Plan: | Buitengebied Ikinkstraat 5 Reutum - Oosteriksweg 20 RvR |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPIKSTR5OOSWG20-VG01 |
Aan de Ikinkstraat 5 in het buitengebied van Reutum bevindt zich een voormalig agrarisch erf. Het plangebied grenst aan de bebouwde kom van Reutum en is al enige tijd in gebruik voor woondoeleinden en heeft ook een woonbestemming.
Initiatiefnemer is voornemens om op deze locatie, middels het rood voor rood beleid, een compensatiewoning toe te voegen op het erf. In ruil voor de compensatiewoning zal er ten minste 1.000 m² aan landschapontsierende bebouwing gesloopt worden. Aan de Ikinkstraat 5 wordt een schuur van 26 m² gesloopt. Om te voldoen aan de sloopeis wordt aan de Oosteriksweg 20 in Mander 1.148 m² gesloopt. Hiervan wordt 974 m² ingezet voor het verkrijgen van de compensatiewoning aan de Ikinkstraat 5 in Reutum.
Gelijktijdig aan de bestemmingsplanwijzging aan de Ikinkstraat 5 in Reutum, zal ook een locatie ontwikkeld worden in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Het voornemen is om aan de Brandlichterweg 61 in Denekamp een compensatiewoning mogelijk te maken. Conform het rood voor rood beleid van de gemeente Dinkelland moet ten minste 850 m² aan landschapontsierende bebouwing gesloopt worden. De sloopmeters voor de compensatiewoning aan de Brandlichterweg 61 komen van drie locaties. Op het erf aan de Brandlichterweg 61 wordt een schuur van 45 m² gesloopt en aan de Brandlichterweg 65 wordt 640 m² gesloopt. De resterende sloopmeters komen van het erf aan de Oosteriksweg 20 in Mander (gemeente Tubbergen). Zoals aangegeven wordt aan de Oosteriksweg 20 1.148 m² gesloopt, hiervan wordt 974 m² ingezet voor de woning aan de Ikinkstraat 5 in Reutum. De overige 174 m² wordt ingezet voor de compensatiewoning aan de Brandlichterweg 61 in Denekamp. Daarmee wordt voldaan aan de sloopeis van tenminste 850 m² aan landschapontsierende bebouwing.
Resumerend wordt in totaal 1.859 m² aan landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied van Tubbergen-Dinkelland gesloopt. Hiervoor worden twee compensatiewoningen verkregen, waarvan één aan de Ikinkstraat 5 in Reutum en één aan de Brandlichterweg 61 in Denekamp. Voor beide ontwikkelingen wordt een separate bestemmingsplanprocedure doorlopen.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de compensatiewoning aan de Ikinkstraat 5 in Reutum mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bestaat uit een tweetal locaties binnen de gemeente Tubbergen. Het betreft de Ikinkstraat 5 in Reutum en de Oosteriksweg 20 in Mander.
Ikinkstraat 5 Reutum
Het plangebied bestaat uit een woonerf aan de Ikinkstraat 5 in Reutum. Het plangebied ligt in het buitengebied van Reutum, op korte afstand van de bebouwde kom. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie Q, perceelnummer 1788 en 679. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Reutum weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied Ikinkstraat 5, Reutum (bron: PDOK, bewerking Ad Fontem)
Oosteriksweg 20, Mander
Het plangebied bestaat uit een agrarisch erf aan de Oosteriksweg 20 in Mander. Het plangebied ligt in het buurtschap Mander, ten noorden van Vasse. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie C, perceelnummer 2170, 683 en 2785. In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Mander en Vasse weergegeven.
Figuur 1.2: Ligging plangebied Oosteriksweg 20, Mander (bron: PDOK, bewerking Ad Fontem)
Begrenzing
Ikinkstraat 5 Reutum
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.3 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de begrenzing van het plangebied aan de Ikinkstraat 5 in Reutum te zien is. Op de verbeelding van het bestemmingplan is de exacte begrenzing van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.3: begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Oosteriksweg 20 Mander
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.4 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied aan de Oosteriksweg 20 in Mander te zien is. Op de verbeelding van het bestemmingplan is de exacte begrenzing van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.4: begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor het beide plangebieden geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Het bestemmingplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' is door de gemeenteraad van Tubbergen op 23 mei 2016 vastgesteld. Onderstaand zijn uitsneden van de verbeelding voor de locaties weergegeven en is een nadere toelichting verschaft.
