Plan: | Buitengebied, Landgoed Herinckhave |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIBPHERINCKHAVE-VG01 |
In het buitengebied van Fleringen, in de gemeente Tubbergen, ligt het historische landgoed Herinckhave. Landgoed Herinckhave betreft een opengesteld landgoed met een belangrijke recreatieve rol, onder andere vanwege de aanwezige recreatieve routes, de havezathe, de brandschop en de (voormalig beroepsmatige) boomgaard. Het landgoed draagt dan ook bij aan de toeristische aantrekkelijkheid van de omgeving.
Gewenst voornemen
Het voornemen is om ter plaatse van de voormalige boomgaard het oorspronkelijke biologisch telen van groente en fruit mogelijk te maken en deze locatie in de toekomst wellicht uit te breiden. Het voornemen dient ter versterking van het landgoed, ter verbreding van de activiteiten ter plaatse, als nieuwe economische drager van het landgoed. Wanneer de boomgaard wordt hersteld kan deze weer gaan functioneren als beroepsmatig teeltbedrijf.
Voor de verkoop en het bergen van de teelt (en de voor de teelt benodigde materialen) afkomstig uit de boomgaard is een passende locatie noodzakelijk. De wens is om hiervoor te midden van de boomgaard een authentieke Twentse landbouwschuur te realiseren. De cultuurhistorische en architectonische waarden van deze schuur sluiten zeer goed aan bij het Twentse landschap ter plaatse. Het voornemen is om de waardevolle schuur nabij de aanwezige recreatieve routes op het landgoed te realiseren, zodat deze ook goed zichtbaar is voor bezoekers van het landgoed.
Het voornemen wordt mogelijk gemaakt op basis van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (hierna: KGO), waarbij aanvullend wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Met het voornemen wordt daarnaast bijgedragen aan de recreatieve belevingswaarde en de toeristische aantrekkelijkheid van het landgoed en de gemeente.
Planologische situatie
Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' zijn boom-, sierteelt en overige opgaande teeltvormen ter plaatse van de boomgaard niet mogelijk, vanwege een gebiedsfunctieaanduiding die hier geldt. Tevens is het telen ter plaatse van een eventueel in de toekomst bij de boomgaard te betrekken perceel eveneens niet mogelijk, vanwege de ter plaatse geldende bos- en natuurbestemming. Tot slot is het niet mogelijk om de gewenste schuur te realiseren ter plaatse van de beoogde locatie, vanwege het ontbreken van bouwmogelijkheden ter plaatse van de geldende agrarische bestemming. Een bestemmingsplanherziening is noodzakelijk om het gewenste voornemen mogelijk te maken.
De gebiedsaanduiding die het telen ter plaatse van de boomgaard niet toestaat moet ter plaatse worden verwijderd. Daarnaast moeten, met het oog op een eventuele uitbreiding van de boomgaard in de toekomst, de gronden ter plaatse van de bos- en natuurbestemming worden gewijzigd in een passende agrarische bestemming. Ter compensatie worden gronden met een agrarische bestemming gewijzigd in gronden met een bos- en natuurbestemming. Tot slot moeten de gronden ter plaatse van de beoogde locatie van de authentieke schuur worden gewijzigd in een passende bestemming met de noodzakelijke bouwmogelijkheden.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader, waarin wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt op het landgoed Herinckhave in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, ten westen van de kern Fleringen. Het plangebied omvat een vijftal locaties, namelijk:
Ter plaatse van de havezathe en de brandschop vinden geen ontwikkelingen plaats. Deze zijn enkel onderdeel van het plangebied aangezien de beoogde locatie voor de schuur planologisch aan deze locaties wordt verbonden.
In afbeelding 1.1 is een topografische kaart opgenomen waarin de ligging van het plangebied (de rode cirkel) nabij de kern Fleringen is weergegeven. De ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving is in afbeelding 1.2 opgenomen (zie de rode omlijning).
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied nabij de kern Fleringen en de omgeving (Bron: ArcGIS) |
![]() |
Afbeelding 1.2: Ligging van het plangebied in de directe omgeving (Bron: ArcGIS) |
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Landgoed Herinckhave" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" van de gemeente Tubbergen. Dit bestemmingsplan is op 23 mei 2016 door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen vastgesteld.
De relvante (dubbel)bestemmingen uit dit bestemmingsplan, die binnen het plangebied voorkomen, zijn (zie paragraaf 1.2 voor de nummering):
Daarnaast komen op basis van het geldende bestemmingsplan binnen het plangebied de 'specifieke bouwaanduiding - monument', de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - landgoed', de gebiedsaanduiding 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan', de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' voor.
Tevens geldt ter plaatse het bestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen', dat is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen op 28 mei 2018.
In afbeelding 1.3 is een uitsnede van het huidige bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" met het plangebied (de rode omlijning) weergegeven. In het kader van de gewenste ontwikkeling is dit bestemmingsplan het meest van belang.
![]() |
Afbeelding 1.3: Uitsnede bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
Op basis van het geldende bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" heeft het plangebied onderstaande (dubbel)bestemmingen en aanduidingen.
De bestemming 'Agrarisch -1'
Deze gronden zijn onder meer bestemd voor het agrarisch gebruik en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van landgoederen, aangezien hierop tevens de aanduiding “specifieke vorm van waarde - landgoed” ligt.
Hieraan ondergeschikt zijn onder meer hobbymatig agrarisch gebruik, nutsvoorzieningen, extensief dagrecreatief medegebruik, wegen, ontsluitingswegen voor bebouwde percelen en agrarische kavelpaden en fiets- en wandelpaden toegestaan.
De bestemming 'Agrarisch -2'
Deze gronden zijn onder meer bestemd voor het agrarisch gebruik en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van landgoederen, aangezien hierop tevens de aanduiding “specifieke vorm van waarde - landgoed” ligt.
Daarnaast zijn onder andere dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van een ontvangstruimte ten behoeve van verkoop van wel en/of niet eigen en streekeigen producten vanaf de boerderij, rondleidingen, en dergelijke en het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen toegestaan. Hieraan ondergeschikt zijn onder meer hobbymatig agrarisch gebruik, nutsvoorzieningen, extensief dagrecreatief medegebruik, wegen, ontsluitingswegen voor bebouwde percelen en agrarische kavelpaden en fiets- en wandelpaden toegestaan, evenals bij de bestemming behorende bedrijfsgebouwen en overkappingen en andere bouwwerken.
Het realiseren van gebouwen en overkappingen is uitsluitend binnen een bouwvlak en tot 1.000 m² uitbreiding toegestaan. De bebouwing is uitsluitend voor de ter plaatse gevestigde agrarische bedrijvigheid en bedrijvigheid bedoeld.
De bestemming 'Bos - Natuur'
Deze gronden zijn onder meer bestemd voor natuur, bosbouw en houtproductie en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden. Tevens zijn de gronden bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van landgoederen, aangezien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - landgoed”.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. De bouwhoogte van andere bouwwerken mag ten hoogste 2,00 meter bedragen.
De bestemming 'Wonen - Historische buitenplaats'
De locaties met deze bestemming zijn met elkaar verbonden.
De gronden zijn ondere andere bestemd voor het wonen in een historische buitenplaats al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf of een vrij beroep, mantelzorg, bed & breakfast, een landgoedwinkel, een landgoedcentrum en/of sociaal-culturele doeleinden. Ook zijn deze gronden onder meer bestemd voor de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het landgoed en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden.
Het aantal hoofdgebouwen mag per bestemmingsvlak ten hoogste het bestaande aantal bedragen en de oppervlakte van het hoofdgebouw mag ten minste en ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen. Ditzelfde geldt voor de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken.
Op deze bestemming ligt, op basis van de algemene bouwregels, tevens de 'specifieke bouwaanduiding - monument'. Waardoor deze gronden mede bestemd zijn voor de bescherming van monumenten. Voor het (ver)bouwen van bouwwerken, voor het aanleggen van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden, is in de meeste gevallen een omgevingsvergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'
Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met (hoge en zeer hoge) archeologische waarden.
Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 100 m²/2.500 m²/5.000 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad of dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord.
De dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'
Ter plaatse van de beoogde locatie van de gewenste schuur, een klein deel van de boomgaard en een deel van de bestaande woonbestemming (een deel van de brandschop) geldt de 'Waarde - Ecologie'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding van het Natuurnetwerk Nederland.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt onder andere gerekend het gebruik van gronden voor boom- en sierteelt.
De gebiedsaanduiding 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan'
Voor het gehele plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan'. De gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, niet zijnde boom- en sierteelt binnn de bouwpercelen.
De gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied'
Voor het hele gebied geldt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied'. De gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim. De bouw- of tiphoogte van bouwwerken mogen ten hoogste 115 m ten opzichte van NAP bedragen.
De gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'
Ter plaatse van een deel van de bestaande woonbestemming (een deel van de brandschop) geldt de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
Deze gronden zijn mede bestemd voor het toelaten van verschillende functies naast elkaar, waarbij het bevorderen van de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, de realisatie van milieudoelen, en - waar mogelijk - van recreatief gebruik bovengeschikt is aan andere belangen. Functies anders dan intensieve veehouderij kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkeling van natuur, landschap en wonen.
Op basis van het geldende bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" is het gewenste voornemen niet mogelijk.
