemaakt dat ondernemers en/of inwoners die extra bouwmogelijkheden nodig hebben, deze kunnen krijgen in ruil voor de sloop van een veelvoud aan schuren elders. Het doel van deze regeling is enerzijds de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door sloop van leegstaande schuren en anderzijds is het de bedoeling om ontwikkeling van economische activiteiten (bij zowel bedrijfslocaties als particuliere locaties) te faciliteren en te voorzien in uitbreidingsbehoefte bij particuliere erven. Daarbij wordt het gestimuleerd dat asbesthoudende schuren worden verwijderd.

4.3.3.2 Reikwijdte

De Schuur voor Schuur-regeling is van toepassing op locaties waar een woonbestemming geldt (en de aangrenzende gronden) en op VAB-locaties waarop het KGO-beleid niet van toepassing is (en de aangrenzende gronden). De reikwijdte van het Schuur voor Schuur-beleid houdt daarmee in dat zich economische activiteiten kunnen ontplooien op locaties waar dit momenteel (beleidsmatig gezien) niet mogelijk is.

De gewijzigde economische omstandigheden en de veranderende functie van het buitengebied hebben ertoe geleid dat het buitengebied meer en meer een gebied wordt van functiemenging. Bovendien is lang niet overal (geschikte) bedrijfsruimte beschikbaar op bedrijventerreinen. Bedrijven moet wel perspectief geboden worden in de eigen gemeente. Het behoudt en vergroot bovendien de werkgelegenheid in de gemeente. Daarnaast bestaat in veel gevallen ook een bepaalde binding of (sponsor)relatie met verenigingen in de dorpen, welke voor de leefbaarheid van de dorpen eveneens van cruciaal belang is. Tevens is naar voren gekomen dat wanneer een bedrijf moet verplaatsen, het realistisch is dat dit bedrijf verplaatst naar een andere gemeente.

4.3.3.3 Uitgangspunten

Bij de totstandkoming van de Schuur voor Schuur-regeling is een aantal uitgangspunten gehanteerd:

  • Leegstaande schuren zijn een primaire verantwoordelijkheid van de eigenaren;
  • Het gaat om een extra mogelijkheid voor leegstaande schuren, naast bestaand instrumentarium als rood voor rood en functieverandering;
  • De gewijzigde economische omstandigheden, de gewijzigde rol, functie en omvang van de agrarische sector leiden tot meer functiemenging in het buitengebied;
  • Ontstening: er moet vanaf een toename bebouwing meer dan 100 m2 een veelvoud gesloopt worden dan er elders wordt teruggebouwd;
  • Stimulans om vooral asbestschuren te slopen;
  • Stimulans om te slopen;
  • Zo eenvoudig mogelijk.
4.3.3.4 Spelregels Schuur voor Schuur-regeling

Bij het toepassen van de Schuur voor Schuur-regeling gelden de volgende spelregels:

