Plan: | Ootmarsumseweg 388, Reutum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPOOTMARSUMW388-VG01 |
In 2017 is er een bestemmingsplanherziening opgesteld ten behoeve van een rood voor rood ontwikkeling. Het betreffende bestemmingsplan staat bekend als bestemmingsplan Zonnebergweg 19 en Ootmarsumseweg 388 Reutum, vastgesteld op 9 juli 2018 door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen. Om te voldoen aan het te slopen oppervlak van de gemeentelijke rood voor rood regeling werd er destijds aan de Ootmarsumseweg 388 in Reutum gesloopt. Na de sloop bestond de wens uit het realiseren van een kleinschalige camping, tevens uit het realiseren van één nieuwe schuur.
Initiatiefnemer wil nu de schuur bouwen op een andere gewenste locatie, waardoor de schuur voor een deel buiten het bestemmingsvlak voor het wonen valt. Om de schuur te kunnen bouwen, dient het bestemmingsvlak voor het wonen ca. 8 meter naar links verschoven te worden. Aangezien het vigerende bestemmingsplan geen relevante afwijkingsbevoegdheid dan wel wijzigingsbevoegdheid bevat, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een planologisch-juridisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bevindt zich aan de Ootmarsumseweg 388 te Reutum en ligt op een afstand van 1,5 kilometer ten oosten van de kern Reutum. Het plangebied staat kadastraal bekend als de gemeente Tubbergen, sectie Q, perceelnummers 1867, 1868, 1869. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied is aangegeven met een rode pijl.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps).
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd).
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOK Viewer).
Op het perceel hierboven is het bestemmingplan 'Zonnebergweg 19 en Ootmarsumseweg 388 Reutum' van toepassing. Dit plan is door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen op 9 juli 2018 onheroeppelijk vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan, Wonen (bron: Ruimtelijke plannen).
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken en ter plaatse van de aanduiding "camperterrein" mede bestemd voor een camperterrein. Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt dat er per bestemmingsvlak uitsluitend één hoofdgebouw met één woning gebouwd mag worden. Voor het bouwen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt dat deze achter de naar de weg(en) gekeerde (voor)gevel(s) van het dichts bij de weg gesitueerde bestaande gebouw dan wel het verlengde daarvan gebouwd mag worden en de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bouwwerken bij een hoofdgebouw maximaal 100 m² mag bedragen, tenzij met een aanduiding is aangegeven dat de gezamenlijke oppervlakte anders mag bedragen.
Zoals reeds aangegeven bestaat het voornemen uit het realiseren van een schuur, deels op de naastgelegen agrarische gronden. Volgens de regels van het vigerende bestemmingsplan is het niet mogelijk om een gebouw te bouwen op agrarische gronden. Dit houdt in dat het bouwen van de schuur, deels op de agrarische gronden, niet bij recht past in het geldende bestemmingsplan. Gelet erop dat het vigerende plan geen relevante afwijkingsbevoegdheid dan wel een wijzigingsbevoegdheid bevat, is een herziening van het geldende bestemmingsplan nodig om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Ootmarsumseweg 388, Reutum' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Het perceel Ootmarsumseweg 388 in Reutum betreft een voormalig varkensbedrijf. Zoals op de foto in figuur 2.1 goed te zien is ligt het agrarisch erf midden in een bos. De gronden rondom het erf zijn allemaal onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarnaast kan worden gezien dat er schuren op het erf hebben gestaan die in het kader van het rood voor rood plan in 2017 gesloopt zijn.
Figuur 2.1: Vogelvlucht Ootmarsumseweg 388 Reutum (bron: Street Smart by Cyclomedia).
In het kader van het rood voor rood ontwikkeling in 2017 mocht initiatiefnemer een kleinschalige camping realiseren met maximaal 25 camperplaatsen inclusief een bijgebouw met een omvang van 450 m². Hiervoor was door Hannink Landschapontwerpers, inmiddels N+L Landschapontwerpers, een landschapsplan opgesteld (zie Bijlage 1).