Ikinkstraat 5 Reutum
In het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' van de gemeente Tubbergen is aan deze locatie de enkelbestemming 'Wonen' en 'Agrarisch -1' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Essen' toegekend. Ook zijn twee gebiedsaanduidingen van toepassing, te weten: 'overige zone - geen boom - en sierteelt toegestaan' en 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied'. In figuur 1.5 is een uitsnede uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.5: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: ruimtelijkeplannen)
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn in eerste instantie bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken. De gronden met de bestemming 'Agrarisch-1' zijn in eerste instantie bestemd voor het agrarisch gebruik. Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de compensatiewoning middels het Rood voor Rood beleid mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Oosteriksweg 20 Mander
In het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' van de gemeente Tubbergen is aan deze locatie de enkelbestemming 'Agrarisch -2' met bouwvlak en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' toegekend. Op het bouwvlak ligt tevens de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' en de maatvoering 'maximum oppervlakte: 1737 m2'. Op het plangebied zijn tot slot drie gebiedsaanduidingen van toepassing, te weten: 'milieuzone - intrekgebied', 'overige zone -geen boom- en sierteelt toegestaan' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. In figuur 1.6 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.6: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: ruimtelijkeplannen)
De gronden met de bestemming 'Agrarisch -2' zijn in eerste instantie bestemd voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf. Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Ikinkstraat 5 Reutum - Oosteriksweg 20 RvR' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Ikinkstraat 5 Reutum
Aan de Ikinkstraat 5 in Reutum is een woonperceel aanwezig met één woning en meerdere bijgebouwen. Het betreft onder andere een garage behorende bij het woonhuis van ca. 110 m², een grotere opslagschuur van 300 m² en een klein schuurtje van 26 m². Het perceel wordt ontsloten via de Ikinkstraat en vervolgens via de Kerkstraat. Het perceel is verder geheel omgeven door agrarische gronden. In afbeelding 2.1. is een weergave van het huidige perceel weergegeven.
Figuur 2.1: huidige situatie Ikinkstraat 5 Reutum (bron: Cyclomedia)
Oosteriksweg 20 Mander
Aan de Oosteriksweg 20 in Mander is een agrarisch erf aanwezig met een woonhuis en meerdere agrarische bedrijfsgebouwen. Het betreft een agrarisch bedrijf met intensieve en extensieve tak. Het perceel wordt ontsloten via Oosteriksweg en vervolgens via de Hooidijk. Het perceel wordt omgeven door agrarische bedrijven- en gronden en woonbestemmingen.
Figuur 2.2: huidige situatie Oosteriksweg 20 Mander (bron: Cyclomedia)
Ikinkstraat 5 Reutum
De initiatiefnemer is voornemens om één extra woning (met bijgebouw) op het perceel te realiseren. Hiervoor zal op de locatie aan de Ikinkstraat een schuur (kippenren) van 26 m² worden gesloopt. De overige sloopmeters worden van de overige slooplocaties gehaald binnen de gemeente Tubbergen. De beoogde compensatiewoning wordt deels op het naastgelegen perceel gerealiseerd. De locatie van de compensatiewoning ligt achter de reeds bestaande karakteristieke bebouwing. Het bijgebouw zal enkele meters van de bestaande bebouwing worden gerealiseerd, om het karakter van één compact erf te benadrukken. Voor de inrit zal de bestaande inrit van de Ikinkstraat gebruikt worden, die vervolgens zal afbuigen naar het oosten. In het verleden liep de hoofdweg ook via deze route. Verder zal de kwaliteit van de omgeving versterkt worden door het toevoegen van meer groen op en rondom het perceel. In de Bijlage 1 een inrichtingsschets met de gedetailleerde uitwerking van het plan.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie Ikinkstraat 5 Reutum (bron: N+L Landschap)
Oosteriksweg 20 Mander
Op het erf aan de Oosteriksweg 20 worden meerdere landschapsontsierende schuren gesaneerd. Het gaat in totaal om 1148 m² aan agrarische bedrijfsbebouwing. De sloopmeters worden, gezamenlijk met de sloopmeters van de andere slooplocaties, gebruikt om twee compensatiewoningen mogelijk te maken op twee verschillende locaties (Ikinkstraat 5 te Reutum en Brandlichterweg 61 te Denekamp). Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de rood voor rood regeling van de gemeente Tubbergen-Dinkelland.
Op de locatie aan de Oosteriksweg 20 wordt, naast de sloop voor een compensatiewoning, een nieuwe schuur teruggebouwd (vervangende nieuwbouw) ten behoeve van de extensieve tak (het houden van rundvee). De intensieve varkens- en kippentak zal afgestoten worden. Vanuit ruimtelijke overwegingen is het noodzakelijk om de schuur terug te bouwen om het erf te complementeren. Het toekomstige (woon)erf zal landschappelijk worden ingepast. De overgebleven bebouwingsoppervlakte van circa 1.165 m² zal worden vastgelegd. Afbeelding 2.3 geeft een weergave van de toekomstige situatie, voor een gedetailleerde uitwerking hiervan wordt verwezen naar Bijlage 2.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: N+L Landschap)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor zeer kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraken ECLI:NL:RVS:2014:4720 & ECLI:NL:RVS:2015:2921 blijkt namelijk dat de ontwikkeling van respectievelijk acht en elf woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro.
In dit geval is er sprake van een relatief kleinschalige ontwikkeling waarbij de compensatiewoningen worden gerealiseerd in het buitengebied of aan de rand van het dorp, er is daarom geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Mede gelet op het toevoegen van het geringe aantal van in totaal twee woningen (waarvan één in de gemeente Tubbergen) én de vermindering van de bebouwde oppervlakte, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Op grond van de Nota van toelichting behorend bij het besluit tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening kan geconcludeerd worden dat de rood voor rood woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder van duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame ontwikkeling is daarom niet van toepassing op het voorliggende plan. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van de ontwikkeling wordt bovendien in deze toelichting aangetoond.
Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan aan de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel getoetst.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 1)
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Middels dit bestemmingsplan wordt de realisatie van een nieuwe woning op het perceel aan de Ikinkstraat 5 mogelijk gemaakt. De woning met bijgebouw is voorzien aan de achterzijde van de reeds bestaande bebouwing. Dit om het karakter van één compact erf te benadrukken. Ter compensatie wordt op meerdere locaties in de gemeente Tubbergen-Dinkelland landschap ontsierende gebouwen gesloopt, waarmee het plan een positieve bijdrage levert aan de algemene beginselen van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan is in overeenstemming met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (lid 1)
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Met voorliggende ontwikkeling wordt een woonrecht mogelijk gemaakt op een bestaand woonerf. Ter compensatie wordt er op meerdere locaties binnen de gemeenten Tubbergen-Dinkelland landschapontsierende bebouwing gesloopt. De sloop van de landschapsontsierende bebouwing levert een bijdrage aan de ontstening van het buitengebied. Daarnaast worden zowel de slooplocaties als de locatie aan de Ikinkstraat 5 landschappelijk ingepast waardoor geconcludeerd kan worden dat het plan een bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd
(bron: provincie Overijssel)
Zowel het plangebied aan de Ikinkstraat in Reutum als de locatie Oosteriksweg 20 in Mander zijn gelegen in in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en Werken in het kleinschalige mixlandschap'. In het ontwikkelingsperspectief voor 'mixlandschap' wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies.
De plannen van initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor omliggende functies in de omgeving. Binnen dit perspectief is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrijetijd, wonen en overige bedrijvigheid. Het onderhavig plan geeft invulling aan dit perspectief; landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. In ruil hiervoor wordt een woonrecht verkregen in de gemeente Tubbergen. Het geheel wordt landschappelijk ingepast en levert zodoende een bijdrage aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit op de bouw- en slooplocatie.
Gebiedskenmerken
Voor wat betreft de gebiedskenmerken voor de verschillende deelgebieden wordt onderstaand een opsomming verricht van de van toepassing zijnde kenmerken.
Ikinkstraat 5 Reutum
Oosteriksweg 20 Mander
Beide planlocaties liggen in het essenlandschap. Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). De herkenbaarheid van de essen, flanken, maten en flieren en heidegebieden is sterk afgenomen. De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen. De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplanting, routes en open ruimtes wordt versterkt.
De norm is dat kleinschalige landschapselementen, zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen, een beschermende bestemmingsregeling krijgen op de flanken, gericht op instandhouding van dit kleinschalige patroon. Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.
De planlocatie aan de Ikinkstraat 5 in Reutum ligt aan de rand van het dorp, nabij bestaande bebouwing, aan de flank van het essenlandschap. De kenmerken van het essenlandschap zijn hierdoor niet geheel meer zichtbaar. Daarbij biedt juist de flank van de es ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt. De erfinrichtingsschets geeft dan ook invulling aan de karateristieken van Essenlandschap. De planlocatie aan de Oosteriksweg 20 wordt juist (agrarische) bedrijfsbebouwing gesloopt en een beknopter erf gerealiseerd.
Door het voornemen wordt fors geïnvesteerd in het gebied door een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Door het saneren van de (agrarische) opstallen op de verschillende locaties ontstaat aldaar weer meer openheid. Aan de Ikinkstraat is daarentegen reeds sprake van bebouwing en clustering van bebouwing. Het verkrijgen van een woonrecht op deze locatie is dan ook als acceptabel te beschouwen. De landschappelijke inpassing is daarbij vormgegeven om zo veel mogelijk de waardevolle kenmerken te behouden. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de aanwezige gebiedskenmerken voor de drie deelgebieden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
In de structuurvisie geeft de gemeente Tubbergen drie hoofdkeuzes aan voor mogelijke nieuwe ontwikkelingen. De eerste hoofdkeuze is het inspelen op de afnemende groei van het aantal inwoners. Dit betekent dat nieuwe woningen alleen gerealiseerd mogen worden op een locatie en in een vorm waaraan daadwerkelijk behoefte is. De tweede hoofdkeuze is het streven naar een beter vestigingsklimaat voor bedrijven en meer werkgelegenheid. De derde hoofdkeuze is het behouden en versterken van de kwaliteit van de historische kernen structuur, het landschap, de natuur en cultuurhistorie. Bij (her)ontwikkelingen betekent dit dat er zorgvuldig aangesloten moet worden op de gebiedskenmerken, zo ontstaan er ontwikkelingen met kwaliteit.
