Plan: | Buitengebied, Peggenweg 2, 4, 6 en 8 Albergen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPPEGGENWEG2468-VG01 |
Voor de percelen Peggenweg 2, 4 , 6 en 8 in Albergen zijn plannen ontwikkeld. De initiatiefnemers willen op perceel Peggenweg 2 een gedeelte van het bestemmingsvlak 'wonen" verschuiven.
Op het perceel Peggenweg 4 - 6 bevindt zich een dubbele woning. Initiatiefnemer wenst deze dubbele woning te slopen en hiervoor twee woningen terug te bouwen. Eén woning zal dichterbij de Peggenweg worden gesitueerd en de andere woning aan de andere zijde van de Peggenweg, tegenover nummer 8.
Deze ontwikkelingen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bestaat uit meer locaties. Het betreft Peggenweg 2, Peggenweg 4-6 en Peggenweg 8 in Albergen.
Het plangebied ligt op circa 900 meter ten noorden van de kern Albergen. De locatie Peggenweg 2 staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie I, perceelsnummer 4742. De locatie Peggenweg 4-6 staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie I perceelsnummer 4329 en de locatie nabij Peggenweg 8 staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie I perceelsnummer 5599 en 6324 (gedeeltelijk).
Figuur 1.1: Luchtfoto van plangebied ten noordwesten van Albergen (bron: PDOKviewer)
In figuur 1.2 is de ligging van de verschillende locaties in het plangebied weergegeven.
Figuur 1.2: Ligging plangebied (bron: PDOKviewer)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.3 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de locaties Peggenweg 2-4-6-8 te zien zijn. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is de exacte begrenzing aangegeven.
Figuur 1.3: begrenzing plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Voor de Peggenweg 2 - 4 - 6 - 8 in Albergen geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016" en op enkele onderdelen "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan'. Het bestemmingplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is door de gemeenteraad van Tubbergen op 23 mei 2016 vastgesteld, het veegplan is vastgesteld op 15 december 2020. Deze beide bestemmingsplannen zijn geldend voor alledrie locaties.
In figuur 1.4 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.4: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron:
www.ruimtelijkeplannen.nl)
Locatie Peggenweg 2
Aan het plangebied is de bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch-1' toegekend met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3". De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn in eerste instantie bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken. De gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1" zijn in eerste instantie bedoeld voor het agrarisch gebruik. De dubbelbestemming bepaalt dat naast de voorkomende bestemming, de gronden mede bestemd zijn voor het behoud van de archeologische waarden.
Het geldende bestemmingsplan biedt geen (afwijkings)mogelijkheden om het bestemmingsvlak te verplaatsen en daarmee is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.
Locatie Peggenweg 4-6
Het perceel heeft de bestemming 'Wonen', de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3' en daarnaast de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - twee hoofdgebouwen' en de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden 2'.
Dat betekent dat op het perceel maximaal 2 hoofdgebouwen mogen worden gebouwd en maximaal 2 wooneenheden per hoofdgebouw. Met de aanduiding voor 2 wooneenheden zijn er in totaal 4 wooneenheden (in twee hoofdgebouwen) mogelijk.
Het bouwen van een woning op perceel Peggenweg 4, valt binnen de geldende woonbestemming. Het bestaande bijgebouw dat hoort bij de nieuwe woning, ligt in de agrarische bestemming. Het bestemmingsvlak wordt daarop aangepast.
Locatie Peggenweg tegenover nr. 8
De andere terug te bouwen woning is gepland tegenover Peggenweg 8. Deze plek valt binnen de bestemming 'Agrarisch' met de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 3".
Het bouwen van een reguliere woning past niet binnen deze bestemming. Ook hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Peggenweg 2, 4, 6 en 8 Albergen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Peggenweg 2 Albergen
Het perceel aan de Peggenweg 2 ligt in het buitengebied, ten noordwesten van Albergen. De Peggenweg is een rustige, halfverharde weg. Het perceel grens aan de noordzijde aan de Kemnaweg, een verharde weg met 60 km/uur-regime.
Het perceel Peggenweg 2 omvat een royaal erf, waarop een woning staat met enkele bijgebouwen. Het perceel heeft de toegang voor de auto's via de Kemnaweg, eveneens een rustige weg. Vanaf de Peggenweg is het wel mogelijk om het perceel te benaderen, maar niet met auto's.
Figuur 2.1: Peggenweg 2 vanuit vogelperspectief (bron: StreetSmart)
In figuur 2.2 is op de bovenste foto het aanzicht van de woning vanaf de Peggenweg. Op de onderste foto is de toegang van het perceel vanaf de Kemnaweg te zien.
Figuur 2.2: aanzichten vanaf Peggenweg en Kemnaweg (bron: StreetSmart)
Peggenweg 4 - 6
Het perceel Peggenweg 4 - 6 sluit aan op de gronden van Peggenweg 2 en ligt ten noordwesten van Albergen. Op het perceel bevond zich tot voor kort een dubbele woning met een vrijstaand bijgebouw. De dubbele woning is niet groot en sterk verouderd en is om deze redenen gesloopt.