De gebiedsaanduiding die het telen ter plaatse van de, bestaande en al meer dan 100 jaar onafgebroken in gebruik zijnde, boomgaard niet toestaat moet ter plaatse worden verwijderd. Daarnaast moeten de gronden ter plaatse van de bos- en natuurbestemming worden gewijzigd in een bij de teelt passende agrarische bestemming, zodat deze weer overeenkomt met het sedert meer dan 75 jaar onafgebroken feitelijk gebruik. Tevens moeten in het kader van de KGO agrarische gronden gewijzigd worden in gronden met een bos- en natuurbestemming. Tot slot moeten de gronden ter plaatse van de beoogde locatie van de schuur worden gewijzigd in een passende bestemming met de noodzakelijke bouwmogelijkheden.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader, waarin wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige en gewenste situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en hoofdstuk 5 gaat in op de aspecten rondom het thema water. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op het vooroverleg.
Het plangebied bestaat uit meerdere locaties op het landgoed Herinckhave. Dit landgoed stamt uit de 14e eeuw en heeft vrijwel in zijn geheel de status van een rijksmonument. Het landgoed bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, ten westen van de kern Fleringen.
De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving bestaat hoofdzakelijk uit agrarische gronden, bos en natuur en woonpercelen.
Het landgoed beschikt over vele natuurwaarden, bos en (agrarische) natuur beslaan ruim driekwart van de totale oppervlakte. Daarnaast zijn ter plaatse routes voor wandelaars, fietsers en ruiters van het recreatienetwerk Twente aanwezig. Het landgoed levert hiermee een belangrijke bijdrage aan de recreatieve mogelijkheden in de regio Twente. Ter plaatse van het landgoed zijn daarnaast onder andere een boomgaard, een havezathe, een brandschop, grachten, de Fleringer Molenbeek en een watermolen aanwezig.
Het landgoed wordt aan twee zijden ontsloten, namelijk via twee wegen die uitmonden op de Oldenzaalseweg (N343) (noorden) en de Ootmarsumseweg (N349) (zuiden).
De ligging van het plangebied ter plaatse van het landgoed Herinckhave is op een luchtfoto weergegeven in afbeelding 2.1, namelijk ter plaatse van de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 2.1 Luchtfoto omgeving plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
Het plangebied op het landgoed bestaat uit vijf delen (zie ook paragraaf 1.2 van deze toelichting):
De boomgaard (oostelijke deel) bestaat uit meerdere percelen en was tot het midden van de 20e eeuw, met ruim zes hectare, de grootste boomgaard van Twente. Er was destijds sprake van beroepsmatige exploitatie. Sinds circa 1955 is sprake van hobbymatige exploitatie.
Ter plaatse van de eventuele uitbreiding in de toekomst (westelijke driehoek) zijn de gronden bestemd als 'Bos - Natuur', echter is in de feitelijke situatie ter plaatse nauwelijks sprake van beplanting, met uitzondering van een aantal hoogstam perenbomen, enkele walnootbomen, enkele dennenbomen en een aantal struiken. De feitelijke situatie ter plaatse van dit deel is, in tegenstelling tot de gronden hieromheen, niet passend bij de bestemming.
Het oostelijke deel van de boomgaard is bestemd als 'Agrarisch - 2'. Hier is in de feitelijke situatie sprake van percelen met fruitbomen die zijn aangeplant in 1916, in 1992 en in 2005.
De beoogde locatie voor de gewenste schuur is gesitueerd te midden van een deel van de te herstellen boomgaard (aangegeven met de gestreepte omlijning).
De bestaande havezathe met binnenplaats en bijgebouwen (westelijke deel met bebouwing).
De bestaande brandschop, een karakteristieke schuur die vroeger diende als opslagruimte (noordelijke deel met bebouwing).
Beplant gebied, behorend bij het casco (zie paragraaf 3.3.3 van deze toelichting), met de bestemming als 'Agrarisch - 2'. De feitelijke situatie ter plaatse van dit deel is niet passend bij de geldende agrarische bestemming.
Het voornemen is om ter plaatse van de te herstellen boomgaard het (beroepsmatig) telen van groente en fruit mogelijk te maken. Als gevolg van het voornemen kan de boomgaard weer functioneren als teeltbedrijf. Hierbij wordt enkel gebruik gemaakt van biologische gewasbescherming, waardoor van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen geen sprake is. Het voornemen maakt een nieuwe economische drager van het landgoed mogelijk en draagt bij aan landgoedversterking en de verbreding van de activiteiten ter plaatse.
Ter plaatse van de boomgaard moet een functieaanduiding die het gewenste teeltgebruik niet toestaat worden verwijderd en moet ter plaatse van een deel van de boomgaard de bos- en natuurbestemming worden gewijzigd in een ter plaatse passende agrarische bestemming.
Voor de teeltopbrengst, de verkoop hiervan en de voor de teelt benodigde materialen is een passende locatie noodzakelijk. Met de realisatie van een authentieke en karakteristieke Twentse schuur kan binnen de te herstellen boomgaard in een dergelijke locatie worden voorzien. Hiervoor moet een deel van de agrarische gronden van een passende bestemming worden voorzien, in voorliggend geval een woonbestemming.
Het voornemen wordt mogelijk gemaakt op basis van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving , waarbij aanvullend wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Zo wordt een landhek verplaatst en worden agrarische gronden, behorend bij het casco (zie paragraaf 3.3.3 van deze toelichting), omgezet in gronden met een bos- en natuurbestemming.
Het gehele voornemen draagt daarnaast bij aan onder andere de recreatieve belevingswaarde en de toeristische aantrekkelijkheid van het landgoed.
In onderstaande tekst worden de situering van de bebouwing de gewenste authentieke Twentse schuur en de aspecten verkeer en parkeren nader toegelicht.
De oorspronkelijke beroepsmatige boomgaard wordt zoals reeds vermeld hersteld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee delen, namelijk het deel ten oosten van de havezathe en het driehoekvormige deel in het zuidwesten van de havezathe. Het eerste deel (oosten) wordt direct gebruikt ten behoeve van de gewenste teelt. Het tweede deel (zuidwesten) dient als locatie voor eventuele uitbreiding van het eerste deel in de toekomst.
In het kader van het voornemen en ten behoeve van de KGO-ontwikkeling (zie paragraaf 3.3.2) is door de Erfontwikkelaar een lanschapsplan opgesteld. Deze is opgenomen in afbeelding 2.2. In bijlage 1 bij deze toelichting is het gehele landschapsplan opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.2 Landschapsplan schuur landgoed Herinckhave (Bron: De Erfontwikkelaar) |
De locatie van de gewenste schuur in het eerste deel van de boomgaard is in samenspraak met het gemeentelijk Kwaliteitsteam bepaald. Deze locatie is, rekening houdend met een eventuele uitbreiding van de boomgaard ter plaatse van het tweede deel, de meest logische en geschikte locatie. Daarnaast is bij de positionering tevens rekening gehouden met de bezoekers die de lanen van het landgoed passeren, zij hebben goed zicht op de te realiseren karakteristieke schuur. De karakteristieke schuur is met de voorgevel in de richting van de weg geplaatst.
De schuur heeft wat functie betreft meer relatie met de watermolen op het landgoed dan met de havezathe, waardoor deze het beste in het verlengde van de watermolen en uit het zicht van de havezathe kan worden gebouwd. Doordat de schuur op de as over het midden van de watermolenbrug staat kan tevens het toegangshek naar een meer geschiktere locatie worden verplaatst, namelijk tot de boomgaard.
Op basis van bovenstaande is de ontwikkeling op het landgoed goed landschappelijk ingepast. Opgemerkt wordt dat de verplaatsing van het landhek een aanvullende investering betreft.
De te realiseren typische landbouwschuur uit begin 19e eeuw is nagenoeg gelijk aan een oorspronkelijke schuur die zich bevond op een Twents agrarisch erf, namelijk in de buurtschap Volthe (gemeente Dinkelland). Van oorsprong is de schuur dan ook zeer passend in het Twentse landschap ter plaatse.
Een impressie van de gewenste schuur is te zien in afbeelding 2.3.
![]() |
Afbeelding 2.3 Impressie voorgevel van de landbouwschuur uit Volthe (Bron: Taco Bouwadvies) |
De gewenste schuur beschikt over een oppervlakte van circa 130 m². Vanwege de vormgeving, gevelindeling en de bijzondere, complete en unieke detaillering is de schuur van cultuurhistorische en architectonische waarde. Dit is onder andere zichtbaar aan het metselwerk en de afwerking van de gevels. De waardevolle schuur levert hierdoor een positieve bijdrage aan het landgoed Herinckhave.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van een nieuwe ontwikkeling.
Als gevolg van voorliggende ontwikkeling wordt eveneens geen forse toename van de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie verwacht. De gewenste teelt is hoofdzakelijk bedoeld ter versterking van de bestaande ruimtelijke kwaliteit, belevingswaarde en toeristische aantrekkelijkheid van het landgoed en de verkoop en de opslag in de karakteristieke schuur staan hiervan in dienst.
De verkoop is zeer kleinschalig en vergelijkbaar met 'verkoop aan huis'. De producten worden in de vorm van pakketten afgeleverd op vaste afleveradressen in de regio en daarnaast kunnen passerende recreanten producten kopen. Deze recreanten betreffen wandelaars en fietsers die in de huidige situatie reeds het landgoed bezoeken, de ontwikkeling heeft ten aanzien deze groep heeft dan ook geen extra toename van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie tot gevolg.