Op het gebied van nieuwbouwontwikkelingen hanteert de gemeente Tubbergen een aantal kaders. Zo mogen er geen nieuwe woningen gerealiseerd worden op bedrijventerreinen. Ook is de gemeente terughoudend met verzoeken voor het buitengebied, Rood voor Rood wordt daarentegen wel als mogelijkheid genoemd. Daarnaast wil de gemeente Tubbergen zuinig omgaan met de beschikbare ruimte, dit houdt in dat er een goede afweging gemaakt moet worden bij nieuwe initiatieven. Nieuwe ontwikkelingen moeten duurzaam zijn en een bijdrage leveren aan de omgevingskwaliteit.
Daarnaast heeft de gemeente Tubbergen een aantal hoofdlijnen geformuleerd die specifiek gaan over het buitengebied:
Deze hoofdlijnen laten zien dat er afhankelijk van de gebiedskenmerken, waarden en ligging, andere ontwikkelingsrichtingen af te wegen zijn in het buitengebied.
Toets
De ontwikkelingen passen binnen de hoofdkeuzes uit de structuurvisie van de gemeente Tubbergen. Zowel de Ikinkstraat 5 in Reutum als de Oosteriksweg 20 in Mander ligt in het buitengebied. De voorgenomen ontwikkelingen past binnen de hoofdlijnen die in de structuurvisie worden geformuleerd voor het buitengebied. De ontwikkelingen bieden een kans om de huidige landschapstructuren te versterken en eventuele kenmerkende structuren uit het verleden te herstellen. Het aanbrengen van nieuwe groenstructuren zorgt ervoor dat natuurwaarden zich verder kunnen ontwikkelen. In de gemeente Tubbergen gaat het concreet om het realiseren van één woning. De andere compensatiewoning wordt gerealiseerd in de gemeente Dinkelland. Van 'verstedelijking' van het buitengebied is dan ook geenzins sprake. De investering in de ruimtelijke kwaliteit draagt bij aan het aantrekkelijk houden van het buitengebied, wat de sociaal- economische en recreatieve positie van het buitengebied ten goede komt.
Op 13 juli 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de Woonvisie 2016+ vastgesteld. In deze woonvisie wordt de gemeentelijke visie op het wonen in Tubbergen tot 2020 geschetst, met een doorkijk naar 2025. De visie vormt de basis voor strategische afwegingen op het gebied van wonen. Het vergroten van de woonaantrekkelijkheid staat centraal.
Om de woonaantrekkelijkheid van Tubbergen te vergroten zijn drie ambities benoemd:
1. Aantrekkingskracht kernen versterken:
2. Het zoveel als mogelijk bieden van woningen in de eigen kern:
3. Minder betalingsproblemen door effectieve inzet van goedkope woningen:
Bij het opstellen van het kader zijn verschillende ontwikkelingen meegenomen. Zo is er sprake van een aantrekkende woningmarkt en toegenomen vertrouwen van de consument. Daarnaast zijn hypotheekeisen verscherpt en is vraaggestuurd ontwikkelen van belang (juiste plan op juiste moment). Daarnaast speelt extramuralisering en vergrijzing een rol. Het aantal oudere huishoudens zal de komende jaren flink gaan toenemen. De veranderingen in de zorgwetgeving zorgen ervoor dat mensen geen intramurale zorg meer ontvangen, maar de zorg in de eigen woonomgeving of in beschutte woonomgeving wordt gegeven. Aanpassing van woningen is daarbij nodig. Naast de vergrijzing is er sprake van ontgroening. Het aantal jonge huishoudens neemt af, waardoor ook de woningbehoefte de komende jaren afneemt.
Bestemmingsplannen moeten worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij onder meer bepaald is dat er sprake moet zijn van een actuele regionale behoefte. De provincie Overijssel en de Twentse gemeenten (waaronder Tubbergen) hebben in nauwe samenwerking woonafspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering in de regio Twente. Daarbij zijn op basis van een raming van de actuele regionale behoefte ook regionaal afspraken gemaakt over de hoeveelheid woningen die gemeenten in de komende jaren gaan bouwen. Het woningbouwprogramma voor de verschillende delen van de gemeente is in de Woonvisie opgenomen. Daarbij is uitgegaan van het voorzien in de lokale woningbehoefte volgens Primos 2013 voor de periode 2015-2024. Dit is in overeenstemming met de regionale afspraken.
Consumenten en ontwikkelaars vragen om meer ‘ontwikkel-vrijheid’, meer maatwerk en mogelijkheden om eigen ideeën te kunnen vormgeven. Een nieuwbouwprogramma moet flexibel zijn naar type woning, prijsklassen, eigendomsvormen en woonconcepten. De gemeente volstaat in de Woonvisie met een prioritering voor welke doelgroepen het bestemmingsplan geschikt is.
Voor de kleine kernen wordt de woningdifferentiatie op andere wijze bepaald, omdat het erg moeilijk is om inzicht te krijgen in de woonwensen van verschillende doelgroepen. Daarom worden er bestemmingsplannen gerealiseerd met een flexibele woningdifferentiatie. Verder wordt aan marktpartijen en corporatie gevraagd om concrete bouwplannen te ontwikkelen. Bij het niet voldoende op gang komen van de bouwproductie in een bepaalde kern worden de verschillende doelgroepen die actief zijn op de woningmarkt betrokken en worden concrete woonwensen geïnventariseerd.
