Plan: | Buitengebied, Oldenzaalseweg 84 Fleringen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPOLDENZLSEW84-VG01 |
Het voornemen is om aan de Hilbertweg 14 te Weerselo (gem. Dinkelland) en de Oldenzaalseweg 84 te Fleringen (gem. Tubbergen) in het kader van de Rood voor Rood-regeling landschapsontsierende bebouwing te slopen. Concreet gaat het om 711 m² aan de Hilbertweg 14 en 405 m² aan de Oldenzaalseweg 84. Respectievelijk 611 m² en 305 m² (totaal 916 m²) van het sloopoppervlak wordt ingezet in het kader van Rood voor Rood-regeling. Ter compensatie van de sloop van 850 m² aan landschapsontsierende bebouwing wordt het bouwrecht op een compensatiewoning met bijgebouw verkregen. Het voornemen is om deze compensatiewoning op het woonerf aan de Ootmarsumsedijk 9 te Weerselo (gem. Dinkelland) te realiseren. Daarnaast wordt een deel van het restant van het sloopoppervlak ingezet om ter plaatse van de Hilbertweg 14 en de Oldenzaalseweg 84 het toegestane oppervlak aan bijgebouwen beperkt uit te breiden.
Samenvattend bestaat de voorgenomen ontwikkeling uit:
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland heeft in een brief van 19 februari 2019 principemedewerking aan de voorgenomen ontwikkeling verleend.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Een bestemmingsplanherziening is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, waarbij wordt opgemerkt dat voor de beide locaties in Weerselo een afzonderlijk bestemmingsplan is opgesteld. Deze locaties worden dan ook slechts waar relevant genoemd in deze toelichting, maar maken geen onderdeel van dit bestemmingsplan dat enkel gericht is op de slooplocatie aan de Oldenzaalseweg 84.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt in Fleringen, in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Fleringen (rode ster) weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied t.o.v. de kern Fleringen (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Oldenzaalseweg 84 Fleringen" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
De slooplocatie ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen “Tubbergen buitengebied 2016” en “Facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen” van de gemeente Tubbergen, die op respectievelijk 23 mei 2016 en 28 mei 2018 zijn vastgesteld door de raad. Daarnaast is ook het “Voorbereidingsbesluit Wonen Buitengebied” van toepassing. In de volgende subparagraaf wordt ingegaan op de ter plaatse geldende bestemming op basis van het in dit kader meest relevante bestemmingsplan “Tubbergen buitengebied 2016”.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede opgenomen van de verbeelding behorende bij het geldende bestemmingplan. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode omlijning. Aangrenzende agrarische gronden zijn meegenomen in het plangebied in verband met de ter plaatse noodzakelijk landschappelijke inpassing. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan “Tubbergen buitengebied 2016” (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Bestemmingen
De binnen dit bestemmingsplan betrokken gronden zijn reeds voorzien van de juiste bestemmingen. Dit bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een verplichting tot sloop van de schuren die zijn betrokken in het kader van de Rood voor Rood ontwikkeling en een verhoging van de toegestane omvang aan bijgebouwen tot 250 m². De bestaande bestemmingen blijven behouden. Daarom wordt het uitgebreid beschrijven van het huidige planologische regime niet noodzakelijk geacht.
Ter plaatse van het plangebied is het nu mogelijk en toegestaan om de jongveeschuur van 405 m², waarvan 305 m² wordt gesloopt in het kader van Rood voor Rood, te behouden. Deze schuur wordt gesloopt en mag niet worden teruggebouwd. Daarnaast wordt 100 m² van het sloopoppervlak ingezet om het toegestane oppervlak aan bijgebouwen na sloop, te vergroten met 100 m². Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste planologische kaders waarin het vorenstaande is geregeld.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.
De slooplocatie is gelegen aan de Oldenzaalseweg 84 direct ten westen van de kern Fleringen. De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische gronden en verspreid liggende woonerven. Aan de oostzijde aan de overzijde van de N343 bevindt zich de kern Fleringen. De huidige situatie ter plaatse van het plangebied is in afbeelding 2.1 weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK) |
De eigenaar van het woonperceel aan de Ootmarsumsedijk 9 in Weerselo (gemeente Dinkelland) is voornemens om een tweede woning met vrijstaand bijgebouw op het perceel te realiseren. De gewenste extra bebouwing past niet binnen de bouwmogelijkheden zoals opgenomen in het daar geldende bestemmingsplan.
