direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Langemaatsweg 18 Manderveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.BUIBPLANGEMAATSW18-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Langemaatsweg 18 in Manderveen is een voormalig agrarisch erf gelegen waarvan de bedrijfswoning en agrarische opstallen nog aanwezig zijn. Deze agrarische bedrijfsopstallen zijn niet meer actief in gebruik en dus aan verval onderhevig. Initiatiefnemers willen de aanwezige agrarische opstallen inzetten in het kader van het rood voor rood beleid van de gemeente Tubbergen. Dit betekent dat circa 1.000 m² oppervlakte aan voormalig agrarische bebouwing gesaneerd wordt, waarvoor in ruil ter plaatse een compensatiewoning gerealiseerd kan worden.

Deze ontwikkeling past niet bij recht binnen het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Een herziening van het vigerende bestemmingsplan is hierdoor noodzakelijk. Het voorliggende plan voorziet in een planologisch-jurdisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit het erf aan de Langemaatsweg 18 in Manderveen. Het plangebied ligt tussen de kernen Geesteren, Manderveen , Mander en Vasse. Het locatie staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie B, perceelsnummers 3970, 5101 en 5102. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de omliggende kernen weergegeven. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLANGEMAATSW18-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van omliggende kernen (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het erf aan de Langemaatsweg 18 in Manderveen geldt het bestemmingsplan Tubbergen Buitengebied 2016'. Het bestemmingplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is door de gemeenteraad van Tubbergen op 13 mei 2016 vastgesteld. In figuur 1.2 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLANGEMAATSW18-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: ruimteljikeplannen.nl )

Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch - 1' toegekend met deels een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' en voorzien van een bouwvlak. Over een deel van het plangebied loopt de gebiedsaanduding 'overige zone - geen boom en sierteelt toegestaan'. Door middel van een koppelteken is aangegeven dat het agrarisch bouwvlak aan weerszijden van de Langemaatsweg is gelegen.

De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch grondgebonden bedrijf. Nu er niet langer sprake meer is van een actief agrarisch bedrijf en initiatiefnemers de nog aanwezige agrarische bebouwing in willen zetten ten behoeve van Rood voor Rood, biedt het vigerende bestemmingsplan niet de benodigde mogelijkheden. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Langemaatsweg 18 Manderveen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.0183.BUIBPLANGEMAATSW18-VG01)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het agrarisch bouwperceel aan de Langemaatsweg 18 in Manderveen is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Omliggend aan de locatie zijn voornamelijk agrarische en natuurgronden gelegen. Ten noorden van het plangebied is camping Slutkeboer gelegen. Ten zuiden van de locatie is een woonerf gesitueerd.

In figuur 2.1 is een recente luchtfoto van het plangebied en omgeving weergegen. Op het erf zelf zijn naast de bestaande bedrijfswoning een zevental agrarische opstallen aanwezig. Het gaat hierbij om de volgende bebouwing:

  • 1. Kapschuur;
  • 2. gesloten berging;
  • 3. gesloten berging;
  • 4. gesloten berging;
  • 5. open berging;
  • 6. jongveestal;
  • 7. voerligboxenstal.

Op de luchtfoto zijn deze bedrijfsgebouwen overigens niet allen zichtbaar doordat ze zich gedeeltelijk onder het bladerdak van de bomen bevinden. Op het erf is geen sprake meer van agrarische bedrijfsactiviteiten. Daarmee is het gebruik van de opstallen komen te vervallen. Om verder verval van de leegstaande opstallen te voorkomen is het wenselijk dat deze worden gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLANGEMAATSW18-VG01_0003.png"

Figuur 2.1: luchtfoto uit 2016 Langemaatsweg 18 in Manderveen (bron: Atlas van Overijsel)

2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemers zijn voornemens om gebruik te maken van de beleidsnotititie 'rood voor rood met gesloten beurs 2014' (hierna: rood voor rood regeling), waarbij alle voormalig agrarische landschapsontsierende bedrijfsgebouwen en elementen ter plaatse worden gesloopt c.q. verwijderd. Op het erf zijn voormalige bedrijffsgebouwen aanwezig voor de sloop aanwezig met een totale oppervlakte van ca. 1.000 m².

Naast de opstallen wordt ook een deel van de aanwezige erfverharding verwijderd, waaronder de overbodig geworden verharding rondom de te saneren schuren op het erf. Na sanering van deze landschapsontsierende elementen en andere investeringen in de ruimtelijke kwaliteit ontstaat er de mogelijkheid om een nieuwe compensatiewoning met bijgebouw te realiseren.