In de figuren 2.3 en 2.4 zijn foto's van de dubbele woning te zien.
Figuur 2.3 Peggenweg 4 - 6 vanuit vogelvluchtperspectief (bron: Cyclomedia)
Figuur 2.4: Bestaande situatie (bron: Cyclomedia)
Peggenweg nabij 8
Het erf (woning met bijgebouwen) van de Peggenweg 8 ligt aan weerszijden van de Peggenweg. Aan de noordzijde ligt de woning en aan de zuidzijde de bijgebouwen. In figuur 2.5 zijn luchtfoto's weergegeven van het perceel Peggenweg 8. Daarop is de woning duidelijk te zien en zijn de bijgebouwen aan de andere zijde van de weg meer verborgen in het groen.
Figuur 2.5: Luchtfoto Peggenweg 8 (Bron: StreetSmart)
In figuur 2.6 is de locatie van de nieuwe woning vanaf de Peggenweg te zien met de bestaande bijgebouwen waarmee samen een erf gevormd gaat worden.
Figuur 2.6: Straatbeeld locatie vanaf Peggenweg (Bron: StreetSmat).
Voor het totale plangebied is een landschapsplan gemaakt. De nieuwe situatie voor alle locaties is weergegeven op de erfinrichtingsschets (zie figuur 2.7). Hierna wordt per locatie op de nieuwe situatie ingegaan.
Figuur 2.7 Erfiinrichtingsschets (Bron: N+L Landschapsarchitecten)
Peggenweg 2
Voor het perceel Peggenweg 2 wijzigt de situatie op kleinere schaal. Het bestemmingvlak wordt verschoven. Op die wijze onstaat een meer logische situatie en kan een bijgebouw worden gerealiseerd nabij de woning in de zuidoosthoek van het perceel. De bebouwing vormt in de nieuwe situatie meer één geheel en een compacter geheel.
In figuur 2.8 is aangegeven hoe het bestemmingsvlak eruit zou moeten zien. De blauw omkaderde gedeeltes worden dan agrarisch en de rood omkaderde gedeeltes krijgen dan een woonbestemiming.
Figuur 2.8: Toekomstige situatie Peggenweg 2 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In figuur 2.9 is de bestaande woning weergegeven (aangeduid met F) en een nieuw bijgebouw is voorzien op de plek die met een G is aangeduid. Op deze plek blijft de bebouwing bij elkaar en vormt het een compacter geheel.
Figuur 2.9: Toekomstige situatie (bron: N+L landschapsontwerpers)
Peggenweg 4-6
Op het perceel Peggenweg 4-6 stond een dubbele woning, deze is inmiddels gesloopt. Hier waren twee hoofdgebouwen toegestaan met 2 wooneenheden per hoofdgebouwen. Het voornemen is om twee vrijstaande woningen terug te bouwen, waarvan één woning op dit perceel wordt gebouwd.
In figuur 2.10 is de gewenste situatie weergegeven voor het perceel Peggenweg 4. De dubbele woning is in oranje weergegeven. De nieuwe woning is voorzien op de plek aangeduid met de D en de bijbehorende bijgebouwen met E. Het bestaande erf blijft met de nieuwe erfindeling intact.
Figuur 2.10: Toekomstige situatie (bron: N+L landschapsontwerpers)
Peggenweg bij nummer 8
De andere vrijstaande woning is gepland tegenover de woning Peggenweg op nummer 8. De nieuwe woning gaat samen met de bestaande bijgebouwen van nummer 8 één erf vormen. In figuur 2.11 is de nieuwe situatie weergegeven.
De nieuwe woning is gesitueerd in de zuidoosthoek van het erf. Het bijgebouw wordt een inpandig bijgebouw en gaat één geheel vormen met het hoofdgebouw. De bestaande bomen worden zoveel mogelijk gespaard. De nieuwe woning is gepland binnen de bestaande contouren van het erf binnen de eslijn, waardoor het beeld van één erf wordt versterkt.
Figuur 2.11: Toekomstige situatie (bron: N+L landschapsontwerpers)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie:
Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.
Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van twee vrijstaande woningen ter vervanging van een bestaande dubbele woning. Tevens voorziet dit bestemmingsplan in de verschuiving van een gedeelte van een bestemmingsvlak.
Zoals is beschreven, ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragaaf 3.3.2 wordt de realisatie van de nieuwe woning getoetst aan de woonvisie van de gemeente Tubbergen. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor zeer kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraken blijkt dat de ontwikkeling van 11 woningen niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid Bro.
Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
In dit geval is er sprake van het verschuiven van bestemmingsvlak (wonen) en het slopen van een dubbele woning waarvoor 2 woningen worden gebouwd. Het aantal woningen neemt niet toe en de bebouwingsmogelijkheden ook niet.
Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:
kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. De ruimtelijke aanvaardbaarheid wordt bovendien in deze toelichting aangetoond.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Dit bestemmingsplan voorziet in de verplaatsing van twee woningen (nummers 4 en 6), waarbij een dubbele woning wordt gesloopt en twee vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Door dit initiatief ontstaan er twee aparte woonbestemmingen. De woning die tegenover Peggenweg 8 wordt gerealiseerd, is gelegen binnen het erf met bijgebouwen dat hoort bij Peggenweg 8. De bijgebouwen zullen dan stedenbouwkundig gezien één geheel vormen en de woning wordt gerealiseerd binnen de bestaande landschapscontour.
Binnen de bestaande woonbestemming van Peggenweg 8 is geen ruimte voor het realiseren van een extra woning. Het bestemmingsvlak is (volledig) benut met de bestaande woning en bijbehorende bijgebouwen.
De voorgenomen locatie sluit logischerwijs aan op de bestaande bebouwing, waarmee het één geheel gaat vormen.
De woning Peggenweg 4 wordt op hetzelfde perceel gebouwd. Daar worden de bebouwingsmogelijkheden terug gebracht naar één woning, in plaats van de bestaande bouwmogelijkheden voor twee woningen (met 4 wooneenheden).
Tevens wordt het bestemmingsvlak van de Peggenweg 2 verschoven, zodat een logischer bestemmingsvlak ontstaat. De oppervlakte van de woonbestemming blijft gelijk, waarmee er geen sprake is van extra ruimtebeslag.
Het plan past binnen de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (lid 1)
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Met voorliggend bestemmingsplan wordt het bestemmingsvlak van Peggenweg 2 aangepast, waardoor de bebouwing op het erf compacter wordt gebouwd. Dat komt de kwaliteit van het landschap ten goede, omdat de bebouwing compacter wordt en er meer vrije landschapsruimte ontstaat.
De dubbele woning die inmiddels is gesloopt, was niet groot en sterk verouderd, wat de reden is voor nieuwbouw. De ene nieuwe woning wordt op het perceel Peggenweg 4 gebouwd op nagenoeg dezelfde plek. Het bestemmingsvlak wordt gedeeltelijk uitgebreid door een bestaand bijgebouw in het bestemmingsvlak te laten vallen.
De andere woning wordt gebouwd als onderdeel van een bestaand erf, waardoor er één geheel ontstaat. De nabij gelegen es wordt niet bebouwd, aan deze kwaliteiten wordt geen afbreuk gedaan.
De locaties worden landschappelijk ingepast, dit is weergegeven in het Landschapsplan dat als bijlage bij de toelichting is opgenomen.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Dit artikel heeft betrekking op het bouwen van nieuwe, extra woningen en dat daarvoor de behoefte aangetoond moet worden.
Doorwerking voor dit plan:
Het gaat in dit plan wel om de bouw van nieuwe woningen, maar deze zijn ter vervanging van bestaande woningen, waamee de behoefte niet hoeft te worden aangetoond.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd
(bron: provincie Overijssel)
Het gehele plangebied valt binnen het kenmerk 'Ontwikkelingsperspectief wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.
Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Door dit bestemmingsplan worden woningbouwmogelijkheden verplaatst, echter naar een plek die geen afbreuk doet aan het mixlandschap. De woning nabij nummer 8 wordt onderdeel van een bestaand woonerf en de andere woning (nummer 4) wordt herbouwd op hetzelfde perceel.
De nieuwe locaties van de twee woningen komen niet dichterbij andere functies dan woonfuncties en leveren daardoor geen ontwikkelingsbelemmeringen op voor de andere functies.
De verschuiving van het bestemmingsvlak van Peggenweg 2 voorziet in compactere bebouwing van de bijgebouwen bij de bestaande woning.
De voorliggen plannen doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de agrarische en recreatieve functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Toetsing
De verschuiving van het bestemmingsvlak aan de Peggenweg 2 is dermate kleinschalig dat er geen sprake is van reliëf in het betreffende gebied dat door de ontwikkeling wordt aangetast.
De woning op perceel Peggenweg 4 wordt op nagenoeg dezelfde plek gerealiseerd, een gedeelte dat als voortuin in gebruik is en geen reliëf kent. Het 'verplaatsen' van de woning heeft geen invloed op het reliëf in het landschap.
De nieuwe woning bij het erf van Peggenweg 8 wordt onderdeel van het bestaande erf dat uit bijgebouwen bestaat, liggend aan de rand van de es. De woning blijft binnen de bestaande contour van de bomen die het erf bepalen en blijft buiten de glooiing van de es.
Voor het totale plangebied is een landschapsplan opgesteld, waarin de locaties worden ingepast in de omgeving met natuurlijke beplanting.
De voorgenomen ontwikkelingen doen geen afbreuk aan dit gebiedskenmerk.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' aan een deel van het gebied toe, het andere gedeelte valt binnen het kenmerk 'Essenlandschap'. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het 'essenlandschap' bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, (voormalige) heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es.
De herkenbaarheid van de essen, flanken, maten en flieren en heidegebieden is sterk afgenomen, Samenhang essenlandschap verdwijnt. Het open karakter van de essen wordt bedreigd door toename van bebouwing, en grondgebruik bij voorbeeld boomteelt. Burgererven hebben het karakter van het landelijk gebied veranderd richting een mix van wonen en werken. Nieuwbouw ontneemt soms het zicht op de es of, vanaf de es op het dorp.
