direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tubbergen, Reutummerweg 48
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Reutummerweg 48/48a in Tubbergen is camping - gastenboerderij 'Klein Baasdam' gevestigd. Van 15 maart tot 1 november wordt daar plaats geboden voor 25 caravans/tenten. Er is echter een plan ontwikkeling waarbij het aantal staanplaatsen verruimd wordt naar 80 plaatsen. Deze toename past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Met de inzet van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en een wijziging van het geldende bestemmingsplan kan de uitbreiding mogelijk gemaakt worden.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in niet alleen in het mogelijk maken van de uitbreiding van het aantal staanplaatsen, maar legt ook de nieuwe ruimtelijke kwaliteit vast.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

De gronden van 'Klein Baasdam' zijn gelegen aan de Reutummerweg 48/48a te Tubbergen. De camping - gastenboerderij ligt op ongeveer 1 km ten zuidoosten van Tubbergen aan de weg richting Reutum. Het dorp Reutum ligt op ongeveer 2 km. Het plangebied is aan de west-, zuid- en oostzijde omgeven door agrarische gronden. Ten noorden van het plangebied ligt een bosperceel. Binnen dit bosperceel zijn diverse wandelingen mogelijk, met als startpunt 'Klein Baasdam'. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen sectie L nummers 5246, 6421, 7612, 8692 en 8694. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven, (rood omcirkeld).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden behorende bij 'Klein Baasdam' geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016'

Op 23 mei 2016 heeft de raad van de gemeente Tubbergen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' vastgesteld. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk. De gronden van 'Klein Baasdam' zijn daarin bestemd voor het wonen en het agrarisch gebruik (zie figuur 1.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01_0003.png"

Figuur 1.4: Fragment bestemmingsplan Buitengebied 2016 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' heeft een conserverend karakter, waardoor nieuwe ontwikkelingen niet in dat plan zijn meegenomen.

Het voorliggende bestemmingsplan gaat in op de nieuwe ontwikkeling.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Tubbergen, Reutummerweg 48' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Beschrijving huidige situatie

2.1.1 Algemeen

Omdat het voorliggende plan een uitbreiding van een bestaand kampeerterrrein betreft, wordt eerst in zijn algemeenheid ingegaan op de Tubbergse situatie met betrekking tot verblijfs- en dagrecreatie. Vervolgens wordt op de bestaande situatie van 'Klein Baasdam' ingegaan.

Verblijfsrecreatie

In Tubbergen vormen de verblijfsaccommodaties een belangrijke factor in de toeristisch- recreatieve sector. In de gemeente Tubbergen komen de volgende verblijfsrecreatieve voorzieningen voor: reguliere kampeerterreinen (campings), een bungalowpark, (zelfstandige) recreatiewoningen, kamperen bij de boer en groepsaccommodaties/pensions. In de gemeente is sprake van een aantal reguliere kampeerterreinen. De campings bieden vaste staanplaatsen, toeristische staanplaatsen en recreatiewoningen. Elke camping richt zich op een specifieke doelgroep. In het buitengebied komt verder ook een aantal zelfstandige recreatiewoningen voor, voornamelijk in het noordoostelijke deel van de gemeente.

Naast de reguliere kampeerterreinen komen in de gemeente ook kleinschalige kampeerterreinen voor, ook wel 'kamperen bij de boer' genoemd. Het aantal locaties bedraagt 10 à 15. In de gemeente Tubbergen is daarnaast sprake van een aantal groepsaccommodaties. Het gaat hierbij voornamelijk om kampeerboerderijen.

Dagrecreatie

Tubbergen kent geen grote intensief gebruikte recreatieve attracties. Een aantal kleinere dagrecreatieve voorzieningen, zoals kleine musea, midgetgolf, huifkarverhuur, kanoverhuur, klootschietbanen, sportvelden en ijsbanen zijn aanwezig. Het buitengebied vervult verder een functie voor fietsen, wandelen en paardrijden. Daarnaast zijn er viswateren en kan er worden gekanood, bijvoorbeeld op het kanaal Almelo-Nordhorn.

Voor wandelaars en fietsers zijn diverse routes uitgezet. Wandelroutes zijn voornamelijk uitgestippeld in de omgeving van het Springendal en Hezingen, waarvan enige doorgaand of grensoverschrijdend.

De gemeente Tubbergen is gekozen tot Wandelgemeente van het Jaar 2011, omdat de gemeente een uitgebreid wandelnetwerk heeft opgezet dat zich tot buiten de gemeente- en landsgrenzen uitstrekt. De gemeente is het meest vriendelijk voor wandelaars en scoort hoog op het gebied van onverharde paden, bewegwijzering, routecontrole, themaroutes, informatie, bereikbaarheid en voorzieningen bij wandelpaden. Wandelpaden worden meerdere keren per jaar gecontroleerd en kwalitatief goede wandelingen over onverharde paden zijn met een kaart van het wandelnetwerk Twente makkelijk samen te stellen.

2.1.2 Situatie 'Klein Baasdam'

Sinds jaren is boerderijcamping 'Klein Baasdam' gevestigd aan de Reutummerweg 48 - 48a te Tubbergen. Het van oorsprong agrarische bedrijf is ontstaan na de ontginning van de heide in de jaren '40. Om diverse redenen heeft het bedrijf besloten om neveninkomsten te genereren door gasten te ontvangen op een kleinschalige camping. Deze kleinschalige camping bestaat uit 25 staanplaatsen waarbij de gast optimaal kan genieten van het 'kamperen bij de boer'. De camping is geopend van 1 maart tot en met 31 oktober. Naast de staanplaatsen voor caravans en tenten biedt camping - gastenboerderij 'Klein Baasdam' ook recreatief nachtverblijf aan in de vorm van drie gastenkamers voor bed and breakfast (vergund in 2002), één boerderijkamer/uitbreiding logiesfunctie en één chalet (trekkershut).

Aan bebouwing zijn er, naast de bedrijfswoning met inwoning, diverse schuren en bijgebouwen aanwezig. Deze opstallen worden gebruikt als slechtweervoorziening en het stallen van dieren. Ook is een poel aanwezig waar gevist kan worden. Aan de wegzijde zijn een kleine paardrijbak en een weide voor kleinvee aanwezig.

In figuur 2.1 zijn de gebouwen en de daarbij behorende oppervlaktes weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01_0004.png"
Figuur 2.1: Bedrijfsgebouwen 'Klein Baasdam' (bron: Atlas van Overijssel, 2014)

'Klein Baasdam' vormt tevens een vertrekpunt voor diverse wandelingen. Zo zijn het Twentepad en het Monnikenspoor te bewandelen, maar kan ook gekozen worden voor een route richting Herinckhave en Molenhoek.

In figuur 2.2 is een bord van Wandelnetwerk Twente weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01_0005.png"

Figuur 2.2: Informatiebord voor wandelingen met als startpunt 'Baasdam' (bron: 'Landschappelijke inpassing KiGO, ontwikkeling camping 'Klein Baasdam', Hannink Landschapsvormgeving)

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Staanplaatsen

Zoals gezegd bestaat de gewenste ontwikkeling uit een verruiming van het aantal staanplaatsen voor recreatief nachtverblijf. De verruiming van de camping wordt in verschillende fases opgeschroefd naar 80 staanplaatsen. De initiatiefnemers kiezen ervoor om het kleinschalige karakter van het huidige 'Klein Baasdam' te behouden. Met de herinrichting van de betrokken gronden betekent dit nog steeds dat er rust heerst, er een groene omgeving is en dat er sprake is van kleine kampeervelden. Door de aanwezigheid van een vijver en een weide voor pony's kunnen de diverse velden verschillende doelgroepen aantrekken (zoals vissers en ruiters).

De diverse velden worden afzonderlijk gescheiden met inheemse struweelbeplantingen. De infrastructuur bestaat uit een grotendeels halfverharde ondergrond om caravans naar de diverse velden te kunnen begeleiden.

