direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Leningsbeekweg 2a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPLENINGSBWG2A-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Leningsbeekweg 2a in Mander is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers zijn voornemens bij het perceel een kleinschalige crossbaan voor elektrische, geluidsarme mini-crossmotoren te realiseren. De crossbaan is zowel voor eigen gebruik als voor een kleinschalige bedrijfsmatige exploitatie opgezet. De bedrijfsmatige exploitatie zal gericht zijn op dagrecreatie voor kinderen.

In de huidige situatie is op de betreffende locatie sprake van een woonerf, bestaande uit een woning met inwoning en daarbi j diverse bijgebouwen. Het erf kent deels een woonbestemming en deels een agrarische bestemming. De beoogde locatie voor de crossbaan in het zuidelijk gedeelte van het perceel is momenteel ingericht als weide ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren.

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016', waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit een deel van het erf aan de Leningsbeekweg 2a in Mander. Het plangebied ligt op ca. 1,8 kilometer ten zuidwesten van Mander en 1,3 kilometer ten zuidoosten van Manderveen . Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie C, perceelnummer 3246. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLENINGSBWG2A-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied aan de Leningsbeekweg 2a te zien is. De begrenzing van het plangebied komt overeen met het woonerf en de gronden waarop de crossbaan wordt gerealiseerd. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLENINGSBWG2A-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Leningsbeekweg 2a in Mander geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Het bestemmingplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is door de gemeenteraad van Tubbergen op 26 mei 2016 vastgesteld en inmiddels onherroepelijk in werking. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLENINGSBWG2A-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de zowel de bestemming 'Wonen' als de bestemming 'Agrarisch - 1' toegekend met een dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor wonen en het agrarisch gebruik.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om een elektrische crossbaan aan te leggen. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Leningsbeekweg 2a' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0183.BUIBPLENINGSBWG2A-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is aan de Leningsbeekweg 2a in Mander sprake van een woonerf, bestaande uit één woning met inwoning, enkele bijgebouwen en de omliggende erfverharding. Op en rondom het erf is diverse beplanting aanwezig, bestaande verscheidene bomen, bosschages en hagen. De beoogde locatie voor de elektrische crossbaan is in de huidige situatie ingericht als weide met gras, een vijver en enkele fruitbomen. Het erf kent één ontsluiting aan de westzijde welke aansluit op de Leningsbeekweg. Het plangebied wordt voornamelijk omgeven door landbouwgronden. Ten zuiden van het plangebied, aan de Leningsbeekweg 4, is een woonerf gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLENINGSBWG2A-VG01_0004.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto huidige situatie erf Leningsbeekweg 2a, rood omkaderd (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen van initiatiefnemer bestaat uit het aanleggen van een kleinschalige crossbaan voor mini-crossmotoren (elektrisch). De crossbaan zal zowel voor eigen als voor commerciëel gebruik gaan functioneren en is specifiek gericht op de doelgroep kinderen tot en met 13 jaar. De baan wordt op het zuidelijk deel van het erf gerealiseerd, het deel dat momenteel als weide met vijver is ingericht. Uit veiligheidsoverwegingen zal de vijver verwijderd worden.

In onderstaande figuur is de voorgenomen indeling van het terrein weergegeven. De crossbaan krijgt aan het westelijk gedeelte een pit-lane waar de motoren worden opgesteld. De baan zelf wordt ongeveer één meter breed en ten hoogte van de pit-lane twee meter. De totale lengte van de baan wordt 117 meter, met een oppervlakte van 113 m². De totaaloppervlakte van het gehele plangebied is circa 1.377 m². De baan wordt geschikt voor maximaal vijf voertuigen. De ondergrond van de baan zal bestaan uit zand en wordt niet verhard.