Het 'oude hoevenlandschap' kenmerkt zich als een landschap met verspreide erven. Het gebied werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen bezet waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Het landschap kent dezelfde opbouw als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant.
De ambitie is om dit landschap een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplanting.
Toetsing
De woning op perceel Peggenweg 4 is gepland in het gebied van het 'oude hoevenlandschap'. Aangezien de woning op nagenoeg dezelfde plek wordt teruggebouwd, doet deze geen afbreuk aan dit kenmerk.
Binnen het essenlandschap valt ook de plek van de nieuwe woning bij Peggenweg 8. Deze ligt binnen de contour van het bestaande (woon)erf en blijft buiten de flanken van het zuidelijk gelegen essenlandschap om geen afbreuk te doen aan het essenlandschap.
Een deel van het plangebied valt binnen het 'oude hoevenlandschap'. Het betreft een deel van het bestemmingsvlak van Peggenweg 2 dat wordt verschoven binnen dit kenmerk. Door de verschuiving is het bestemmingsvlak samen met het bestemmingsvlak voor nummer 4, een gebied waarbinnen de bebouwing meer geconcentreerd ligt.
De voorgenomen ontwikkelingen doen geen afbreuk aan deze beide kenmerken.
Laag van de beleving
Figuur 3.5: Laag van de beleving (bron: provincie Overijssel)
De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurgebieden en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden, waar het 's nachts nog echt donker is. Het zijn relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Bij de woningen zal verlichting aanwezig zijn, zoals dat gebruikelijk is bij een woning. Dat zal geen lichtexplosie opleveren, maar passend zijn in de omgeving.
Toetsing
De verplaatsing van het bestemmingsvlak leidt niet tot meer of minder licht, de situatie blijft hetzelfde en doet dus geen afbreuk aan het kenmerk 'donkerte'.
De nieuwe woningen zijn twee woningen die worden verplaatst, en dus relatief gezien niet méér licht zullen opleveren dan nu het geval is.
De 'Stedelijke laag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van Tubbergen heeft MijnOmgevingsvisie Tubbergen vastgesteld op 16 maart 2021. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Tubbergen, waarbij wordt ingegaan op diverse thema’s (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Tubbergen en de samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
MijnOmgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes. De kernprincipes zijn manieren van werken; werkwijzen die altijd gelden. De vier kernprincipes zijn:
In het buitengebied komen veel functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Daarbij valt te denken aan landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Al die functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom is het uitgangspunt van de visie: de goede functies op de goede plek. Gestreefd wordt naar een buitengebied met een mooie balans tussen landgebruik, leefbaarheid en kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht.
Daarbij wordt gewerkt aan speerpunten. Voor het ‘Buitengebied in balans’ zijn dat:
In figuur 3.6 is een fragment van de Waardenkaart opgenomen met daarop de planlocatie aangegeven. De locaties met betrekking tot de woningen zijn rood omcirkeld. De locatie waar het bestemmingsvlak wordt gewijzigd, is blauw omcirkeld.
Figuur 3.6: Fragment Waardenkaart (bron: mijnomgevingsvisietubbergen.nl)
Toets
In MijnOmgevingsvisie vallen de betreffende locaties aan de noordzijde van de Peggenweg onder de aanduiding ‘Gericht op beperkte ontwikkeling door gemiddelde waarde en dynamiek’. Hier wordt aangegeven om in te spelen op onder andere de schaal van het landschap en het afwisselende karakter, behoud van natuurwaarden en cultuurhistorie, bouwwijze en inrichting die in de directe omgeving gebruikelijk is.
Nabij de locatie van de bestaande dubbele woning, wordt één van de nieuwe woningen teruggebouwd. Dit zal het beeld van het landschap niet veranderen. Bij de uitwerking van het plan zal rekening worden gehouden met bouwwijze en inrichting die in de directe omgeving gebruikelijk is.
De locatie aan de zuidzijde van de Peggenweg valt binnen het gebied dat wordt aangeduid als ‘gericht op behouden door hoge waarde en beperkte dynamiek’. Hier wordt aangegeven om in te spelen op de oorspronkelijke schaal van het landschap, het versterken van de natuurwaarden, inrichting die gebruikelijk is in de directe omgeving.
De nieuwe woning op deze locatie zal samen met de bestaande woning één erf gaan vormen. De woning zal worden gerealiseerd binnen de bestaande landschapscontour. Eveneens zal de aanplant worden versterkt.
Het aanpassen van het bestemmingsvlak van Peggenweg 2 zal het landschap niet wijzigen. De bebouwing zal wat compacter gebouwd worden aan de oostzijde. Aan de westzijde ontstaat betere aansluiting met de bestemming van Peggenweg 4-6.
Het buitengebied van Tubbergen kenmerkt zich door een mix van functies als landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en wonen, al deze functies vragen om ruimte. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom wordt ook voor de toepassing van deze beleidsregel het uitgangspunt gehanteerd: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Tubbergen streeft naar een aantrekkelijk en vitaal buitengebied waar een goede balans is tussen landgebruik, ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en economische activiteiten.