Op het woonperceel aan de Oldenzaalseweg 84 in Fleringen bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. De agrarisch bedrijfsactiviteiten zijn al geruime tijd beëindigd en het perceel is inmiddels al voorzien van een passende woonbestemming. Op het perceel is naast de boerderij met bijgebouw tevens nog een voormalige jongveeschuur van 405 m² aanwezig. Deze schuur heeft geen vervolgfunctie en de eigenaar wenst deze landschapsontsierende schuur en de nog aanwezige kuilvoerplaten etc. te slopen/saneren om zodoende het erf op te schonen. Op basis van de gemeentelijke Rood voor Rood regeling kan het te slopen oppervlak, of een deel hiervan, worden ingezet om ontwikkelingen elders in de provincie Overijssel mogelijk te maken. In voorliggend geval wordt 305 m² sloopoppervlak ingezet ten behoeve van de ontwikkeling aan de Ootmarsumsedijk 9 in Weerselo.
Toevoegen dat ogv beleid Dinkelland er in het kader van Rood voor Rood een deel van de sloopmeters afkomstig mag zijn van een slooplocatie die niet binnen de gemeente Dinkelland ligt, maar wel binnen de provincie Overijssel.
Aangezien slechts 305 m² wordt ingezet in het kader van de Rood voor Rood-regeling kan het restant van 100 m² op een andere wijze worden ingezet. Omdat er in totaliteit sprake is van een overschot aan sloopmeters binnen deze Rood voor Rood-ontwikkeling wenst de eigenaar van Oldenzaalseweg 84 het restant van 100 m² in te zetten om het toegestane oppervlakte aan bijgebouwen, na sloop van de jongveeschuur, te vergroten tot maximaal 250 m².
Daarnaast wordt een deel van de bestaande woning herbouwd op basis van het bestaande bouwrecht. Na herbouw zal er sprake zijn van een woning met inwoonsituatie.
Er is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld door Hannink landschapsvormgeving voor de landschappelijke inpassing van de locatie aan de Oldenzaalseweg 84. Afbeelding 3.1 toont het ruimtelijk kwaliteitsplan voor deze locatie. Hierin zijn de in 3.1.1 genoemde ontwikkelingen weergegeven. Het volledige ruimtelijk kwaliteitsplan is als Bijlage 1 bijgevoegd.
Afbeelding 3.1 toont het ruimtelijk kwaliteitsplan voor deze locatie. Hierin zijn de bovengenoemde ontwikkelingen zichtbaar gemaakt. Deze worden aansluitend toegelicht.
![]() |
Afbeelding 3.1 Ruimtelijk kwaliteitsplan Oldenzaalseweg 84 (Bron: Hannink Landschapsvormgeving) |
Aan de Oldenzaalseweg 84 wordt een voormalige veestal gesloopt ten behoeve van de rood voor rood regeling. Los daarvan is de familie bezig met de ontwikkeling van het verbouwen van de bestaande woning naar een situatie met woning en inwoning. Om een volledig beeld te verkrijgen is daarom gekeken naar de sloop in het kader van de rood voor rood regeling, naar de verbouw van de woning, maar ook naar de sloop en nieuwbouw van bijgebouwen.
De huidige woning is ook het hoofdgebouw op het erf. Het is echter bijzonder klein en daarnaast is de positie ten opzichte van het erf wat ongelukkig. Naar alle waarschijnlijkheid heeft de oorspronkelijke boerderij wat centraler gelegen. Slopen is echter kapitaalvernietiging en daarom heeft Building Design Architectuur een woning met inwoning ontworpen met een buitengewoon landelijk karakter. De woning (A op tekening) mag totaal 1000 m3 inhoud hebben, maar door het ontwerp neemt de uitbreiding de taak van het hoofdgebouw over. Niet gebruikelijk is dat op een erf een (bij)gebouw voor het hoofdgebouw is gepositioneerd. Echter, in enkele gevallen kwam het voor als er een gebrek aan ruimte was.
Ten zuiden van de woning is het voornemen om de bestaande kapschuur (D) te slopen en deze in te ruilen voor twee bijgebouwen (B). Belangrijk is om een erfensemble te verkrijgen, maar voorkomen moet worden dat het (erf) bos (L) moet wijken. Door de positionering van de bijgebouwen wordt het erf op een prachtige wijze omsloten door bijgebouwen. Er zijn geen opties om ten westen van het erfensemble te bouwen in verband met de openheid. Ten oosten van de weg is evenwel geen optie door de ligging van de provinciale weg. Dan is het, in dit geval, goed te motiveren om voor deze oplossing te kiezen waarbij een deel van de woning voor het hoofdgebouw staat. Belangrijk is dat er aandacht wordt gevestigd op het vormen van een achtererf. Veel verharding (I) met duidelijke verbindingen met het hoofdgebouw en de schuren. Rondom worden nieuwe hagen en bomen aangeplant ter inpassing van de nieuwe situatie. De kwaliteitswinst wordt met name behaald door sloop van de schuur (C) en de kuilvoerplaten (E).