Initiatiefnemer wilt graag de schuur bouwen op een andere locatie. Vergeleken met de oorspronkelijke bouwlocatie wordt de nieuwe bouwlocatie ongeveer 8 meter naar links verschoven. Hierdoor komt de schuur deels terecht op de agrarische gronden, waarop geen gebouwen gerealiseerd mogen worden.
Zoals reeds beschreven dienen de agrarische gronden ter hoogte van de nieuwe bouwlocatie veranderd te worden in de bestemming 'Wonen' om de schuur te kunnen bouwen. Dit wordt mogelijk gemaakt door het bestemmingsvlak voor het wonen 8 meter naar links te verschuiven. Door deze verschuiving dienen tevens alle aanwezige dubbelbestemmingen, maatvoeringen en aanduidingen verschoven te worden. Om te zorgen dat het bestemmingsvlak voor het wonen door de verschuiving niet wordt vergroot, wordt het bestemmingsvlak vanaf de andere kant van het bestemmingsvlak 8 meter verkort.
In figuur 2.2 wordt een fragment weergegven van de situatietekening waarin de bouwplaats van de beoogde schuur weergegeven. De situatietekening is als Bijlage 2 bijgevoegd.
Figuur 2.2: impressie van de beoogde verschuiving (bron: F. Frieling, Bouwkundig Tekenburo en Advies).
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Toets/conclusie
In het voorliggende bestemmingsplan wordt het bestemmingsvlak voor het wonen verschoven, zodat mogelijk wordt om een schuur op een gewenste locatie te bouwen. Dit betreft enkel een planologische wijziging, gezien het bouwen van een schuur reeds mogelijk was.
Geacht wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met de Nationale Omgevingsvisie.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Toets/conclusie
In het voorliggende bestemmingsplan wordt het bestemmingsvlak wonen verschoven, waardoor mogelijk wordt om een schuur te bouwen op een gewenste locatie. Als gevolg van het plan wordt er geen extra ruimtebeslag gelegd op het buitengebied, omdat het bouwen van een schuur reeds toegestaan is. Voorliggend bestemmingsplan heeft enkel betrekking op een planologische wijziging. Hierdoor kan niet gesproken worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6. van het Bro, waardoor een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
Wanneer de Ladder niet van toepassing is, dient echter wel gemotiveerd te worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Op voorhand kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. In de navolgende hoofdstukken wordt dit nader gemotiveerd.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief aan de Ootmarsumseweg 388 wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
In het voorliggende bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt dat de woonbestemming aan de Ootmarsumseweg 388 wordt verschoven. Er wordt geen extra ruimtebeslag gelegd op de Groene Omgeving, omdat het bouwen van een schuur onder het vigerende huidige plan reeds toegelaten wordt. Voorliggende bestemmingsplan heeft enkel betrekking op een planologische wijziging.
Geconcludeerd kan worden dat er voldaan wordt aan artikel 2.1.3 van de omgevingsverordening van provincie Overijssel.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De voorgenomen ontwikkeling betreft zoals eerder beschreven een planologische wijzigiging, zodoende de huidige woonbestemmiing te verschuiven en een schuur te bouwen op de gewenste locatie. Aangezien het enkel een planologische wijziging betreft, zal de ontwikkeling geen invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Geconcludeerd kan worden dat er wordt voldaan aan artikel 2.1.5 van de omgevingsverordening van provincie Overijssel.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Op grond van artikel 2.1.6 dient bij een nieuwe functie of grootschalige uitbreiding van een bestaande functie in de Groene Omgeving aangetoond worden dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate gecompenseerd wordt door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Er is geen sprake van een nieuwe functie dan wel een grootschalige uitbreiding van een bestaande functie in de Groene Omgeving. Voorliggend bestemmingsplan voorziet enkel in het verschuiven van het bestemmingsvlak voor het wonen, zodat het mogelijk wordt om een bijgebouw - dat al wordt toegelaten - op een andere locatie te bouwen. De ontwikkeling zorgt niet voor een verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden.