Om dit te kunnen bereiken beschikt de gemeente over diverse beleidsregelingen zoals bijvoorbeeld Rood voor Rood, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, Schuur voor Schuur en het VAB+ beleid. Alle beleidsregelingen hebben de afgelopen jaren op hun eigen wijze een bijdrage geleverd aan een aantrekkelijk en vitaal buitengebied en de doelstellingen van deze regelingen sluiten nog prima aan bij de speerpunten voor het buitengebied zoals geformuleerd in MijnOmgevingsvisie Tubbergen.
Doelstelling
Het doel van deze beleidsregel is meervoudig. Enerzijds is deze beleidsregeling bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel van deze beleidsregeling om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied.
Toets
Voor Peggenweg 2 wordt het bestemmingsvlak voor wonen niet vergroot, maar verschoven waarbij de oppervlakte gelijk blijft. In het beleid wordt dit niet specifiek benoemd, wel dat het vergroten van het woonperceel alleen mogelijk is als het verschuiven van het woonperceel niet mogelijk is.
Daarmee kan worden geconcludeerd dat dit past binnen dit beleid.
In het beleid zijn geen mogelijkheden opgenomen voor het verplaatsen van woningen naar andere percelen, hiervoor geldt maatwerk.
De woning bij Peggenweg 8 kan niet binnen het bestaande bestemmingsvlak worden gebouwd, omdat deze volledig is benut door de bestaande woning met bijbehorende bijgebouwen. Het vergroten van het bestemmingsvlak is de enige reële optie voor het realiseren van een goede erfopzet voor deze nieuwe woning.
Bij de locatie Peggenweg 4 wordt het bestemmingsvlak voor wonen gedeeltelijk uitgebreid waarmee het bestaande bijgebouw binnen het bestemmingsvlak valt.
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkelingen passen binnen dit beleid.
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de beide gemeenten. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
Toets
Bij toetsing aan het welstandsbeleid valt de planlocatie in het middenniveau van het buitengebied. Omdat het gaat om grotere bouwwerken, zal de toetsing plaatsvinden door de stadsbouwmeester. In de nota zijn de criteria aangegeven. Bij de uitwerking van de bouwplannen zal daarmee rekening worden gehouden.
Voor de locatie Peggenweg 2 zal alleen het advies van de stadsbouwmeester aan de orde zijn.
Voor de woningen aan de Peggenweg bij nummer 8 en de nieuwe woning Peggenweg 4 heeft het Q-team een advies gegeven waarmee rekening is gehouden in de opzet van de verbeelding en in de regels. In de bijlage bij de toelichting is het Beeldkwaliteitsplan Rood-voor-Rood opgenomen (zie Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Rood voor Rood). Voor de ontwerpen van deze woningen zal de beeldkwaliteit worden nagestreefd zoals dit in het genoemde Beeldkwaliteitsplan is weergegeven.
Peggenweg bij 8
Voor deze schuurwoning heeft het Q-team aangegeven dat er sprake dient te zijn van heldere hoofdvorm, een sobere uitstraling en materiaal- en kleurenpallet dat (oorspronkelijk) streekeigen is en opgaat tegen de achtergrond van het landschap.
In figuur 3.7 is de erfopzet te zien, dat is opgenomen in het landschapsplan (Bijlage 4
Landschapsplan).
De nieuwe woning wordt een schuurwoning die ondergeschikt is aan het hoofdgebouw (bestaande woning Peggenweg 8). Het bijgebouw bij de nieuwe woning is qua oriëntatie afwijkend ten opzichte van de woning en heeft op die manier meer contact met het overige gedeelte van het erf.
Figuur 3.7: inrichting en erfopzet (bron: N+L Landschap)
In figuur 3.8 zijn referentiebeelden weergeven voor de schuurwoning. Daarbij gaat het om de vorm van de (schuur)woning. De dakbedekking zal niet van riet zijn.
Figuur 3.8: referentiebeelden (bron: initiatiefnemer)
Peggenweg 4
Het Q-team heeft voor Peggenweg 4 aangegeven dat deze planlocatie kan worden gezien als een zelfstandig en kleinschalig erf, met een op de karakteristieke bebouwing gebaseerde uitstraling. Een opzet van een landschapsgerichte boerderij, met de voorgevel naar noordoost en de 'niendeur'-zijde naar het erf waar het geheel ontsloten wordt, ligt voor de hand.
In figuur 3.9 is er erfinrichting voor de locatie Peggenweg 4 weergegeven (opgenomen in landschapsplan). Hierop is te zien dat de woning wat verderop op het erf ligt en het nieuwe bijgebouw ervoor, aan de zijde van de entree van het erf. De voorgevel van de woning is hierop noordoost gericht en de achtergevel aan de zijde van de ontsluiting.
Figuur 3.9: Erfinrichting Peggenweg 4 (bron: N+L Landschapsontwerpers)
De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Tubbergen heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.10) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.10: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
Het plangebied voor het aanpassen van het bestemmingsvlak van Peggenweg 2 heeft geen specifieke aanduiding. Op de kaart is nog het voormalige agrarische bouwblok aangegeven.