De gemeente Tubbergen hanteert voor een berekening van de parkeerbehoefte de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren'. In deze notitie zijn echter geen kencijfers opgenomen ten aanzien verkeersgeneratie. Hiervoor wordt van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW gebruik gemaakt.
De gemeente Tubbergen is een 'niet-stedelijke' gemeente en de locatie van het plangebied betreft 'het buitengebied'.
Parkeerbehoefte
Voor de gewenste schuur, die dient als verkoop- en opslagvoorziening, wordt aangesloten bij de volgende vergelijkbare functies uit de gemeentelijke beleidsnotitie:
De oppervlakte van de schuur betreft circa 130 m², hiervan wordt maximaal 50 m² benut als winkelgedeelte en het overige aantal (maximaal 130 m²) als opslaggedeelte. Hierdoor is sprake van de volgende parkeerbehoefte:
Er is daarmee sprake van een geringe parkeerbehoefte van (0,975 + 1,365 =) 2,34 parkeerplaatsen. Aangezien de winkel zoals reeds gesteld geen extra parkeerbehoefte tot gevolg zal hebben kan binnen het voornemen met 2 parkeerplaatsen aan de behoeften worden voldaan. Dit is tevens te zien in afbeelding 2.2.
Gesteld wordt tevens dat het landgoed eveneens over voldoende extra ruimte beschikt om in een toename van de parkeerbehoefte te voorzien.
Verkeersgeneratie
Voor de gewenste schuur, die dient als verkoop- en opslagvoorziening, wordt aangesloten bij de kengetallen van een functie uit de publicatie van het CROW met de meest vergelijkbare verkeersgeneratie, namelijk: een bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf).
De reden hiervan is dat enkel sprake is van een toenemende verkeersgeneratie als gevolg van de opslag en het transport van de pakketten. Voor 100 m² bvo is sprake van gemiddeld 9,5 verkeersbewegingen. Voor het opslag deel van de schuur wordt met dit kengetal gerekend, dit leidt tot een toename van de verkeersgeneratie van: 9,5 x 1,3 (130 m²) = 12,4 verkeersbewegingen.
Verwacht wordt dat dit geringe aantal nog lager zal zijn, aangezien de activiteiten ter plaatse vele malen kleinschaliger zijn dan de activiteiten van de functie waarmee in voorliggend geval is vergeleken.
Het landgoed wordt tot slot via twee zijden ontsloten, namelijk op de Oldenzaalseweg (N343) in het noorden en op de Ootmarsumseweg (N349) in het zuiden. De betrokken wegen kunnen de verwachte geringe toename van de verkeersgeneratie naar verwachting zonder problemen opvangen.
De aspecten verkeer en beweging vormen geen belemmering voor dit plan.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De ontwikkeling raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.
Daarnaast wordt opgemerkt dat, gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' zoals in de Ladder voor duurzame verstedelijking is bedoeld.
Geconcludeerd wordt dat het rijksbeleid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stp, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de - voor dat ontwikkelingsperspectief - geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn een aantal artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op deze artikelen zal hierna nader worden ingegaan.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het mogelijk maken van de gewenste vorm van het telen van groente en fruit, ter plaatse van de voormalige beroepsmatig en tegenwoordig hobbymatig geëxploiteerd boomgaard, legt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving. In de feitelijke situatie is reeds jaren sprake van een boomgaard op het landgoed.
De realisatie van de schuur op de agrarische gronden binnen de boomgaard legt daarentegen wel extra ruimtebeslag op de groene omgeving. Deze realisatie geschiedt in het kader van landgoedversterking en de verbreding van de activiteiten, ten behoeve van een nieuwe economische drager van het landgoed. Het (her)benutten van bestaande erven en/of bebouwing of het combineren met andere functies op bestaande erven is niet mogelijk, aangezien de schuur in dienst staat van boomgaardteelt ter plaatse en deze zich nabij de boomgaard op het landgoed moet bevinden.
De realisatie van de schuur op de gewenste locatie is, zoals eerder vermeld, - tevens rekening houdend met een eventuele uitbreiding van de boomgaard - de meest logische en geschikte locatie. Ook heeft de schuur wat functie betreft meer relatie met de watermolen op het landgoed dan met de havezathe, waardoor deze het beste in het verlengde van de watermolen en uit het zicht van de havezathe kan worden gebouwd. Tot slot is deze locatie in het zicht van de bezoekers die de lanen van het landgoed passeren, waardoor zij goed zicht op hebben op de te realiseren karakteristieke schuur.
Het initiatief is in overeenstemming met artikel 2.1.3 van de provinciale verordening.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Lid 2
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
Lid 3
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Lid 5
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel
Uit het vervolg van dit hoofdstuk blijkt dat het voornemen bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken ter plaatse. Ook blijkt op welke wijze toepassing is gegeven aan het uitvoeringsmodel en dat wordt aangesloten bij het ontwikkelingsperspectief dat ter plaatse geldt. Tot slot wordt eveneens inzichtelijk gemaakt hoe de vier-lagenbenadering is toegepast en hoe de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing.
Dit brengt het initiatief in overeenstemming met artikel 2.1.5 van de provinciale verordening.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Lid 1
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het realiseren van de schuur is noodzakelijk voor het verkrijgen van een nieuwe economische drager van het landgoed. Als gevolg van de realisatie in de Groene Omgeving worden geen waarden aangetast (zie ook toetsing aan artikel 2.7.3 in het vervolg van deze paragraaf). Tevens vindt compensatie plaats door middel van investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving, hiervoor wordt verwezen naar het gemeentelijke KGO-beleid in paragraaf 3.3.2 van deze toelichting.
Het voornemen is in overeenstemming met artikel 2.1.6 van de provinciale verordening.
Artikel 2.7.3 Beschermingsregime (NNN) en 2.7.4 Afwijkingsmogelijkheden (NNN)
Artikel 2.7.3 Beschermingsregime (NNN)
Lid 1
Het beschermingsregime voor gebieden die op de kaart (als bedoeld in artikel 2.7.2 Werkingsgebied) zijn aangeduid als gebiedscategorie ‘Bestaand' wordt vastgelegd in een bestemmingsplan of in beheersverordening.
Lid 2
Gebieden die op de kaart als bedoeld in artikel 2.7.2 zijn aangeduid als ‘Bestaand' moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden.
Lid 4
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden die op de kaart als bedoeld in artikel 2.7.2 zijn aangeduid als NNN (voorheen EHS) wijzen geen bestemmingen aan of stellen geen regels die activiteiten mogelijk maken die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.
lid 6
Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen aan de toelichting c.q onderbouwing van bestemmingsplannen en beheersverordeningen die betrekking hebben op gronden die vallen binnen het NNN (voorheen EHS) en waaruit moet blijken op basis van welke gegevens, waarderingen en afwegingen tot vaststelling is besloten.
2.7.4 Afwijkingsmogelijkheden (NNN)
Lid 5
De gemeenteraad is bevoegd om bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor relatief kleinschalige ontwikkelingen binnen het NNN (voorheen EHS) af te wijken van het beschermingsregime zoals vastgelegd in artikel 2.7.3 mits is aangetoond en verzekerd dat deze wijziging:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.7.3 en 2.7.4 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het plangebied is deels aangewezen als 'Bestaand' gebied van het Natuurnetwerk Nederland. Hieraan zijn bepaalde voorwaarden verbonden (zie leden bovenstaand artikel 2.7.3 'Beschermingsregime'). Hiervan kan bij een relatief kleinschalige ontwikkeling worden afgeweken, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden (zie bovenstaand lid 5 artikel 2.7.4 'Afwijkingsmogelijkheden').
Bij kleinschalige ontwikkelingen kan gedacht worden aan de uitbreiding van of plaatsing van een bijgebouw bij een woning in het NNN, de uitbreiding van een recreatievoorziening of een andere bedrijfsmatige activiteit. Maatgevend is de impact van de gewenste ontwikkeling op de kwaliteit van het NNN ter plaatse. Daarbij spelen factoren als ecologische kwaliteit, samenhang, mate van verstoring en dergelijke mee in de beoordeling. Ook de maatschappelijke meerwaarde van de ontwikkeling kan daarbij een rol spelen.
Ten behoeve van het voornemen is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 4.7.2.2 en bijlage 2 bij deze toelichting. Hieruit blijkt dat het areaal NNN als gevolg van het voornemen niet afneemt en dat door de bouw van de schuur en de aanleg van de boomgaard de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN zelfs worden versterkt. Om een meerwaarde voor de opbrengst van de boomgaard te creëren, is het logisch dat deze ontwikkeling wordt geconcentreerd rondom de historische buitenplaats. Gelet op de beschikbare ontwikkelruimte rondom het landgoed, is de gekozen locatie een logische en zijn er geen betere, alternatieve locaties beschikbaar.
De voorgenomen activiteiten voldoen onder meer daardoor aan de gestelde voorwaarden voor een kleinschalige ontwikkeling in het NNN. De Omgevingsverordening Overijssel, vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Het initiatief voldoet aan de artikelen 2.7.3 en 2.7.4 van de Omgevingsverordening Overijssel.
In voorliggend geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. Het plangebied is op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart gelegen in meerdere ontwikkelingsperspectieven.
In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart, ter plaatse van het rood omlijnde plangebied, behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. De beoogde locatie van de schuur is hierin met de gestippelde omlijning aangegeven.