2.2.2 Bebouwing en erf

Het bestaande erf blijft nagenoeg behouden al worden de bestaande schuren gesloopt. Er wordt een nieuwe schuur gebouwd voor slechtweer activiteiten en stalling van caravans (tijdens de winterperiode). De gefaseerde aanleg van de nieuwe staanplaatsen en campingvelden wordt nodig geacht om een geleidelijke groei te kunnen waarborgen. In de toekomst zal een nieuwe sanitaire voorziening aan worden gelegd.

In de achterliggende weide zal een onderkomen worden gerealiseerd voor de (winter)stalling van de pony's. Deze kan in het voorkomende geval ook gebruikt worden als schuilgelegenheid en zal er ruimte zijn voor wat opslag zoals hooi en materiaal. Bovendien liggen daar recreatieve kansen doordat kinderen pony's kunnen aaien en voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01_0006.png"
Figuur 2.2: Bebouwing nieuwe situatie (bron: Hannink Landschapsvormgeving)

In figuur 2.2 is een overzicht weergegeven van de toekomstige situatie van de bebouwing op het erf. Het gebouw dat aanwezig is ten noorden van gebouw B, op de locatie van het geplande zwembad (zie figuur 2.3) is gesloopt. De schuur die gelegen was op de locatie van de campingplaatsen (zie figuur 2.1) met een oppervlakte van ca. 800 m2 is ook in een eerder stadium reeds gesloopt.

Gebouw A is een bestaande schuur die gehandhaafd wordt. Gebouw B is een bestaande schuur waarin sanitaire voorzieningen worden gevestigd. Gebouw C is een nieuw te bouwen slechtweervoorziening. In de winter zullen hierin caravans gestald worden.

De bestaande situatie aan bebouwing (aanwezige bebouwing en reeds gesloopte bebouwing, exclusief bedrijfswoning) bedraagt circa 2260 m2.

In de nieuwe situatie is met de sloop van het gebouw ten noorden van gebouw B (circa 200 m2), de eerdere sloop van het gebouw van ca. 800 m2 en het nieuw bouwen van gebouw C circa 150 minder bebouwing op het erf aanwezig ten opzichte van de bestaande situatie. Ook in de nieuwe situatie blijft de erfbebouwing compact en geclusterd. De toegestane oppervlakte binnen het bouwvlak bedraagt 2100 m2. Deze oppervlakte wordt in de regels opgenomen.

Achter op het terrein zal daarbij een gebouw mogelijk gemaakt worden met een oppervlakte van circa 100 m². Dit kan dienen als schuilgelegenheid, opslag voor hooi, stalling van pony's. Daarnaast zal er ook op het kampeerterrein nog een bijgebouw (sanitair) mogelijk worden gemaakt. De oppervlakte van dit gebouw bedraagt eveneens ongeveer 100 m². Een combinatie van 80 m² en 120 m² is ook mogelijk. In de regels wordt een maximale oppervlakte van 250 m² opgenomen, zodat er iets meer mogelijkheden zijn.
Per saldo wordt er derhalve circa 90 m2 extra bebouwing op het perceel mogelijk gemaakt op grond van dit bestemmingsplan.

Aan de voorzijde van het terrein wordt een parkeerterrein met ruimte voor ca. 60 parkeerplaatsen gerealiseerd.

2.2.3 Landschappelijke inpassing

Het belangrijkste uitgangspunt voor de herontwikkeling is een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Als gevolg van de herontwikkeling wordt ruimtelijke kwaliteitswinst geboekt door de sanering van een intensieve veehouderij (gedeeltelijke sloop verstorende bebouwing en vervallen van een ammoniakdepositie). De voorgenomen uitbreiding van het aantal staanplaatsen voor camping - gastenboerderij 'Klein Baasdam' vindt plaats in een groene setting door het aanbrengen van inheemse struweelbeplantingen en de aanleg van een rechtlijnige singel om de kavelstructuur niet te verstoren. Dit alles draagt bij aan een toename van de natuurwaarden binnen het plangebied en de directe omgeving.

Landschappelijk is de camping in het jonge heide ontginningslandschap gelegen. Om de kavelstructuur niet te verstoren is er gekozen voor een robuuste rechtlijnige houtsingel rondom de camping (uitgezonderd het zuidelijke gedeelte). Niet alleen wordt daarmee het karakter van het landschap benadrukt, maar ontstaat er ook geen conflict tussen de gebruiker van de camping en de directe omgeving. Het landschap levert ter plaatse weliswaar een klein gedeelte openheid in, maar dat is passend door de naastgelegen overgang met het kleinschaliger kampenlandschap. In figuur 2.3 is de inrichting van het perceel en de landschappelijke inpassing weergegeven. Deze is ook opgenomen in bijlage 1. Er is door Hannink Landschapsvormgeving een zogenaamd KGO-plan opgesteld. In dat plan wordt naast de landschappelijke inpassing ook de extra investering in de ruimtelijke kwaliteit beschreven. Deze is opgenomen in Bijlage 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01_0007.png" Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Hannink Landschapsvormgeving)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Mede gelet op de ligging van het plangebied, zijn er geen directe raakvlakken met de hiervoor beschreven Nationale belangen. Voor wat betreft het hoofdenergienetwerk (380 kV) richting Duitsland wordt opgemerkt dat het tracé ten zuiden van Enschede is geprojecteerd. Van enige belemmeringen of aantasting van dat tracé is eveneens vanwege de ligging van het plangebied dan ook geen sprake.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Per 1 juli 2017 kent het Besluit ruimtelijke ordening een aangepaste regeling voor de toepassing van de ladder.

Daarbij zijn kortgezegd de volgende uitgangspunten van belang:

  • De huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
  • De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
  • De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
  • Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
  • Er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt vergezeld door een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden. Ook wanneer er sprake is van 'saldering' (verplaatsing van een stedelijke ontwikkeling, zonder netto extra (planologisch) ruimtebeslag of waarbij bebouwing wordt gereduceerd, zoals de 'Ruimte voor Ruimte' regelingen) is er meestal geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. In de uitspraak 201608869/1/R3 geeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzicht op hoofdlijnen van alle relevante aspecten waar aan moet worden getoetst om te bepalen of sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro en zo ja, welke eisen er worden gesteld aan de beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

De toetsing aan de ladder schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Het plan van 'Klein Baasdam' is het aantal recreatieve staanplaatsen van 25 uit te breiden naar 80 staanplaatsen. Deze uitbreiding vindt gefaseerd plaats. De diverse kampeervelden worden afzonderlijk gescheiden met inheemse struweelbeplantingen. De infrastructuur bestaat uit een grotendeels halfverharde ondergrond om caravans naar de diverse velden te kunnen begeleiden. Het bestaande erf blijft nagenoeg behouden. Bestaande opstallen worden gesloopt, maar er wordt ook nieuw gebouwd. De bestaande oppervlakte aan bebouwing (waarbij ook de oppervlakte van de reeds gesloopte schuren zijn meegerekend) bedraagt circa 2260 m2. In de nieuwe situatie bedraagt de toegestane oppervlakte aan bebouwing 2100 m2 binnen het bouwvlak en 250 m2 buiten het bouwvlak. Per saldo betekent dit dat er circa 90 m2 extra bebouwing mogelijk worden gemaakt. De bebouwde oppervlakte op het perceel van de camping neemt derhalve (zeer) beperkt toe.

Toets

Ten eerste dient te worden bezien of de ontwikkeling die onderliggend bestemmingsplan mogelijk maakt kan worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 Bro. Hierbij moet in onderlinge samenhang worden bezien in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, voorziet in een functiewijziging, de aard van de voorziene functie, alsmede het planologische beslag dat de voorziene ontwikkeling op de ruimte legt in vergelijking met het voorgaande plan.