Er worden ten behoeve van de landschappelijke inpassing nieuwe hagen met een gemengd assortiment (wilde boerenhaag) onder andere met kardinaalsmuts, veldesdoorn en hondsroos aangeplant. Daarnaast worden enkele beeldbepalende bomen en enkele fruitbomen aangeplant.
Tot slot wordt nog opgemerkt dat de gronden met de letteraanduiding 'K' niet in eigendom zijn van initiatiefnemer. Deze gronden maken formeel dan ook geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In de planregels is hier in het kader van de voorwaardelijke verplichting rekening mee gehouden.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van een nieuwe ontwikkeling.
Voorliggend plan voorziet enkel in een planologische wijziging waarbij per saldo de bebouwingsmogelijkheden worden beperkt. Voorliggende ontwikkeling heeft dan ook geen toename van de verkeersgeneratie of parkeerbehoefte tot gevolg. Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op het aanwezige radargebied en raakt ook verder geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR. De ontwikkeling
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'.
Het voorliggend plan voorziet enkel in het beperken van de bouwmogelijkheden. Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is geen sprake. Een toetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan niet in strijd is met rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.
Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaaleconomische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.
Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd: Er wordt ruimte voor sociaaleconomische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.
Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven dan wel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Eén en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.
![]() |
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' blijkt dat met name artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang is.
Artikel 2.1.3, lid 1 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening
Door middel van toepassing van de Rood voor Rood regeling wordt ter plaatse van het plangebied voorzien in de sloop van 405 m2 aan landschapsontsierende bebouwing met asbesthoudende golfplaten. Per saldo, maar ook binnen het plangebied, heeft dit een afname van bebouwing in het buitengebied van de gemeenten Dinkelland en Tubbergen tot gevolg, waardoor dit plan per definitie niet voorziet in extra ruimtebeslag op de groene omgeving.
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.
![]() |
Afbeelding 4.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'
Op het perceel wordt uitsluitend nog maar gewoond en het perceel heeft reeds een passende woonbestemming. Voorliggend plan voorziet uitsluitend in het beperken van de planologische bouwmogelijkheden voor het bouwen van bijgebouwen bij de woning. Het vorenstaande is mogelijk binnen het geldende ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Het plangebied ligt voor zover ter plaatse fysieke ingrepen plaatsvinden binnen de gebiedskenmerken;
Toetsing van het initiatief aan de gebiedskenmerken
In voorliggend geval is er geen sprake van fysieke ingrepen/wijzigingen welke invloed zouden kunnen hebben op de gebiedskenmerken uit de 'natuurlijke laag' of de 'laag van het agrarisch cultuurlandschap'. Deze waarden zijn, voor zover nog aanwezig binnen het plangebied, dan ook niet in het geding. Dit temeer nu het plangebied op passende wijze landschappelijk wordt ingericht met (groen)structuren passend bij de gebiedskenmerken. Voor een nadere verantwoording wordt verwezen naar het ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen als Bijlage 1.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.
Op 14 maart 2016 is de Structuurvisie gemeente Tubbergen vastgesteld. In de structuurvisie wordt vooruitgekeken naar 2025, met een doorkijk naar 2030. Toekomstige ontwikkelingen zijn echter onzeker wat vraagt om flexibiliteit. Wanneer trends of ontwikkelingen daarom vragen, wordt de structuurvisie geactualiseerd. De structuurvisie is daarmee een levend en dynamisch document.
De rode draad door de structuurvisie vormt de samenhang tussen de begrippen 'sociaal', 'vitaliteit' en 'ruimte'. De gemeente streeft naar een vitale samenleving met een goed woon- en leefklimaat, met voldoende (en juiste) woningen voor de inwoners en met goede mogelijkheden voor het starten van een bedrijf. Burgers en bedrijven krijgen de ruimte om samen met de gemeente te werken aan een duurzame samenleving met ruimtelijke kwaliteit. Dit is vertaald in drie hoofdkeuzen, namelijk: (1) vitale sociale infrastructuur, (2) economische dynamiek en vitaliteit en (3) ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Voor de ontwikkeling in het voorliggend geval is de hoofdkeuze 'ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid' het meest relevant.