Deze woning wordt gerealiseerd aan de oostzijde van het erf, aan de overzijde van de Langemaatsweg. De nieuwe bebouwing, het aangepaste erf en de te handhaven bestaande woning worden landschappelijk ingepast. Ten behoeve van de nieuwe erfinrichting is een ruimtelijke kwaliteitsplan opgesteld met daarin een erfinrichtingsplan (d.d. 11 maart 2017). Onderstaand is een weergave van de toekomstige situatie weergegeven volgens het erfinrichtingsplan. Het complete ruimtelijke kwaliteitsplan opgenomen als Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLANGEMAATSW18-VG01_0004.png"

Figuur 2.3: Toekomstige situatie Langemaatsweg 18 in Manderveen (bron: Hannink Landschapsvorming)

Met de voorgenomen ontwikkeling worden bestaande opstallen (C) aan de Langemaatsweg 18 en aan de overzijde gesloopt. Nabij de te renoveren boerderij (A) wordt een nieuw bijgebouw gebouwd (E). Aan de overzijde verdwijnt een werktuigenberging en maakt plaats voor een nieuwe woning (G) met bijgebouw (F). De richting van het gebouw refereert niet aan de Langemaatsweg, maar aan de inmiddels verdwenen zandweg. Juist deze schuine verkaveling refereert nog naar de cultuurhistorische situatie. De richting van de woning benadrukt die oorspronkelijke situatie. Ook de verdere erfinrichting is in eenzelfde richting vorm gegeven. Dat geldt voor de erfverharding (B) en de hagen (H).

De bomen blijven aan de voorzijde behouden vanwege de karakteristieke uitstraling. Het oprit is zodanig aangelegd dat de bomen kunnen behouden blijven. Het omliggende bos blijft behouden (J), maar is grotendeels niet in eigendom (L). Rondom het erf van het bestaande erf wordt gedeeltelijk een dubbele beukenhaag aangeplant. Rondom de woning worden enkele solitaire bomen toegevoegd evenals dat de bestaande houtsingel wordt onderhouden en versterkt (I). De houtsingel heeft een landschappelijke, beeldbepalende en cultuurhistorische waarde.

De inpassing van de erven in combinatie met de te behouden robuuste landschapselementen behouden de open kwaliteiten van het gebied. Daarmee voldoet de inpassing aan de gebiedskenmerken.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Toets

Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor zeer kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraken (ECLI:RVS:2013:2471 & ECLI:NL:RVS:2014:4720) blijkt namelijk dat de ontwikkeling van respectievelijk drie en acht woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Onderhavig plan betreft de realisatie van één woning en is daarmee nog kleinschaliger.

De compensatiewoning wordt gerealiseerd op een bestaand erf. De woning wordt gesitueerd nabij bestaande bebouwing. In ruil daarvoor wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt, waardoor op dit perceel sprake is van transformatie en herinvulling.

Gelet op het geringe aantal van één woning én de vermindering van de bebouwde oppervlakte is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het voorliggende plan.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLANGEMAATSW18-VG01_0005.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017

Indien het concrete initiatief aan de Langemaatsweg 18 in Manderveen, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere de ‘SER-ladder’ van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing wordt benut, voordat er nieuwbouw plaatsvindt.

De bestaande (agrarische) bebouwing op het erf aan de Langemaatsweg 18 in Manderveen heeft geen toekomstperspectief en dreigt in verval te raken. Om te voorkomen dat de bebouwing in verder verval treedt en een ongewenste situatie ontstaat, wordt ervoor gekozen de bebouwing te saneren. In het kader van rood voor rood mag er een compensatiewoning gerealiseerd worden. Het voornemen draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik, vindt plaats binnen een verwevingsgebied en zorgt ervoor dat voormalig agrarische bebouwing gesloopt wordt. In ruil hiervoor mag een woonfunctie worden opgericht. Het voornemen is daarmee passend binnen de generieke beleidskeuzes.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLANGEMAATSW18-VG01_0006.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap', hierin wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies.

De plannen van initiatiefnemers aan de Langemaatsweg 18 in Manderveen doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor omliggende functies in de omgeving. Binnen dit perspectief is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrijetijd, wonen en overige bedrijvigheid. Het onderhavig plan geeft invulling aan dit perspectief; landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en er mag naast de bestaande woning, één compensatiewoning met bijbehorende bouwwerken worden teruggebouwd. Het geheel wordt landschappelijk ingepast.

Gebeidskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLANGEMAATSW18-VG01_0007.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel)

In deze gebieden is er afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. In het geval dat er ontwikkelingen plaats vinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.