Kampeerterreinen bevinden zich over het algemeen buiten het bestaande stedelijke gebied. Er wordt agrarisch gebied omgezet naar een verblijfsrecreatieve bestemming, waarbij ruimte wordt gemaakt voor extra kampeerplaatsen. Gelet op de aard van de functiewijziging van agrarisch naar een verblijfsrecreatieve functie, de toevoeging van een beperkte oppervlakte aan nieuwe bebouwing in het kader van de recreatiefunctie (250 m2) buiten het bestaande erf en een per saldo beperkte toename van de bebouwde oppervlakte op het perceel (90 m2) kan worden vastgesteld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie bijvoorbeeld ook uitspraak ABRS, 21 september 2016, 201509359/1/R1, of ABRvS 3 december, 2014201402314/1/R1).

Nu er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling kan een nadere toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege worden gelaten.

3.1.3 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Daarnaast zorgt een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet voor belemmeringen. Geconcludeerd kan derhalve worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Nationaal Natuurnetwerk en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01_0008.png" Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017

Indien het concrete initiatief, het uitbreiden van het aantal staanplaatsen bij camping - gastenboerderij 'Klein Baasdam', wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing/bestaande erven worden benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Het artikel luidt als volgt: bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

- dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
- dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Daarnaast geeft de Omgevingsverordening in artikel 2.1.6 aan dat bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toets

In Hoofdstuk 2 is beschreven dat het groene karakter gehandhaafd blijft en versterkt wordt. Deze versterking vindt plaats zowel binnen als aan de rand van het kampeerterrein. Dit plan voorziet in het verruimen van het aantal staanplaatsen voor caravans en tenten. Daarnaast wordt bebouwing gesloopt en wordt nieuwe bebouwing opgericht. Er wordt een nieuw gebouw op het bestaande erf gerealiseerd. Hierbij wordt dus gebruik gemaakt van (her)benutting van het bestaande erf.

Daarnaast worden twee gebouwen, van beperkte omvang, mogelijk gemaakt op het uit te breiden campingterrein. Gezien de functie van deze gebouwen en het gebruik door/comfort van campinggasten (sanitairgebouw, schuilgelegenheid, ponyverblijf), is het niet logisch en wenselijk deze gebouwen binnen het bestaande erf te realiseren. Benutting van bestaande bebouwing is in redelijkheid niet mogelijk.

In het kader van de uitbreiding van de camping is een KGO-plan opgesteld. Hierin zijn de verschillende maatregelen op het gebied van natuur en landschap beschreven. Het plan voldoet aan het KGO-beleid van de gemeente Tubbergen.

Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en dat er sprake is versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Bovendien is met de parkeervoorziening de (verkeers)veiligheid gediend.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en de stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01_0009.png" Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is met prikker aangeduid (bron: www.overijssel.nl)

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De omzetting van de gronden binnen het plangebied naar een recreatiebestemming is in lijn met dit ontwikkelingsperspectief.

De plannen van 'Klein Baasdam' doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de woon- en natuurfuncties in de omgeving. Het dichtstbijgelegen agrarische bouwvlak (Wieschertsweg 6) bevindt zich op circa 217 m van het plangebied.

Gebiedskenmerken

De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen'. Daarnaast is ook het gebiedstype 'beekdalen en natte laagtes van toepassing (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01_0010.png" Figuur 3.3: Natuurlijke laag (bron:www.overijssel.nl)

Dekzandvlakte en ruggen

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Als ontwikkelingen plaatsvinden, dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beide zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Beekdalen en natte laagtes

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.

Beeld van de beken: zomers kleine stroom met droge geulen, 's winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm; de gedaante wisselt. Dynamisch landschap, open karakter met hogere randen.

De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

Beekdalen en laagtes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en indien het bestaande agrarische gebruik dat toelaat natuurlijke dynamiek.

Toets

In de jaren zijn de hoogteverschillen onder andere door zandverstuivingen, het ontginnen van de heidecomplexen en de ontwikkeling in de landbouw nagenoeg verdwenen. Het gebied rondom de uitbreiding is nagenoeg vlak geworden. Voorliggend plan brengt nauwelijks tot geen grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied met zich mee. De strekkingsrichting van het landschap wordt door de groene omzoming van het kampeerterrein benadrukt. De ontwikkeling doet geen onevenredige afbreuk aan de natuurlijke laag.

De nieuwe inrichting van de gronden bij 'Klein Baasdam' wordt op zorgvuldige wijze ingepast in het landschap. In het KGO-plan (paragraaf 3.3.5) wordt hierop ingegaan. Het bestaande landschap is als uitgangspunt genomen voor de inrichting van het plangebied. Met de beplanting en de inrichting van de erfbeplanting wordt aangesloten op het landschap. Geconcludeerd wordt dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor het voornemen.

De 'laag van het agrarisch cultuur landschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Het plangebied ligt in het jonge heide- en broekontginningslandschap (zie figuur 3.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01_0011.png" Figuur 3.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (bron:www.overijssel.nl)

Jonge heide- en broekontginningslandschap

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. In de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden.

De ontwikkelingen in het 'jonge heide- en broekontginningslandschap' zijn”

  • schaalvergroting van de bebouwing op agrarische erven;
  • transformatie landbouwerven tot burgererven en de introductie van het 'hobby'-vrijetijds/woon landschap met bijbehorende vormen van grondgebruik en dierhouderij (paardenbakken); werklandschappen veranderen langzaam in vrijetijds- en consumptielandschappen;
  • door de broze samenhang en de geringe eigen kwaliteit van dit landschapstype valt het landschap uiteen in afzonderlijke onderdelen en/of verschuift het accent in de beleving van de open ruimte naar de (bedrijfs)kavel.

De ambitie is gericht op een stevige impuls aan de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden en in voorkomende gevallen op een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Toets

De in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling vindt plaats op en in de omgeving van een bestaand voormalig agrarisch erf. De bestaande bebouwing wordt deels gesloopt en er vindt nieuwbouw plaats. De kampeervelden worden in het groen aangelegd. Met het respecteren van de (ruimere) blokverkaveling is de voorgenomen ontwikkeling aanvaardbaar. Daarnaast is er aandacht voor behoud en aanleg van robuuste beplanting aan de (perceels)randen. Hierin wordt voorzien zodat sprake is van een aanzienlijke versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

3.2.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Tubbergen, 'Op en top Tubbergen'

De structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' is een belangrijk instrument om breed gedragen doelstellingen en ambities dichterbij te brengen. Deze visie is door de gemeenteraad van Tubbergen vastgesteld op 14 maart 2016. De gemeente geeft hierin aan dat zij voor ontwikkelingen grotendeels afhankelijk is van investeringen van particulieren, organisaties, bedrijven en andere (semi) overheidsinstanties. Initiatieven van derden vormen de drager voor vitaliteit en leefbaarheid. Tubbergen wil meer ruimte bieden voor ontwikkelingen. Deze structuurvisie vormt hiervoor zowel een uitnodiging als ook het kader. Niet ‘alles’ is immers zomaar overal mogelijk! Bij het opstellen van de structuurvisie wordt uitgegaan van het bestaand beleid. Er is geen sprake van nieuwe beleidskeuzen in de structuurvisie. Dit bestaande beleid is actueel en voorziet in ruime mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen; de structuurvisie geeft de aandachts- en uitgangspunten die voor die ontwikkelingen van belang zijn.

Toets

Met het hiervoor beschreven initiatief wordt een impuls gegeven aan het recreatief nachtverblijf binnen de gemeente Tubbergen. Samen met de landschappelijke inpassing van het kampeerterrein wordt ook de vitaliteit van het landelijk gebied vergroot. Omdat de gewenste uitbreiding van het kampeerterrein in balans is met de investering in de ruimtelijke kwaliteit, is de ontwikkeling in overeenstemming met de uitgangspunten van de (ontwerp)structuurvisie van de gemeente Tubbergen.

3.3.2 bestemmingsplan 'Buitengebied'

In paragraaf 1.3 is al aangeven dat de gemeente een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied van Tubbergen heeft vastgesteld. Hierin is het meest actuele beleid van de gemeente beschreven. Een van de aandachtspunten daarvan is verblijfsrecreatie. In de toelichting op dat nieuwe bestemmingsplan is aandacht gegeven aan de verschillende aspecten van recreatie. Hierna wordt daar kort op ingegaan.