  • In ruil voor de mogelijkheid om extra bebouwing te kunnen realiseren, moet elders een veelvoud aan schuren worden gesloopt. Hierbij geldt de volgende sloopverhouding
    Oppervlakte extra te bouwen   Met asbesthoudende golfplaten   Zonder asbesthoudende golfplaten  
    Tot en met 100 m2   1:1   1:2  
    101 m2 tot en met 500 m2   1:2   1:4  
    501 m2 en meer   1:3   1:5  
  • Er wordt geen rekening gehouden met de aanwezigheid van kelders
  • Sloop- en bouwlocaties die betrekking hebben op hetzelfde plan, bevinden zich in de gemeente Dinkelland of Tubbergen, in het buitengebied.
  • Sloop van een deel van het erf is mogelijk.
  • Schuren moeten in het geheel worden ingezet in de Schuur voor schuur-regeling. Enkel schuren waarvoor vergunning voor bouwen is verleend en welke daadwerkelijk aanwezig zijn, komen in aanmerking voor deelname aan de schuur voor schuur-regeling.
  • In afwijking van het vorige komen ook schuren zonder bouwvergunning in aanmerking indien is aangetoond dat deze op 31 december 1997 reeds aanwezig waren.
  • Schuren met een cultuurhistorische waarde komen niet in aanmerking voor deelname aan de schuur voor schuur-regeling.
  • Veldschuren komen niet in aanmerking voor deelname aan de schuur voor schuur-regeling.
  • De planologische bouwmogelijkheden op alle betrokken locaties worden aangepast aan de nieuwe situatie. Gedeeltelijke/gefaseerde beëindiging van het (agrarisch) bedrijf is mogelijk.
  • In afwijking van het VAB+-beleid geldt de voorwaarde dat bebouwing minimaal 5 jaar moet zijn opgericht en zoals vergund in gebruik zijn, niet voor schuren die middels de schuur voor schuur-regeling worden opgericht.
  • In afwijking van het VAB+-beleid geldt het VAB+-beleid ook voor locaties (o.a. met een woonbestemming) die nooit agrarisch zijn geweest. Op deze locaties kan derhalve ook functieverandering plaatsvinden zoals beoogd met het VAB+-beleid, ook wanneer extra bebouwingsmogelijkheden zijn gecreëerd door middel van het schuur voor schuur-beleid.
  • In afwijking van de zogenoemde ‘hobbyboerregeling’ die is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied, kan door middel van toepassing van de schuur voor schuur-regeling een grotere oppervlakte bijgebouwen worden gerealiseerd dan op basis van de hobbyboerregeling mogelijk is.
  • Indien er (nog) geen bouwer bekend is, kan toch tot sloop worden over gegaan. In dat geval kan men een voucher aanvragen bij de gemeente.
  • Een voucher is een brief van de gemeente waarin staat dat men (exact omschreven) schuren kan slopen en dat de oppervlakte van die schuren nog 5 jaar (ingaande de dag na verzending van de brief) kan worden ingezet voor de schuur voor schuurregeling.
4.3.3.5 Toetsing van het initiatief aan de schuur voor schuur-regeling

Het gewenste extra bouwrecht aan de Schotboersweg 4 bedraagt 186 m2. Er wordt hier een schuur van 186 m2 gebouwd, waardoor de toename van de via schuur voor schuur te verkregen meters 186 m2 is.

Er wordt niet meer dan 500 m2 extra bouwrecht toegevoegd, waardoor de ratio's 1 op 1 en 1 op 2 van toepassing zijn. De te slopen schuur aan Hunzeweg 5 heeft in totaal een oppervlak van 272 m² en is geheel voorzien van asbesthoudende golfplaten, zie Bijlage 2. In onderstaand tabellen is de staffelmethode uitgewerkt.

Oppervlakte extra te bouwen   Sloop / bouw ratio   Te slopen  
0 - 100 m2 (100 m2)   1 : 1 (met asbest)   100 m2  
101-500 m2 (172 m2)   1 : 2 (met asbest)   86 m2  
Totaal     186 m2  

Uitgaande van bovenstaande berekening dient in totaal 272 m2 gesloopt te worden om 186 m2 aan bouwoppervlakte te creëren.

Uitgangspunt van de Schuur voor Schuur-regeling is dat na de sloop niet meer extra m2 op de slooplocatie bijgebouwd kunnen worden. Voor het perceel Hunzeweg 5 betekent dit dat na de sloop enkel nog het overgebleven aantal vierkante meters aan bijgebouwen is toegestaan voor zover dit het bij recht toegestane aantal vierkante meters overschrijdt. Dit is in voorliggend bestemmingsplan planologisch vastgelegd door het bouwvlak van het agrarisch bedrijf te verkleinen. Met de sloop van landschapsontsierende bebouwing wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse versterkt.

Op deze plaats wordt geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van de Schuur voor Schuur-regeling en bijdraagt aan de uitgangspunten van het beleid (o.a. ontstening).

4.3.4 Casco-benadering in Noordoost-Twente
4.3.4.1 Algemeen

In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.

Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

4.3.4.2 Casco-benadering in de praktijk

De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap. Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het 'kleinschalige groene karakter' van het landschap in totaliteit.

De regels van de casco-benadering gelden niet voor:

  • Punt elementen (zoals poelen en solitaire bomen).
  • Lijn elementen (zoals stijlranden en zandwegen).
  • Beplanting binnen bouwblokken/bebouwde kom.
  • Boomgaarden.
  • Bos groter dan 0,5 hectare.