Geconcludeerd kan worden dat er wordt voldaan aan artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening van provincie Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang, gelet op het feit dat het plangebied zich in het buitengebied van de gemeente Dinkelland bevindt. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met een rode markering (bron: provincie Overijssel).
Zoals blijkt uit figuur 3.2 behoort het plangebied zich tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De plannen van van de initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor agrarische bedrijven en andere functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Stuwwallen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met een rode markering (bron: provincie Overijssel)
De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar; bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie. De stuwwalen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de ‘ingangen’ van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen.
Lagen met diverse bodemsamenstelling zijn scheef gesteld, waardoor er voedselrijker en armere, waterdoorlatende en ondoorlatende lagen direct naast elkaar kunnen liggen. Zo bestaan de Twentse stuwallen voor een groot deel uit tertiare (zee)klei en keileem. Hierdoor zijn ze overwegend nat en komen er talrijke brongebieden voor.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving. Ook dragen deze bij aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de ‘natte voet’ van de stuwwal (kwelzone, brongebied) en deze beter zichtbaar maken.
Op het perceel aan de Ootmarsumseweg 388 is de stuwwal helemaal niet zichtbaar. Dat komt omdat het gehele perceel is omzoomd door bos. De verschuiving van de woonbestemming als bedoeld in dit plan doet geen afbreuk aan de ambities die horen bij de stuwwallen.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met een rode markering (bron: provincie Overijssel)
De jong heide- en broekontginningslandschappen kenmerken zich door grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Als er ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Het perceel Ootmarsumseweg 388 betreft een erf met een woning en veel grond die omzoomd wordt door bos. De verschuiving van de woonbestemming heeft geen invloed op de ambities voor het aanwezige landschap. Geacht wordt dat er voldaan wordt aan de ambities van de jong heide- en broekontginningslandschap.
Laag van de beleving
De laag van de beleving kent het kenmerk 'Donkerte' aan het gebied toe. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.5: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met een rode markering (bron: provincie Overijssel).
De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Als er ontwikkelingen plaatsvinden in donkere gebieden, dan dragen deze bij aan het behoud van het rustige en onthaaste karakter van de 'donkere' gebieden. In de donkere gebieden wordt enkel de minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht wenselijk geacht. Ook is veel aandacht voor het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling wordt het bestemmingsvlak voor het wonen verschoven, zodat het bouwen van een schuur op de gewenste plek mogelijk wordt. Voor het bijgebouw zullen er minimale noodzakelijke lichtbronnen gerealiseerd worden, hoofdzakelijk één lichtbron om het bijgebouw te kunnen waarnemen en één lichtbron in het bijgebouw. Geacht wordt dat er in het voorliggende bestemmingsplan voldoende rekening wordt gehouden met de laag van de beleving.
De 'Stedelijke laag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing. Dit omdat het plangebied in het buitengebied van de gemeente Dinkelland is gelegen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 5 maart 2021 is MijnOmgevingsvisie Tubbergen vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen. MijnOmgevingsvisie Tubbergen gaat over de toekomst van de leefomgeving van Tubbergen, waarin de visie van samenleving en gemeente wordt gegeven. De visie gaat over leefbaarheid van de kernen en over het buitengebied, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. De visie geeft aan hoe de samenleving en gemeenteraad willen sturen:
MijnOmgevingsvisie Tubbergen gaat uit van vier kernprincipes:
De gemeente Tubbergen wil een economisch sterk buitengebied met veel verschillende functies waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Omdat er veel functies voorkomen in het buitengebied, wil de gemeente Tubbergen dat de functies allemaal op de juiste plaats worden gerealiseerd. De gemeente Tubbergen heeft drie speerpunten voor het buitengebied:
Daarnaast heeft de gemeente Tubbergen in de omgevingsvisie voor het buitengebied een waardenkaart opgenomen, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende soorten landschappen hoe waardevol een landschap is. Volgens de waardenkaart behoort het plangebied tot een donkergroen gebied. Hier geldt dat het landschap sowieso behouden moet blijven en het versterken ervan wenselijk is. In figuur 3.6 is een uitsnede opgenomen van de betreffende waardenkaart, het plangebied is globaal rood omlijnd.