Met de ontwikkeling wordt geen nieuwe bebouwing opgericht en dit zal tevens geborgd worden in de regels van onderhavig plan. De bestaande kapschuur ten westen van de crossbaan krijgt een open en gesloten gedeelte en zal worden gebruikt als beschut onderkomen met een aantal zitplekken (kantine). In de grotere schuur ten noorden van de baan wordt een kleedruimte met opslag van materialen gerealiseerd. In deze schuur is tevens een toilet aanwezig. Figuur 2.3 weergeeft globaal de voorgenomen indeling van de crossbaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLENINGSBWG2A-VG01_0005.png"

Figuur 2.3: Toekomstige situatie elektrische crossbaan (bron: Google Maps, bewerkt)

Voor de ontwikkeling is een goede landschappelijke inpassing vereist. Deze landschappelijke inpassing geldt als basisinvestering. Hiervoor is een landschapsplan opgesteld, waarvan de uitvoering geborgd wordt middels een voorwaardelijke verplichting in de regels. Onderstaand is een uitsnede van het landschapsplan weergegeven. Voor de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar het ruimtelijk kwaliteitsplan in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLENINGSBWG2A-VG01_0006.png"

Figuur 2.4: Uitsnede landschapsplan Leningsbeekweg 2-2a (bron: Ad Fontem)

Bovenstaand landschapsplan geeft weer hoe beoogd is om de ruimtelijke kwaliteit op het erf aan de Leningsbeekweg 2a te versterken. Ter plaatse van (j) wordt op het bestaande erf ruimte voor vijf parkeerplaaten gerealiseerd. Ter plaatse van (f) wordt een landschapsontsierende houtopslag gesloopt. Ter plaatse van (d) worden tussen de rijbaan nieuwe fruitbomen geplant. Voor de bestaande erfbossen (b) en (e) geldt dat bij verval herplant van dezelfde klimaatbestendige soort plaats dient te vinden.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een elektrische crossbaan voor mini-motoren in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Dit haakt aan bij de doelstellingen 'Duurzaam economisch groeipotentieel' en 'Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied' en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Onderhavig plan heeft betrekking op het realiseren van een elektrische crossbaan op een perceel aan de Leningsbeekweg 2a te Mander. De oppervlakte aan bebouwing in het buitengebied van de gemeente Tubbergen zal niet toenemen. Bovendien wordt gewaarborgd dat het toevoegen van nieuwe bebouwing op de locatie van de crossbaan in de toekomst niet mogelijk is. De realisatie van de crossbaan ten behoeve van mini elektrische crossmotoren is alleen mogelijk ter plaatse van de aanduiding. Hierdoor is de ontwikkeling beperkt in omvang en biedt het beperkte gebruiksmogelijkheden. Gelet op vorenstaande is de ontwikkeling niet voldoende substantieel om als stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt. Derhalve kan gesteld worden dat toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

Echter, op grond van de uitspraak van de Raad van State van 18 juni 2017, ECLI:NL:RVS2017:1724) geldt dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. De toelichting van dit bestemmingsplan toont aan dat er als gevolg van onderhavig plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening en het plan uitvoerbaar is.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLENINGSBWG2A-VG01_0007.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Artikel 2.1.3, lid 1 zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Toets

Onderhavig plan voorziet in de uitbreiding van de woonbestemming aan de Leningsbeekweg 2a, waarbij middels een aanduiding de realisatie van een elektrische crossbaan ten behoeve van mini-crossmotoren mogelijk wordt gemaakt. Tevens wordt middels de regels van dit bestemmingsplan voorkomen dat nieuwe bebouwing op de locatie van de crossbaan toegevoegd kan worden. De ontwikkeling ziet derhalve niet in de toevoeging van bebouwing en het parkeren wordt voorzien op het bestaande erf. De ontwikkeling wordt ingepast in de groene omgeving en daarmee wordt er geen (extra) beslag gelegd op de groene omgeving.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

  • In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toets

Het erf wordt vergezeld met een ruimtelijk kwaliteitsplan en wordt binnen dit plan op een juiste wijze landschappelijk ingepast. Het voornemen geeft hiermee invulling aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse (artikel 2.1.5, Omgevingsverordening Overijssel). Voor een toets aan het ontwikkelingsperspectief en de geldende gebieskenmerken wordt verwezen naar onderstaande alinea's.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toets

De provincie Overijssel biedt gemeenten de gelegenheid om een eigen beleidsinvulling te geven aan het KGO-beleid. De beleidsnota "Gemeentelijk beleidskader Kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO)" is een afgeleide van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (artikel 2.1.6) en valt zodoende onder de reikwijdte van deze regelgeving. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van deze beleidsnota. Kortheidshalve wordt dan ook verwezen naar paragraaf 3.3.2 waarin de ontwikkeling wordt getoetst aan de betreffende beleidslijn. Daarnaast wordt in het ruimtelijk kwaliteitsplan uitgebreid ingegaan op de landschappelijke inpassing van de locatie. Onderhavig plan is derhalve in overeenstemming met artikel 2.1.6 uit de Omgevingsverordening van de Provincie Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLENINGSBWG2A-VG01_0008.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied waarbinnen de crossbaan wordt gerealiseerd is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN)'.