Voor bovenstaande elementen en het beheer van casco elementen geldt het reguliere beleid van elke afzonderlijke gemeente. De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.

Landschapstype   Opmerking  
Elementen die tot het casco behoren   Mogen in principe niet verplaatst worden  
Elementen die niet tot het casco behoren   Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan  
Te compenseren elementen   Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen  

Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:

  • Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de casco-kaart.
  • Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de casco-kaart.
  • Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de casco-kaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).
4.3.4.3 Situatie plangebied

Zoals blijkt uit de in afbeelding 4.8 en 4.9 opgenomen uitsneden van de casco-kaart, maken enkele binnen de locaties aanwezige groenstructuren onderdeel uit van het Casco. De locaties zijn met een paarse ster aangegeven. Zoals in hoofdstuk 3 reeds beschreven worden bestaande groenstructuren behouden en waar mogelijk versterkt. Er worden geen groenstructuren en daarmee ook geen casco-onderdelen aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0014.png"  
Afbeelding 4.8 Uitsnede Casco-kaart Schotboersweg 4 (Bron: Provincie Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0015.png"  
Afbeelding 4.9 Uitsnede Casco-kaart Hunzeweg 5 (Bron: Provincie Overijssel)  
4.3.4.4 Toetsing van het initiatief aan de "Casco-benadering in Noordoost-Twente"

Binnen het plangebied zijn groenstructuren aanwezig die onderdeel uitmaken van het Casco, maar deze worden zoals in het erfinrichtingsplan (paragraaf 3.1.3) aangegeven versterkt. Geconcludeerd wordt dat de "Casco-benadering in Noordoost-Twente" geen belemmering vormt voor dit plan.

4.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid, voor beide percelen, beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit Milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

Het verrichten van een akoestisch onderzoek is in het voorliggende geval voor de Hunzeweg 5 niet noodzakelijk, omdat de functie van de bestaande bedrijfswoning de functie ‘wonen’, niet wijzigt. Daarnaast is in artikel 76 van de Wgh bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning.

Het te realiseren nieuwe bijgebouw en legaliseren bestaande bijgebouw aan de Schotboersweg 4 wordt in het kader van de Wgh niet aangemerkt als geluidgevoelige object. De aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai zijn dan ook niet van toepassing.

In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het project op de omgeving.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en of NEN 5707.

5.2.2 Situatie plangebieden

Hunzeweg 5

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een functiewijziging. Er vinden voor het overige geen bodemingrepen plaats en in zowel de huidige als toekomstige situatie is er sprake van langdurig verblijf. Het uitvoeren van een onderzoek naar de bodemkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

De te slopen bebouwing is voorzien van asbesthoudende dakbedekking, zonder dakgoten. De onverharde druppelzones aan de zuidzijde van de voormalige agrarische schuren zijn daarom onderzocht op asbest. De bodem ter plekke van de druppelzone is asbesthoudend, maar het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Vanuit milieukundig oogpunt is er op basis van onderhavig bodemonderzoek geen bezwaar tegen de voorgenomen sloop. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting.

Schotboersweg 4

Op het perceel wordt in het kader van de Schuur voor Schuur-regeling extra bouwmogelijkheid toegekend. De bestemming 'Wonen' blijft behouden, maar wordt wel uitgebreid. Deze vergroting is echter van geringe omvang en daarnaast zijn de desbetreffende gronden grotendeels al ingericht als tuin danwel verharding ten behoeve van het wonen. De extra bouwmogelijkheid zal als opslag/stalling dienen en niet voor langdurig menselijk verblijf. Gelet op het historische gebruik van de gronden en het feit dat er naar aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, maakt dat er redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor voorliggend plan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen, temeer omdat er geen sprake is van een toename van het aantal verkeersbewegingen, dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Door het wijzgen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming is er sprake van een verbetering van de luchtkwaliteit.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.