Deze hoofdkeuze heeft betrekking tot het behoud en versterken van de kwaliteit van de historisch kernen structuur, het landschap, de natuur en cultuurhistorie. Bij (her)ontwikkelingen betekent dit dat zorgvuldig aangesloten moet worden op de gebiedskenmerken. Aandachtspunten zijn het behouden van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, structuren en open ruimtes in de kernen, de relatie tussen de kernen en het landschap en het versterken van het groene karakter, de kleinschaligheid van het coulisselandschap, het vergroten van de diversiteit in belevingskwaliteit en het behouden van waardevolle (en beschermde) gebieden.
In het buitengebied is de structuurvisie gericht op een leefbaar, vitaal en aantrekkelijk buitengebied. Met onder andere de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) wordt op de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied gestuurd. De hooflijnen van de visie op het buitengebied zijn als volgt:
Zoals aangegeven maakt de locatie onderdeel uit van een Rood voor Rood ontwikkeling waarbij binnen het plangebied een landschapsontsierende schuur wordt gesloopt. Het restant van de sloopmeters wordt ingezet om bij de woning in totaal 250 m2 aan bijgebouwen te mogen realiseren. Tot slot wordt opgemerkt dat het perceel landschappelijk wordt ingepast conform de gebiedskenmerken. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de 'Structuurvisie Gemeente Tubbergen'.
In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.
Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap. Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het 'kleinschalige groene karakter' van het landschap in totaliteit.
De regels van de casco-benadering gelden niet voor:
Voor bovenstaande elementen en het beheer van casco elementen geldt het reguliere beleid van elke afzonderlijke gemeente. De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.
Landschapstype | Opmerking |
Elementen die tot het casco behoren | Mogen in principe niet verplaatst worden |
Elementen die niet tot het casco behoren | Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan |
Te compenseren elementen | Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen |
Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:
Ter plaatse van het plangebied zijn onderdelen van het casco aanwezig. De situering van het plangebied op de Casco kaart is globaal met de zwarte onderbroken omlijning weergegeven in de onderstaande afbeelding.
![]() |
Afbeelding 4.3 Ligging plangebied op de Casco kaart Noordoost Twente (Bron: Casco kaart Noordoost Twente) |
In paragraaf 3.1 is reeds ingegaan op de gewenste invulling ter plaatse van het plangebied. Op basis van het opgestelde ruimtelijk kwaliteitsplan wordt geconcludeerd dat in geen geval sprake is van aantasting van de onderdelen van het casco. De onderdelen van het casco blijven behouden of worden door het treffen van maatregelen juist versterkt. Het plan is hiermee in overeenstemming met de 'Casco-benadering in Noordoost-Twente'.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
In voorliggend geval is er formeel geen sprake van de realisatie van nieuwe gebouwen waarin structureel en langdurig personen aanwezig zijn. Er is ten aanzien van de bestaande woning echter wel sprake van bouwkundige wijzigingen. De bestaande woning wordt uitgebouwd ten behoeve de gewenste inwoningssituatie. Deze uitbreiding wordt gerealiseerd aan de achterzijde van het gebouw en hiermee verder af van de N343. Er is ten aanzien van de afstand van de woning tot aan de N343 dan ook geen sprake van een verslechterde situatie. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai wordt niet noodzakelijk geacht.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
In voorliggend geval is er geen sprake van de realisatie van nieuwe gebouwen waarin structureel en langdurig personen aanwezig zijn. Het woonperceel is reeds voorzien van een woonbestemming. In verband hiermee is in voorliggend geval enkel een milieuhygiënisch vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd. Hieronder wordt kort ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten van dit door Terra Agribusiness uitgevoerde onderzoek. De volledige onderzoeksrapportage is als Bijlage 2 opgenomen bij deze plantoelichting.
De locatie bestaat uit een erf met een woning, een leegstaande melkveeschuur, een loods en tuin.
Er zijn geen bodemrelevante gegevens bekend van de onderzoekslocatie bij zowel de Provincie Overijssel als de Gemeente Tubbergen. Er zijn geen potentieel bodembedreigende objecten op de locatie aangetroffen, met uitzondering van de druppelzone van de loods. De in het verleden aanwezige dieseltank heeft vermoedelijk in de loods gestaan. Deze druppelzone en voormalige dieseltank vallen echter buiten de huidige ontwikkeling, aangezien er geen relevante fysieke ontwikkelingen plaatsvinden ter plaatse van de loods.