Rond het Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn er goede kansen de kwaliteit van natuur, landschap en water te versterken door ontwikkeling van bestaande en nieuwe functies. Daarmee wordt enerzijds het natuurnetwerk versterkt en anderzijds de regionale economie.

In de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW) buiten het NNN zet de provincie in op versterking van de kwaliteit van natuur, landschap en water door initiatieven te verbinden aan deze kwaliteiten.

Versterking van de kwaliteit van natuur, landschap en water rond het NNN draagt bij aan een robuust en samenhangend netwerk van gebieden met groene en blauwe kwaliteiten, aan de recreatieve kwaliteit en toegankelijkheid en aan versterking van groen ondernemerschap. Juist hier liggen kansen om de synergie tussen economie en ecologie te versterken.

De plannen van initiatiefnemer voor de ontwikkeling van een (commerciële) elektrische crossbaan gaan gepaard met een goede landschappelijke inpassing en geven daarmee invulling aan het ontwikkelingsperspectief 'Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN)'.

Gebiedskenmerken

Voor wat betreft de gebiedskenmerken voor de verschillende deelgebieden wordt onderstaand een opsomming verricht van de van toepassing zijnde kenmerken.

  • Natuurlijke laag: Dekzandvlakte en ruggen
  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Jonge heide- en broekontginningslandschap
  • Stedelijke laag: n.v.t.
  • Laag van beleving: n.v.t.

Onderhavig plan betreft de aanleg van een elektrische crossbaan op de locatie Leningsbeekweg 2a in het buitengebied van Mander. Voor de aanleg van de baan wordt wat grond verzet. Er wordt geen nieuwe bebouwing toegevoegd. Het gaat daarom niet om een ontwikkeling met een grote impact op het landschap bij de desbetreffende locatie. Bovendien gaat de ontwikkeling gepaard met een goede inpassing en kwalitatieve investering in de omgevng ten behoeve van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een uitgebreide toets aan de gebiedskenmerken is dan ook terug te vinden in het ruimtelijk kwaliteitsplan, te vinden in Bijlage 1. Hierbij ligt de nadruk op het behouden en versterken van waardevolle kenmerken van het landschap. De ontwikkeling doet daarmee geen afbreuk aan de aanwezige gebiedskenmerken.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Tubbergen

Op 30 maart 2021 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Tubbergen' vastgesteld. De omgevingsvisie is opgesteld, vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet. De visie gaat over de toekomst van de leefomgeving; de visie van de samenleving én de gemeente. De visie gaat over leefbaarheid van de kernen én over het buitengebied, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. De omgevingsvisie gaat in op:

  • 1. de uitdagingen die op ons afkomen;
  • 2. hoe daarop in te spelen;
  • 3. hoe de gemeente plannen die bewoners of ondernemers inbrengen wil afwegen;
  • 4. welke waarden daarbij belangrijk zijn.

De Omgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes. Deze principes zijn manieren van werken; werkwijzen die altijd gelden. Als er keuzes worden gemaakt, als plannen worden gemaakt of gewoon als wonen, leven, ondernemen of verblijven worden de kernprincipes toegepast. De kernprincipes zijn:

  • 1. we doen het samen;
  • 2. we geven het goede voorbeeld;
  • 3. we wentelen geen problemen af op volgende generaties;
  • 4. we combineren zoveeel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

Vanuit de kernprincipes zijn vervolgens verschillende speerpuinten geformuleerd:

  • 1. buitengebied in balans;
  • 2. leefbare kernen;
  • 3. leefomgeving van de toekomst.