De planlocatie aan de zuidzijde van Peggenweg 8 grenst aan een stukje grond dat groen is aangeduid en onderdeel is van het Casco. De nieuwe woning is ten oosten van dit Casco gepland.
Het totale planvoornemen doet geen afbreuk aan de casco-structuur.
Woonvisie 2021+
De Woonvisie 2021+ schetst de gemeentelijke visie op het wonen in Tubbergen voor de komende jaren. Deze vormt de basis voor strategische afwegingen op het gebied van wonen. Het vergroten van de woonaantrekkelijkheid voor alle doelgroepen staat centraal.
Het voornemen doet geen beroep op de beschikbare woningbouwaantallen. Het gaat om een initiatief waarbij de bestaande woningen worden gesloopt en op een andere plek worden terug gebouwd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Dit bestemmingsplan maakt de verschuiving van een bestemmingsvlak 'wonen' mogelijk en het verplaatsen van twee woningen in de directe omgeving. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Waar sprake is van het verschuiven van het bestemmingsvlak, krijgt de woonbestemming een agrarische bestemming en omgekeerd.
De locaties waar de nieuwe woningen worden gebouwd hebben gedeeltelijk een agrarische bestemming.
De bouw van één woning is in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
Het betreft hier het verschuiven van het bestemmingsvlak en het verplaatsen van 2 woningen, waarmee in vergelijking met de bouw van 1 woningen, deze plannen niet echt als een stedelijke ontwikkeling kan worden beschouwd.
De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt.
Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven. In deze situatie is het type voor het buitengebied van toepassing.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
In deze plannen worden twee bestaande woningen (mogelijkheid voor 4 wooneenheden) vervangen door twee nieuwe woningen op een andere plek. Daarnaast wordt het bestemmingsvlak van Peggenweg 2 gedeeltelijk verschoven.
De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten. De belangrijkste zijn:
Op perceel Peggenweg 1 ligt een recreatieve bestemming en bevindt zich één recreatiewoning. In de richtlijn wordt voor een vakantiepark (met keuken) een richtafstand aangehouden van 50 meter. Het betreft hier echter één recreatiewoning, die minder impact/overlast geeft dan een vakantiepark.
De afstand tussen de nieuwe woning op perceel Peggenweg 4 is circa 80 meter. De andere woningen, nabij Peggenweg 8, ligt eveneens op circa 80 meter afstand.
Het wijzigen van het bestemmingsvlak 'wonen' heeft geen invloed op de afstand tussen de beide bestemmingen, deze blijft gelijk.
De afstand tot de dichtstbijzijnde woningen (Kemnaweg 3 en Stamshoekweg 11) wordt enkele meters vergroot.
Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van belemmeringen voor de ontwikkeling van het initiatief noch voor de omliggende bedrijvigheid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Voor de nieuwe woning nabij Peggenweg 8 ligt het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf op perceel Bakenweg 6a, op een afstand van minimaal 230 meter. Hier is een melkveebedrijf gevestigd waarvoor een minimale richtafstand van 50 meter geldt.
De afstand van de woning Peggenweg 2 tot het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf (Stamshoekweg 9) wijzigt niet. De bestaande woning blijft gehandhaafd, waarbij het bestemmingsvlak aan de zijde van het agrarische bedrijf verkleint.
De nieuwe woning op Peggenweg 4 is gepland op nagenoeg dezelfde plek binnen de bestaande woonbestemming.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Peggenweg 2
Op deze locatie betreft het de verschuiving van het bestemmingsvlak ten behoeve van het realiseren van een bijgebouw. De (vrij recente) woning blijft behouden op hudiige plek. Indien voor het nieuwe bijgebouw een bodemonderzoek benodigd zou zijn, dan wordt deze bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning aangeleverd.
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Er is een onderzoek uitgevoerd voor de locatie nabij Peggenweg 8 in Albergen (d.d. 18 mei 2022, projectcode 22020410) en een onderzoek voor de locatie Peggenweg 4 - 6 in Albergen (3 juni 2022, projectcode 22020310). Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door Kruse Milieu BV.
Bij Peggenweg 8
Bij het verkennende bodemonderzoek (zie Bijlage 3 Bodemonderzoek bij Peggenweg 8) is de onderzoekslocatie beschouwd als "onverdacht" op basis van het verrichte vooronderzoek (conform NEN5725 "Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek).
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 6 boringen verricht, waarvan er 2 zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Er is 1 diepe boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn zwak siltig zand. In de ondergrond zijn oerhoudende lagen aangetroffen. Plaatselijk zijn er sporen boomwortels en sporen grind aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater in peilbuis 1 is aangetroffen op 1.35 m-mv.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
- de bovengrond (BG) is niet verontreinigd;
- de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
- het grondwater (PB 1) is zeer licht verontreinigd met barium en zink.
Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient formeel gezien te worden verworpen aangezien er enkele overschrijdingen van de streefwaarden zijn aangetoond.