Toets
Voor de periode 2015-2024 is de woningbehoefte voor Reutum tussen de 21 en 31 woningen. De beschikbare bestemmingsplancapaciteit bedraagt 6 woningen, met daarbij nog een nader te bepalen aantal die zullen voortkomen uit woningbouwinitiatieven die de komende periode worden ontwikkeld en ingediend. Er wordt 5% gereserveerd voor het buitengebied. Dit zijn 2 woningen.
In onderhavig plan gaat om een ontwikkeling waarbij één woning op een bestaand erf wordt toegevoegd. Op basis van de regionale woningbouwafspraken is er op gemeentelijk niveau een verdeling over de kernen gemaakt. Hierin is ook rekening gehouden voor woningen op basis van rood voor rood. In Reutum is 5% van de plannen gereserveerd voor woningen in het buitengebied. Dit zijn 2 woningen. Op basis van de beschikbare plancapaciteit voor Reutum kan worden geconcludeerd dat er ruimte is voor een extra Rood voor Rood initiatief, waarbij ter compensatie van het slopen van landschapsontsierende agrarische bebouwing in het buitengebied van Tubbergen, één woning zal worden gerealiseerd. Het voornemen is daarmee passend binnen het woonbeleid van de gemeente Tubbergen.
De beleidsnotitie 'rood voor rood met gesloten beurs 2014' is door de gemeenteraad vastgesteld op 15 december 2014. Dit beleid biedt het toetsingskader voor rood voor rood plannen binnen de gemeente.
Aanleiding voor het vaststellen van het beleid is dat steeds meer agrarische bedrijven veranderen in hobbymatige agrarische activiteiten of volledig stoppen met hun agrarische activiteiten. Het gevolg hiervan is een toename van leegstaande landschapsontsierende bedrijfsgebouwen, waardoor verval van het buitengebied op de loer ligt. Middels Rood voor Rood is het mogelijk om deze gebouwen te slopen en er een woning voor terug te bouwen. Centrale doelstelling is om een ruimtelijke kwaliteitsverbetering te realiseren.
Uitgangspunt van beleid is dat een oppervlakte van minimaal 1.000 m² landschapsontsierende bebouwing of 5.400 m2 aan kassen dient te worden gesloopt om een compensatiekavel (woning) te kunnen verkrijgen. Daarnaast dient een ruimtelijk kwaliteitsplan uitgewerkt te worden waaruit blijkt dat wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. De deelnemer aan Rood voor Rood zal uit de opbrengst van de bouwkavel het slopen van de bedrijfsgebouwen en de bijdrage voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit moeten bekostigen. De deelnemer mag 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen gebouwen behouden.
In het beleid zijn verschillende uitgangspunten voor de sloop- en herbouwlocatie opgenomen, waaraan het plan in principe dient te voldoen. In het beleid is ook de mogelijkheid tot maatwerk opgenomen.
Toets
Er zal in totaal een oppervlakte van 1.859 m² aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden gesloopt in zowel de gemeente Tubbergen als in Dinkelland. Voor de compensatiewoning aan de Ikinkstraat 5 in Reutum zal minimaal 1.000 m² gesloopt worden. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde van minimale sloopeis van 1.000 m². In onderstaand overzicht is een overzicht van de slopen bebouwing weergegeven:
Op basis van het verwijderen van de ruim 1.000 m² aan landschapsontsierende bebouwing is de realisatie van een compensatiekavel mogelijk.
Voor wat betreft de maatvoering van de nieuwe woonbebouwing wordt aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' van de gemeente Tubbergen. Zo bedraagt de inhoud van de woning en de daarbij behorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, ten hoogste 1.000 m³. Bij de compensatiewoning is daarnaast maximaal 100 m² aan vrijstaande bijgebouwen toegestaan. De omvang van de compensatiekavel voldoet tevens aan het maximum van 1.200 m². De hiervoor genoemde uitgangspunten zijn doorvertaald op de verbeelding en/of in de regels van dit bestemmingsplan.
Ten behoeve van de ontwikkleing is door N+L Landschapsontwerpers een Ruimtelijk Kwaliteitsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 1. Uit de rekenmodule volgt dat de vereiste investering in de ruimtelijke kwaliteit (landschappelijke inpassing) €37.747,50 bedraagt. De werkelijke kosten als gevolg van het landschapsplan (op te voeren kosten) bedragen€ 38.155,45. De verantwoording van de landschappelijke inpassing is weergegeven in het ruimtelijk kwaliteitsplan dat als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is gevoegd. Hierin is de beoogde inrichting van het erf opgenomen met de te slopen bebouwing, de nieuwe bebouwing en de inpassing daarvan in het landschap. De woning wordt op het bestaande erf gesitueerd en sluit goed aan bij de bestaande erfstructuur. Bovendien leidt de gewenste woning niet tot een onevenredige aantasting van agrarische en andere belangen in de omgeving.
De erfinirichting is tot stand gekomen op basis van de beeldkwaliteitsprincipes Rood voor Rood, het landschapsontwikkelingsplan (LOP), het Cascobeleid en Kwaliteitskader Gebiedskenmerken van de gemeente (een uitwerking van de gebiedskenmerken uit de Omgevingsvisie Overijssel) en is goedgekeurd door het Kwaliteitsteam.