Recreatie

Het landschap van Tubbergen kan als typisch Twents worden gekarakteriseerd: kleinschalige akkers en weilanden, omzoomd door houtwallen, bosjes, beken en karakteristieke bebouwing. Het geheel krijgt een extra dimensie door het aanwezige reliëf. Dit geheel maakt Tubbergen bijzonder aantrekkelijk voor de recreant of toerist. Vooral het oostelijk deel van de gemeente heeft een grote aantrekkingskracht op recreanten. Onderscheid kan worden gemaakt in verblijfsrecreatieve en dagrecreatieve voorzieningen.

Verblijfsrecreatie

In Tubbergen vormen de verblijfsaccommodaties een belangrijke factor in de toeristisch- recreatieve sector. In de gemeente Tubbergen komen de volgende verblijfsrecreatieve voorzieningen voor: reguliere kampeerterreinen (campings), een bungalowpark, (zelfstandige) recreatiewoningen, kamperen bij de boer en groepsaccommodaties/pensions. In de gemeente is sprake van een aantal reguliere kampeerterreinen. De campings bieden vaste standplaatsen, toeristische standplaatsen en recreatiewoningen. Elke camping richt zich op een specifieke doelgroep. In het buitengebied komt verder ook een aantal zelfstandige recreatiewoningen voor, voornamelijk in het noordoostelijke deel van de gemeente.

Naast de reguliere kampeerterreinen komen in de gemeente ook kleinschalige kampeerterreinen voor, ook wel 'kamperen bij de boer' genoemd. Het aantal locaties bedraagt 10 à 15. In de gemeente Tubbergen is daarnaast sprake van een aantal groepsaccommodaties. Het gaat hierbij voornamelijk om kampeerboerderijen.

Dagrecreatie

Het buitengebied van Tubbergen kent geen grote intensief gebruikte recreatieve attracties. Het gebied kent alleen een aantal kleinere dagrecreatieve voorzieningen, zoals kleine musea, midgetgolf, huifkarverhuur, kanoverhuur, klootschietbanen, sportvelden en ijsbanen. Het buitengebied vervult verder ook een functie voor fietsen, wandelen en paardrijden. Daarnaast zijn er viswateren en kan er worden gekanood, bijvoorbeeld op het kanaal Almelo-Nordhorn.

Voor wandelaars is bij 'Klein Baasdam' en startpunt voor diverse bewegwijzerde wandelroutes. De lengtes variëren van 7 tot 11 km. De locatie ligt ook aan routes met een grotere afstand zoals het 'Monnikenspoor' en het 'Twentepad' (zogenaamde langeafstandswandelingen - LAW).

Verder leent het gebied zich ook goed voor fietsers.

Alle bestaande recreatieterreinen die binnen de grenzen van het bestemmingsplan voor het buitengebied liggen, zijn op hoofdlijnen alszodanig bestemd. De regeling in het bestemmingsplan maakt daarbij onderscheid tussen vormen van verblijfsrecreatie naar werkelijk gebruik. Dit betekent een afzonderlijke bestemming voor:

  • verspreid voorkomende recreatiewoningen;
  • reguliere kampeerterreinen;
  • huisjesterreinen;
  • gemengd.

Het gemeentelijk beleid (Beleidsnota Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2014) geldt als uitgangspunt voor het bestemmingsplan.

Omdat het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied een conserverend karakter heeft, worden nieuwe ontwikkelingen hierin niet meegenomen.

Vanwege de verruiming van het aantal staanplaatsen bij 'Klein Baasdam' (is een nieuwe ontwikkeling) is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. Hierbij is evenwel rekening gehouden met de uitgangspunten zoals deze beschreven in de verschillende beleidsdocumenten van de gemeente Tubbergen, waaronder de 'Beleidsnota Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2014'.

Een ander aandachtspunt is 'natuur'.

Natuur

In de gemeente Tubbergen komen met name in het noordoostelijk deel van de gemeente, samenhangend met de stuwwal van Ootmarsum, hoge natuurwaarden voor. Op de als Bijlage 4 opgenomen kaart staan de natuurwaarden in de gemeente Tubbergen weergegeven. Deze paragraaf beschrijft voor zover van toepassing de gebieden met hoge natuurwaarden en gaat in op de natuurwaarden in het overige agrarisch cultuurlandschap.

Gebieden met hoge natuurwaarden

De gebieden met hoge natuurwaarden zijn: de Noordelijke Manderheide, het dal van de Mosbeek, Springendal/Springendalsebeek, de Braamberg, het dal van de Hazelbeek, de Zuidelijke Vasserheide, Reutum, havezathe Herinckhave, Schultenwolde/Hondenven en Baasdam. Vanwege de ligging van 'Klein Baasdam' wordt hierna alleen het gebied Baasdam aangehaald.

Baasdam

Baasdam is een groot landgoed van circa 60 hectare. Het landgoed bestaat uit agrarische cultuurgronden afgewisseld met bospercelen, met voornamelijk naaldbomen. Er kunnen wandelroutes gelopen worden die op landgoed Baasdam zijn uitgezet.

Natuurwaarden in het overige agrarisch cultuurlandschap

De aanwezige natuurwaarden in het overige agrarisch cultuurlandschap hangen nauw samen met de landschapselementen van het overwegend kleinschalige landschap, zoals houtsingels, wegbeplanting, beken, reliëf en steilranden. Verspreid over het agrarisch cultuurlandschap komen enkele bosjes voor, waarvan het Dikkersbosch de grootste is. In de directe nabijheid van oude boerderijen liggen veelal kleinere bosjes, die oorspronkelijk een houtproductiefunctie hadden. Doordat deze bosjes oud zijn, hebben ze vaak een vrij natuurlijke onderbegroeiing.

3.3.3 Beleidsnota Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2014

Doel is om het verblijfstoerisme in Noordoost Twente te versterken door middel van kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod. Het aantal overnachtingen stijgt hierdoor en ook de toeristische bestedingen stijgen. Dit heeft een positief effect op de werkgelegenheid, de leefbaarheid en het voorzieningenniveau. Voor zover hier van toepassing worden hierna de verschillende vormen van recreatief nachtverblijf beschreven.

Kampeerterreinen

Enkele voorwaarden voor de kampeerterreinen zijn:

  • kampeermiddelen tot 70 m² inclusief berging toegestaan;
  • maximaal aantal per terrein vastleggen in bestemmingsplan;
  • geen onderscheid tussen vaste en toeristische plaatsen;
  • een uitbreidingsmogelijkheid van 25% oppervlakte ten opzichte van de bebouwing;
  • gebouwen t.b.v. sanitair/opslag overal op terrein mogelijk tot bepaald aantal m²;
  • er is 10% experimenteerruimte voor afwijkende vormen en maten / nieuwe vormen van kampeermiddelen toegestaan. Het gaat hierbij om 10% van het aantal kampeermiddelen met een maximale hoogte van 10 meter. Onder voorwaarden verplaatsbaar en er mag geen afbreuk worden gedaan aan de landschappelijke waarde;
  • het kampeerterrein is voorzien van een zodanige beplanting dat het een passend element vormt in de omgeving, waardoor aan een doelmatige inrichting wordt bijgedragen. Per plan zal de landschappelijke inpassing afzonderlijk worden beoordeeld.


Kleinschalige kampeerterreinen

Zijn alleen bestemd voor toeristisch kamperen, het maximaal aantal staanplaatsen is 25. Er zijn geen vrije veld situaties toegestaan. Een overschrijding van het kampeerterrein tot maximaal 50 meter uit het bouwblok is toegestaan.

Camperplaatsen

Onderscheid wordt gemaakt tussen GOP's (gereguleerde openbare camper plaatsen) waar campers 72 uur mogen verblijven, particuliere camperterreinen waar maximaal 25 plaatsen zijn, reguliere verblijfsrecreatieve kampeerterreinen of kleinschalig kampeerterrein. De camperplaatsen zijn gekoppeld aan het (voormalig) agrarische erf, of er is sprake van maatwerk. Voor camperplaatsen geldt een landschappelijke inpassing.