Het onderhavig plan betreft de sloop van (agrarische) opstallen en de gedeeltelijke herbouw op het erf in de vorm van een compensatiewoning met bijgebouwen. Daarnaast vindt landschappelijke inpassing plaats die aansluit bij de uitgangspunten vanuit de natuurlijke laag. Geconcludeerd wordt dan ook dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jonge heide- en broekontginngingslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLANGEMAATSW18-VG01_0008.png"
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel)

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemestte plaggen dienden als structuur verbeteraar en bemesting voor de akker gronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Vanaf 1750 zijn vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost.

De kleinschalige ontwikkelingen in het onderhavig plan doen geen afbreuk aan de kenmerken van het jonge heide- en broekontginningslandschap. Door de landschappelijke inpassing wordt recht gedaan aan de bestaande structuren en opbouw van het landschap. Het onderhavig plan is daarmee passend binnen het gebiedskenmerk.

De 'Stedelijke laag' en de 'Lust- en leisurelaag' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Tubbergen

Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.

Met nieuwe verzoeken voor woningen in het buitengebied gaat de gemeente Tubbergen terughoudend om: landschappelijke kwaliteiten staan hier voorop en leegstand van oudere woningen willen we voorkomen. Onder voorwaarden zijn er beperkte mogelijkheden voor nieuwe burgerwoningen, wanneer gebruik gemaakt wordt van de ‘rood-voor-rood-regeling’ of bijvoorbeeld de ‘regeling nieuwe landgoederen’.

Kwaliteit door dynamiek is daarbij het motto. Voorwaarde is dat elke ontwikkeling goed landschappelijk ingepast wordt, gebaseerd op de gebiedskenmerken. Wat echter voor een specifieke ontwikkeling op een specifieke locatie, een goede inpassing is, is maatwerk. Belangrijke instrumenten zijn net als voor de kernen het bestemmingsplan en de welstandsnota. Voor het buitengebied zijn daarnaast van belang ‘de beleidslijn rood-voor- rood‘, ‘het VAB+-beleid’, 'het ‘cascobeleid’ en de ‘Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’.

Toetsing

De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt in het onderhavige plan betreft de realisatie van een extra woning op basis van het zogenoemde rood voor rood beleid. Zoals benoemd in de structuurvisie is dit beleid gericht op een verbetering van de ruimtelijk kwaliteit, waarmee onder voorwaarden het toevoegen van een extra woning in het buitengebied van de gemeente Tubbergen is toegestaan. Dit plan is hiermee in lijn met de structuurvisie Tubbergen.

3.3.2 Rood voor rood met gesloten beurs gemeente Tubbergen

De beleidsnotitie 'rood voor rood met gesloten beurs 2014' is door de gemeenteraad vastgesteld op 15 december 2014.

Dit beleid biedt het toetsingskader voor rood voor rood plannen binnen de gemeente.

Aanleiding voor het vaststellen van het beleid is dat steeds meer agrarische bedrijven veranderen in hobbymatige agrarische activiteiten of volledig stoppen met hun agrarische activiteiten. Het gevolg hiervan is een toename van leegstaande landschapsontsierende bedrijfsgebouwen. Middels Rood voor Rood is het mogelijk om deze gebouwen te slopen en er een woning voor terug te bouwen. Centrale doelstelling is om een ruimtelijke kwaliteitsverbetering te realiseren.

Uitgangspunt van beleid is dat een oppervlakte van minimaal 1.000 m2 landschapsontsierende bebouwing of 5.400 m2 aan kassen dient te worden gesloopt om een compensatiekavel (woning) te kunnen verkrijgen. Daarnaast dient een erfplan te worden ontwikkeld waaruit blijkt dat wordt geinvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. De deelnemer aan Rood voor Rood zal uit de opbrengst van de bouwkavel het slopen van de bedrijfsgebouwen en de bijdrage voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit moeten bekostigen. De deelnemer mag 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen gebouwen behouden.

In het beleid zijn verschillende uitgangspunten voor de sloop- en herbouwlocatie opgenomen, waaraan het plan in principe dient te voldoen. In het beleid is ook de mogelijkheid tot maatwerk opgenomen.

Toetsing

Met dit plan zal, zoals aangegeven in paragraaf 2.2, ca. 1.000 m² aan landschapsontsierende bebouwing worden gesloopt. Daarmee wordt voldoende gesloopt om in aanmerking te komen voor een woningbouwkavel. Bovendien wordt het gehele complex met landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, inclusief erfverhardingen, eventuele mestplaten en sleufsilo's gesaneerd.

Zoals blijkt uit het erfinrichtingsplan wordt de woning op het bestaande erf gesitueerd en sluit deze goed aan bij de bestaande erfstructuur. Deze vormt een mooi ensemble met de reeds aanwezige overblijvende gebouwen. Bovendien leidt de gewenste woning niet tot een onevenredige aantasting van agrarische en andere belangen in de omgeving. Er is een rood voor rood inrichtingsplan opgesteld dat als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is gevoegd.