Voor onderhavig plan is voornamelijk het speerpunt 'buitengebied in balans' van belang. Binnen dit speerpunt wordt gestreefd naar een toekomstgericthe agrarsiche sector, een geode staat van natuur en landschap en kwalitatief toerisme. De gemeente wil werken aan kwalitatief toerisme doormiddel van toerismespreiding en het behouden van een vitaal verblijfsaanbod. Dit doet de gemeente door:

  • een goede balans te bewaken tussen de landschapskwaliteiten van het gebied, de leef- en werkomgeving voor inwoners en de groeimogelijkheden van de toeristische sector;
  • mogelijkheden te bieden voor marktconforme en gebiedspassende bedrijvigheid;
  • projecten en ideeën te verwelkomen gericht op toerisme of dagrecreatie als ze een aanvulling zijn op het bestaande aanbod, gericht zijn op interessante doelgroepen of zorgen voor seizoensverlenging;
  • toeristisch interessante locaties in te richten in zowel de kernen als in het buitengebied.

Toets

De ontwikkeling in onderhavig plan betreft een particulier initiatief waarmee de realisatie van een commerciële, kleinschalige crossbaan voor elektrische mini-motoren in het buitengebied van de gemeente Tubbergen mogelijk wordt gemaakt. Het initiatief betreft ontwikkeling van een uniek concept en is gericht op dagrecreatie voor kinderen. Dit draagt derhalve bij aan de versterking van de economische vitaliteit en de recreatieve sector van de gemeente Tubbergen. Het gebied wordt landschappelijk ingepast, waarmee een ruimteijke kwaliteitsslag wordt beoogd. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen de ambities en de uitgangspunten uit de structuurvisie van de gemeente Tubbergen.

3.3.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Hiervoor is al aangegeven dat de provincie Overijssel in haar beleidsdocumenten het nieuwe instrument 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' heeft geïntroduceerd. Op basis van het provinciaal beleid ten aanzien van dit instrument is het mogelijk om op gemeentelijk niveau beleidskaders op te stellen. De gemeente Tubbergen en de gemeente Dinkelland hebben gezamenlijk een nieuw beleidsdocument genaamd 'Beleidskader voor de toepassing van de kwaliteitsimpuls groene omgeving'. Het doel van dit document is om bij aangevraagde ontwikkelingen in het landelijk gebied een toetsingskader te hebben voor het beoordelen van het voornemen op basis van de kwaliteitsimpuls. Daarnaast biedt het beleidskader voor de aanvragers handvatten om bij een aanvraag de kwaliteitimpuls vorm te geven.

Evenwicht tussen ontwikkeling en kwaliteitsimpuls

Er is een basis gevonden voor het bereiken en meten van het evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke (landschappelijke) inpassing: vorm en situering van gebouwen, erfbeplantingen.

Voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende kwaliteitsprestaties zijn drie variabelen te hanteren:

  • is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
  • wat is de schaal van de impact op de omgeving;
  • vervult het initiatief een eigen belang of ook een algemeen belang.

Als er sprake is van een niet functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling, dient 100% van de waardevermeerdering (van de gronden als gevolg van aanpassing van de bestemming) te worden geïnvesteerd (naast de basisinspanning). Als er sprake is van een functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling zal er naast de basisinspanning 25% moeten worden geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Indien er geen mogelijkheid is om het gehele bedrag te investeren, zal het bedrag gestort worden in het KGO-fonds.

De percentages zijn ingegeven door het feit dat bij een niet aan het buitengebied gebonden activiteit de impact groot is, omdat deze functies feitelijk in de kernen thuishoren. Gelet hierop dient er een volledige tegenprestatie geleverd te worden. Het zogenoemde weegschaalmodel komt in evenwicht door de waardevermeerdering volledig te compenseren in ruimtelijke kwaliteit.

Toets

De gronden waarop de elektrische crossbaan wordt gerealiseerd kennen een oppervlakte van circa 1.500 m². De waardesprong voor de gronden die uit deze ontwikkeling voortkomt is circa € 3,50 m². Aangezien het hier gaat om een gebiedseigen activiteit zou dat maximaal € 0,80 m² opleveren.

In totaal zal dat iets meer dan duizend euro opleveren. Voor deze geringe waardevermeerdering is een KGO-plan onredelijk en kan het blijven bij een goede/zware inpassing van de elektrische crossbaan. Hiervoor is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, welke te vinden is in Bijlage 2. Hiermee wordt voldaan aan de verplichtingen uit het gemeentelijk KGO-beleid.