Bed & Breakfast

Is een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie en richt zich met name op toeristen, die voor één of enkele nachten een onderkomen zoeken. Alleen in bestaande bebouwing met een maximum aantal slaapplaatsen van 8.

Plattelandskamers

Onder plattelandskamers wordt verstaan: een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend bestemd is voor recreatief nachtverblijf. Hierbij wordt overnacht in kamers waarin keuken en/of sanitair in een gemeenschappelijk ruimte worden ondergebracht of in zelfstandige eenheden, al dan niet in combinatie met een dagverblijf. Het gaat om een vorm van verblijfsrecreatie waarbij beleving van het platteland centraal staat.

  • moeten in (voormalige) agrarische bebouwing gerealiseerd worden (bijbouwen mag niet, herbouwen is toegestaan);
  • maximale oppervlakte kamer: 60 m²;
  • de totale oppervlakte van de kamers is niet groter dan 500 m².


Recreatiewoningen

Bij bungalows op recreatieterreinen kan gedacht worden aan een complex bestaande uit een aantal vakantiebungalows voor zover deze verblijfseenheden hoofdzakelijk voor verhuur door de exploitant of beheerder van het complex beschikbaar zijn.

De maximale inhoud bedraagt in principe 300 m³. Met een goede onderbouwing (economische haalbaarheid, marktbehoefte, doelgroepenbeleid, exploitatieovereenkomst etc) is uitbreiding mogelijk tot een maximum van 700 m³.

Trekkershut

Een trekkershut is een houten blokhut met een maximale oppervlakte van 30 m².

Toets

Op het terrein van 'Klein Baasdam' zijn, zoals hiervoor is beschreven, vier gastenkamers (boerderijkamers) in bestaande bebouwing en één chalet (trekkershut) als gebouwde voorzieningen voor recreatief nachtverblijf aanwezig. Op het terrein zijn 25 staanplaatsen voor seizoenkamperen aanwezig. Dit aantal wordt uitgebreid naar 80 staanplaatsen. Met in achtneming van de oppervlakte van de bestaande trekkershut en de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk recreatieve beleid.

3.3.4 De casco benadering in Noordoost-Twente

Het landschap in noordoost Twente heeft als kernkwaliteit het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap (www.mijnnoordoosttwente.nl). Schaalvergroting in de landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Bij schaalvergroting is de kans groot dat, zonder randvoorwaarden, dat het kleinschalige groene karakter wordt beschadigd (zoals landschapselementen op perceelsgrenzen).


Vanuit deze gedachte heeft gemeente Tubbergen met de provincie Overijssel en de gemeenten Losser, Dinkelland en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de landbouw vorm te geven op een manier dat dit niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Hiervoor is de casco benadering ontwikkeld welke als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap gebruikt kan worden.

In figuur 3.4 zijn de casco-onderdelen weergegeven die ter plaatse van 'camping - gastenboerderij Klein Baasdam' aanwezig zijn. Het plangebied is in dat figuur rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01_0012.png"

Figuur 3.4: Casco-onderdelen (bron: provincie Overijssel)

Toets

In het KGO-plan (zie figuur 2.3) zijn de casco-onderdelen opgenomen. In dat plan wordt uitgegaan van versterking van deze onderdelen. Doordat het KGO-plan als Bijlage 3 aan de regels wordt gekoppeld en onderdeel uitmaakt van een voorwaardelijke verplichting, ontstaat er ook een garantie op de instandhouding van onder andere de casco-onderdelen.

3.3.5 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Zoals reeds aan bod is gekomen in paragraaf 3.2 zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel op 3 juli 2013 vastgesteld. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving maakt hier onderdeel van uit. Op basis van het provinciaal beleid ten aanzien van dit instrument is het mogelijk om op gemeentelijk niveau beleidskaders vast te stellen. De gemeenten Tubbergen en Dinkelland hebben op 7 oktober 2013 KGO-beleid vastgesteld.

De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) is een ontwikkelingsgerichte aanpak die voortkomt uit de ambitie om ontwikkelingen in het buitengebied samen te laten gaan met een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Het KGO-proces voorziet in veel flexibiliteit en mogelijkheden voor maatwerk. Per ontwikkeling dient beoordeeld te worden of de voorgestane ontwikkeling past in de omgeving. Hiervoor vindt toetsing plaats aan het generieke beleid.

Als hoofdregel voor de toepassing van KGO geldt dat de waardestijging die het bedrijf ondervindt als gevolg van de realisatie van de ontwikkelingsplannen geïnvesteerd moet worden in de ruimtelijke kwaliteit. Aan de hand van de gemeentelijke beleidsnota is bepaald welk bedrag gehanteerd moet worden voor de waardebepaling en welk bedrag dus in de ruimtelijke kwaliteit moet worden geïnvesteerd.

Door Hannink Landschapsvormgeving is een KGO-plan opgesteld, waarin niet alleen de basisinspanning is opgenomen, maar waarin ook de extra investering in de ruimtelijke kwaliteit is vertaald. Dit plan is als Bijlage 3 aan deze toelichting gekoppeld.

Toets

In het KGO-plan zijn zowel de basisinspanning als de extra investering in de ruimtelijke kwaliteit opgenomen. Dit plan is als Bijlage 3 aan deze toelichting gekoppeld. Conform het KGO-beleid is de gemeente met initiatiefnemer een overeenkomst aangegaan om de uitvoering en de instandhouding van de kwaliteitsimpuls te borgen.

3.3.6 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid en levert bovendien een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

De uitbreiding van een camping wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van permanente kampeer- en caravanterreinen'. Het onderhavige project, de uitbreiding van een camping naar 80 plaatsen wordt niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:

  • 1. 250.000 bezoeker of meer per jaar,
  • 2. een oppervlakte van 25 hectare of meer,
  • 3. 100 ligplaatsen of meer of
  • 4. een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project onder blijft. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit betekent dat volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Onderzoeksresultaten vormvrije m.e.r.-beoordeling
De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt uitgevoerd aan de hand van een zogenoemde 'aanmeldnotitie'. De inhoud is vormvrij, maar een aantal aspecten dient in ieder geval aan de orde te komen. Het betreft:
1. de kenmerken van het project,
2. plaats van het project,
3. kenmerken van de potentiële effecten.

De verdere inhoud is sterk afhankelijk van de achtergrond van een concreet plann. Er is een aanmeldnotitie opgesteld waarin bovenstaande onderdelen zijn opgenomen. De aanmeldnotitie zal worden ingediend bij het bevoegd gezag (gemeenteraad).

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01_0013.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

'Camping - gastenboerderij Klein Baasdam' kan gevat worden onder de categorie 'kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)'. Hieraan is de categorie 3.1 gekoppeld, welke vanwege het aspect geluid de grootste afstand van 50 meter kent.

De kleinste afstand van een woning (Reutummerweg 45) tot de camping bedraagt circa 87 meter. Dit betreft de afstand tussen het bestemmingsvlak Wonen en het bestemmingsvlak Recreatie-verblijfsrecreatie gemengd). Voor de hieronder genoemde afstanden is de afstand op dezelfde wijze berekend.

Het woonperceel Reutummerweg 44 heeft een afstand tot de camping van circa 104 meter. Met deze afstand wordt voldaan aan de indicatieve afstand. Mede gelet op de aard en omvang van de camping en het seizoengebonden karakter, is het niet aannemelijk dat er onaanvaardbare geluidhinder vanaf de camping voor de omgeving ontstaat.

Het woonperceel Wieschertweg 3 kent een afstand van circa 128 meter tot de camping. Het perceel Reutummerweg 50 ligt op circa 150 meter.