Figuur 3.6: waardenkaart, plangebied globaal rood mlijnd (bron: MijnOmgevingsvisie Tubbergen).
Toets/conclusie
Voorliggende bestemmingsplan maakt de verschuiving van het bestemmingsvlak voor het wonen mogelijk, waardoor een schuur op een gewenste plek gebouwd kan worden. Door het verschuiven van het bestemmingsvlak wordt er geen nieuwe functie mogelijk gemaakt. Er wordt dus geen extra druk gelegd op het buitengebied. Daarnaast wordt door het realiseren van de schuur geen afbreuk gedaan aan het landschap ter plaatse, omdat de plek van de beoogde schuur een braakliggend stuk grond betreft met geen landschappelijke waarde. Geacht wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met MijnOmgevingsvisie Tubbergen.
Geconcludeerd kan worden dat de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan niet belemmerd wordt door hetgeen beschreven in MijnOmgevingsvisie Tubbergen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets en conclusie
In het voorliggende bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt om het bestemmingsvlak voor het wonen te verschuiven, zodat er een schuur gebouwd kan worden op een gewenste plek. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is deels wonen en deels agrarisch - 1.
De voorgenomen ontwikkeling wordt niet expliciet benoemd in zowel de C lijst als D lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De meest logische aansluiting kan gemaakt worden bij 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).
Zoals reeds beschreven voorziet het voorliggende bestemmingsplan enkel in de mogelijkheid om een bestemmingsvlak te verschuiven, waardoor het mogelijk wordt om een schuur - dat al toegelaten wordt door het geldende planologisch regime - op een gewenste plek te bouwen. Er is dus sprake van enkel een planologische wijziging, waarbij geen extra ruimtebeslag wordt gelegd op de omgeving. Op basis hiervan wordt geacht dat er geen belemmeringen zullen zijn vanuit het Besluit milieueffectrapportage.
Geoncludeerd kan worden dat het aspect 'Vormvrije m.e.r.-beoordeling' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets en conclusie
Het plangebied is gelegen aan de Ootmarsumseweg 388 in Reutum. De richtafstanden die tot het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' behoren dienen dus als uitgangspunt genomen te worden.
Onderhavig bestemmingsplan maakt mogelijk om het bestemmingsvlak voor het wonen te verschuiven, waardoor het mogelijk wordt om een schuur op een gewenste plek te bouwen. Deze verschuiving maakt geen nieuwe gevoelige functies mogelijk in het plangebied. Het is enkel bedoeld om een bijgebouw - dat al toegelaten wordt volgens het huidige geldende bestemmingsplan - op een gewenste plek te bouwen.
Door het verschuiven van het bestemmingsvlak voor het wonen kunnen (agrarische)bedrijven in de omgeving echter wel beperkt worden in hun ontwikkelingsmogelijkheden, omdat de onderlinge afstand tussen deze bedrijven en de woonbestemming wellicht kleiner wordt.
In de omgeving van het plangebied zijn een melkveebedrijf en een cafe gelegen. Het melkveebedrijf ligt op een afstand van circa 350 meter ten zuiden van het plangebied. Het cafe ligt op een afstand van circa 320 meter van het plangebied. Voor wat betreft het melkveebedrijf dient rekening gehouden te worden met de wettelijke afstanden van de Wet geurhinder en veehouderij en niet met de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Dus hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.3.