3.3.3 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.4) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLENINGSBWG2A-VG01_0009.png"

Figuur 3.4: Fragment casco-kaart, planlocatie rood omkaderd (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  • 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  • 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  • 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Toets

Op de cascokaart blijkt dat binnen de planlocatie casco-elementen gelegen zijn. Dit betreft het erfbos op het noordelijke gedeelte van het perceel. De zuidelijke bosschages zijn grotendeels niet meer aanwezig en zullen waar mogelijk behouden blijven. Omliggend aan het plangebied zijn tevens casco-elementen aanwezig. Deze worden eveneens niet aangetast. Daarnaast is een goede landschappelijke inpassing geborgd in een ruimtelijk kwaliteitsplan, te vinden in Bijlage 1. Het caso-beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Er wordt middels dit bestemmingsplan een elektrische crossbaan mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is wonen en agrarisch.

Een commerciële sportvoorziening wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van themaparken. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van 250.000 bezoekers of meer per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer, 100 ligplaatsen of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

Uit de nota van toelichting op het Besluit mer blijkt een sportvoorziening zoals tennisparken en golfbanen niet onder het begrip themapark vallen. Uit voorgaande volgt dat de aanleg van een elektrische crossbaan in algemene zin niet te kwalificeren is als een themapark in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een landinrichtingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLENINGSBWG2A-VG01_0010.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustig buitengebied'. Bij het realiseren van een nieuwe bestemming danwel nieuwe functie dient gekeken te worden of de nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Als gevolg van onderhavig plan wordt het mogelijk om aan de Leningsbeekweg 2a een elektrische crossbaan voor kinderen te realiseren. Wat betreft het aspect 'geluid' vindt voorliggende ontwikkeling geen aansluiting bij een functie met gemotoriseerde voertuigen, aangezien elektrische mini-crossmotoren nauwelijks tot geen geluid produceren. Daarnaast produceren de elektrische crossmotoren ook geen uitlaatgassen, waardoor op voorhand negatieve effecten op het gebied van het aspect 'geur' uitgesloten kunnen worden. De elektrische mini-crossmotoren zijn enkel geschikt voor kinderen en worden geëxploiteerd ten behoeve van kleine groepen kinderen, maximaal vijf per groep. Kinderen zorgen wel voor geluidsproductie. Derhalve kan aangesloten worden bij de het aspect 'geluid' uit de categorie 'Kinderboerderij'. Voor dit aspect geldt een richtafstand van 30 meter tot een gevoelig object.

Voor het aspect 'stof' kan de elektrische crossbaan wel aansluting vinden bij de functie 'Skelter- en kartbanen, open lucht, <8 uur/week in gebruik'. Deze functie betreft een zware milieucategorie voor kartbanen en/of skelterbanen. Voor deze functie geldt voor het aspect 'stof' een richtafstand van 30 meter tot een gevoelig object. Voorliggend plan voorziet in de aanleg van een kleinschalig elektrisch motorcrossterrein met enkele mini elektrische crossmotoren voor groepen van maximaal vijf kinderen. Gelet op de kleinschaligheid kan aangesloten worden bij de richtafstand voor het aspect 'stof' van deze functie.

Het dichtstbijzijnde gevoelige object betreft een woonhuis gelegen op het erf aan de Leningsbeekweg 4, ten zuiden van het plangebied. De afstand tussen de voorgevel van de betreffende woning en de zuidelijke grens van het plangebied is 66 meter en valt derhalve buiten de richtafstand. Wanneer uitgegaan wordt van de maximale planologische mogelijkheden van deze woning kan gekeken worden naar de grens van de woonbestemming. De crossbaan wordt derhalve op minimaal 30 meter vanaf de uiterst noordelijke grens van de woonbestemming van de Leningsbeekweg 4 gerealiseerd. De crossbaan voldoet daarmee aan de richtafstanden voor de aspecten 'stof' en 'geluid'. Derhalve blijft een aanvaarbaar woon- en leefklimaat op het perceel aan de Leningsbeekweg 4 na de uitvoering van voorgenomen ontwikkeling in onderhavig plan gewaarborgd.

Gezien de ontwikkeling van de crossbaan die voorziet in dagrecreatie voor kinderen wordt getoetst of de ontwikkeling hinder kan ondervinden van milieubelastende bedrijven in de omgeving. De dichtstbijzijnde milieubelastende functie betreft een vuurwerkopslag aan de Veendijk 41, gelegen op circa 260 meter vanaf het plangebied. Voor de categorie 'Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt' geldt een richtafstand van 10 meter voor het aspect 'gevaar'. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Een andere milieubelastende functie in de directe omgeving is een paardenhouderij aan de Oude Uelserdijk 6, gelegen op circa 420 meter vanaf het plangebied. Voor de categorie 'paardenfokkerijen' geldt een richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geur'. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Voor het aspect 'geurhinder en veehouderij' wordt tevens verwezen naar paragraaf 4.3.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. .