Conclusies en aanbevelingen
In het grondwater (PB 1) zijn enkele zeer licht verhoogde gehalten aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de boven- en ondergrond (BG en OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Peggenweg 4 en 6
Voorafgaande aan het bodemonderzoek (zie Bijlage 2 Bodemonderzoek Peggenweg 4 - 6) heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie als onverdacht kan worden beschouwd.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 4 boringen verricht, waarvan er 2 zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Er is 1 diepe boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn zwak siltig, zwak humeus zand. Plaatselijk is de bodem zwak leemhoudend. In de ondergrond zijn oerhoudende lagen aangetroffen. Plaatselijk zijn er sporen boomwortels en sporen grind aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater in peilbuis 1 is aangetroffen op 0.96 m-mv.
Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient formeel gezien te worden verworpen aangezien er enkele overschrijdingen van de achtergrond-, streef- en interventiewaarden zijn aangetoond.
Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond (BG) en in het grondwater (PB 1) zijn enkele (zeer) licht tot sterk verhoogde gehalten aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3, 4.4 en 4.5. Het sterk verhoogde PAK-gehalten in de bovengrond (BG) gaf aanleiding voor uitsplitsing van dit mengmonster (zie paragraaf 4.5). Hieruit blijkt dat de bovengrond van boring 3 sterk verontreinigd is met PAK. In de ondergrond (OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond.
De omvang van de sterke verontreiniging in de bovengrond ter plekke van boring 3 is niet in kaart gebracht. Aangezien in de bovengrond van de overige boringen geen verhoogde gehalten aan PAK zijn aangetoond, wordt verwacht dat het een spot met een beperkte omvang betreft en zich beperkt tot de zuidoosthoek van de onderzoekslocatie. Een nader bodemonderzoek kan meer inzicht geven in de omvang van de verontreiniging.
Er dient voorkomen te worden dat er vermenging ontstaat met de schone grond. Tevens mag de verontreinigde grond niet worden verminderd of verplaatst zonder toestemming van het bevoegd gezag (gemeente Tubbergen). Voorafgaande aan de sanering dient een saneringsplan opgesteld te worden en goedgekeurd te worden door het bevoegd gezag. Een sanering mag alleen door hiervoor erkende bedrijven worden uitgevoerd
Omdat de situatie ter plekke niet zal wijzigen, kan een nader bodemonderzoek op dit moment achterwege blijven. Een nader bodemonderzoek en sanering zijn noodzakelijk wanneer de situatie ter plekke van de verontreiniging wijzigt.
Conclusie
Uit het vorenstaande blijkt dat er voor de locatie nabij Peggenweg 8 geen belemmeringen zijn voor het realiseren van het voorgenomen plan.
Voor de locatie Peggenweg 4 - 6 blijft de woonbestemming grotendeels gehandhaafd. Er vindt een kleine uitbreiding plaats van het bestemmingsvlak voor het bestaande bijgebouw. Dit bijgebouw heeft geen verblijfsfunctie en een hoofdgebouw is door de regels niet toegestaan op deze plek.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
De voorkeursgrenswaarde op de gevel van woningen als gevolg van wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB (etmaalwaarde).
In figuur 4.2 is een fragment van de geluidskaart (wegverkeer) opgenomen. De locaties voor de nieuwe woningen van Peggenweg 4 en bij nr. 8 zijn rood omcirkeld. De locatie voor het bijgebouw bij Peggenweg 2 is blauw omcirkeld.
Figuur 4.2: fragment geluidskaart (bron: Atlas leefomgeving)
Peggenweg 2
Dit perceel ligt nabij de Kemnaweg en de Peggenweg. De Kemnaweg is een relatief rustige en smalle weg binnen het regime van 60 km/uur. De Peggenweg is een halfverharde weg die alleen wordt gebruikt door bestemmingsverkeer. Het bestemmingsvlak wordt verschoven ten behoeve van het realiseren van een bijgebouw. Een bijgebouw wordt in de Wet geluidhinder niet gezien als een geluidgevoelig object. Een akoestisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk.
Peggenweg 4 en nabij 8
De locaties van de beide nieuwe woningen liggen het dichtst bij de Peggenweg. Dit is een halfverharde weg die alleen door bestemmingsverkeer wordt gebruikt.
Gezien de geluidskaart vallen de beide locaties buiten de aangegeven waardes van 46 - 50 dB, waarmee kan worden uitgegaan dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.
Railverkeerslawaai en industrielawaai zijn niet aan de orde, omdat er zich in de nabije omgeving geen spoorwegen en/of geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig zijn.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Voorliggend plan voorziet niet in de toename van verkeersbewegingen ter plaatse. Het aantal woningen blijft namelijk gelijk. De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Ook is er geen sprake van nieuwe (extra) gevoelige bestemming volgens 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Daarnaast is er nu en in de toekomst geen sprake van overschrijdingen van de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit (geldt voor heel Oost Nederland). Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
In figuur 4.3 is een uitsnede opgenomen uit de risicokaart.
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1,9 km van het plangebied (aardgasleiding) geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 10 mei 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlagen Bijlage 6 Watertoets Peggenweg 2 en 4 en Bijlage 7 Watertoets Peggenweg 8.