Voor het cafe geldt op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' een grootste richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. Aan deze afstand wordt meer dan ruim voldaan, aangezien de onderlinge afstand tussen het plangebied en de cafe circa 320 meter bedraagt.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets en conclusie
In het voorliggende bestemmingsplan wordt het bestemmingsvlak voor het wonen verschoven, waardoor het mogelijk wordt om een schuur op een gewenste plek te bouwen. De schuur betreft niet een geur gevoelig object, waardoor in principe toetsing aan de Wgv achterwege kan blijven. Echter komt de woonbestemming dichterbij ten opzichte van agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied. Hoewel er geen gevoelige functie wordt gerealiseerd, geldt in de basis dat er wel een gevoelige functie gerealiseerd kan worden. Zoals in de Wgv is bepaald dient er ten minste 50 meter afstand te zijn tussen het plangebied en een agrarisch bedrijf, wanneer het plangebied gelegen is in het buitengebied. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf betreft een melkveebedrijf gelegen op een afstand van circa 350 meter ten zuiden van het plangebied. Gelet erop dat de wettelijke afstand 50 meter bedraagt en de onderlinge afstand meer (350 meter > 50 meter), wordt geacht dat voldaan wordt aan wettelijke afstanden van de Wgv.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets en conclusie
Zoals reeds aangegeven is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld om het bestemmingsvlak voor het wonen te verschuiven, zodat de bouw van een schuur op een gewenste plek mogelijk wordt. De voor 'Agrarisch - 1' bestemde gronden worden daarbij omgezet naar wonen. Omdat er sprake is van een functiewijziging, is in principe noodzakelijk om een bodemonderzoek uit te voeren waarin de milieu-hygiënische bodemkwaliteit van de gronden ter plaatse wordt onderzocht en bekeken wordt of de gronden geschikt zijn voor de beoogde ontwikkeling.
In onderhavig bestemmingsplan worden de agrarische gronden omgezet naar wonen, zodat mogelijk wordt om de schuur 8 meter naar links te verschuiven en deze dus op de gewenste plek te bouwen. In beginsel is er weer een bodemonderzoek noodzakelijk, omdat sprake is van een functiewijziging. Echter is er voor hetzelfde perceel in het verleden al een verkennend bodemonderzoek en een asbest onderzoek verricht, waarin de bodemkwaliteit ter plaatse is onderzocht. De onderzoeken zijn als Bijlage 3 en Bijlage 4 opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Uit het onderzoek is onder andere naar voren gekomen dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de beoogde schuur (op de oude plek) geen belemmering vormt voor de voorgenomen bestemmingsplanherziening. Geacht wordt dat de bodemkwaliteit óok geen belemmering vormt voor de ontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan, omdat de schuur nagenoeg op dezelfde plek zal worden gebouwd.
Daarnaast kan op grond van artikel 8 lid 3 van de Woningwet geconcludeerd worden dat er geen bodemonderzoek noodzakelijk is, wanneer een ontwikkeling betrekking heeft op het bouwen van een bouwwerk waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven. In het voorliggende wordt een schuur gebouwd waarin langdurig verblijf van mensen is uitgesloten. Een bodemonderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets en conclusie
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied bevindt zich aan de Ootmarsumseweg in Reutum. De Ootmarsumseweg betreft een weg in buitenstedelijk gebied bestaande uit twee rijstroken waar men maximaal 80 km/u mag rijden. Op grond van artikel 74 Wgh bevindt zich langs deze weg een geluidszone van 250 meter. Dit komt erop neer dat geluidsgevoelige objecten buiten deze zone gevestigd moeten worden om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Wanneer binnen de geluidzone een geluidsgevoelig object wordt gerealiseerd, dan is een akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Een schuur is niet een geluidsgevoelig object, waardoor een akoestisch onderzoek achterwege kan blijven.
Railverkeerslawaai
Er bevinden zich geen spoorwegen in de nabije omgeving van het plangebied. Ook al zijn er spoorwegen, dan hoef er nog steeds niet gekeken te worden naar mogelijk geluidhinder gelet erop dat een schuur niet een geluidsgvoelig object is.