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Als gevolg van voorliggend bestemmingsplan wordt geen geurgevoelig object toegevoegd. Wel wordt een crossbaan voor elektrische motoren voor kinderen opgericht. Derhalve wordt getoetst of de ontwikkeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening hinder ondervindt van omliggende agrarische bedrijven.

Zoals in paragraaf 4.3 vermeld is op circa 420 meter vanaf het plangebied een paardenhouderij gelegen. Gezien de ruime onderliggende afstand kan gesteld worden dat de gewenste ontwikkeling geen hinder ondervindt van dit bedrijf. Het dichtstbijzijnde melkveebedrijf is gelegen aan de Veendijk 38, op circa 430 meter van het plangebied. In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij geldt voor een melkveehouderij een vaste afstand van 50 meter tot een gevoelig object. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering oplevert voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:

  • als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
  • het bouwwerk een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte heeft van ten hoogste 50 m²;
  • als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder dan 2 uur gehanteerd;
  • als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).

Met de uitvoering van onderhavig plan worden geen nieuwe bouwwerken gebouwd. Evenmin worden de bestaande bouwwerken ingericht als verblijfsobject. De elektrische crossbaan kan ook niet aangemerkt worden als (langdurige) verblijfsfunctie. Een verkennend bodemonderzoek kan derhalve achterwege blijven.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering oplevert voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Als gevolg van onderhavig plan wordt geen nieuw geluidsgevoelig object c.q. woning opgericht. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een crossbaan voor elektrische mini-crossmotoren voor kinderen mogelijk. Elektrische mini-crossmotoren produceren niet tot nauwelijks geluid. Gezien de kleinschaligheid en de beperkte verkeersafwikkeling wordt ook niet verwacht dat geluidhinder door verkeersbewegingen wordt veroorzaakt. De enige verwachte extra geluidsproductie zal van de kinderen afkomen. Zoals in paragraaf 4.2 benoemd is, wordt voldaan aan de richtafstanden voor het aspect geluid. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een (commerciële) elektrische crossbaan mogelijk. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 55 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 55 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLENINGSBWG2A-VG01_0011.png"
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLENINGSBWG2A-VG01_0012.png"

Figuur 4.3: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Op circa 240 meter is een vuurwerkopslag voor consumentenvuurwerk gelegen. Voor deze inrichting geldt een veiligheidsafstand van 8 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Uit de inventarisatie blijkt derhalve dat binnen een straal van 240 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Voor het plangebied geldt dus dat het:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 13 januari 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 2 . Op deze locatie is de standaard waterparagraaf van toepassing. Met inachtneming van de standaard uitgangspunten van het waterschap geldt voor onderhavig plan een positief advies. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'water' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets 

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 150 meter afstand van het plangebied.

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 950 meter afstand (Springendal & Dal van de Mosbeek).

Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze Natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Soortenbescherming

De gronden in het plangebied zijn in de huidige situatie ingericht als tuin. De gronden worden derhalve bijgehouden en regelmatig bewerkt. Gelet op de terreingesteldheid van de gronden is de locatie ongeschikt voor beschermde flora en/of fauna. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het plangebied kent de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan respectievelijk 2.500 m² en 5.000 m² en dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Toets

Met de realisatie van de elektrische crossbaan worden geen bouwwerken opgericht waarbij bodemroerende werkzaamheden dieper dan 0,40 meter plaatsvinden. Daarnaast is het plangebied kleiner dan de genoemde oppervlaktes. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in de directe nabijheid van het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'cultuurhistorie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.11 Verkeer / parkeren