Op basis van het ruimtelijk kwaliteitsplan is met de initiatiefnemer een Rood voor Rood-overeenkomst gesloten waarin alle afspraken zijn vastgelegd. Het plan voldoet daarmee aan de criteria van het gemeentelijk Rood voor Rood-beleid.
De gemeente Tubbergen heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Tubbergen heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.3 en 3.4) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.3: Fragment casco-kaart Ikinkstraat 5 (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Figuur 3.4: Fragment casco-kaart Oosteriksweg 20 (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
Het plangebied is gelegen aan een tweetal vlakken dat behoort tot het Casco. In het erfinrichtingsplan is rekening gehouden met de aanwezige Casco elementen. De tot het casco behorende elementen blijven behouden en worden op plekken zelfs versterkt. Het planvoornemen doet daarmee geen afbreuk aan de casco structuur.
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de beide gemeenten. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
Toets
Het plangebied ligt in een gebied dat het niveau 'Buitengebied - Niveau Midden' heeft gekregen. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
De beoogde erfinrichting (zie Bijlage 1) is al beoordeeld en akkoord bevonden door het Q-team. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de extra woning. Er worden geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Opgemerkt wordt dat aan de Oosteriksweg 20 te Mander de bestemming 'Agrarisch - 2' ongwijzigd blijft, de intensieve veehouderij zal afgestoten worden en de overgebleven oppervlakte zal vastgelegd worden. Hierdoor zal de uitstraling op de omgeving verbeteren en is de milieukundige uitvoerbaarheid gegarandeerd. Ook zal er geen nieuwe gevoelige functie opgericht worden op deze locatie.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het plan betreft de bouw van een nieuwe compensatiewoning in de gemeente Tubbergen, ter compensatie voor de sloop van landschapsontsierende opstallen op twee locaties. Ter hoogte van het plangebied Oosteriksweg 20 te Mander zal enkel sloop en herbouw van één schuur zijn.
De ontwikkeling aan de Ikinkstraat 5 is concreet beschreven in paragraaf 2.2. Het huidige gebruik van het plangebied is 'Agrarisch-1' en 'Wonen'.
Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Uit voorgaande volgt dat de bouw van één woning in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
In onderhavige situatie is sprake van de realisatie van één woning. Tevens worden in het buitengebied (agrarische) opstallen gesaneerd. De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
In voorliggend geval wordt een compensatiewoning toegevoegd ter plaatse van agrarische grond. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.
Daarnaast zal de intensieve tak aan de Oosteriksweg 20 gestaakt, waardoor de belasting voor de omgeving zal verbeteren.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
In de directe nabijheid van de beoogde woonfunctie aan de Ikinkstraat 5 bevinden zich hoofdzakelijk andere woonfuncties. Deze zijn niet milieubelastende activiteiten en deze vormen dan ook geen belemmering voor het voornemen. De beoogde woonfunctie vormt, om dezelfde reden, omgekeerd eveneens geen belemmering voor de bestaande omliggende woonfuncties.
De dichtsbijzijnde gelegen milieubelastende activiteiten is gelegen aan de Kerkstraat 87 en betreft bouwbedrijf Steggink. In de Handreiking Bedrijven en milieuzonering is een bouwbedrijf in te delen in 'bouwbedrijven algemeen b.o. > 2.000 m2', waarvoor een milieucategorie van 3.2. geldt. De grootste afstand tot een bouwbedrijf bedraagt 100 meter, voor het aspect geluid. Het beoogde plangebied is gelegen op minimaal 120 meter afstand. Hiermee wordt aan deze afstand ruimschoots voldaan.
Daarnaast is ten noordwesten van het plangebied een bedrijf gelegen met de functieaanduiding 'bouwbedrijf'. In de Handreiking Bedrijven en milieuzonering is een bouwbedrijf in te delen in 'bouwbedrijven algemeen b.o. <=2.000 m2', waarvoor een milieucategorie van 3.1. geldt. Hiervoor geldt een maximale afstand van 50 meter. Het plnagebied is gelegen op een afstand van minimaal 100 meter afstand. Hiermee voldoet het voornemen dus ruimtschoots aan de richtafstand.
Ten zuidwesten ligt een agrarisch bedrijf, gelegen aan de Kerkstraat 66. Deze is gelegen op circa 125 meter van het plangebied. Momenteel zijn er meerdere gevoelige woonfuncties dichter op het agrarische perceel zijn gelegen.
Het plan leidt niet tot mogelijke hinder van omliggende functies en is niet beperkend voor ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijvigheid in de omgeving.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Het perceel aan de Ikinkstraat 5 is gelegen in het buitengebied van Tubbergen. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ligt aan de Kerkstraat 66. Hier geldt een minimale afstand van 50 meter. De afstand van het bouwvlak tot de nieuwe bestemming bedraagt minimaal 125 meter.