In dit plan is de te slopen bebouwing, de situering van de bouwkavel en de woning (inclusief inpassing in het landschap) weergegeven. Het erfplan is tot stand gekomen op basis van de beeldkwaliteitsprincipes Rood voor Rood, het landschapsontwikkelingsplan (LOP), het Cascobeleid en Kwaliteitskader Gebiedskenmerken van de gemeente (een uitwerking van de gebiedskenmerken uit de Omgevingsvisie Overijssel) en is goedgekeurd door het Kwaliteitsteam.

Ten behoeve van de vormgeving van de woning geldt een algemeen Beeldkwaliteitsplan voor Rood voor Rood plannen. Deze is bijgevoegd als Bijlage 2. Het ontwerp van de woning zal hier binnen passen. Op basis van het rood voor rood inrichtingsplan is met de initiatiefnemer een Rood voor Rood-overeenkomst gesloten waarin alle afspraken zijn vastgelegd.

Het plan voldoet daarmee aan de criteria van het gemeentelijk Rood voor Rood-beleid.

3.3.3 Woonvisie 2016+ gemeente Tubbergen

Op 13 juli 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de Woonvisie 2016+ vastgesteld. In deze Woonvisie wordt de gemeentelijke visie op het wonen in Tubbergen tot 2020 geschetst, met een doorkijk naar 2025. De visie vormt de basis voor strategische afwegingen op het gebied van wonen. Het vergroten van de woonaantrekkelijkheid staat centraal.

Om de woonaantrekkelijkheid van Tubbergen te vergroten zijn drie ambities benoemd: 1. aantrekkingskracht kernen versterken:

  • vergroten kwaliteit centrumgebieden Tubbergen, Albergen en Geesteren,
  • verduurzamen van de woningvoorraad: zeer zuinig in energiegebruik en geschikt voor gebruik door alle leeftijden,
  • transformatie en herstructurering van locaties binnen stedelijk gebied/bebouwde kom

2. Het zoveel als mogelijk bieden van woningen in de eigen kern:

  • in alle kernen worden woningen toegevoegd, waarbij concreet wordt ingespeeld op concrete vraag van bewoners,
  • oplossingen bieden voor groepen die zelf niet in staat zijn ome een woning te bemachtigen: nieuwbouw en betere doorstroming in de sociale huursector, meer vrije sectorwoningen in het geliberaliseerde prijssegment voor middeninkomens,
  • toetsen nieuwe plannen aan hun bijdrage aan de ambitie in de woonvisie en goede afstemming met de gemeente in de subregio.

3. Minder betalingsproblemen door effectieve inzet van goedkope woningen:

  • doorstroming van met name senioren bevorderen (senioren wensen zo lang mogelijk in hun huidige woning te blijven wonen),
  • actieve gezamenlijke aanpak om betaalbaarheidsproblemen te vermijden,
  • huurprijzen in betere verhouding tot inkomen,
  • starterslening om gat tussen huur en koop te overbruggen,
  • woonlasten betaalbaar houden door woningen te verduurzamen.

Bij het opstellen van het kader zijn verschillende ontwikkelingen meegenomen. Zo is er sprake van een aantrekkende woningmarkt en toegenomen vertrouwen van de consument. Daarnaast zijn hypotheekeisen verscherpt en is vraaggestuurd ontwikkelen van belang (juiste plan op juiste moment). Daarnaast speelt extramuralisering en vergrijzing een rol. Het aantal oudere huishoudens zal de komende jaren flink gaan toenemen. De veranderingen in de zorgwetgeving zorgen ervoor dat mensen geen intramurale zorg meer ontvangen, maar de zorg in de eigen woonomgeving of in beschutte woonomgeving wordt gegeven. Aanpassing van woningen is daarbij nodig. Naast de vergrijzing is er sprake van ontgroening. Het aantal jonge huishoudens neemt af, waardoor ook de woningbehoefte de komende jaren afneemt.

Consumenten en ontwikkelaars vragen om meer ‘ontwikkel-vrijheid’, meer maatwerk en mogelijkheden om eigen ideeën te kunnen vormgeven. Een nieuwbouwprogramma moet flexibel zijn naar type woning, prijsklassen, eigendomsvormen en woonconcepten. De gemeente volstaat in de Woonvisie met een prioritering voor welke doelgroepen het bestemmingsplan geschikt is.