![]() |
Afbeelding 3.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
“Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap”
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. De ontwikkelingsmogelijkheden worden in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
Ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Waardevermeerdering ontstaat door het benutten van de specifieke gebiedskwaliteiten, en van het maatschappelijk draagvlak voor kwaliteitsproductie en -producten. Ook verbreding van economische activiteiten op het erf, bijvoorbeeld met zorg, recreatie of landwinkels, krijgt de ruimte. Door directe verkoop bij de boer ontstaan korte ketens en meer waardering voor het agrarisch product.
Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.
"Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))"
Binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) staan de kwaliteitsambities 'Natuur als ruggengraat' en 'Continu en Beleefbaar watersysteem' voorop. Behoud en versterking van de natuurkwaliteit staat centraal binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk.
Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is binnen het natuurnetwerk geen ruimte, tenzij sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe). Daarbij worden zogenaamde NNN-spelregels gehanteerd. Binnen de gebieden waar de komende jaren natuurrealisatie plaatsvindt, is medegebruik mogelijk. Voorwaarde is wel dat initiatieven actief bijdragen aan realisatie van het robuuste en samenhangende netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit.
"Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))"
In de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW) buiten het NNN zet de provincie in op versterking van de kwaliteit van natuur, landschap en water door initiatieven te verbinden aan deze kwaliteiten. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is hier specifiek gericht op versterking van deze kwaliteiten. Nieuwe landgoederen komen bij voorkeur hier tot ontwikkeling.
Versterking van de kwaliteit van natuur, landschap en water rond het NNN draagt bij aan een robuust en samenhangend netwerk van gebieden met groene en blauwe kwaliteiten, aan de recreatieve kwaliteit en toegankelijkheid en aan versterking van groen ondernemerschap. Juist hier liggen kansen om de synergie tussen economie en ecologie te versterken.
"Bijzondere gebiedscondities benutten: landgoederen" met “Historische landgoederen”
Een initiatief in de groene omgeving moet verbonden worden met het versterken van de bestaande landgoederenstructuur. In Overijssel zijn 270 historische landgoederen (van voor 1960) aanwezig. De oppervlakte hiervan is ruim 30.000 hectare. Veel landgoederen zijn open voor het publiek. Diverse functies worden gecombineerd en natuurwaarden geïllustreerd. De (eigenaren van) landgoederen zijn belangrijke partners in het werken aan diverse beleidsambities op het gebied van de functies natuur, landschap, recreatie, water, energie en vrijetijdseconomie.
Met de monumentale landhuizen, historische tuinen en parken en het mozaïek aan bossen, weilanden, natuur, boerderijen en lanen bieden de landgoederen een schat aan mogelijkheden om te wandelen, fietsen, paardrijden en natuur en cultuur te beleven. Landgoederen leveren een belangrijke bijdrage aan het aantrekkelijke vestigingsklimaat in Overijssel en de aantrekkingskracht van Overijssel als vakantie- en dagtochtbestemming.
Toetsing van het initiatief aan de “Ontwikkelingsperspectieven”
De locaties van de havezathe en de brandschop binnen het plangebied wijzigen niet als gevolg van voorliggend voornemen, deze hoeven dan ook niet getoetst te worden aan het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.
Wel is de locatie van de boomgaard, met hierbinnen de beoogde locatie voor de gewenste historische schuur, van belang. Deze ligt (deels) binnen de perspectieven “Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap”, "Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))", "Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))" en "Bijzondere gebiedscondities benutten: landgoederen".
Ter plaatse van de boomgaard is sprake van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Ter plaatse staan, binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk, behoud en versterking van de natuurkwaliteit centraal. Vanwege het belang van het voornemen, de noodzaak van een nieuwe economische drager voor het landgoed, is deze ter plaatse van de NNN mogelijk. Daarbij is gebruik gemaakt van de zogenaamde NNN-spelregels (zie ook paragraaf 3.2.4.1 en bijlage 2 van deze toelichting). Er is dan ook geen sprake van strijd met het perspectief "Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))"
Het voornemen betreft een kleinschalige ontwikkeling, ten behoeve van het realiseren van een economische drager van het landgoed. Hierbij worden de kwaliteiten van het landschap versterkt. Daarnaast draagt het voornemen bij aan de recreatieve kwaliteit en de toeristische aantrekkelijkheid. Het voornemen sluit aan bij de kwaliteitsambities, er is dan ook geen sprake van strijd met het perspectief "Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))".
Het voornemen versterkt de bestaande landgoederenstructuur. Ter plaatse worden functies, zoals cultuurhistorie, economie en recreatie, gecombineerd en wordt gewerkt aan diverse beleidsambities op het gebied van die functies. Het voornemen draagt daarnaast bij aan de identiteit en de kwaliteit van het landschap en komt tevens ten goede aan het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de aantrekkingskracht als vakantie- en dagtochtbestemming van Overijssel. De ontwikkeling is in overeenstemming met het perspectief Bijzondere gebiedscondities benutten: landgoederen".
Een klein deel van de boomgaard ligt binnen het ontwikkelingsperspectief "Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap”. In voorliggende ontwikkeling worden diverse functies in harmonie met elkaar ontwikkeld. Hierbij is sprake van behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. De ontwikkeling draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel en is in overeenstemming met het perspectief “Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap”.
Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De “Natuurlijke laag” en de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” kunnen in dit geval buiten beschouwing blijven, vanwege de binnenstedelijke ligging van het plangebied.
1. De 'Natuurlijke laag'
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Natuurlijke laag’ in afbeelding 3.3 met rode omlijning aangegeven. De beoogde locatie van de schuur is hierin wederom met de gestippelde omlijning aangegeven.
![]() |
Afbeelding 3.3 Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
“Dekzandvlakte en ruggen”
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
“Beekdalen en natte laagtes” met "Beken"
Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Bij beken blijven de kwaliteiten en kenmerken behouden. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
“Stuwwallen”
De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu
nog steeds goed zichtbaar. De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van deovergang tussen stuwwal en omgeving.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag”
Het landgoed Herinckhave ligt voor een groot deel op een vlakte van sneeuwsmeltwaterafzettingen. De oorspronkelijke kenmerken zijn als gevolg van cultuurhistorische ontwikkelingen veranderd, waardoor het landschap op dit moment een landschap van de buitenplaatsen is. Met de ontwikkeling worden de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van eventuele nog aanwezige kenmerken in de omgeving echter niet aangetast.
Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de 'natuurlijke laag'.
2. De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als ‘consumptielandschap’ voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.
Het plangebied is in afbeelding 3.4 op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’ weergegeven, ter plaatse van de rode omlijning. De beoogde locatie van de schuur is in de afbeelding met de gestippelde omlijning aangegeven.
![]() |
Afbeelding 3.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
‘Jonge heide- en broekontginningslandschap’
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
De te realiseren schuur is van oorsprong afkomstig uit het Twentse landschap (buurtschap Volthe in Dinkelland), en is dan ook zeer passend op het Twenste landgoed Herinckhave. Onder meer in samenspraak met de gemeente is de meest geschikte locatie op het landgoed gekozen.
De ontwikkeling heeft geen aantasting van waarden tot gevolg, in tegenstelling daarvan wordt aan de bestaande dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen bijgedragen.
Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de 'laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
3. De 'Laag van beleving'
Met de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap en de stedelijke laag is het spectrum van de ruimtelijke kwaliteit nog niet compleet. De laag van de beleving is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de overige lagen.
Het plangebied is in afbeelding 3.5 op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Laag van beleving’ weergegeven. De beoogde locatie van de schuur is hierin met de gestippelde omlijning aangegeven.
![]() |
Afbeelding 3.5 Laag van beleving (Bron: Provincie Overijssel) |
‘Landgoederen en buitenplaatsen’'
Op landschappelijk of strategisch interessante plekken liggen buitenplaatsen en landgoederen. Deze vertellen een herkenbaar verhaal over hun plek in het landschappelijk patroon en in de tijd waarin ze zijn gebouwd. Velen zijn opengesteld voor publiek en vervullen een belangrijke recreatieve rol.
De ambitie is het in stand houden en herstel van bestaande landgoederen. De groene raamwerken, de parkbossen, de tuinen, open ruimtes met solitaire bomen worden daarbij als deel van het culturele erfgoed beschouwd. Ze bieden ruimte voor nieuwe functionele toevoegingen, zoals recreatieve functies, publieke voorzieningen, eventueel woningen, als deze de kwaliteit versterken.
Natuurgericht beheer mag niet ten koste gaan van monumentaliteit en het behoud van het erfgoed. De richting is het behoud en herstel van het monumentale en historische karakter van bebouwing, tuinen, parken en het landschap.
‘Fietsroutes’'
Over het landgoed lopen een aantal recreatieve fietsroutes, onderdeel uitmakend van het informele trage netwerk waardoor gebieden laag toegankelijk en ervaarbaar zijn. Onderdelen van het langzame netwerk zijn opgenomen in de nationale en provinciale ruiter-, fiets, wandel- en vaarroutes.
De vraag naar een beleefbaar en toegankelijk natuur- en agrarisch cultuurlandschap, en daarmee naar verdichting en completering van het padennetwerk neemt steeds meer toe. Er is een verschuiving in het verplaatsingsgedrag van auto naar fiets. Verbindingen zijn gericht op het beleefbaar maken van de directe leefomgeving en het landschap en erfgoed langs het informele trage netwerk wordt benut om de toeristische aantrekkelijkheid van gebieden te vergroten.