In de directe omgeving van het kampeerterrein zijn enkele agrarische bedrijven gevestigd. De kleinste afstand tot een agrarische bouwvlak (Wieschertsweg 6) bedraagt circa 217 m. In de volgende paragraaf (Geur) zal aangetoond worden dat er geen belemmeringen bestaan met betrekking tot agrarische bedrijven.

In de directe omgeving bevinden zich geen andere vormen van bedrijvigheid.

Conclusie

De ligging, aard en omvang van de uitbreiding van het kampeerterrein brengt geen onaanvaardbare gevolgen voor de omgeving met zich mee.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Hiervoor is aangegeven dat op het perceel Wieschertsweg 6 te Tubbergen een agrarisch bouwvlak aanwezig is. De afstand van dit bouwvlak tot aan het kampeerterrein bedraagt circa 217 m. Ter plaatse is geen intensieve veehouderij toegestaan, waardoor een afstand van 50 meter in acht dient te worden genomen. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.

Andere agrarische bouwvlakken liggen op ruimere afstand.

Conclusie

Op het gebied van geur bestaan geen belemmeringen voor de uitbreiding van het aantal staanplaatsen bij 'Klein Baasdam'.

4.4 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hiervoor is er sprake van een wettelijke verplichting om informatie over de bodemkwaliteit te inzichtelijk te maken. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen.

Toets

De grond zal ten behoeve van de uitbreiding van het aantal staanplaatsen niet of nauwelijks geroerd worden. Bovendien gaat hier om gronden die altijd agrarisch zijn gebruikt en waarop in het verleden geen bodemverontreinigde activiteiten hebben plaatsgevonden. Evenmin heeft er bebouwing gestaan, waarbinnen activiteiten hebben plaatsgevonden die een bedreiging voor de bodem zouden kunnen vormen. Het is daarom niet aannemelijk dat zich ter plaatse van de uitbreiding van het kampeerterrein een verontreiniging van de bodem aanwezig is.

Conclusie

Nu het niet aannemelijk is dat er sprake is van een bodemverontreiniging, is een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen het onderzoeksgebied van een weg. Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • in stedelijk gebied:
    • 1. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
    • 2. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • in buitenstedelijk gebied:
    • 1. voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
    • 2. voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
    • 3. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau
    vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Toets

Een recreatieverblijf of recreatieve staanplaatsen zijn niet bedoeld voor permanente bewoning, waardoor de uitbreiding van het kampeerterrein ingevolge de Wet geluidhinder aangemerkt dient te worden als een beperkt geluidsgevoelig object. Deze objecten hoeven dan ook niet te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde wegverkeerslawaai. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het echter wel wenselijk dat hinder van wegverkeerlawaai zoveel mogelijk wordt beperkt. De verkeersintensiteit op de Reutummerweg is niet van dien aard dat er sprake is van een hoge geluidsbelasting. De kleinste afstand van een (bestaande) staanplaats tot het hart van de Reutummerweg bedraagt ongeveer 45 m. Bovendien vormt de bestaande bebouwing, zij het gedeeltelijk, een buffer voor de nieuwe staanplaatsen. De nieuwe staanplaatsen liggen op ongeveer 135 m en verder van de Reutummerweg.

Conclusie 

Het voorliggende plan brengt geen akoestische knelpunten met zich mee voor de omgeving. De nieuwe staanplaasten liggen op ruime afstand van de Reutummerweg en het woon- en leefklimaat van omliggende woningen worden als gevolg van de uitbreiding van het aantal staanplaatsen niet verslechterd. Een nader akoestisch onderzoek is niet nodig.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De uitbreiding van het aantal staanplaatsen bij camping - gastenboerderij 'Klein Baasdam' brengt extra verkeersbewegingen met zich mee. In de regel gaat het om 1 auto per staanplaats. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 6 bewegingen per dag per kampeerplaats worden gesteld. Opgemerkt dat op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, oktober 2012) uitgegaan kan worden van minder verkeersbewegingen, namelijk van 0,4 verkeersbewegingen per staanplaats per dag.

Er zal geen sprake zijn van een noemenswaardig aandeel aan vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01_0014.png"


Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

Conclusie 

Het voorliggende plan draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart, zie figuur 4.3) is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01_0015.png"

Figuur 4.3: Fragment risicokaart Overijssel

Toets

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van meer dan 1,3 km van het plangebied (blauw omlijnd in figuur 4.3) geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

Conclusie 

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe.

Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem.

Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 2 februari 2016 is via www.dewatertoets. nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 5. Uit deze toets volgt de normale procedure. Deze procedure voorziet in de toepassing van de algemene uitgangspunt van het waterschap Vechtstromen. Er is geen sprake van een toename van verhard oppervlak. Het gaat in het voorliggende plan om een uitbreiding van het aantal staanplaatsen. Met in achtneming van dat gegeven wordt hierna kort op de betreffende uitgangspunten ingegaan.

Afvalwater

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

Voor de afvoer van het afvalwater wordt gebruik gemaakt van het bestaande afvoerstelsel.

Hemelwater

  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.

Er is geen sprake van een toename van verhard oppervlak, waardoor geen wadi's of retentievijvers nodig zijn. Bij extreme regenval kan het water geleid worden naar een vijver op het terrein.

  • De maximale hoeveelheid te lozen water wordt genormeerd in l/s/ha. bij een maatgevende neerslaghoeveelheid in mm per tijdseenheid. Binnen het beheergebied van waterschap Vechtstromen is de geldende normering per regio verschillend vastgesteld.

Zie hiervoor. Alleen bij extreme regenval kunnen ter plaatse maatregelen getroffen worden om het water naar de vijver op het terrein te leiden. De kampeermiddelen staan op gras en de paden naar de staanplaatsen worden halfverhard uitgevoerd.

  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.

Er is geen sprake van verontreiniging van het hemelwater.

  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.

Er is geen noodzaak tot het aanleggen van extra ondergrondse afvoerleidingen.

  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelgoot - straatgoot - wadi.

De kampeermiddelen staan op gras. Op voorhand zijn geen maatregelen nodig om het hemelwater in de bodem te kunnen laten infiltreren.

  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.

Er is geen sprake van nieuwe bebouwing. Bij vervangende bouw op het erf zal rekening gehouden worden met de uitgangspunten van het waterschap.

  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.

Bij de bouw van een kleine sanitairruimte kan onderzocht worden in hoeverre hemelwater hergebruikt kan worden.

Grondwater

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.

Doordat bij de uitbreiding van de staanplaatsen geen sprake is van verhard oppervlak, kan de infiltrerende werking in de bodem goed plaatsvinden.

  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.

De staanplaatsen zijn seizoengebonden, waarbij deze in de periode april - oktober op het terrein geplaatst kunnen worden. In de natte perioden zijn geen kampeermiddelen aanwezig, waardoor deze geen invloed hebben op de afvoer van het water.

  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.

Een drainage is op voorhand niet nodig, gelet op het feit dat tijdens de winterperiode geen kampeermiddelen zullen worden geplaatst.

  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

Er is geen sprake van bouwen met kruipruimtes en/of kelders.

Conclusie

Er is sprake van een uitbreiding van het aantal staanplaatsen welke seizoengebonden zijn. Het kampeerterrein bestaat uit gras (agrarisch land) met een enkel halfverhard pad om de caravans naar hun staanplaatsen te kunnen leiden. Het bestaande sanitairgebouw bevindt zich al op het erf en biedt, mede gelet op het feit dat de uitbreiding gefaseerd wordt aangelegd, voldoende mogelijkheden om een uitbreiding op te vangen. Wanneer het hele terrein voorzien is van staanplaatsen wordt ook een extra sanitairgebouw gerealiseerd. Samen met de bestaande voorzieningen kan het afvalwater op een verantwoorde wijze afgevoerd worden.

Aangezien het seizoenstaanplaatsen zijn, worden - wegens het ontbreken van oppervlakteverharding - op voorhand geen knelpunten verwacht ten aanzien van de opvang, vasthouden en afvoer van hemelwater in de drogere periode.