Voor de kleine kernen wordt de woningdifferentiatie op andere wijze bepaald, omdat het erg moeilijk is om inzicht te krijgen in de woonwensen van verschillende doelgroepen. Daarom worden er bestemmingsplannen gerealiseerd met een flexibele woningdifferentiatie. Verder wordt aan marktpartijen en corporatie gevraagd om concrete bouwplannen te ontwikkelen. Bij het niet voldoende op gang komen van de bouwproductie in een bepaalde kern worden de verschillende doelgroepen die actief zijn op de woningmarkt betrokken en worden concrete woonwensen geinventariseerd.

Toetsing

De gemeente Tubbergen houdt rekening met plannen in het buitengebied (Rood voor Rood woningen) door een reservering van 5% van de plancapaciteit aan te houden. Het plan past, omdat er voor de kern Manderveen nog één dergelijke woning is gereserveerd.

3.3.4 Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016

De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Dinkelland. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveau’s van omgevingskwaliteit:

  • 1. Basis omgeving
  • 2. Midden omgeving
  • 3. Bijzondere omgeving

Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd.

Toetsing

Het plangebied ligt in een gebied dat het niveau 'Buitengebied - Niveau basis' toegekend heeft gekregen, zie ook onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLANGEMAATSW18-VG01_0009.png"

Figuur 3.5: uitsnede kaart omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen (bron: noaberkracht)

Op voorhand worden er geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de extra woning.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLANGEMAATSW18-VG01_0010.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toetsing

Interne werking

Wanneer er een toetsing wordt verricht op voor bedrijven en milieuzonering wordt duidelijk dat de dichtstbijzijnde milieubelastende activiteit camping Slutkeboer aan de Langemaatsweg 16 in Manderveen betreft. Voor deze functie geldt de acitviteit 'kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. (met keuken)', op basis waarvan de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand geeft van 50 m voor geluid en 30 m voor geur en gevaar.

Voor wat betreft geluid heeft er in het verleden reeds een geluidsonderzoek plaatsgevonden (Buijvoets bouw- en geluidsadvisering, opdrachtnummer 13.085, d.d. 29-11-2013). Met betrekking tot geluid is in deze rapportage geconcludeerd dat een goed woon- en leefklimaat in de omgeving voldoende gewaarborgd is. Zie ook paragraaf 4.3 voor een nadere toelichting op het aspect geluid. Ten opzichte van de bestaande woning aan de Langemaatsweg 18, wordt in onderhavig plan de compensatiewoning op grotere afstand ten opzichte van de Langemaatsweg 16 gesitueeerd. Op basis van dit eerdere onderzoek in combinatie met de grotere onderlinge afstand, wordt gesteld dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor dit plan.

Voor geur en gevaar geldt een richtafstand van 30 m. In beginsel is in onderhavig plan geen sprake van verblijfsrecreatieve activiteiten aan de zijde van de Langemaatsweg. Aan de straatzijde is de bestaande bedrijfswoning gelegen, waarachter zich de verblijfsrecreatieve voorzieningen bevinden. Bovendien is de afstand van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' ten opzichte van de extra rood voor rood woning meer dan 30 m, zodat voldaan wordt aan de richtafstand voor het aspect geur en gevaar.

Omgekeerd wordt een woning niet gezien als een milieubelastende activiteit, zodat omliggende functies geen hinder ondervinden van het toevoegen van een extra woning aan de Langemaatsweg 18.

Geconcludeerd wordt dat voor wat betreft het aspect milieuzonering voldaan wordt aan de richtafstanden voor geur en geluid. Voor wat betreft geluid heeft in het verleden reeds onderzoek plaatsgevonden, waaruit geconcludeerd wordt dat er sprake blijft van een goede ruimtelijke ordening. Zodoende is een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft deze aspecten ter plaatse gegarendeerd.

4.2 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en / of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toetsing

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Terra Agribusiness BV (kenmerk: 2017-081, d.d. 28 juli 2017) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Zie voor het complete rapport Bijlage 3.

Op een locatie gelegen aan Langemaatsweg 18 te Manderveen met een oppervlakte van  ongeveer 2.000 m², kadastraal bekend gemeente: Tubbergen, Sectie: B, nummer(s): 3970 is op 17 juli 2017 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. 

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat: 

  • a. de grond licht verontreinigd is met Kwik [Hg]; 
  • b. de grond ter plaatse van MM1 zeer licht verontreinigd is met asbest. 
  • c. het grondwater licht verontreinigd is met Barium [Ba]. 

De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient verworpen te worden.   Er zijn slechts lichte verhogingen ten opzichte van de streefwaarde AW2000 aangetroffen in de grond en het grondwater.

In het bovengrondmengmonster MM1 bestaande uit de inspectiesleuven 12, 13 en 14 is een  zeer lichte concentratie asbest van mg/kg ds aangetroffen. Deze concentratie bevindt zich  echter ruim onder de norm van 100 mg/kg ds.  In het bovengrondmengmonster MM2 is geen asbestconcentratie aangetroffen. Er is eveneens geen asbest verdacht materiaal aangetroffen op het maaiveld of in de  inspectiesleuven/boringen. 

Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zin er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het  milieu. Voor geen van de onderzochte stoffen wordt de interventiewaarde overschreden.  Gegeven de in onderhavig rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de  onderzoekslocatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.3 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toetsing

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Door Buijvoets bouw- en geluidsadvisering (kenmerk 17.079b1, d.d. 08-05-2017) is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting ter plaatse. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Naar aanleiding van het voornemen is nagegaan welke geluidbelasting optreedt op de gevels van de nieuw te bouwen woning op een perceel aan de Langemaatsweg 18 te Manderveen, gemeente Tubbergen. Als worst case is gerekend met een totale intensiteit van 300 motorvoertuigen per etmaal waarvan 2.5% zwaar vrachtverkeer in de dagperiode. Voor de dag-,avond- en nachtuurintensiteit is een gemiddelde aangehouden van vergelijkbare rustige B-wegen.

Berekend is de invallende geluidbelasting Lden bij de woninggevel, dat is de gemiddelde geluidbelasting van de dag, avond en nachtperiode. Alvorens de geluidbelasting te toetsen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB mag de berekende waarde op grond van art. 110g van de Wet geluidhinder worden verminderd (i.v.m. het stiller worden van motorvoertuigen) met 5 dB voor wegen met een wettelijke maximum snelheid tot 70 km/uur.

Rekenmodel wegverkeerslawaai

De geluidbelasting is berekend conform het gestelde in het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” ex art 110d van de wet geluidhinder. De berekening van de geluidbelasting is gemaakt volgens de standaard rekenmethode II. In het rekenmodel (DGMR-Geomilieu V4.10) zijn schematisch opgenomen :

  • de weg met intensiteiten,
  • de woning en de gebouwen, objecten en verharde bodemgebieden,
  • waarneempunten met een waarneemhoogte van 1.5 m boven de vloer op een hoogte van 1.5 en 4.5 m boven het maaiveld.

Voor de rekeninvoergegevens en resultaten wordt verwezen naar het volledige onderzoek.

Resultaten en toetsing wegverkeerslawaai

De geluidbelasting t.g.v. de Langemaatsweg bedraagt maximaal 42 dB en is ruimschoots lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarmee is voor het aspect wegverkeerslawaai voor de extra woning sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Industrielawaai

De nieuwe woning ligt tegenover de camping aan de Langemaatsweg 16 binnen de richtafstand van 50 m voor een camping. De in/uitrit aan de Langemaatsweg ligt op minimaal 80 m uit de nieuwe woning, de andere relevante geluidbronnen liggen op nog grotere afstand. In het akoestisch onderzoek t.b.v. de herziening van het bestemmingsplan, uitgevoerd in 2013 door Buijvoets, is met dezelfde uitgangspunten een rekenpunt op de nieuwe woning toegevoegd (zie plot in de bijlage). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT bedraagt 28 en 30 dBA (etmaal) op 1.5 respectievelijk 4.5 m hoogte en ligt zeer ruim onder de ambitiewaarde van 45 dBA (etmaal). Daarmee is voor het aspect industrielawaai voor de extra woning sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.4 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

In de toekomstige situatie is er sprake van twee woningen op een bestaand erf. Verkeersbewegingen bestaan enkel uit het af en aanrijden van de bewoners. Hierdoor zullen de verkeersbewegingen door het voornemen nauwelijks toenemen. Voor zover er sprake zal zijn van een toename aan verkeersbewegingen, zal deze zeer beperkt zijn. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 10 per dag gesteld worden. Er zal geen of nauwelijks sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 10 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLANGEMAATSW18-VG01_0011.png"
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toetsing

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1,4 km van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.6 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke (bestuurlijke) accenten zij in de samenwerking met partners willen leggen. Van daar uit wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Waterveiligheid

Ingezet wordt op meerlaagsveiligheid: het op orde brengen van de waterkeringen, proberen te bereiken dat in de ruimtelijke ordening meer rekening wordt gehouden met waterveiligheid en eventuele gevolgen van een overstroming. En om adequaat te kunnen optreden bij hoog water zorgt het waterschap er voor dat de crisisbeheersing op orde is.

De regionale waterkeringen worden in de planperiode opnieuw getoetst waarbij gekeken wordt of daarbij gebruik gemaakt kan worden van nieuwe normen gebaseerd op de risicobenadering. Tevens gaat het waterschap extra aandacht schenken aan de vele kilometers overige keringen die bescherming bieden op lokale schaal.