Informele routes en routenetwerken krijgen een beschermende bestemmingsregeling. Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij het netwerk worden discontinuïteiten in het netwerk voorkomen. Langs informele routes worden de aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden zichtbaar en kenbaar gemaakt.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van beleving'
Het plangebied bevindt zich op een opengesteld landgoed met een belangrijke recreatieve rol. De bestaande bebouwing op het landgoed blijft als gevolg van de ontwikkeling behouden. Aan de bestaande bebouwing wordt een karakteristieke schuur toegevoegd en daarnaast wordt de gewenste vorm van telen in de boomgaard ter plaatse toegestaan. De kwaliteit van het landgoed wordt versterkt, evenals het monumentale en historische karakter.
De recreatieve fietsroutes op het landgoed, nabij het plangebied, blijven eveneens behouden. Deze maken het landgoed beleefbaar. De situering van de gewenste schuur, die zo goed als aan deze routes ligt, draagt bij aan het vergroten van de toeristische aantrekkelijkheid van het gebied. Het historische uiterlijk van de schuur vergroot de zichtbaarheid van de cultuurhistorische waarde in het gebied en de functie is zeer passend binnen de boomgaard op het landgoed.
Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de 'laag van beleving'.
Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De structuurvisie 'Op en top Tubbergen', vastgesteld door de gemeenteraad op 14 maart 2016, is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Tubbergen. In de structuurvisie wordt vooruit gekeken naar 2025 en een doorkijk gegeven naar 2030. De structuurvisie vormt het afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen/initiatieven in de gemeente. De structuurvisie bindt alleen de gemeente, er is geen sprake van rechtstreekse bindende werking naar burgers.
De rode draad voor deze structuurvisie vormt de samenhang tussen begrippen 'sociaal', vitaliteit' en 'ruimte'. De gemeente Tubbergen streeft naar een vitale samenleving met een goed woon- en leefklimaat, met voldoende (en de juiste) woningen voor de inwoners en met goede mogelijkheden voor het starten van een bedrijf. Een samenleving die een hechte sociale samenhang kent; waar ruimte is voor initiatief; die bewust is van de eigen kracht en kansen benut om maatschappelijke waarden te behouden, te versterken of te creëren en die op geheel eigentijdse wijze invulling geeft aan het 'noaberschap'. Burgers en bedrijven krijgen de ruimte om samen met ons als gemeente, te werken aan een duurzame samenleving met ruimtelijke kwaliteit. Dit is vertaald in drie hoofdkeuzen.
In de structuurvisie wordt op hoofdlijnen de uitgangspunten en afwegingskaders voor initiatieven en ontwikkelingen vanuit de thema's Wonen, Werken, Voorzieningen, Recreatie en toerisme, Landschap en ruimtelijk karakter, Verkeer en infrastructuur, Milieu en duurzaamheid gegeven.
In dit geval is het thema 'Landschap en ruimtelijk karakter' van belang. In de structuurvisie worden een aantal randvoorwaarden en uitgangspunten benoemd voor initiatieven binnen dit thema.
Landschap en ruimtelijk karakter
Behoud en versterking van de kwaliteiten van het landschap, de natuur en cultuurhistorie staan voorop. De ontstaansgeschiedenis van het landschap en de wijze waarop de mens het landschap naar zijn hand heeft gezet moet te herkennen blijven. Het motto voor de toekomst is daarom: ‘behoud door ontwikkeling’. Het streven is een verhoging van de landschappelijke, ecologische en recreatieve kwaliteiten. Gewerkt moet kortgezegd worden aan een (nog) mooier landschap met meer diversiteit.
In de Zone Ondernemen met Natuur en Water is het beleid gericht op ruimte creëren voor economische ontwikkelingen, zoals de landbouw, recreatie en natuurgebonden woon- en werklocaties (bijvoorbeeld nieuwe landgoederen). Naast het bestemmingsplan en welstand, is voor de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied de provinciale beleidslijn Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van belang. Bij iedere ontwikkeling moet sprake zijn van een zogenaamde basisinspanning: een goede landschappelijke inpassing aansluitend op de gebiedskenmerken. In de structuurvisie is een visie voor het buitengebied opgenomen, deze wordt in de volgende paragrafen beschreven.
De gemeente richt op een leefbaar, vitaal en aantrekkelijk buitengebied.
De hoofdlijnen voor het buitengebied zijn:
Hoofdzakelijk van belang binnen dit bestemmingsplan is punt 4. Natuur is dè kwaliteitsdrager van het buitengebied en zorgt voor de recreatieve aantrekkelijkheid. Het uitgangspunt van de gemeente wat betreft natuur is: ‘mengen met andere functies waar mogelijk, scheiden waar nodig’.
Op hoofdlijnen worden wat betreft de functioneel afweegbare mogelijkheden 3 zones met ieder andere functionele accenten onderscheden:
Voorliggend initiatief is gelegen in zone 1: het samenhangende netwerk van gebieden met natuurkwaliteit, water en landschappelijke kwaliteit. Deze zone bestaat uit NNN gebieden (voorheen EHS), de gebieden waar water de bepalende functie is en (landbouw)gebieden waar ruimte is voor ontwikkeling van economische dragers.
Elke ontwikkeling moet goed landschappelijk worden ingepast, gebaseerd op de gebiedskenmerken. Een goede inpassing is maatwerk. Belangrijke instrumenten zijn het bestemmingsplan en de welstandsnota evenals de 'beleidslijn rood-voor-rood', ‘het VAB+-beleid’, het ‘cascobeleid’ en de ‘Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’.
Het plangebied is gelegen in het jonge heideontginningslandschap, met als primaire hoofdfunctie landbouw. Deze gebieden liggen op de hogere delen van de voormalige heidevelden en hebben een open, grootschalig en rationeel karakter met verspreid langs de wegen gelegen boerderijen. Oorspronkelijk lag de bebouwing alleen langs de randen van de heidevelden, aan de hoofdwegen. Soms zijn nog enkele heiderestanten te vinden met een ven, omzoomd door bos. Voor de toekomst is het beeld dat het gebied zijn agrarische karakter behoudt, maar ook ruimte biedt aan fiets- en wandelroutes, dagrecreatie en natuurbeleving in de randen. Gestreefd wordt naar het versterken en ontwikkelen van robuuste landschappelijke structuren die het rechtlijnige en grootschalige karakter van dit landschapstype ondersteunen en versterken.
Het voornemen is om ter plaatse van de boomgaard het beroepsmatig telen van groente en fruit mogelijk te maken. Het voornemen is onderdeel van landgoedversterking en verbreding van de activiteiten, ten behoeve van een nieuwe economische drager van het landgoed. Hiervoor wordt een karakteristieke schuur gerealiseerd, ten behoeve van de verkoop en opslag van de teeltproducten en de teeltmaterialen.
Als gevolg van het voornemen is sprake van behoud en versterking van de kwaliteiten van het landschap, de natuur en cultuurhistorie (herstel beroepsmatige boomgaard en realisatie karakteristieke Twentse schuur). Tevens is sprake van een verhoging van de recreatieve kwaliteiten en de sociaal-economische positie van het buitengebied. Het voornemen sluit daarnaast goed aan bij het motto: ‘behoud door ontwikkeling’, aangezien de oorspronkelijke boomgaard wordt benut als gevolg van deze ontwikkeling.
Voorliggend voornemen is tot slot gelegen in de zone 'Ondernemen met natuur en water', waar ruimte is voor ontwikkeling van economische dragers zoals in voorliggend voornemen.
Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke structuurvisie.
In de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel is een nieuw instrument geïntroduceerd, namelijk de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Op basis van het provinciaal beleid ten aanzien van dit instrument is het mogelijk om op gemeentelijk niveau beleidskaders op te stellen. De gemeente Dinkelland en de gemeente Tubbergen hebben gezamenlijk een beleidsdocument ontwikkeld genaamd ‘Beleidskader voor de toepassing van de kwaliteitsimpuls groene omgeving’. Het doel van dit document is om bij aangevraagde ontwikkelingen in het landelijk gebied een toetsingskader te hebben voor het beoordelen van het voornemen op basis van de kwaliteitsimpuls. Daarnaast biedt het beleidskader voor de aanvragers handvatten om bij een aanvraag de kwaliteitsimpuls vorm te geven.
In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen een basisinspanning en de kwaliteitsimpuls. Zodra sprake is van een grootschalige ontwikkeling, geldt een meer gebiedsgerichte benadering. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is dan van toepassing, náást de basisinspanning. Dat geldt voor nieuwe functies en grootschalige uitbreiding van bestaande functies in het buitengebied.
Belangrijk is dan ook het type ontwikkeling.
Kleinschalige ontwikkelingen: ontwikkelingen met een kleinschalige impact
In de gevallen waarbij medewerking kan worden verleend aan een ontwikkeling welke in het bestemmingsplan zijn geregeld, hetzij bij recht, hetzij met toepassing van een afwijking, dan geldt deze ontwikkeling in principe als een ontwikkeling met een kleinschalige impact en hoeft geen kwaliteitsimpuls in de groene omgeving te worden geleverd en kan worden volstaan met de basisinspanning.
Grootschalige ontwikkelingen: ontwikkelingen met een grootschalige impact
Is wél een bestemmingsplanprocedure nodig (bijv. ten behoeve van een verruiming van een bestemmingsvlak) dan is sprake van een ontwikkeling met een grootschalige impact. Dit geldt ook voor een partiële herziening in de vorm van een verandering van de bestemming of een aanduiding. Op dat moment moet er naast de basisinspanning een kwaliteitsimpuls van de groene omgeving plaatsvinden.