5.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond de plangebieden. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 en 5.2 zijn uitsneden van de Risicokaart met betrekking tot de plandelen en de omgeving weergegeven. De locaties zijn met een rode ster aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0016.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart Overijssel Schotboersweg 4 (Bron: Risicokaart Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0017.png"  
Afbeelding 5.2 Uitsnede Risicokaart Overijssel Hunzeweg 5 (Bron: Risicokaart Overijssel)  

Uit de inventarisatie blijkt dat de plandelen:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet liggen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet liggen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Alle plandelen zijn gelegen in het buitengebied, dat is aan te merken met het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake wanneer het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Aan de Schotboersweg 4 wordt op een woonperceel een nieuw bijgebouw gerealiseerd. Dit bijgebouw dient als opslag/stalling bij de woning. Dit bijgebouw is vanwege aard en omvang niet aan te merken als een milieubelastende functie. Aan de Hunzeweg 5 wordt het agrarisch bouwvlak verwijderd en vervangen voor een woonbestemming vanwege de te slopen bebouwing en het stoppen van de agrarische bedrijfsactiviteiten. De functie wonen betreft geen milieubelastende functie en tast het woon- en leefklimaat van omwonenden niet aan.

Gelet op het vorenstaande is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden geen sprake. Ter plaatse van de Hunzeweg 5 is voor omwonenden mogelijk zelfs een verbetering van het woon- en leefklimaat te verwachten, immers wordt het agrarische bouwvlak in het voorliggende bestemmingsplan verwijderd.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving, en andersom of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

Het nieuw te bouwen bijgebouw en bestaande te legaliseren bijgebouw aan de Schotboersweg 4 zal gezien de gewenste functie niet worden gebruikt voor structureel langdurig menselijk verblijf en is dan ook niet aan te merken als een milieugevoelig object in het kader van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'.

Voor zover het de uitbreiding van de woonbestemming van de Schotboersweg 4 betreft wordt het volgende opgemerkt:

Ten noordwesten van de Schotboersweg 4 ligt het agrarisch bedrijf aan de Schotboersweg 6. Dit bedrijf heeft een intensieve veehouderij bestemming waar op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand van 200 meter voor het aspect geurhinder geldt. Voor veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden op basis van de VNG-uitgave bepalend, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven. Daarom is het aspect geur buiten beschouwing gelaten. In paragraaf 5.6 zal hier nader op in worden gegaan.

De overige van toepassing zijnde aspecten: stof, geluid en gevaar hebben een maximale richtafstand van 50 meter. Het agrarische bedrijf ligt op ongeveer 115 meter van woonbestemming af. Tevens wordt het omliggende (agrarische) bedrijf als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet (verder) in de bedrijfsvoering belemmerd, omdat de woning niet dichter op omliggende agrarische bedrijven komt te liggen en woningen van derden op kortere afstand zijn gelegen, inhoudende dat van een (verdere) beperking van de bedrijfsvoering geen sprake is.

Opgemerkt wordt dat de overige omliggende (agrarische) bedrijfen/ milieubelastende functies op ruime afstand van het plangebied zijn gelegen.

Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het agrarisch bedrijf wordt niet in haar ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

5.6.2 Situatie plangebied

Zoals in paragraaf 5.5 reeds benoemd wordt in voorliggend geval geen milieugevoelig object toegevoegd. Verder zijn in paragraaf 5.5 reeds de onderlinge afstanden tot omliggende agrarische bedrijven (veehouderijen) weergegeven. Hier is geconcludeerd dat aan de richtafstanden wordt voldaan of dat de uitbreiding van het bestemmingsvlak wonen niet in de richting van de veehouderij plaatsvindt.

In de vorige paragraaf is aangegeven dat het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf (intensieve veehouderij) op 115 meter afstand van de nieuw te bouwen schuur ligt. De nieuw te bouwen schuur en te legaliseren bestaande schuur is niet voor langdurig menselijk verblijf geschikt en is geen geurgevoelig object. Daarnaast zal de bestaande woning niet op kortere afstand tot het agrarisch bedrijf worden gesitueerd. Aangezien de woonbestemming wordt uitgebreid richting het agrarische bedrijf wordt vastgelegd dat de woning niet op kortere afstand van het agrarische bedrijf mag worden gebouwd. Opgemerkt wordt dat ten zuiden van het agrarische bedrijf een woning van derden (Schotboersweg 7) is gelegen op kortere afstand. Voorgenomen ontwikkeling belemmerd het agrarische bedrijf niet meer dan in de huidige situatie al het geval is.