Het aspect water levert geen belemmering op voor het plan.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland. De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Er is een quick scan flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (rapport bureau Bleijerveld/Ruimte voor Advies, d.d. 23 juni 2017), zie bijlage 2.

De conclusies op basis van het onderzoek zijn als volgt:

Het plangebied is geen onderdeel van beschermde gebieden. In de directe omgeving liggen onderdelen van het NNN en op grotere afstand een Natura-2000 gebied. Een negatief effect op omliggende NNN-gebieden is uit te sluiten, los van het feit dat het plan niet op externe werking getoetst hoeft te worden. Een negatief effect op het Natura 2000 gebied is uit te sluiten op basis van het kleinschalige karakter van de ontwikkeling, het toekomstige gebruik en de grote afstand tussen beide gebieden.

In het plangebied zijn algemene, nationaal beschermde soorten zoogdieren te verwachten en algemene broedvogels zonder vaste nestplaats.

Algemene zoogdieren
Door de uitvoering kan verstoring van deze soorten optreden en ook sterfte van dieren. Voor een aantal van de nationaal beschermde soorten geldt afhankelijk van de provincie een vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. In de provincie Overijssel geldt deze vrijstelling voor alle verwachte soorten.

Broedvogels zonder vaste nestplaatsen
Op en rond opgaande begroeiing zijn broedvogels te verwachten. Bij het rooien van groen is vernieling van nesten er sterfte van vogels mogelijk. Dit is verboden volgens de Wnb. Daarom dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden of in geval van renovatie voor het broedseizoen te beginnen. De piek van het broedseizoen bestaat de periode van 15 maart tot 15 juli, maar eerdere en vooral latere broedgevallen zijn mogelijk. In de periode van 15 september tot en met 15 februari is de kans op broedgevallen gering.

Geconcludeerd wordt dat er met inachtneming van bovenstaande geen belemmeringen zijn voor uitvoering van het bestemmingsplan.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Tubbergen beschikt over archeologiebeleid. Het plangebied kent de aanduidingen 'dekzandwelvingen en -vlakten' en 'beekdalen en overige laagten'. Daarnaast is het meest noordwestelijk gelegen punt aangeduid als 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek. De vijver is aangeduid als een verstoord gebied (zie figuur 4.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPREUTUMMERWG48-VG01_0016.png"

Figuur 4.6: Fragment archeologische verwachtings- en advieskaart gemeente Tubbergen

Ter plaatse van de aanduiding 'beekdalen en overige laagten' bestaat er een lage verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Hoofdzakelijk archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens, etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Verder diverse categorieën losse vondsten.

Het beleidsadvies voor gronden met de aanduiding 'dekzandwelvingen en -vlakten' luidt als volgt: 'archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek'.

Ter plaatse van de aanduiding 'dekzandwelvingen en -vlakten' bestaat een verhoogde kans op archeologische resten uit de Steentijd op de hoogste delen van deze welvingen en op resten uit de Late Middeleeuwen langs randen van dekzandhoogten en ruggen met een plaggendek. Archeologische resten vlak onder het maaiveld zijn kwetsbaar voor bodemingrepen en daardoor vaak minder goed geconserveerd.

Het beleidsadvies voor deze aanduiding luidt hetzelfde als bij de aanduiding 'dekzandwelvingen en -vlakten.

Ter plaatse van de aanduiding 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek' geldt een hoge verwachtingswaarde voor resten uit alle perioden. Archeologische resten zijn afgedekt door een plaggendek >50 cm en daardoor minder kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten zijn hierdoor goed geconserveerd.

Het beleidsadvies voor gronden met de aanduiding 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek' luidt als volgt: 'onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.'

Toets

Hoewel het plangebied groter is dan 2.500 m²/5.000 m², wordt de grond ten behoeve van de uitbreiding van het aantal staanplaatsen niet of nauwelijks geroerd. De haringen die gebruikt worden om de kampeermiddelen vast te zetten worden niet schadelijk geacht voor eventueel aanwezige resten. Bovendien vindt de uitbreiding van het aantal staanplaatsen plaats binnen een gebied met een lage en middelhoge verwachtingswaarde.

Cultuurhistorie 

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets 

Uit Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen monumenten gelegen zijn. Uit de toets aan de waardenkaart blijkt verder niets van andere bijzondere cultuurhistorische waarden waarvoor in het bestemmingsplan een beschermende regeling vereist is.

Conclusie 

Hoewel het plangebied ruimer is dan de ondergrens voor archeologisch onderzoek, is geen sprake van het roeren van de bodem, waardoor eventuele archeologische resten verstoord kunnen worden. De uitbreiding van het aantal staanplaatsen brengt geen verstoring van de bodem met zich mee. Hierdoor is er geen archeologisch onderzoek nodig.

Ter plaatse zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

Verkeersbewegingen

Het plangebied wordt ontsloten via de Reutummerweg. Met de uitbreiding van het aantal standplaatsen zal ook het aantal verkeersbewegingen toenemen. Er wordt hierbij uitgegaan van 0,4 verkeersbewegingen per standplaats per dag (kencijfer CROW-publicatie oktober 2012). Op basis van de uitbreiding van 25 naar 80 campingplaatsen betekent dit 22 extra verkeersbewegingen per dag ten opzichte van de huidige situatie. Deze toename van verkeersbewegingen kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Er is onderzocht hoe groot de totale parkeerbehoefte is van de activiteiten van Klein Baasdam. De bestaande situatie aan verblijfsrecreatie is derhalve ook meegenomen in de berekeningen.

Bestaande situatie parkeren

De bestaande grootte van de camping is 25 standplaatsen. Dit geeft, kijkend naar de norm van 1,2 parkeerplaatsen een parkeerbehoefte van 30 parkeerplaatsen.

Aan bestaande verblijfrecreatieve voorzieningen zijn naast de camping 3 kamers voor bed en breakfast, een boerderijkamer en een chalet aanwezig. Hiervoor zijn in de CROW-publicatie geen afzonderlijke normen opgenomen. Er is aangesloten bij de normen voor een driesterrenhotel, waarmee de verblijfsrecreatieve voorzieningen kunnen worden vergeleken. Per 10 kamers is de norm gesteld op 6,8 parkeerplaatsen. Dit betekent in dit geval dat 4 parkeerplaatsen nodig zijn.

Nieuwe situatie parkeren

Er worden 55 staanplaatsen toegevoegd ten opzichte van de bestaande situatie. In de CROW-publicatie 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) is voor een camping minimaal 1,2 parkeerplaats per standplaats opgenomen. Dit betekent een extra benodigd aantal parkeerplaatsen van 66 parkeerplaatsen. Aangezien de auto's van de campinggasten bij de standplaatsen zelf worden geparkeerd kan de parkeerplaats voor op het terrein daardoor worden gebruikt voor bijvoorbeeld bezoekers van de gasten van de camping.

De totale parkeerbehoefte ten behoeve van Klein Baasdam bedraagt daarmee 100 parkeerplaatsen. Aangezien de campinggasten de auto bij de kampeerplaats zelf parkeren, zijn feitelijk veel minder parkeerplaatsen benodigd. Aangenomen kan worden dat campinggasten alleen incidenteel bezoek ontvangen en dat dit bezoek niet allemaal tegelijkertijd plaatsvindt. Met de 60 parkeerplaatsen kan derhalve gesteld worden dat ruimschoots wordt voldaan aan de benodigde parkeerbehoefte. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheids-instanties. Het bestemmingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Deze standaard - welke slechts een systematische standaardisering betreft en geen inhoudelijke standaard is verplicht in het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

In het kader van de nieuwe wet- en regelgeving is het plan technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet het aan de eisen van DURP (digitale uitwisseling in ruimtelijke processen). Het plan kan in het informatiesysteem van de gemeente en diverse andere overheden worden ingevoerd en worden ontsloten via internet. Het vaststellen van een digitale versie is vanaf de invoering van de nieuwe Wro verplicht.

5.2 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving

Hieronder wordt uitgelegd uit welke onderdelen een bestemming bestaat.