Voldoende Water

De doelen voor 'Voldoende Water' zijn uitgewerkt voor drie situaties:

  • 1. In normale omstandigheden werkt het waterschap aan doeltreffend en doelmatig waterbeheer gericht op optimaal functiegebruik.
  • 2. In droge omstandigheden wil het waterschap droogteschade zo lang mogelijk voorkomen.
  • 3. In natte omstandigheden wil het waterschap wateroverlast en natschade zoveel mogelijk voorkomen.

De beleidsmatige kern voor voldoende water onder normale omstandigheden vormt de GGOR; het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater-Regiem. In de planperiode wordt dit GGOR omgevormd en uitgebreid tot het 'Voorzieningenniveau'. Daarmee wil het waterschap aan de (grond)gebruikers helder aangeven op welke wijze de landgebruik-functies bedient gaan worden, onder zowel normale, als onder droge en natte omstandigheden. Knelpunt is nog steeds de verdroging van vele natuurgebieden. Voor de maatregelen richt het waterschap zich primair op de uitvoering van de maatregelen voor Natura2000-gebieden.

Als gevolg van de klimaatontwikkeling nemen droge periodes toe. Het waterschap speelt daarop in door de maatregelen uit te voeren die in het kader van de Zoetwatervoorziening Oost Nederland zijn afgesproken. Het betreft een pakket aan maatregelen om de beschikbaarheid van zoetwater voor gebieds- en oppervlaktewaterfuncties zo lang mogelijk op peil te houden en om schade door droogte te beperken Het waterschap spaart water door het vasthouden van grond- en oppervlaktewater in het gebied. Het waterschap voert water aan waar nodig en mogelijk.

Kern van het waterbeheer onder natte omstandigheden vormen de werknormen voor regionale wateroverlast. Het waterschap gaat de komende jaren opnieuw toetsen of het gebied nog aan deze normen voldoet en zullen maatregelen nemen waar dat niet het geval is. Het streven is om de toetsingsmethodiek in Rijn Oost te harmoniseren. En het waterschap stelt een strategie op over hoe de organisatie wil omgaan met verdere klimaatontwikkeling en de gevolgen daarvan voor wateroverlast (en droogte).

Schoon water

De doelen voor een gezond en schoon watersysteem zijn een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Vanuit de Kaderrichtlijn Water zijn voor de grotere waterlichamen doelen en maatregelen vastgesteld in factsheets. De meest voorkomende maatregelen zijn beekherstel, aanleg van natuurvriendelijke oevers, aanleg van vistrappen en aanpassing van het onderhoud. De maatregelen zijn uitgesmeerd over de hele KRW periode tot 2027. Naast de aandacht voor de KRW waterlichamen wil het waterschap in de planperiode ook meer aandacht geven aan doelen voor overige oppervlaktewateren zoals stedelijk water, kleine waardevolle wateren en diepe plassen: het waterschap is immers beheerder van al het oppervlaktewater.

Op veel plaatsen worden de normen voor diverse chemische stoffen overschreden. Ook maakt het waterschap zich zorgen over verontreinigingen waar tot voor kort weinig aandacht voor was zoals medicijnresten en microplastics. In de planperiode wordt een emissiebeheerplan opgesteld waarin het waterschap aangeeft welke stoffen een probleem zijn of kunnen worden en welke maatregelen we daar als waterschap tegen kunnen nemen. Ook gaat het waterschap na of we aanvullende maatregelen moeten nemen op onze rwzi's om effecten van de effluentlozingen terug te dringen.

Waterketen

Als beheerder van de rioolwaterzuiveringen werkt het waterschap aan een effectieve en efficiënte behandeling van het afvalwater. Dat doet het waterschap in nauwe samenwerking met de belangrijkste partners op dat gebied: de gemeenten. Riolering en zuivering worden in samenhang bekeken waarbij het waterschap er op blijft inzetten dat relatief schoon water, zoals neerslag en grondwater, niet via de riolering wordt afgevoerd. In het beheer van de zuiveringen gaat het waterschap nauw samenwerken met de andere waterschappen in Rijn Oost om te zorgen voor efficiënt en doelmatig beheer. Bijzondere aandacht is er voor energiebesparing, terugwinnen van energie en het nuttig toepassen van rioolslib door bijvoorbeeld het terugwinnen van fosfaat.

Watertoetsproces

Op 6 april 2017 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 5. Uit de op verrichtte watertoets is gebleken dan bij de verdere planontwikkeling rekening gehouden dient te worden met de uitgangspunten van het waterschap Vechtstromen (zie de bijlage). Volstaan kan worden met de standaard waterparagraaf.

4.7 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan flora en fauna (Natuurbank Overijssel, projectnummer 1081, d.d. 13-4-2017), zie ook Bijlage 6. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.