Er kan dan ook worden geconcludeerd dat de nieuwe- en bestaande schuur geen belemmering vormt voor het agrarische bedrijf en andersom dat het agrarische bedrijf geen belemmering vormt voor de nieuw te bouwen schuur.

5.6.3 Conclusie

De Wgv vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

5.7.2.2 Natura 2000-gebieden

In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

De bouwlocatie en slooplocatie zijn niet gelegen binnen of in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. In onderstaande afbeelding zijn de Schotboersweg 4 en Hunzeweg 5 aangegeven met respectievelijk een rode en paarse ster. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen/Veenschap (groen gemarkeerd) ligt op ongeveer 4,8 kilometer ten noordoosten van de Schotboersweg 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0018.png"  
Afbeelding 5.3 Natura 2000-gebieden omgeving (Bron: Provincie Overijssel)  

Gezien de aard en omvang van de Schuur voor Schuur-ontwikkeling wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Ter plaatse van de Hunzeweg 5 wordt weliswaar een schuur gesloopt, maar hier worden tevens de agrarische activiteiten opgeheven. Ter plaatse van de Schotboersweg 4 wordt gebouwd, maar het betreft hier een nieuw te bouwen bijgebouw en te legaliseren bestaand bijgebouw op een bestaand woonerf. Deze bebouwing genereert geen extra verkeersgeneratie in de gebruiksfase. In de aanlegfase blijven stikstofuitstotende activiteiten gelet op de aard en omvang beperkt.

5.7.2.3 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

De plandelen zijn liggen niet binnen de begrenzing van het NNN. De dichtstbijzijnde NNN-gronden bevinden zich echter wel op korte afstand. Op onderstaande afbeelding is weergegeven dat de Schotboersweg 4 (rode ster) op zo'n 760 meter ten zuiden van NNN-gebied ligt. De Hunzeweg 5 (paarse ster) ligt op zo'n 340 meter van een NNN-gebied. De ontwikkelingen doen echter geen afbreuk aan de natuurwaarden van deze gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPSCHOTBOERSWG4-VG01_0019.png"  
Afbeelding 5.4 NNN-gebieden omgeving (Bron: Provincie Overijssel)  

Gelet op aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot de waardevolle natuurgebieden wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

5.7.3.2 Situatie plangebied

Door Natuurbank Overijssel is vanwege de voorgenomen sloop- en bouwactiviteiten een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. In Bijlage 4 is de volledige onderzoeksrapportage opgenomen. Hieronder worden resultaten van deze quickscan weergegeven.

Onderzoeksresultaten Quickscan Natuurwaarden

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelt er een vogel in de te slopen stal. Vleermuizen, grondgebonden zoogdieren en amfibieën bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

De betekenis van het plangebied als foerageergebied is niet beschermd. Het aantasten van de functie van het plangebied als foerageergebied, leidt niet tot wettelijke consequenties.

5.7.4 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen invloed op beschermde natuurgebieden, flora en fauna. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

5.8 Archeologie & cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Beoordeling

Aangezien ter plaatse van de slooplocatie Hunzeweg 5 enkel sprake is van de sloop van schuren, waarbij geen sprake is van nieuwe roering in de grond, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aantasting van mogelijk aanwezige archeologisch resten. Hierna wordt ingegaan op de bouwlocatie aan de Schotboersweg 4.

De gemeente Tubbergen beschikt over een archeologische verwachtings- en advieskaart. De verwachtingswaarden zijn doorvertaald in dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Tubbergen 2016'. Voor de Schotboersweg gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Voor deze gronden met een waarde 'Archeologie 3' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,40 m onder maaiveld. Voor 'Archeologie 4' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,40 m onder maaiveld.