Gegeven het historische gebruik van de locatie en de resultaten van historisch onderzoek wordt een verkennend onderzoek op de locatie niet noodzakelijk geacht.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor voorliggend plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
Het voornemen is aan te merken als een project welke “niet in betekenende mate bijdraagt” aan luchtverontreiniging.
Daarnaast is er geen sprake van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.
Het voornemen maakt geen nieuw (beperkt) kwetsbaar object mogelijk en de personendichtheid neemt ten gevolge van dit bestemmingsplan niet toe. De voorgenomen ontwikkeling heeft dan ook geen effect op het plaatsgebonden- en groepsrisico.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Dit bestemmingsplan voorziet niet in het mogelijk maken van een milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en omgekeerd of omliggende bedrijven door de ontwikkeling niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden.
In het projectgebied wordt geen nieuwe milieugevoelige functie gerealiseerd. De locatie is reeds voorzien van een woonbestemming. De voorgenomen ontwikkeling ondervindt dan ook geen hinder van bestaande functies.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Springendal en Dal van de Mosbeek' ligt op een afstand van ruim 4 kilometer. Gezien de afstand van het projectgebied tot aan een Natura 2000-gebied en de aard en omvang van de ontwikkeling, waarbij slechts gedurende zeer korte tijd sprake is van werkzaamheden, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied is niet gelegen binnen het concreet begrensde NNN. De dichtstbijzijnde gronden, die onderdeel uitmaken van het NNN liggen op ruim 300 meter afstand van het plangebied. Gezien het feit dat sprake is van een ontwikkeling buiten het NNN en gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt gesteld dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd ter plaatste van alle binnen de Rood voor Rood ontwikkeling betrokken locaties. In de komende subparagraaf worden de belangrijkste conclusies van dit onderzoek uiteengezet voor zover het de locatie Oldenzaalseweg 84 betreft. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 3 bij deze toelichting.
De locatie Oldenzaalseweg 84 bestaat uit bebouwing, erfverharding, moestuin, gazon en opgaande beplanting en ligt in het buitengebied. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot functioneel leefgebied voor verschillende beschermde diersoorten.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats beschadigd en vernield. Voor de soorten, die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden' en het 'beschadigen/vernielen van de vaste rust- en voortplantingsplaats'.
Door het slopen van opstallen, het verwijderen van opgeslagen goederen en het rooien van beplanting tijdens de voortplantingsperiode, wordt mogelijk een bezet vogelnest beschadigd en vernield en worden mogelijk jonge, niet vlieg-vlugge jonge vogels gedood. Er nestelen alleen vogelsoorten in het plangebied waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats.
Voor het verstoren/vernielen van een bezet nest (eieren) of het verwonden/doden van een vogel kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd belang wordt beschouwd. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is half augustus-maart.
In voorliggend geval geldt dat mits geen bezette vogelnesten negatief beïnvloed worden, de voorgenomen activiteiten niet leiden tot wettelijke consequenties in het kader van gebieds- en soortenbescherming.
Indien de maatgevende activiteiten worden uitgevoerd buiten het broedseizoen van vogels zijn er geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten. Er worden daarnaast geen negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Het aspect ecologie vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Als blijkt dat in de plangebieden behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van een schuur van 405 m². De gronden ter plaatse van deze schuur zijn ten tijde van het bouwen van de schuur reeds geroerd. Gesteld wordt dat in verband met de sloopwerkzaamheden geen sprake zal zijn van werkzaamheden op een grotere diepte dan tot waar de grond reeds geroerd is.
Voor het overige wordt er 100 m² van het sloopoppervlak ingezet om het toegestane oppervlak aan bijgebouwen bij de woning met 100 m² te vergroten. Ter plaatse van het woonperceel geldt op basis van de archeologische dubbelbestemming pas een verplichting tot archeologisch onderzoek bij grondwerkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m². Gezien de toegestane bouwmogelijkheden wordt geconcludeerd dat in dit geval geen archeologisch onderzoek nodig.
De in het geldende bestemmingsplan opgenomen 'dubbelbestemming' voor archeologie is in de plan gehandhaafd.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich ter plaatse van het plangebied geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten of bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied is er eveneens geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden die mogelijk negatief zouden kunnen worden beïnvloed door voorliggend plan. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Deze regel is opgenomen om ten aanzien van geluidsgevoelige objecten een bepaalde afstand tot wegen te garanderen.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven. Het gaat om de aanduidingsgebieden 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan' en 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied'.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.