Industrielawaai
Er bevinden zich geen bedrijventerreinen in de nabije omgeving van het plangebied. Ook al waren deze er, dan nog hoef er niet gekeken te worden of er sprake is van geluidhinder aangezien een schuur niet een geluidsgevoelig object is.
Milieuzonering
Een schuur kan volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geschaald worden onder opslaggebouwen (verhuur ruimte) waarbij een grootste richtafstand geldt van 30 meter voor het aspect geluid. In paragraaf 4.2 is reeds aannemelijk gemaakt dat de beoogde planologische wijziging die dit bestemmingsplan mogelijk maakt en de bouw van de schuur niet voor een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden zorgt.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets en conclusie
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van een schuur op een gewenste plek mogelijk. Het bouwen van een schuur wordt niet expliciet benoemd in de Regeling NIBM. Gelet op de bouwvolume kan het bouwen van een schuur echter geschaald worden onder een woningbouw project. Hiervan uitgaande wordt geacht dat het bouwen van slechts één schuur NIBM is.
Ook wanneer uitgegaan wordt van een worst-case scenario waarbij het aantal verkeersbewegingen door het bouwen van een schuur volgens de 318ste CROW uitgave toeneemt met gemiddeld afgerond vijf verkeersbewegingen per etmaal, kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling NIBM is. Zie figuur 4.2 voor de berekening met behulp van het NIBM-tool.
Figuur 4.2: NIBM-tool (bron: InfoMill).
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. Zie figuur 4.3.
Figuur 4.3: uitsnede risicokaart, plangebied globaal rood omlijnd (Bron: Risicokaart Nederland).
Toets en conclusie
Uit de inventarisatie van de risicokaart blijkt dat er geen risicobronnen gelegen zijn in de nabije omgeving van het plangebied. Wel is ten westen van het plangebied een publieksgebouw gelegen. Het bouwen en het gebruiken van een schuur leidt echter niet tot gevaarlijke situaties voor deze bestemming. Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Externe veiligheid' geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid Vechtstromen
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 2 juni 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 5. Door de beantwoording van de vragen is naar voren gekomen dat de korte procedure wordt toegepast. Dit houdt in dat er geen waterschapsbelangen worden geraakt en er direct kan worden doorgegaan met het plan.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toets en conclusie
De gronden waar de schuur gebouwd zal worden zijn al bewerkt, omdat het bouwen van een schuur toegelaten wordt op basis van het geldende bestemmingsplan. Initiatiefnemer wil de schuur echter 8 meter naar links verschuiven waardoor de schuur buiten de woonbestemming komt te liggen. In het voorliggende bestemmingsplan wordt dit mogelijk gemaakt. Aangezien er enkel sprake is van een planologische wijziging waarbij geen natuurwaarden worden geschaad, wordt geacht dat het aspect 'Ecologie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied kent op basis van het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waade - Archeologie 4'. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,4 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad of dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten.