Partiële wijzigingen zijn evenwel dusdanig beperkt qua impact dat het reëel is deze niet onder de reikwijdte van de kwaliteitsimpuls te laten vallen. Hierop dient een uitzondering gemaakt te worden indien hogere regelgeving expliciet aangeeft dat het gaat om een grootschalige ontwikkeling en voorschrijft dat hierop KGO van toepassing is.
Voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende kwaliteitsprestaties zijn drie variabelen te hanteren:
Indien sprake is van een niet functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling, dient 100% van de waardevermeerdering (van de gronden als gevolg van aanpassing van de bestemming) te worden geïnvesteerd (naast de basisinspanning).
Indien sprake is van een functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling zal naast de basisinspanning 25% moeten worden geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Indien er geen mogelijkheid is om het gehele bedrag te investeren, zal het bedrag gestort worden in het KGO-fonds.
De percentages zijn ingegeven door het feit dat bij een niet aan het buitengebied gebonden activiteit de impact groot is, omdat deze functies feitelijk in de kernen thuishoren. Gelet hierop dient een volledige tegenprestatie geleverd te worden. Het zogenoemde weegschaalmodel komt in evenwicht door de waardevermeerdering volledig te compenseren in ruimtelijke kwaliteit.
Ter compensatie van de realisatie van de schuur moet op basis van het KGO-beleid een extra investering in de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied gedaan worden. Dit naast de basisinspanning (zie hiervoor paragraaf 2.2 en bijlage 1 bij deze toelichting).
Schuur
Aan de schuur en omliggende gronden wordt de bestemming 'Wonen - Historische buitenplaats' toegekend. Deze bestemming sluit het best aan bij de wijze van bestemmen van de huidige buitenplaats en de daarbij behorende opstallen. Daarnaast blijkt uit deze wijze van bestemmen dat de schuur onderdeel uitmaakt van het landgoed. In het KGO-beleid is bepaald dat op bestemmingswijzigingen van agrarisch gebied naar wonen in principe geen KGO-beleid geldt. In dit geval wordt echter een nieuwe agrarische activiteit als extra economische drager bij het landgoed mogelijk gemaakt. Was geen sprake geweest van een landgoed met de bestemming 'Wonen - Historische buitenplaats' maar van een agrarisch bedrijf, dan was een agrarisch bouwvlak toegekend aan de uitbreidingslocatie. Zoals hiervoor beschreven, is in dit geval een andere keuze gemaakt die beter aansluit bij de gekozen systematiek van bestemmen voor het landgoed. Vanwege het feit dat een nieuwe agrarische activiteit wordt mogelijk gemaakt, wordt qua KGO-investering echter wel uitgegaan van het omzetten van een agrarische gebiedsbestemming naar een agrarisch bouwvlak. Dit betekent dat gerekend wordt met een waardevermeerdering van € 16,- per m2.
De oppervlakte van het bestemmingsvlak waarop de schuur wordt gebouwd is 237 m2. Als gevolg van de realisatie neemt de waarde van deze gronden met (237 x 16 = ) € 3.792,- toe.
Boomgaard
De bos- en natuur gronden waar de uitbreiding van de bomgaard gewenst is worden voorzien van een agrarische bestemming, dit is eveneens passend bij de feitelijke situatie. Dit heeft een waardevermeerdering van € 4,- per m2 tot gevolg. De oppervlakte van het bestemmingsvlak is 1.550 m2. Als gevolg hiervan neemt de waarde van deze gronden met (1.550 x 4 = ) € 6.200,- toe.
Bos
De agrarische gronden waar zich bomen bevinden, in het zuiden van het plangebied, worden voorzien van een bij de feitelijke situatie passende bestemming bos- en natuur bestemming. Dit heeft een waardevermindering van € 4,- per m2 tot gevolg. De oppervlakte van het bestemmingsvlak is 2.450 m2. Als gevolg hiervan neemt de waarde van deze gronden met (2.450 x 4 = ) € 9.800,- af.
Conclusie
In het gemeentelijk beleid is bepaald dat bij een functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling (bestemmingswijziging noodzakelijk) naast de basisinspanning 25% van de waardevermeerdering geïnvesteerd moet worden in de ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is sprake van een functioneel aan het buitengebied gebonden functie.
Dit betekent dat sprake is van een KGO-investering van 25% van (€ 3.792 + € 6.200 - € 9.800 = ) € 192,-, namelijk € 48,-. Hiervan mag 10% worden gebruikt voor de kosten van het landschapsplan en toebehoren, waardoor (€ 48 - € 4,80 =) € 43,20 overblijft om te investeren.
Zoals reeds vermeld in paragraaf 2.2 wordt dit bedrag benut voor de verplaatsing van het landhek, waarmee voldoende wordt geïnvesteerd ter compensatie van het voornemen.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen voldoet aan het KGO-beleid van de gemeente Tubbergen.
In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.
Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap. Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het ‘kleinschalige groene karakter’ van het landschap in totaliteit.
De regels van de casco-benadering gelden niet voor:
Voor bovenstaande elementen en het beheer van casco elementen geldt het reguliere beleid van elke afzonderlijke gemeente.
De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.
Landschapstype | Opmerking |
Elementen die tot het casco behoren | In principe niet verplaatsen |
Elementen die niet tot het casco behoren | Verplaatsen, bij voldoen aan regels casco-benadering |
Te compenseren elementen | Locatie waar elementen naartoe kunnen worden verplaatst |
Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:
In afbeelding 3.6 is een uitsnede van de cascokaart ter plaatse van het plangebied opgenomen.
![]() |
Afbeelding 3.6 Uitsnede cascokaart ter plaatse van het plangebied (Bron: Provincie Overijssel en gemeenten Noordoost Twente ) |
Een deel van de gronden zijn aangemerkt als 'Onderdeel Casco, groter dan 0,5 ha'. Dit betreft onder meer de oorspronkelijke boomgaard, waar de gewenste teelt wordt toegestaan en de schuur wordt gerealiseerd. Dit deel wordt op basis van de beleidsnotitie niet tot het casco gerekend.
Binnen de overige delen van het plangebied bevinden zich wel onderdelen van het Casco. Hier blijven deze onderdelen overeenkomstig de huidige situatie behouden. Het Casco vormt dan ook geen belemmering voor het voornemen.
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de Casco-benadering in Noordoost-Twente.
Op 25 juni 2008 heeft de gemeenteraad van Tubbergen het landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor de gemeente vastgesteld. Het LOP is een toetsend en sturend beleidsstuk dat aangeeft wat de gemeente in welke landschappen kan en wil ontwikkelen. Het plangebied is op basis van het landschapsontwikkelingsplan gelegen binnen deelgebied 'Herinckhave'.
De naam Herinckhave komt al sinds 1350 voor. Dit deelgebied is ontstaan op een essen en kampenlandschap, met van oorsprong karakteristieke hoogteverschillen en tegenstellingen tussen de van oorsprong open es of kamp en de dichtheid van lagere gebieden eromheen. Deze kenmerken zijn veranderd, als gevolg van cultuurhistorische ontwikkelingen, waardoor het landschap momenteel een landschap van de buitenplaatsen is.
In het gebied zijn veel cultuurhistorische schatten aanwezig en de lanenstructuren en de boomgaard maken het gebied bijzonder. Het gebied is door het waterschap aangewezen als waterkwaliteitsgebied, nieuwe ontwikkelingen, ook natuurontwikkelingen, dragen bij aan een beter watersysteem.
Het betreft een essen- en kampenlandschap, waar behoud van landschapswaarden voorop staat. Daarnaast zijn hier de volgende aandachtspunten en kansen van belang:
De ontwikkeling betreft een kleinschalige ontwikkeling, waarin de cultuurhistorie van het landgoed blijft behouden en wordt versterkt. Dit is het gevolg van het herstellen van de gewenste teelt in de boomgaard en de realisatie van een karakteristieke schuur op een passende locatie binnen deze boomgaard. Er wordt bijgedragen aan een aantal aandachtspunten en kansen voor het landgoed, waaronder het behouden van cultuurhistorie en behoud/onderhoud van de boomgaard.
Met het voornemen wordt de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Tubbergen versterkt. Geconcludeerd wordt dat het voornemen past binnen het Landschapsontwikkelingsplan en bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.
In voorliggend geval zijn de gronden waar in het kader van het gewenste voornemen ontwikkelingen plaatsvinden beoordeeld. Dit betreffen de gronden ter plaatse van de boomgaard. De overige gronden worden als gevolg van het voornemen niet gewijzigd en hoeven dan ook niet te worden beoordeeld.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Binnen voorliggend voornemen wordt in het kader van de Wgh geen geluidgevoelig object mogelijk gemaakt. De aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai zijn daarom niet van toepassing.
In paragraaf 4.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het project op de omgeving.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij het opstellen, wijzigen of afwijken van een bestemmingsplan moet worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Dit gebeurt aan de hand van een actueel bodemonderzoek conform de richtlijnen NEN 5725 en NEN 5740.
Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:
De in voorliggend voornemen besloten ontwikkeling maakt onder andere de realisatie van de gewenste schuur binnen een boomgaard mogelijk.