De te nieuw bouwen schuur ligt in het gebied met de waarde 'Archeologie 3' en heeft een oppervlakte van 186 m2. De onderzoeksgrens wordt hiermee niet overschreden. De bestaande te legealiseren schuur is een bestaand bouwwerk waarbij geen nieuwe graafwerkzaaheden zullen plaatsvinden. In voorliggend geval is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. De geldende dubbelbestemmingen zijn in dit bestemmingsplan overgenomen.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Beoordeling

Er bevinden zich binnen de plandelen geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de omgeving van de Schotboersweg 4 ligt de Schotboersweg 7 dat een rijksmonument is en bestaat uit een boerderij met fraaie vakwerkachtergevel, achterbaander in de onderschoer. De bovenkamer en woongedeelte op Bentheimer stenen plint en met houten topgevels; bovenlicht, vensters met roedenverdeling en inwendig keitjesvloer. Deze boerderij ligt op 165 meter van de nieuw te bouwen schuur. Dit is op een dusdanige afstand dat gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activit eit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

5.9.2 Situatie plangebied
5.9.2.1 Artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming

Zoals in paragraaf 5.7.2.2 is aangegeven ligt het plangebied op grote afstand van een Natura 2000-gebied. Gelet op de ontwikkeling en werkzaamheden die zullen plaats vinden er geen negatieve effecten plaats op omliggende natura 2000-gebieden.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 3. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 4. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 5. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van een nieuw bijgebouw en legaliseren van een bestaand bijgebouw (57 m2) aan de Schotboersweg 4 in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Daarnaast wordt op het perceel aan de Hunzeweg 5 in het buitengebied van de gemeente Tubbergen bebouwing gesloopt. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 6 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl).

De beantwoording van de vragen voor de Schotboersweg 4 heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De ontwikkelingen ter plaatse schaden geen waterschapsbelangen. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Omdat ter plaatse van de Hunzeweg 5 uitsluitend bebouwing wordt gesloopt is voor dit deel van het plangebied geen watertoets uitgevoerd. Opgemerkt wordt dat de verharding op dit plandeel sterk afneemt door de sloop van bebouwing. Dit heeft een positief effect op de afvoer/infiltratie van hemelwater.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: in dit artikel is het strijdig gebruik geregeld evenals de voorwaardelijke verplichtingen;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven gebruiksmogelijkheden;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: omgevingsvergunningenstelsel;
  • wijzigingsbevoegdheid: onder welke voorwaarden mag het bestemmingsplan gewijzigd worden via een wijzigingsprocedure.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Deze regel is opgenomen om ten aanzien van geluidsgevoelige objecten een bepaalde afstand tot wegen te garanderen.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

'Agrarisch - 1' (Artikel 3)

Deze bestemming geldt deels ter plaatse van de slooplocatie aan de Hunzeweg 5 voor de gronden rondom het woonerf. Het woonerf heeft de bestemming Wonen gekregen en de overige gronden de bestemming Agrarisch - 1. De maximale gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen is via een aanduiding "maximum oppervlakte bedrijfsgebouwen (m2)" vastgelegd.

Wonen ' ( Artikel 4 )

De bouwlocatie aan de Schotboersweg 4 is gelijk aan de huidige situatie bestemd als 'Wonen'. De bestemmingsvlakken zijn ten opzichte van het bestemmingsplan Buitengebied Tubbergen 2016 iets verruimd om de nieuwe bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken. Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dan wel vrij beroep en bed and breakfast.

In de bouwregels voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken is in afwijking van de standaardmaatvoering (100 m2), opgenomen dat de oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal het aantal vierkante meters mag bedragen dat is opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen (m2)'.

Via een voorwaardelijke verplichting is de sloopopgave aan de Hunzeweg 5 en de uitvoering en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in de erfinrichtingsplan voor de locatie Schotboersweg 4 juridisch geborgd.

Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4 (Artikel 5 en Artikel 6)

Voor beide locaties zijn de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 overgenomen conform het geldende bestemmingsplan. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

Waarde - Essen (Artikel 7)

Ter plaatse van het plandeel Schotboersweg is de dubbelbestemming Waarde - Essen opgenomen. De voor Waarde - Essen aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle essen en steilranden met bijbehorende beplanting.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemers en de gemeente Tubbergen. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemers ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Verder is tussen de initiatiefnemers onderling een sloopovereenkomst gesloten, waarin de te slopen meters, de verdeling en bijbehorende kosten zijn vastgelegd.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkelingen geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Voorgenomen ontwikkeling valt binnen de vooroverleglijst met de provincie Overijssel. Een vooroverleg is dan ook niet nodig.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'kort procedure'. Het vooroverleg met het waterschap is hiermee afgerond.

9.2 Inspraak

Gelet op de kleinschalige ruimtelijke impact van de ontwikkeling wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 21 juli 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.