Toets en conclusie
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de verschuiving van het bestemmingsvlak voor het wonen 8 meter naar links mogelijk gemaakt, zodat het mogelijk wordt om een schuur op de gewenste plek te bouwen. De schuur heeft volgens de bouwtekening een oppervlakte van 450 m², wat ruim onder het genoemde maximum aantal oppervlakte valt waarvoor geen archeologisch onderzoek nodig is. Bovendien kunnen de gronden beschouwd worden als reeds verstoord omdat deze al bewerkt zijn. Op basis hiervan wordt geacht dat het aspect 'Archeologie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets en conclusie
Zoals reeds aangegeven in paragraaf 3.3.1 betreft de locatie waar de schuur gebouwd wordt een braakliggend stuk grond waar geen landschappelijke waarde aanwezig is. Ook zijn er geen monumenten binnen het plangebied. Geacht wordt dat er vanuit het aspect 'Cultuurhistorie' geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Het plangebied wordt ontsloten via de Ootmarsumseweg. De Ootmarsumseweg betreft een weg met 2 rijstroken waar maximaal 80 km/u per uur gereden mag worden. Door het verschuiven van het bestemmingsvlak voor het wonen of door de bouw van een bijgebouw wordt niet verwacht dat het aantal verkeersbewegingen zal toenemen. Mocht er een (beperkte) toename zijn in het aantal verkeersbewegingen, dan kunnen deze eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Voor wat betreft parkeren wordt tevens niet verwacht dat door het verschuiven van het bestemmingsvlak voor het wonen of door de bouw van een bijgebouw de parkeerbehoefte zal toenemen. Mocht er een (beperkte) toename zijn in de parkeerbehoefte, dan zijn er op eigen terrein voldoende parkeergelegenheden. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing. Ook zijn hier de parkeerregels opgenomen.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Wonen
Deze bestemming is opgenomen conform de bepalingen van het huidige geldende bestemmingsplan 'Zonnebergweg 19 en Ootmarsumseweg 388 Reutum'. Er zijn geen verschillen in de regels. Op de verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan is echter het bestemmingsvlak voor het wonen vergleken met de verbeelding van het huidige geldende bestemmingsplan 8 meter naar links verschoven. Dit is gedaan zodat het mogelijk wordt om de schuur op de gewenste plek te bouwen.
Met deze verschuiving wordt tevens op de verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan meegeschoven de aanwezige functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camperterrein' en maatvoering 'maximum oppervlakte: 660 m²'.
Agrarisch - 1
Om te zorgen dat de oppervlakte van het bestemmingsvlak voor het wonen zelfde blijft, wordt het bestemmingsvlak voor het wonen van rechts 8 meter ingekort. Dit betekent dat de gronden die nu tot wonen bestemd zijn, tot agrarisch - 1 bestemd moeten worden en dat de aanwezige functieaanduiding en maatvoeringen voor deze gronden te komen te vervallen. Voor wat betreft de bepalingen zijn deze opgenomen conform de bepalingen van het huidige geldende bestemmingsplan 'Zonnebergweg 19 en Ootmarsumseweg 388 Reutum'.
Dubbelbestemming
Waarde - Archeologie 4
Deze bestemming is opgenomen conform de bepalingen van het huidige geldende bestemmingsplan 'Zonnebergweg 19 en Ootmarsumseweg 388 Reutum'. Er zijn geen verschillen in de regels.
Leiding - Water
Deze bestemming is opgenomen conform de bepalingen van het huidige geldende bestemmingsplan 'Zonnebergweg 19 en Ootmarsumseweg 388 Reutum'. Er zijn geen verschillen in de regels.
Gebiedsaanduiding
Overige zone - geen boom - en sierteelt toegestaan
De aanduiding overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan zijn mede bestemd voor het toelaten van nieuwe sier- en boomteeltbedrijven op bestaande bouwvlakken voor agrarische bedrijven. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kan, binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' of 'Agrarisch - 2', deze aanduiding onder voorwaarden worden aangebracht. Bijvoorbeeld in het geval een intensief veehouderijbedrijf komt te vervallen en zich daar een sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf vestigt.
Vrijwaringszone - radarverstoringsgebied
De voor ' vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim. Binnen de aanduiding zijn de maximale bouw- of tiphoogte van bouwwerken van 115 meter weergegeven. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken wanneer uit een beoordeling door de beheerder van de radar is gebleken dat door de bouw van het bouwwerk het radarbeeld van het luchtruim niet ontoelaatbaar wordt verstoord. Ook moet vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de radar.
Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
Binnen de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied geldt dat het belang van natuur, landschap en wonen bovengeschikt is aan andere belangen. Overige functies (onder andere landbouw niet zijnde intensieve veehouderij en recreatie en toerisme) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, maar mogen geen onevenredige afbreuk doen aan de ontwikkeling van natuur, landschap en wonen.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 3, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 2 juni 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 1 juni 2022 tot en met 12 juli 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn er geen zienswijzen binnengekomen.