In dit artikel worden de overige regels beschreven. Deze regels gaan in op de geldende parkeerregels.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
'Agrarisch - 1' (Artikel 3)
Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden, en het uitvoeren van ruimtelijke kwaliteitsplannen.
In het kader van voorliggend plan wordt er ter plaatse van het reeds aanwezige woonperceel een schuur gesloopt. Het woonperceel wordt passend bij de resterende bebouwing en de toekomstige bouwmogelijkheden op landschappelijk verantwoorde wijze ingepast in de omgeving. De omliggende agrarische gronden zijn meegenomen in het plangebied ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het geheel. De agrarische bedrijfsmogelijkheden zijn ingeperkt vanwege de ligging nabij de woonbestemming. Een klein deel van de bestaande woonbestemming is omgezet naar 'Agrarisch'. Deze gronden zijn namelijk niet in eigendom bij de eigenaar van het woonperceel en zijn in agrarisch gebruik.
'Wonen' (Artikel 4)
Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken en het uitvoeren van ruimtelijke kwaliteitsplannen.
Ter plaatse van een Rood voor Rood slooplocatie is het uitgangspunt dat het toegestane oppervlak aan bijgebouwen het bestaande oppervlak is na sloop van de te slopen gebouwen, in casu de schuur van 405 m². In voorliggend geval wordt hier echter van afgeweken omdat er ten behoeve van de compensatiewoning aan de Ootmarsumsedijk in Dinkelland sprake is van een overschot aan sloopmeters. Een deel van dit overschot wordt ter plaatse van de slooplocaties, waaronder aan de Oldenzaalseweg 84, ingezet ten behoeve van de bouw van nieuwe bijgebouwen.
In het kader van de Rood voor Rood ontwikkeling wordt ter plaatse enkel een schuur van 405 m² gesloopt. Hiermee blijft er nog een schuur van 150 m² staan. Door 100 m² van het sloopoppervlak in te zetten wordt het mogelijk om het toegestane oppervlak aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken vast te stellen op 250 m².
Naast bovenstaande afwijking is het ter plaatse van het plangebied gewenst een inwoningsituatie mogelijk te maken. Hierin wordt voorzien middels de regeling zoals opgenomen in de planregels in sublid 4.4.4 onder f. Het onder beperkte voorwaarden toestaan van maximaal twee huishoudens wordt in voorliggend geval verantwoord geacht aangezien er geen sprake is van aantasting van de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven. Wel mag er geen sprake zijn van woningsplitding en/of meer dan één gezamenlijke toegangsweg.
Tot slot geldt in beginsel dat aangebouwde bijbehorende bouwwerken op ten minste 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dienen te worden gebouwd. In voorliggend geval wordt hiervan afgeweken door ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' toe te staan dat de aanbouw voor de voorgevel is toegestaan.
De sloop van de schuur en landschappelijke inpassing van het plangebied zijn gewaarborgd door bij de specifieke gebruiksregels specifieke voorwaardelijke verplichtingen op te nemen.
'Waarde - Archeologie 3' (Artikel 5)
Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' opgenomen. Gronden met deze dubbelbestemmingen zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Op of in deze gronden mogen zonder archeologisch onderzoek geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden, waarbij de bodem dieper dan 0,40 m onder maaiveld verstoord wordt of het oppervlak groter is dan 2.500 m2.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen de betrokken partijen waaronder de initiatiefnemer. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemer ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' opgesteld. Hierin is opgenomen dat indien de gemeente over een eigen kwaliteitskader beschikt dat in lijn is met het Werkboek KGO en de Omgevingsvisie er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden.
De provincie Overijssel biedt gemeenten de gelegenheid om een eigen beleidsinvulling te gegeven aan het KGO-beleid. De Rood voor Rood regeling van de gemeente Dinkelland" is een afgeleide van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (artikel 2.1.6) en valt zodoende onder de reikwijdte van deze regelgeving. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van deze regeling. Geconstateerd wordt dat voorliggende ontwikkeling passend is binnen het gemeentelijke kwaliteitskader. Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt. Provinciaal vooroverleg is niet noodzakelijk.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. Nader vooroverleg is hiermee niet noodzakelijk.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 2 december 2020 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze inzageperiode zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingebracht. Het bestemmingsplan is dan ook ongewijzigd vastgesteld.