De voorgenomen activiteit wordt gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk vernielen en weghalen van rust- en voortplantingslocaties’ als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden, doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen vernielen en weghalen.

Het plangebied behoort tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, vogelamfibieën- en vleermuissoorten. Andere beschermde soorten zijn tijdens het veldonderzoek niet vastgesteld en het plangebied wordt als een ongeschikt functioneel leefgebied voor andere beschermde soorten beschouwd.

Vermoedelijk benutten verschillende amfibieën-, grondgebonden zoogdier-, vogel- en vleermuissoorten het plangebied als foerageergebied, maar met uitzondering van sommige grondgebonden zoogdiersoorten, bezetten deze soorten er geen vaste rust- of voortplantingslocaties.

Voor de grondgebonden zoogdiersoorten met een vaste rust- of voortplantingslocatie in het plangebied, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen. De functie van het plangebied als foerageergebied wordt niet aangetast en leidt daarom niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

Het plangebied behoort niet tot het Nationaal Natuurnetwerk of Natura2000-gebied. Vanwege de lokale invloedsfeer heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op beschermd gebied buiten het plangebied.

Conclusie

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Wet natuurbescherming of de Omgevingsverordening Overijssel. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning van de Wnb aangevraagd te worden. De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Overijssel vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van deze quickscan heeft initiatiefnemer voldaan aan Artikel 1.11 (zorgplicht) van de Wnb.

4.8 Archeologie en Cultuurhistorie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

In het gemeentelijk archeologiebeleid is het plangebied aangemerkt als 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek'. Hierover wordt in beleid omschreven dat het een laag voor archeologische resten uit alle perioden betreft.

Voor dergelijke gebied is archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieder groter dan 2500 m2, bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter. Voor gebieden kleiner dan 2500 m2 geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

In het vastgestelde bestemmingsplan 'Tubbergen buitengebied 2016' heeft het plangebied de aanduiding 'Waarde-archeologie 3'. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2500 m2 en dieper dan 0,40 onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel deze waarden niet onevenredig worden geschaad of worden verstoord. Er geldt daarbij (bij werkzaamheden groter dan 2500 m2 en een diepte van 0.40 meter) ook een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.BUIBPLANGEMAATSW18-VG01_0012.png" Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Tubbergen)

Toetsing

Het plangebied is kleiner dan 2500 m2. Dit betekent dat geen archeologisch onderzoek vereist is.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toetsing

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen monumenten in het plangebied of in de nabijheid daarvan gelegen zijn. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.9 Verkeer / parkeren

Het erf wordt in de bestaande en toekomstige situatie ontsloten via de Langemaatsweg. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen ten behoeve van één extra woning op de locatie kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Het parkeren vindt plaats op het erf, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelbepaling:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen in dit plan opgenomen:

Enkelbestemmingen

  • 'Wonen'

Verspreid in het buitengebied liggen bedrijfswoningen (meest agrarisch) en burgerwoningen. Woningen mogen een maximale inhoud hebben van 1.000 m3 ongeacht de vraag of sprake is van inwoning (m.u.v. landgoederen).

Bij burgerwoningen zijn, net als bij agrarische bouwvlakken, kleinschalige bedrijfsactiviteiten na afwijking toegestaan (tot 500 m2). Boven de 500 m2 is hiervoor een wijzigingsprocedure noodzakelijk. Tevens zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan.

  • 'Agrarisch - 1'

De gebiedsbestemming Agrarisch - 1 omvat de agrarische gebieden waar landbouw en landschap nevengeschikt zijn. De gronden die zijn inbestemd als "Agrarisch 1" zijn bestemd voor het agrarisch gebruik.

  • 'Bos en Natuur'

De bestemming 'Bos en Natuur' betreft de gebieden met een ecologische functie, namelijk de bestaande natuurgebieden (zoals aangegeven in de omgevingsvisie) en de gebieden die reeds in eigendom zijn van de natuurbeherende instanties en aangewezen als nieuwe natuur. Het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van deze gebieden staan voorop.

Dubbelbestemmingen

  • 'Waarde - Archeologie 3'

De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3' gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

  • 'Waarde - Archeologie 4'

De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

Algemene aanduidingsregels

  • ''overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan'

De aanduiding overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan zijn mede bestemd voor het toelaten van nieuwe sier- en boomteeltbedrijven op bestaande bouwvlakken voor agrarische bedrijven. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kan, binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' of 'Agrarisch - 2', deze aanduiding onder voorwaarden worden aangebracht. Bijvoorbeeld in het geval een intensief veehouderijbedrijf komt te vervallen en zich daar een sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf vestigt.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 6 april 2017 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 25 oktober 2017 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.