Aan de Zonnebergweg 16a ligt een agrarische bestemming. De dichtsbijzijnde bebouwing, tot het plangebied, bedraagt een (bedrijfs)woning. De minimale afstand tussen de nieuwe woonbestemming en de (agrarische bedrijfs)woning bedraagt 120 meter. Hiervoor geldt een minimale vaste afstandsmaat van 50 meter.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ikinkstraat 5 Reutum
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.
In opdracht heeft Terra Agribusiness BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Ikinkstraat 5 te Reutum. In dit onderzoek is het verkennend bodemonderzoek uitgebreid met een asbest in grondonderzoek. Aanleiding voor het bodemonderzoek is de realisatie van een compensatiewoning met een bijgebouw.
Verkennend bodemonderzoek NEN5740
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.
Gehele locatie
In zowel de bovengrondmengmonsters (BM1 en BM2) als het ondergrondmengmonster (OM1) zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster (PB1 WM1) zijn eveneens geen verhogingen aangetroffen.
Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"
Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van deze deellocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.
Gehele locatie
Ter plaatse zijn acht inspectiegaten gegraven. In de inspectiegaten is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Van de inspectiegaten is een mengmonster samengesteld en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In het mengmonster is analytisch geen asbest aangetroffen.
Omdat er in het mengmonster geen asbest is aangetoond, is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Gegeven de in onderhavig rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de onderzoekslocatie ten aanzien van asbest in de bodem geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Oosteriksweg 20 Mander
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.
In opdracht heeft Terra Agribusiness BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Oosteriksweg 20 te Mander. In dit onderzoek is het verkennend bodemonderzoek uitgebreid met een asbest in grondonderzoek. Aanleiding voor het bodemonderzoek is in het kader van voorgenomen sloopactiviteiten. Op 5 oktober 2020 een asbest in bodemonderzoek conform NEN5707 uitgevoerd. De onderzoekslocatie bestaat uit vier druppelzones.
Druppelzones
Ter plaatse van elke druppelzone zijn 2 inspectiesleuven gegraven en is er een mengmonster samengesteld. Op het maaiveld en in de sleuven is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In druppelzone 3 is analytisch geen asbest aangetroffen.
De mengmonsters van druppelzone 1 en 4 zijn licht asbesthoudend; de gewogen asbestgehalten zijn ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Er dient opgemerkt te worden dat in druppelzone 4 asbestverdachte vezels zijn aangetroffen in de fractie <0,5mm. Echter wordt niet verwacht dat hierdoor de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek wordt overschreden.
De gewogen asbestgehalten in het mengmonster van druppelzone 2 is hoger dan de interventiewaarde (100 mg/kg ds.). Tevens is er in de fractie <0,5mm asbestverdachte vezels aangetroffen. Dit geeft aanleiding tot een SEM-analyse. Echter is dit achterwege gelaten, omdat de concentratie al ruim boven de interventiewaarde uitkomt. Formeel geeft deze druppelzone aanleiding tot nader onderzoek.
Echter is er naar onze mening een reden om af te zien van een nader onderzoek. Het "Bijzonder inventariserend onderzoek, erosie van asbestdaken" van Geofox-Lexmond (20131980/JOOS, d.d. 29-9-2014) heeft onderzocht dat de verontreiniging in de bodem van de afwateringszone van dakgootloze asbestdaken zich lijkt te beperken tot een diepte van 10 cm bij een horizontale spreiding van circa 1 meter.
Voorafgaande aan een sanering dient een BUS-melding te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag dient te zijn goedgekeurd. Het verrichten van bodemsaneringen mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen. Daarmee is vanuit het aspect geluid alleen 'wegverkeerslawaai' relevant. De voorkeursgrenswaarde op de gevel van woningen als gevolg van wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB (etmaalwaarde). Deze toetsing aan de grenswaarde gebeurt volgens de Wgh per weg.
De Kerkstraat (ten westen van het plangebied) is opgenomen in de Verkeersmilieukaart (VMK). De dB contouren zijn in onderstaande situatie weergeven, waarbij het plangebied met een rode markering is weergegeven.
Figuur 4.2. Geluidscontour Kerkstraat (bron: gemeente Tubbergen)
De Ikinkstraat is niet opgenomen in de VMK. Dat betekend dat de etmaalintensiteit lager ligt dan 1500-1000 mbvt/etmaal. De afstand van de nieuw te bouwen woning is dus dusdanig dat er geen reden is om aan te nemen dat niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan worden vodlaan. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In de toekomstige situatie is er sprake van één extra woning op een bestaand erf aan de Ikinkstraat 5. Verkeersbewegingen bestaan enkel uit het af en aan rijden van de bewoners. Hierdoor zullen de verkeersbewegingen door het voornemen nauwelijks toenemen. Voor zover er sprake zal zijn van een toename aan verkeersbewegingen, zal deze zeer beperkt zijn. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 10 per dag gesteld worden. In figuur 4.3 is de worst-case scenario berekening weergegeven met 10 extra voortuigbewegingen.