Voor dit bestemmingsplan zijn twee watertoetsen uitgevoerd: één voor Peggenweg 2 en 4 omdat deze bestemmingsvlakken aan elkaar grenzen. Het gedeelte tegenover Peggenweg 8 sluit niet en daarom een aparte watertoets uitgevoerd.
Voor beide watertoetsen geldt dat de 'korte procedure' van toepassing is.
Vanuit het Waterschap Vechtstromen is geen bezwaar geen de voorgenomen ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'water' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Quickscan natuurwaarden
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden, uitgevoerd door Natuurbank Overijssel (d.d. 14-4-2022. projectnummer 4280), zie ook Bijlage 5 Quickscan
natuurwaarden. Het plangebied is onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura2000 en het Natuurnetwerk Nederland.
De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Het plangebied ligt op minimaal 1,6 km afstand van gronden die tot NNN behoren. Omdat het plangebied buiten het NNN-gebied ligt en de bescherming van NNN geen externe werking kent, hoeft de voorgenomen ontwikkeling niet getoetst te worden aan het provinciaal beleid t.a.v. Natuurnetwerk Nederland.
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, (Springendal & Dal van de Mosbeek), ligt op 6,98 km ten noordoosten van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Het aantal verkeersbewegingen gelijk blijft en daarmee er feitelijk geen verandering is ten opzichte van de huidige situatie. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Soortenbescherming
Peggenweg 2
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantsoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten uitsluitend benut als foerageergebied.
Het gedeelte waar is voorzien om de agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming, zal bij bebouwing, niet leiden tot het doden van een beschermd dier noch het beschadigen of vernielen van vaste rust- en/of verblijfplaatsen van beschermde dieren. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden in het kader van de Wnb. Door het voorgenomen initiatief neem de betekenis van het plangebied als foerargeergebied voor beschermde dieren niet af.
Peggenweg nabij 8
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk bezetten bosmuizen er ook een vaste rust- of voortplantingsplaats en nestelen er vogels. Amfibieën en vleermuizen bezetten geen vaste (winter)rust- of verblijfplaats in het plangebied. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de zomereiken gekapt worden tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren, die een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Samengevat zijn de resultaten van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden:
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'ecologie' geen belemmering vormt, mits rekening wordt gehouden met vorenstaande.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Tubbergen beschikt over een eigen archeologische verwachtings- en advieskaart (RAAP Archeologisch Adviesbureau 2008). Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich kunnen bevinden. In figuur 4.4 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen. De locaties zijn indicatief blauw omcirkeld.
Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: RAAP 2008)
Toets
De locaties van dit bestemmingsplan liggen binnen de aanduiding 'stuwwalhellingen met vochtige zandige of kleiige bodems.
Het advies voor deze gronden is dat er archeologisch onderzoek nodig is als de plangebieden groter dan 2.500 m² zijn bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2.500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Bij perceel Peggenweg 4 is een aanduiding voor een erf (nr 104) opgenomen. Deze aanduiding is opgenomen voor locaties van boerderijen waarvan de oorsprong met zekerheid teruggaat tot in de Late Middeleeuwen. Rondom deze locaties is een bufferzone opgenomen
met een straal van 200 meter.
Voor de bescherming van deze erven geldt dezelfde bescherming als voor bufferzone met erf. Dat houdt in dat er archeologisch onderzoek nodig is voor plangebied groter dan 2.500 m².
De locaties waarvan de bestemming wijzigt zijn kleiner dan de 2.500 m². Archeologisch onderzoek is niet vereist.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in en nabij het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Verkeer
De locaties Peggenweg 4 en nabij nummer 8 worden ontsloten via de Peggenweg, een halfverharde weg die wordt gebruikt door bestemmingsverkeer. Een toename van verkeersbewegingen is niet aan de orde, omdat het aantal woningen niet toeneemt en de locaties van de nieuwe woningen op dezelfde weg ontsluiten.
Het perceel Peggenweg 2 is geadresseerd aan de Peggenweg, maar ontsluit via de Kemnaweg. Dat is in de huidige situatie ook al het geval.
Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
Het parkeren vindt bij de beide nieuwe woningen plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien.
Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
De gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebruik met daaraan ondergeschikt het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden, doeleinden van agrarisch natuurbeheer, hobbymatig agrarisch gebruik, wegen, ontsluitingswegen voor bebouwde percelen en agrarische kavelpaden, fiets- en wandelpaden, beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging.
Verspreid in het buitengebied liggen bedrijfswoningen (meest agrarisch) en burgerwoningen. Woningen mogen een maximale inhoud hebben van 1.000 m³ ongeacht de vraag of sprake is van inwoning (m.u.v. landgoederen). De twee nieuwe vrijstaande woningen worden gebouwd ter vervanging van een dubbele woning.
De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan.
Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is. Onder deze categorie vallen woningbouwplannen voor onder andere vervanging van bestaande en bestemde woningen in het buitengebied.
Waterschap Vechtstromen
Op 10 mei 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 30 november 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn er geen zienswijzen binnengekomen.