De schuur beschikt, zoals reeds vermeld in paragraaf 2.2.4, over een verkoopgedeelte (max. 50 m²) en een opslaggedeelte. De schuur betreft over het algemeen een bouwwerk waarin niet (nagenoeg) voortdurend door mensen wordt verbleven, hier is dan ook geen bodemonderzoek noodzakelijk (punt 3 in bovenstaande paragraaf). Echter is het voor wat betreft het verkoopgedeelte aannemelijk dat hier mogelijk langer dan 2 uur zal worden verbeleven (bijvoorbeeld door de verkoper). Aangezien de oppervlakte van dit deel maximaal 50 m² zal zijn is geen bodemonderzoek noodzakelijk (punt 2 in bovenstaande paragraaf).
In het kader van voorliggend bestemmingsplan wordt een bodemonderzoek dan ook niet noodzakelijk geacht.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor voorliggend plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
In paragraaf 4.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat de ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Binnen voorliggend voornemen wordt geen kwetsbaar object of risicovolle functie mogelijk gemaakt.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode omlijning) en omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Risicokaart Overijssel) |
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, ter plaatse van het plangebied is geen sprake van matige of sterke functiemenging. Daarom wordt in voorliggend geval uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk" (ofwel "rustig buitengebied").
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Voorgenomen ontwikkeling gaat hoofdzakelijk uit van het toestaan van telen in de (voormalige) boomgaard en het realiseren van een schuur, namelijk ten behoeve van opslag van materialen en teeltproducten van de boomgaard. De locatie voor de schuur wordt verbonden aan de bestaande enkelbestemming 'Wonen - Historische buitenplaats' binnen het plangebied.
Boomgaard
Voor het toestaan van de teelt zijn geen wettelijke bepalingen inzake minimaal aan te houden afstanden. Een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en de boomgaard waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, wordt in de rechtspraak niet onredelijk geacht. De rechtspraak heeft inmiddels laten zien dat een kortere afstand ook aanvaardbaar kan zijn, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt. Deze onderbouwing kan bestaan uit het verrichten van locatiespecifiek onderzoek. Dit is bevestigd in de uitspraak van de Raad van State van 30 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:855).
In voorliggend geval bevindt zich op minimaal 10 meter afstand van de boomgaard een milieugevoelig object, namelijk aan de Herinckhaveweg 1. Het is niet aannemelijk dat deze op kortere afstand van de boomgaard komt te liggen, aangezien het object (een woning) op basis van het geldende bestemmingsplan op de bestaande locatie dient te worden gebouwd. Met minimaal 10 meter afstand wordt niet voldaan aan de richtafstand voor gewasbeschermingsmiddelen, echter is het gebruik van deze (chemische) gewasbeschermingsmiddelen in voorliggend geval niet aan de orde. Het betreft biologische teelt, waarbij enkel het gebruik van biologische gewasbescherming wordt toegestaan. Deze leiden niet tot aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Schuur
Daarnaast wordt ter plaatse een schuur met een verkoop - en opslagfunctie mogelijk gemaakt, dit kan vergeleken worden met:
uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'.
Hierbij horen richtafstanden van respectievelijk 10 meter en 30 meter. Het meest nabij gelegen milieugevoelige object voor de schuur betreft wederom de woning aan de Herinckhaveweg 1. Deze bevindt zich op ruim 130 meter afstand van de schuur, waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstand van 30 meter.
Overige milieugevoelige functies liggen, zoals gesteld, op een grotere afstand en behoeven daarom geen nadere onderbouwing.
Gelet op het vorenstaande is er als gevolg van de ontwikkeling geen sprake van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering door de nieuwe ontwikkeling.
In voorliggend geval worden de gebruiksmogelijkheden van de reeds aanwezige boomgaard verruimd, in die zin dat de gewenste vorm van telen wordt toegestaan. Ook wordt een schuur gerealiseerd die ten dienste staat van de boomgaard. Hier zal sprake zijn van verkoop en opslag. Er is binnen voorliggend voornemen dam ook geen sprake van het toevoegen van een milieugevoelige functie.
Geconcludeerd wordt dat van een beperking van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven is in het kader van milieuzonering geen sprake is.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
In de nabije omgeving van het plangebied zijn twee agrarische bedrijven aanwezig, namelijk aan de Grobbenhoeksweg 5 en 9. Planologisch gezien zijn hier grondgebonden veehouderijen toegestaan.
Als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt de bestaande woonbestemming, die onderdeel is van het landgoed Herinckhave, beperkt uitgebreid. Dit is ten behoeve van de beoogde nieuwe schuur in de boomgaard. De woonbestemming komt als gevolg hiervan niet dichterbij de twee eerder genoemde agrarische bedrijven te liggen en ter plaatse van het nieuwe deel is uitsluitend sprake van verkoop en opslag (er is geen sprake is van permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van verblijf). De betreffende agrarisch bedrijven worden dan ook niet extra belemmerd. Daarnaast zal, gelet op de onderlinge afstand (ten minste 340 meter) tot de genoemde agrarische bedrijven, voor wat betreft geurhinder sprake blijven van een aanvaardbaar werk- en verblijfsgebied.
Op basis van de Wgv en een goede ruimtelijke ordening zijn geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel ter plaatse van het plangebied een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.
In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Springendal/Dal van de Mosbeek, ligt op 4,5 kilometer afstand van dit gebied.
Het voornemen heeft stikstof uitstoot tot gevolg, onder meer als gevolg van de realisatie van de schuur (bouwverkeer en werktuigen), een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen en de activiteiten binnen de schuur. In het kader hiervan zijn twee AERIUS-berekeningen uitgevoerd (zie bijlage 3 bij deze toelichting).
De berekeningen bestaan uit een berekening voor de aanlegfase (realisatie) en een berekening voor de gebruiksfase (gebruik). Geconcludeerd wordt, op basis van deze berekeningen, dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Voor de ontwikkeling is door Natuurbank Overijssel een quickscan uitgevoerd, waarin eveneens wordt ingegaan op het NNN (zie bijlage 2 bij deze toelichting). In de volgende tekst wordt dit onderdeel kort beschreven.
Het plangebied ligt deels op grond dat tot het Natuurnetwerk Nederland behoort en deels in de zone ondernemen met natuur en water buiten de NNN. Het plangebied behoort deels tot het deelgebied NNN Mander/Reutum.
In de Ruimtelijke verordening wordt het plangebied bij name genoemd (landgoed Herinckhave), maar wordt geen streefbeeld benoemd. Wel wordt opgemerkt dat het gebied verdroogd is als gevolg van landbouwkundige maatregelen, uitgevoerd in de jaren ’80 van de vorige eeuw.
Door de bouw van de schuur en de aanleg van het pad, krijgt een klein deel van het Natuurnetwerk Nederland een andere inrichting en gebruik. Het agrarisch cultuurlandschap binnen het NNN wordt gekenmerkt door een afwisseling van agrarische cultuurgronden, houtwallen, bosjes, laanbeplanting en erven (en andere bebouwing). Ook landgoederen kenmerken zich door een verwevenheid van agrarisch gebruik, bossen, houtsingels en bewoning. Gelet op de beperkte schaal van de voorgenomen activiteit, worden de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland niet aangetast.
Door de aanleg van de boomgaard wordt een extensief gebruikt, deel verruigt graslandperceel met een lage ecologische waarde, ingericht als boomgaard. De ondergrond van de boomgaard bestaat uit grasland en zal worden gehooid of begraasd. Door de aanleg van de boomgaard, worden de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland versterkt. Oude boomgaarden vormen een waardevolle habitat voor vogels, kleine zoogdieren en vleermuizen en versterken de biodiversiteit.
De bestemming van het perceel met de nieuwe boomgaard wordt omgezet van ‘bos-natuur’ naar ‘agrarisch’. Van een bestaande bosstrook wordt de bestemming ‘agrarisch’ omgezet naar ‘bos-natuur’. Ondanks de wijziging van de bestemming, verandert er in de praktijk niets. De bestaande bosstrook krijgt een passende bestemming, evenals de nieuw aan te leggen boomgaard. Deze bestond, ondanks de bestemming ‘bos-natuur’ uit extensief graslandbeheer. De voorgestelde wijzigingen van de bestemming passen bij de huidige situatie.Door wijziging van de bestemming van de boomgaard en de bosstrook worden de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland niet aangetast.
De Omgevingsverordening Overijssel staat kleinschalige ontwikkeling in het Natuurnetwerk Nederland toe, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldoen (zie ook paragraaf 3.2.4.1 van deze toelichting). Het voornemen dient getoetst te worden op deze criteria.
De wijzigingen van de bestemmingen (totaal) leiden niet tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden. Een klein deel van het NNN wordt bebouwd en een verruigt graslandperceel wordt ingericht als boomgaard. Dergelijke kleinschalige ontwikkelingen passen in het beheer van een landgoed en passen in het (agrarisch) cultuurlandschap dat kenmerkend is voor het NNN ter plekke.
Een wijziging van de bestemming, hoeft niet te leiden tot wijziging van de oppervlakte NNN. Ook agrarisch cultuurland is passend binnen het NNN. Door de voorgestelde wijziging van de verbeelding neemt de oppervlakte ‘bos-natuur’ toe, ten opzichte van de huidige verbeelding. Door de bouw van de schuur en de aanleg van de boomgaard worden de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet aangetast. De bouw van een kleine schuur in een bestaande boomgaard en de aanleg van een nieuwe boomgaard past in het beheer van een landgoed. De aanleg van de boomgaard vormt zelfs een versterking van de ecologische waarde van het landgoed. Fruitbomen vormen een geschikte habitat voor kleine zoogdieren, amfibieën, vogels en vleermuizen. De ecologische betekenis van het huidige graslandperceel neemt toe door de aanleg van de boomgaard.