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.4: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van ruim 1.000 meter van het plangebied aan de Ikinkstraat 5 geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 10 novermber 2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 5. Enkel ter plaatse van de bouwlocatie is het aspect water van belang, aangezien hier een nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de 'korte procedure'. Vanuit het waterschap Vechtstromen is geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Opgemerkt wordt nog dat op de slooplocatie Oosteriksweg 20 in Mander bestaande bebouwing wordt verwijderd. Per saldo is daarom sprake van een afname van aan bebouwing in het buitengebied van Tubbergen. Tevens vervalt ter plaatse van de slooplocaties de intensieve bedrijfstak. De afname aan bebouwing en het vervallen van de intensieve veehouderij zijn gunstig voor het aspect water.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'water' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toets
Om mogelijke effecten in beeld te brengen is een Quickscan Natuurwaarden-onderzoek uitgevoerd (Natuurbank Overijssel, november 2020). De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 6 Quickscan natuurwaardenonderzoek. Het plangebied (lees: de vier deelgebieden) zijn op 13 oktober 2020 onderzocht door de ecoloog op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, en de afstand tussen de deelgebieden en Natura 2000-gebied, wordt een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Mogelijk wordt een beschermd grondgebonden zoogdier en/of amfibie gedood en wordt een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats beschadigd en vernield, als gevolg van uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën, die een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’.
In drie van de vier deelgebieden wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels niet aangetast. In het deelgebied waar deze functie wel wordt aangetast, leidt dat niet tot wettelijke consequenties.
Samenvattende conclusie:
Het plangebied bestaat uit vier deelgebieden, gelegen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland of Tubbergen. De inrichting en het gevoerde beheer maakt het plangebied niet een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren. Afhankelijk van de tijd van het jaar, waarin de werkzaamheden uitgevoerd worden, kan een beschermd dier gedood worden en kan een vaste rust- of nestplaats beschadigd en vernield worden. Voor de meeste beschermde dieren die mogelijk gedood worden, of waarvan de vaste rust- of voortplantingsplaats beschadigd of vernield worden, geldt een vrijstelling van verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen/vernielen van de vaste rust- en voortplantingsplaats’. Deze vrijstelling geldt niet voor vogels.
Mits er geen bezet vogelnest verstoord, beschadigd of vernield wordt, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en beschermd (natuur)gebied, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden en inmiddels opgenomen in de Erfgoedwet (en het overgangsrecht daarbinnen wordt overgeheveld naar de Omgevingswet). De wijziging van de Monumentenwet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Figuur 4.5: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: RAAP Archeologisch Adviesbureau,
2008) plangebied indicatief rood omkaderd
Toets
Gemeente Tubbergen beschikt over een eigen archeologische verwachtings- en advieskaart (RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2008). Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. In figuur 4.5 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen. Het plangebied is indicatief rood omkaderd.
Het perceel is aangemerkt als 'dekzandwelvingen en -vlakten' en 'stuwwalhellingen met droge zandige en/of grindrijke bodems'. Het erf gelegen op nummer 54 zal niet gewijzigd worden. Het plan valt echter wel binnen het buffergebied van een erf. In deze gebieden is archeologisch onderzoek noodzakelijk indien het gebied waar een bodemingreep van meer dan 40 centimeter diep plaatsvindt groter is dan respectievelijk 2.500 m2. Op basis van het kenmerk 'dekzandwelvingen en -vlakten' geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek voor gebieden kleiner dan 5.000 m2. Voor het kenmerk 'stuwwalhellingen met droge zandige en/of grindrijke bodems' geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek voor gebieden kleiner dan 2.500 m2.
Op deze locatie zal één compensatiewoning geraliseerd worden met een bijgebouw. De oppervlakte van (mogelijk) relevante bodemingrepen is daarmee kleiner dan 2.500 m2 of 5.000 m2. Archeologisch onderzoek is niet verreist.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in en nabij het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig zijn. De te slopen gebouwen zijn niet aangemerkt als gemeentelijk of rijksmonument en hebben geen cultuurhistorische waarde. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
De Ikinkstraat 5 wordt ontsloten via de Ikinkstraat op de Kerkstraat. De Ikinkstraat is een rustige weg welke met name gebruikt wordt voor de woning aan de Ikinkstraat 5 en enkele achter gelegen agrarische bedrijven. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen door de toevoeging van één woning kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
De gronden aan de Oosteriksweg 20 in Mander hebben deze bestemming behouden. De gronden die bestemd zijn als 'Agrarisch - 2' zijn bestemd voor het agrarische gebruik. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte' mag de oppervlakte ten hoogste het aangegeven gezamelijke oppervlakte bedragen.
Verspreid in het buitengebied liggen bedrijfswoningen (meest agrarisch) en burgerwoningen. Woningen mogen een maximale inhoud hebben van 1.000 m3 ongeacht de vraag of sprake is van inwoning (m.u.v. landgoederen).Ten noorden van de Ikinkstraat 5 zal een nieuwe woonbestemming gerealiseerd worden. In ruil voor de sloop van landschapsontsierende bebouwing mag een nieuwe compensatiewoning gerealiseerd worden.
De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3' gekregen. De plangebied hebben beiden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 10 november is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 31 maart 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.