Verkeer

De planlocatie wordt ontsloten via de Leningsbeekweg. De Leningsbeekweg betreft een rustige weg waar een maximumsnelheid van 60 km/u geldt. Deze weg wordt voornamelijk gebruikt voor bestemmingsverkeer. Het plan zal extra verkeersbewegingen veroorzaken. De baan zal op woensdagmiddag, vrijdagmiddag en overdag in het weekend geopend zijn. Dit houdt in dat de baan maximaal vier dagen per week tussen 9:00 en 18:00 en dus negen uur per dag geopend is. In een wordt-case scenario wordt ervan uitgegaan dat één groep bestaat uit maximaal vijf kinderen en dat ieder kind apart met de auto wordt gebracht. Eén kinderfeestje c.q. activiteit duurt circa drie uur. Dit houdt in dat maximaal drie groepen en maximaal 15 kinderen per dag naar de locatie komen. De maximale verkeerstoename bedraagt dan 30 verkeersbewegingen per etmaal (berekening: 15 kinderen x 2 verkeersbewegingen). Deze maximale verkeersbewegingen zullen voornamelijk op piekmomenten op woensdag- vrijdag- zaterdagmiddag voorkomen, aangezien op die momenten voornamelijk de kinderfeestjes gehouden worden.

Deze beperkte toename kan eenvoudig via de Leningsbeekweg worden afgewikkeld. Bovendien kan worden opgemerkt dat de elektrische crossbaan voornamelijk in het weekend en in vakanties in commerciëel gebruik zal zijn. Er vinden derhalve geen dagelijkse verkeersbewegingen rondom het plangebied plaats. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Voor de parkeernormen is het parkeerbeleid 'Bouwen en parkeren 2018' van de gemeente Tubbergen-Dinkelland aangehouden. Hierin heeft de gemeente aangegeven dat elke ontwikkeling op eigen terrein in de parkeerbehoefte moet voorzien. Voor berekeningen van het aantal parkeerplaatsen en een passende categorie is echter aangesloten bij de CROW-uitgave 'Toekomstbestendig parkeren'. De parkeerbehoefte is als volgt:

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt evenals in paragraaf 4.2 aangesloten bij de categorie 'Kinderboerderij'. Voor deze categorie geldt voor het buitengebied in een niet-stedelijke omgeving een parkeercijfer van maximaal 7,6 parkeerplaatsen per 100 m² BVO. De voorgenomen crossbaan kent een oppervlakte van 133 m². Derhalve geldt een additionele parkeerbehoefte van circa 10 parkeerplaatsen (berekening 1,33 x 7,6). Er kan echter opgemerkt worden dat de elektrische crossbaan voornamelijk gebruikt gaat worden ten behoeve van bijvoorbeeld kinderfeestjes en groepsactiviteiten voor kinderen, in groepen van maximaal vijf kinderen. Uitgaande van een worst-case scenario dat ieder kind apart naar de locatie zal worden gebracht, kan uitgegaan worden van een aanvullende parkeerbehoefte van vijf auto's.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, op het bestaande erf bij de woning. Dit is tevens aangegeven op de landschappelijke inpassing, weergegeven in Bijlage 1. In de huidige situatie parkeren de bewoners hun auto's hier nog zelf. De bewoners kunnen echter op dagen dat de crossbaan in gebruik wordt genomen gebruik maken van het erf ten oosten van de woning, waardoor parkeerruimte vrij komt voor bezoekers. Er is derhalve voldoende parkeerruimte op eigen erf. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'parkeren' geen belemmeringen oplevert voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Enkelbestemmingen

  • 'Wonen'

De bestaande woonbestemming aan de Leningsbeekweg 2a blijft gehandhaafd. De regels uit het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan' worden overgenomen.

  • 'Agrarisch - 1'

Ter plaatse van de locatie van de elektrische crossbaan worden de gronden bestemd met een agrarische bestemming. De agrarische bestemming en de bijkomende regels uit het wordt met dit plan overgenomen. Tevens wordt de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - elektrische crossbaan' aan de voor 'Agrarisch - 1' bestemde gronden toegekend. De bestaande gebouwen blijven gehandhaafd en worden ingericht ten behoeve van de exploitatie van de crossbaan en deze bebouwing is positief bestemd. Het realiseren van nieuwe bebouwing is uitgesloten. Tevens is het gebruik van de crossbaan voor motorrijtuigen (zoals motoren, scooters en andere voertuigen) uitgesloten.

Dubbelbestemmingen

  • 'Waarde - Archeologie 3'

De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan de plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.

Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan bij bodemingrepen over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

  • 'Waarde - Archeologie 4'

De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan de plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.

Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan bij bodemingrepen over een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 13 januari 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 25 augustus voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.