De boomgaard en de schuur vormen een uitbreiding van de bedrijvigheid van het landgoed en dragen bij aan een duurzame instandhouding van het landgoed. Om een meerwaarde voor de opbrengst van de boomgaard te creëren, is het logisch deze ontwikkeling te concentreren rondom de historische buitenplaats. Gelet op de beschikbare ontwikkelruimte rondom het landgoed, is de gekozen locatie een logische en zijn er geen betere, alternatieve locaties beschikbaar.
Door wijziging van de bestemming van drie percelen, neemt het areaal NNN niet af en door de bouw van de schuur en de aanleg van de boomgaard worden de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN zelfs versterkt. De voorgenomen activiteiten voldoen aan de gestelde voorwaarden voor een kleinschalige ontwikkeling in het NNN. De Omgevingsverordening Overijssel, vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. De toetsing is uitgevoerd in 2018 door Natuurbank Overijssel. De resultaten van de toetsing zijn opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting en kort samengevat in onderstaande paragraaf.
Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied. Er zijn geen beschermde faunasoorten die een rust- of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten. De mol, die in het plangebied vermoedelijk een rust- en/of voortplantingslocatie bezet, is niet beschermd.
De functie van het plangebied als foerageergebied is voor de in het gebied voorkomende vogel-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten niet beschermd. De betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen wordt door uitvoering van de voorgenomen plannen licht aangetast. Deze aantasting is echter te gering om te spreken van een wettelijke consequentie. Er wordt geen essentieel foerageergebied van vleermuizen aangetast en er blijft voldoende gelijkwaardig foerageergebied behouden na planrealisatie.
De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten.
Er worden geen significante negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Daarnaast zijn er geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gronden waar de realisatie van de gewenste schuur plaatsvindt zijn op basis van het geldende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Binnen deze dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,40 m onder maaiveld plaatsvinden. Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het realiseren van een schuur van circa 130 m2. Hierdoor is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is noodzakelijk.
Laagland Archeologie heeft in oktober 2018 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in het kader van de realisatie van de schuur (zie bijlage 4 bij deze toelichting). De resultaten hiervan worden in onderstaande tekst kort beschreven.
Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
Voor het bureauonderzoek zijn diverse bodemkundige, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Het veldonderzoek bestond uit het zetten van vijf verkennende boringen. Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Hiertoe zijn een aantal onderzoeksvragen opgesteld (zie paragraaf 1.6 in het onderzoeksrapport). Op basis van het bureauonderzoek worden resten van de laatmiddeleeuwse en nieuwtijdse voorganger(s) van de huidige havezathe Herinckhave verwacht. Dat kan gaan om muurresten, maar ook om resten van oudere voorgangers. Daarnaast worden grondsporen verwacht die hiermee samenhangen.
Het verkennende booronderzoek had tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Ook hiertoe zijn onderzoeksvragen opgesteld (paragraaf 5.2 in het onderzoeksrapport). Bij het booronderzoek is een dik, vermoedelijk opgebracht dek aangetroffen. Sporadisch zijn daarin fragmentjes baksteen en houtskool gevonden. In één boring is een vermoedelijk archeologisch spoor – waarschijnlijk een gedempte sloot – gezien. De natuurlijke ondergrond bestaat uit dekzand waarin de C-horizont van een beekeerdgrond is aangetroffen.
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren in de vorm van een archeologische begeleiding of eventueel een proefsleuvenonderzoek, indien de veldschuur op poeren gebouwd wordt. Indien echter de constructie op ingedraaide of geheide palen wordt gefundeerd is de bodemverstoring verwaarloosbaar en kan worden afgezien van nader archeologisch onderzoek. Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht bij de gemeente of de regio-archeoloog van de gemeente.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Cultuurhistorische situatie plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het landgoed Herinckhave. De havezathe ter plaatse is aangemerkt als rijksmonument en het landgoed is een historisch landgoed, type 'oudste tot 1850'.
De historische parkaanleg (minumentnummer: 515452) bestaat uit een vermoedelijk in de eerste helft van de 18de eeuw tot stand gekomen formele structuur van oprijlaan, omgrachte huisplaats met voorplein, geflankeerd door twee bouwhuizen, dwarslaan en zuidelijke laan, waartussen zich de door bos omzoomde weilanden bevinden in schematisch landschappelijke trant. Ten zuidoosten van de boomgaard een wandelbosje, vermoedelijk uit het laatste kwart van de 18de eeuw. De historische aanleg betreft een verfraaiing van de tot het historische landgoed behorende percelen, die hierbij hun utilitaire waarden behielden. D
De historische aanleg bestaat uit lanen, een voorplein, een moestuin, eem boomgaard, bospercelen en weilanden (open en gesloten delen) en waterlopen. De historische aanleg behorend tot de historische buitenplaats Herinckhave is van algemeen cultuurhistorisch belang, onder andere vanwege de ouderdom, het laanpatroon en het voorbeeld als een sobere formele en vroeg landschappelijke aanleg van een voormalige Twentse havezate (waarin landgoed en parkaanleg een functionele en compositorische eenheid vormen). Maar ook vanwege de bewaard gebleven archeologische waarden, molenkolk, waterplaats voor stamhout, eendenkooi en waterlopen en het karakter van de aanleg als representatief voorbeeld voor de historie van ontginning, cultivering en vormgeving van het land vanuit een havezate.
Invloed gewenst voornemen
Het voornemen is om het historisch landgoed en de waarden hiervan te behouden, met een nieuwe economische drager. De oorspronkelijke boomgaard wordt in het kader hiervan hersteld en ten behoeve van de opslag van de teeltproducten van de boomgaard wordt een karakteristieke schuur gerealiseerd (zie ook paragraaf 2.2.3 van deze toelichting).
De beoogde locatie van de schuur is in samenspraak met het gemeentelijk Kwaliteitsteam bepaald. De karakteristieke voorgevel staat in de richting van de weg en doordat de schuur op de as over het midden van de watermolenbrug staat kan het toegangshek naar een meer geschiktere locatie worden verplaatst, namelijk tot de boomgaard. Er is tevens rekening gehouden met de bezoekers die de lanen van het landgoed passeren, zodat zij goed zicht hebben op de te realiseren karakteristieke schuur.
Het herstel van de boomgaard en de realisatie van de karakteristieke schuur heeft geen aantasting van bestaande kernmerken tot gevolg, maar leidt daarentegen tot het behoud en de versterking van deze bestaande kenmerken.
Conclusie
Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat, indien het advies uit het archeologisch onderzoek wordt opgevolgd, geen sprake is van negatieve effecten op de archeologische waarden en dat daarnaast geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De watertoets is gericht op het plangebied.
De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschriften wordt verstaan.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In de bestemmingen is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In voorliggend geval is zoveel mogelijk aangesloten bij het moederplan bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016', zodat het plangebied aansluit bij het omliggende gebied. Voor wat betreft het opnemen van de parkeerregeling is aangesloten op het plan het 'Facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen', dat op 28 mei 2018 is vastgesteld.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Agrarisch - 2 (Artikel 3)
De boomgaard blijft voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 2', ook de gronden van de toekomstige boomgaard zijn van deze bestemming voorzien. De voor 'Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor het agrarisch gebruik en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Vanwege het behoud van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - landgoed” blijven de gronden tevens bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van landgoederen.
Ter plaatse van deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
Bos - Natuur (Artikel 4)
Ter compensatie zijn agrarische gronden voorzien van de bestemming 'Bos - Natuur'. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor natuur, bosbouw en houtproductie en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van landgoederen, vanwege de aanduiding “specifieke vorm van waarde - landgoed”.
Op of in deze gronden zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
Wonen - Historische buitenplaats (Artikel 5)
De gewenste schuur beschikt over de bestemming 'Wonen - Historische buitenplaats'. Alle locaties met deze bestemming, zoals ook de bestaande havezathe en de bestaande brandschop, zijn met elkaar verbonden.
De gronden van de havezathe en de brandschop zijn op basis van deze bestemming onder andere bestemd voor het wonen in een historische buitenplaats al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf of een vrij beroep, mantelzorg, bed & breakfast, een landgoedwinkel, een landgoedcentrum en/of sociaal-culturele doeleinden en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het landgoed. De gronden voor de gewenste schuur zijn voorzien van de aanduiding 'opslag', waardoor ter plaatse de verkoop en opslag van onder meer teeltproducten zijn toegestaan.
Het aantal hoofdgebouwen en de maten hiervan dienen minimaal gelijk te blijven aan de bestaande situatie. De totale oppervlakte aan bijbehorende werken betreft de bestaande oppervlakte inclusief de oppervlakte van de gewenste schuur.
Na de realisatie van de gewenste schuur dient het landschapsplan binnen 24 maanden te worden uitgevoerd. Dit is gewaarborgd met een voorwaardelijke verplichting die geldt ter plaatse van de aanduiding 'opslag'.
Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4 (Artikel 6, 7 en 8)
Deze gronden zijn, behalve voor de andere bestemming(en) die hier voorkomen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met (hoge en zeer hoge) archeologische waarden.
Waarde - Ecologie (Artikel 9)
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding van het Natuurnetwerk Nederland.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is geen sprake van te verhalen kosten, zodat geen exploitatieovereenkomst is afgesloten. De gemeentelijke kosten, waaronder leges, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer wordt daarnaast een overeenkomst gesloten waarin tevens de planschade is afgedekt.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg naar de provincie toegezonden.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 4 december 2019 zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.