Doeleinden / bestemmingsomschrijving

Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is.

Bouwregels 

Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

Afwijken van de bouwregels 

In sommige gevallen is het wenselijk meer toe te staan dan de bouwregels toelaten. Daarom kan in die gevallen, onder voorwaarden, afgeweken worden van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt.

Specifieke gebruiksregels 

In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn de gebruiksvormen genoemd die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.

Afwijken van de gebruiksregels 

Van een aantal gebruiksvormen kan nu nog niet worden gezegd of ze aanvaardbaar zijn of niet. Voor dergelijke gebruiksvormen is een afwijking opgenomen. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. De afwijking wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.

Scheiding tussen bouw- en gebruiksregels 

In de regels van het bestemmingsplan zit een scheiding tussen de bouw- en gebruiksregels. De bouwregels zijn gekoppeld aan de functies in de bestemmingsomschrijving. Door deze scheiding mag ten behoeve van de extra gebruiksfuncties (via afwijken van de gebruiksregels) die zijn opgenomen in een bestemming niet worden gebouwd. Daarom staat in iedere bestemming vermeld dat de bouwregels ook gelden voor deze extra gebruiksfuncties.

Wijzigingsbevoegdheden 

Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de regels aangegeven grenzen. Voor zo'n wijziging bestaan aparte procedureregels. Voor zover het een wijziging binnen de bestemming zelf betreft, bijvoorbeeld het verwijderen van een aanduiding, staat deze in het betreffende artikel genoemd. Voor zover het een wijziging naar een andere bestemming betreft, kan deze in het betreffende artikel zijn opgenomen of in een algemeen artikel.

Nadere eisen

Hierin wordt aangegeven dat Burgemeester en Wethouders, na afweging van een aantal criteria, nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing. De eisen kunnen echter alleen gesteld worden wanneer er ten aanzien van de plaats en de afmetingen van de bebouwing reeds een hoofdeis is opgenomen binnen de bestemming.

Overgangsbepaling

Het overgangsrecht ziet op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar dat nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik worden met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming. In beginsel mogen de bouwwerken slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet toegestaan om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

5.3 Bestemmingen

Het plan kent een drietal enkelbestemmingen en één dubbelbestemming. Daarnaast kent het plan diverse aanduidingen. Hierna wordt kort op die bestemmingen en aanduidingen ingegaan.

Enkelbestemmingen

Agrarisch (Artikel 3)

De agrarische bestemming in het plangebied omvat de agrarische gronden achter de kampeervelden. De gronden die zijn bestemd als 'Agrarisch' zijn bestemd voor het agrarisch gebruik. Omdat binnen het onderhavige plangebied geen agrarische bouwvlakken opgenomen zijn, is de uitoefening van een agrarisch bedrijf niet mogelijk. Naast het weiden van dieren zijn deze gronden ook gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden alsmede doeleinden van agrarisch natuurbeheer zijn binnen deze agrarische bestemming van ondergeschikt belang.

Omdat geen agrarisch bouwvlak binnen het plangebied is opgenomen, zijn binnen deze bestemming geen gebouwen toegestaan en zijn alleen bouwregels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Ten aanzien van het gebruik van de gronden wordt onderscheid gemaakt tussen strijdig gebruik en toegelaten gebruik. Activiteiten aangegeven als strijdig zijn niet toegestaan of zijn alleen toegestaan via een omgevingsvergunning, omdat er voorwaarden aan verbonden zijn.

Voor een aantal werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning verplicht. Het betreft onder meer het kappen, rooien of vellen van bomen of houtgewas, het aanplanten van bomen of houtgewas ten behoeve van bosaanplant, het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling, het aanleggen en/of verharden van paden, wegen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m². Ook het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, het dempen, vergraven en/of graven van sloten, poelen en/of andere watergangen en/of -partijen en het aanleggen dan wel wijzigen van drainagesystemen is gekoppeld aan een omgevingsvergunning. Dit geldt ook voor het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.' Werkzaamheden die onder meer worden uitgevoerd in het kader van normaal onderhoud of het KGO-plan zijn niet vergunningplichting.

Groen (Artikel 4)

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor (hoog)opgaande, afschermende houtopstanden, met daarbij behorende andere bouwwerken.

Op de voor 'Groen' bestemde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de hoogte ten hoogste 2,50 meter bedraagt, worden gebouwd.

Recreatie - Verblijfsrecreatie gemengd (Artikel 5)

De gemengde verblijfsrecreatieve terreinen zijn onder de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie gemengd gebracht. Deze terreinen zijn bedoeld voor kamperen, standplaatsen voor kampeermiddelen en camperplaatsen, vier boerderijkamers en een trekkershut. Deze laatste zijn aangeduid op de verbeelding. Ook is de bestemming gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden en is ondergeschikte horeca toegestaan.

De boerderijkamers, de trekkershut en het zwembad zijn alleen toegestaan ter plaatse van de aanduidingen die hiervoor op de verbeelding zijn opgenomen.

De oppervlakte van een trekkershut bedraagt maximaal 30 m² of indien meer de bestaande oppervlakte, de goothoogte is maximaal 2,5 meter en bouwhoogte is maximaal 3 meter. Voor de maatvoering van een bouwwerk is een bouwschema opgesteld.

Het gebruik van verblijfsrecreatieve bebouwing voor permanente bewoning alsmede het gebruik voor de huisvesting van elders werkzaam zijnde (tijdelijke) werknemers is aangemerkt als strijdig gebruik.

De bedrijfswoning mag, onder voorwaarden, worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf.

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels zodat onder voorwaarden:

  • de bedrijfswoning kan worden gebruikt door meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning.

Voor enkele werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Het gaat onder meer om:

  • het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • het ontgronden, egaliseren en/of afgraven van gronden;
  • het aanplanten, kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

Ook binnen dit stelsel is opgenomen dat werkzaamheden die onder meer worden uitgevoerd in het kader van normaal onderhoud of het KGO-plan niet vergunningplichting zijn.

Er zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om onder voorwaarden:

  • de omvang van een bouwvlak of de bouwvlakken met ten hoogste 20% te vergroten;
  • de situering van de bouwvlakken te wijzigen. De omvang van de bouwvlakken moet daarbij wel gelijk blijven.

Dubbelbestemming

Waarde - Archeologie (Artikel 6)

Voor de toekenning van de dubbelbestemming archeologie is het gemeentelijk archeologiebeleid (archeologische verwachtings- en advieskaart) gevolgd, zie paragraaf 4.10.

De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

Algemene aanduidingsregels

Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied (Artikel 11)

Binnen de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied geldt dat het belang van natuur, landschap en wonen bovengeschikt is aan andere belangen. Overige functies (onder andere landbouw niet zijnde intensieve veehouderij en recreatie en toerisme) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, maar mogen geen onevenredige afbreuk doen aan de ontwikkeling van natuur, landschap en wonen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is (april 2015). Het betreft hier een uitbreiding van het aantal staanplaatsen voor recreatief nachtverblijf. In categorie B onder 4 van de genoemde lijst, is aangegeven dat vooroverleg noodzakelijk blijft voor verblijfsrecreatie. Dit betekent dat dit plan in het kader van vooroverleg aan de provincie wordt voorgelegd. Door de provincie is bij e-mailbericht van 25 november 2016 aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft voor het indienen van een zienswijze c.q. zij kunnen instemmen met het plan.

Waterschap Vechtstromen
Op 2 februari 2016 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat de normale procedure doorlopen dient te worden. Het waterschap krijgt in het kader van het vooroverleg de gelegenheid op het voorliggende bestemmingsplan te reageren.

7.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 12 oktober 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen bij het Klant Contact Centrum op het gemeentehuis te Tubbergen. Gedurende deze periode zijn 2 reacties ingekomen. Er is hiervan een inspraaknota opgesteld, waarin een reactie wordt gegeven op de inspraakreacties (zie bijlage 6 behorende bij deze toelichting). De ingediende reacties hebben op onderdelen geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 februari 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.